Na afloop van deze cursus:
- kent de student de basisbegrippen in de semantiek en kan de student ze toepassen op verschillende niveaus (woord, zin, tekst);
- heeft de student inzicht in de relatie tussen taal en denken;
- is de student bekend met de verschillende mogelijkheden die het Nederlands kent om door combinatie van woordelementen nieuwe woorden te maken;
- is de student bekend met de effecten van ontlening op woordvormingsprocessen;
- kan de student zelfstandig de structuur van gelede woorden analyseren.
|
|
Tijdens deze cursus staan betekenis (semantiek) en woordstructuur centraal.
In het eerste gedeelte van de cursus wordt besproken uit welke bouwstenen de betekenis van een woord bestaat en hoe het komt dat één woord verschillende betekenissen kan hebben. Daarnaast gaan we in op betekenisrelaties tussen woorden: hoe kunnen woorden eenzelfde of een tegenovergestelde betekenis hebben, en hoe horen woorden samen in netwerken van betekenis? Vervolgens analyseren we de betekenisstructuur van zinnen: hoe dragen de verschillende delen van de zin bij tot een betekenisvolle beschrijving van een bepaalde stand van zaken. Tot slot bekijken we de betekenisrelaties tussen zinnen: wanneer zijn zinsbetekenissen met elkaar compatibel of net niet?
In het tweede gedeelte van de cursus richten we ons op morfologie. Dit is het onderdeel van de taalwetenschap dat zich richt op woordstructuur en woordvorming. We stellen ons de vraag hoe de Nederlandse woordenschat in elkaar zit:
- welke systematische en minder systematische woordvormingsprocessen zijn er?
- welke bijdrage leveren leenwoorden aan de woordenschat?
- passen leenwoorden zich ook aan aan Nederlandse woordvormingsprocessen?
|
 |
|
|
|
|
|