Bij het voltooien van dit vak is de student in staat om:
- Basisconcepten en theoretische perspectieven uit de organisatietheorie en hun samenhang te begrijpen, te bediscussiëren en kritisch op te reflecteren ;
- verschillende theoretische perspectieven - uit verschillende sociaal-wetenschappelijke disciplines - te herkennen, en toe te passen bij concrete organisatievraagstukken;
- een integraal conceptueel kader weer te geven en dit kader aan te wenden om te komen tot een gefundeerde en geïntegreerde oordeelsvorming over het functioneren van organisaties;
|
|
In deze cursus staan “organisaties” centraal. Of beter: centraal staan de vragen “wat zijn organisaties?” en “Hoe kunnen organisaties zich in hun omgeving handhaven?”. We bestuderen in dit vak verschillende perspectieven en theorieën over organisaties. Organisaties worden door sommigen omschreven als “sociale systemen, waarin mensen interacteren en door die interactie een gemeenschappelijk doel proberen te realiseren”. Bij zo’n omschrijving kun je o.a. de volgende vragen stellen:
1. Wat zijn die interacties?
2. Wat is het doel?
3. Wat beïnvloedt die interacties?
4. En: Hoe kan een organisatie ervoor zorgen dat de interacties goed worden uitgevoerd (zodat ze de doelen goed realiseren en kunnen blijven voortbestaan)?
Dit zijn kernvragen voor het vakgebied “organisatietheorie”, en deze zullen in de cursus aan bod komen. Daarbij zullen we niet alleen stilstaan bij verschillende basisconcepten die nodig zijn om deze vragen te beantwoorden; we zullen ook laten zien dat er verschillende (historische) perspectieven/theorieën zijn met verschillende zienswijzen en antwoorden op deze vragen.
De 4 vragen zijn de leidraad voor de onderwerpen die in de cursus worden behandeld:
1. Als eerste zal worden ingegaan op de vraag wat een organisatie is, en hoe de vier genoemde vragen daarmee samenhangen. Dit leidt tot een model van de belangrijkste elementen van organisatietheorie. Dit kader zal worden gebruikt om de cursus te structureren. Hierbij worden basisconcepten uit de organisatietheorie (en hun samenhang) geïntroduceerd, en gerelateerd aan de 4 vragen. Bovendien wordt organisatietheorie gepresenteerd als een “interdiscipline”, die rust op de input van verschillende sociaalwetenschappelijk basisdisciplines (o.a. psychologie en sociologie) die hebben bijgedragen aan het verklaren en begrijpen van organisaties.
2. Op basis van het geïntroduceerde model wordt ingegaan op een geschiedenis van organisatietheorie. Daarbij komt naar voren (1) welke belangrijke theoretische perspectieven op organisaties er zijn en (2) op welke manier die een andere invulling geven aan de antwoorden op de kernvragen en waarom dat zo is. Ook worden hier verschillende organisatievormen behandeld.
3. De cursus gaat vervolgens in op belangrijke beïnvloedende elementen: structuur, cultuur, technologie, HR en omgeving.
a. Bij de structuur (de manier waarop de hoofdtaak van organisaties is opgedeeld in subtaken en hoe het resulterende netwerk van taken wordt gecoördineerd) worden kerndimensies (o.a. specialisatie, centralisatie) behandeld alsook wat het betekent om verschillende invullingen op deze dimensies te hebben (en hoe verschillende invullingen de organisatie kunnen beïnvloeden). Relevante auteurs (o.a. Taylor, Ford en Smith). Speciale aandacht heeft bureaucratietheorie (o.a. Weber) en de sociotechniek (o.a. De Sitter).
b. Bij de cultuur wordt ingegaan op de vraag hoe deze binnen organisaties ontstaat en hoe deze organisaties kan beïnvloeden (relevante auteurs o.a. Schein).
c. Bij technologie wordt ingegaan op hoe organisaties technologie kunnen adopteren en kunnen inzetten
4. De laatste vraag die we in deze cursus behandelen is de vraag hoe organisaties ervoor kunnen zorgen dat interacties goed of beter kunnen verlopen d.m.v. HR evenals technologie en samenhangen met hun omgeving.
|
|
|
|
|
|
|