Het doel van de cursus is om studenten bekend en vertrouwd te maken met de basisbegrippen, -elementen en –theorieën van de bestudering van het openbaar bestuur en hen in staat te stellen kritisch op het openbaar bestuur te reflecteren. Dit vak beslaat daarmee een drietal leerdoelen. Aan het einde van dit vak zijn studenten in staat te voldoen aan de volgende elementen op het gebied van kennis, vaardigheden en attitude:
- Kennis: de student verwerft kennis van en inzicht in theorieën, begrippen en benaderingen op het terrein van het bestuurswetenschappelijk denken (zowel descriptief als normatief) over (a) beleid en evaluatie, (b) organisatie en management, en (c) politiek en bestuur.
- Vaardigheden: de student is in staat om de verschillende begrippen, theorieën en benaderingen te verwoorden, met elkaar te vergelijken en toe te passen
op concrete, actuele voorbeelden uit de bestuurspraktijk.
- Attitude: de student ontwikkelt een kritische blik op de praktijk van bestuur, beleid, organisaties en management.
|
|
|
Deze inleidende cursus stelt de centrale vragen uit de Bestuurskunde aan de orde, evenals verschillende antwoorden die daarop vanuit een bestuurskundig perspectief zijn gegeven. Hoe kunnen maatschappelijke problemen succesvol worden aangepakt, en wat is de rol van overheden daarin? Hoe kun je de organisatie van het openbaar bestuur en de zich daar afspelende processen van besluitvorming en dienstverlening beschrijven? Zijn er misschien vaste patronen met behulp waarvan wij succes en falen kunnen verklaren? Wat is eigenlijk de verhouding tussen politieke bestuurders en ambtelijke topmanagers? Zijn zij elkaars rivalen of vullen zij elkaar aan? Dit zijn vragen die in deze inleiding tot de bestuurskunde aan de orde komen. Het gaat om algemene en abstracte begrippen, patronen en samenhangen - maar je wordt steeds uitgedaagd om deze abstracties uit te werken en te gebruiken bij het analyseren van actuele issues.
De hoorcolleges worden verzorgd door dr. Hester Paanakker en dr. Gijs Jan Brandsma.
|
|
|
|
|
Schriftelijk tentamen en werkstuk. Deelresultaten blijven twee jaar geldig.
|
|
Het werkstuk bestaat uit een aantal deelopdrachten waarvan het gemiddelde meetelt als deelcijfer in de berekening van het eindcijfer.
|
|