Na afloop van deze cursus:
• heb je inzicht in de taalkundige en sociaal-psychologische aspecten van beeldvorming in de ruime zin;
• weet je hoe reclamemakers taal hanteren om brand images te vestigen, ingroups/outgroups te creëren, en hun doelpubliek te overtuigen;
• weet je hoe de vitaliteit en verspreiding van taalverschijnselen in het Nederlandse taalgebied samenhangt met de positieve of negatieve evaluatie van die verschijnselen;
• kun je zelfstandig twee types perceptie- en evaluatie-experimenten ontwerpen en afnemen;
• kun je op een wetenschappelijk gefundeerde manier (mee-)debatteren over controversiële onderwerpen zoals normverval en taalverandering.
|
|
Taal en imago zijn op twee manieren met elkaar verbonden. Talen en taalvariëteiten spelen om te beginnen een essentiële rol in de beeldvorming over personen, producten en instituties (en reclamemakers zijn zich daar natuurlijk zeer goed van bewust). Maar taalvariëteiten en taalverschijnselen hebben ook zelf een imago. Zo bepaalt je regionale accent in belangrijke mate het beeld dat andere mensen van jou hebben (omdat een Limburgs accent, bijvoorbeeld, andere stereotypes oproept dan een Randstedelijke tongval...). De perceptie en evaluatie van taal is echter ook één van de factoren die bepaalt welke talige vernieuwingen uiteindelijk tot het Nederlands gaan behoren en welke niet overleven. Dit college probeert de belangrijkste aspecten van de relatie tussen taal en imago wetenschappelijk te onderbouwen.
Op basis van de sociaal-wetenschappelijke literatuur bekijken we eerst hoe reclame werkt en welke rol taal speelt bij het creëren van een brand image. In het tweede deel van het college bestuderen we het imago van taalvariëteiten, en bereiden we samen een sociaal-psychologisch experiment voor waarmee we naar de perceptie en de evaluatie van syntactische vernieuwingen in, of accent-variëteiten van het Nederlands peilen. Nederlands waarin syntactische afwijkingen zoals Hun hebben of Doe jij de vaatwasser uitruimen voorkomen wordt incorrect en dom gevonden, maar is dat ook nog het geval wanneer experimentele proefpersonen niet weten dat we hun normoordelen peilen? En mag je in het Standaardnederlands inderdaad een Limburgs accent hebben als dat niet te sterk is? Hoe zit het met een Marokkaans accent?
We vergelijken onze experimentele gegevens over (on)bewuste normoordelen met de officiële normen, en (in beperktere mate) met de gegevens uit taalproductie-onderzoek, en proberen uit de spanning tussen al die data voorspellingen te maken over de toekomst van de Nederlandse (standaard)taal.
|
|
|