De student heeft kennis van en inzicht in het ontstaan van de filosofische esthetica. De student heeft kennis van en inzicht in de belangrijkste vraagstukken van deze wijsgerige discipline. De student kan, vanuit historisch alsook vanuit systematisch perspectief, reflecteren op de drie grote vragen van de esthetica, zoals: Wat is het wezen van de kunst? Wat is het wezen van de schoonheid? Wat is de functie van de kunst? De student kent de meest relevante standpunten in deze en hun argumentatieve vervlechting. De student begrijpt theoretische literatuur (van een beperkte moeilijkheidsgraad) en kan deze in groepsverband bespreken en in geschrift uitleggen.
|
|
De cursus heeft een historische opbouw. Eerst wordt stilgestaan bij de antieke posities ten aanzien van de kunst en schoonheid (Plato, Aristoteles, middeleeuwse esthetica), om daarna op goed gefundeerde wijze de moderne (Kant, Nietzsche, Heidegger) en de postmoderne (Marcuse, Adorno, Lyotard) esthetische problematiek te kunnen begrijpen. De historische opbouw neemt echter niet weg dat er voortdurend ook systematische vragen aan de orde zullen zijn, zoals: Wat is de verhouding tussen kunst en politiek/moraal? Heeft de kunst een doel of functie, bijvoorbeeld in de zin van katharsis? Op welke manier kunnen we kunst beschouwen als een aan de oppervlakte brengen van het wezenlijke of van de waarheid? Wat is een esthetische ervaring? Is er een verschil tussen het schone van de natuur en het schone van de kunst? Wat is het verschil tussen het schone en het verhevene? Wat is de verhouding tussen kunst en cultuur(industrie)? In hoeverre doet kunst een beroep op cognitieve vermogens? Wat is de verhouding tussen maker en werk? Is er, na het wegvallen van de regelesthetica, überhaupt nog een zinvolle esthetica mogelijk? De opbouw van de cursus is als volgt. Na een algemene inleiding beginnen we met de mimesis-theorie van Plato. Daarna staan we stil bij de esthetica van en Aristoteles en bij de essentialistische esthetica in de middeleeuwen. Voorts behandelen we de 'subject'-esthetica van Kant en de fysiologische esthetica van Nietzsche. Dan volgen de filosofie van de kunst bij Heidegger, de (neo-)marxistische opvattingen van kunst bij Marcuse en Adormo, om tenslotte de kwestie van het postmodernisme in de filosofie en in de kunsten aan te snijden. Zijdelings wordt aandacht besteed aan het kunst-filosofisch denken van enkele hedendaagse filosofen, zoals Rancière, Lacoue-Labarthe en Bjung -Chul Han.
|
|
|
|
|
De cursus wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen, bestaande uit 10 vragen. Vijf vragen hebben betrekking op de stof uit de hoorcolleges en vijf vragen zijn ontleend aan de werkcolleges.
|
|
|