Aan het einde van de cursus Academische Vaardigheden GPM is de student in staat om:
- Op elementair niveau een aantal academische vaardigheden toe te passen die studenten nodig hebben voor het verdere verloop van hun studie en in de latere beroepspraktijk zijnde: (a) het kiezen en afbakenen van een geschikt wetenschappelijk relevant onderwerp, (b) het stellen van wetenschappelijk relevante vragen, (c) het verzamelen van relevante wetenschappelijke informatie, zowel schriftelijk als mondeling, (d) het verwerken en analyseren ervan, (e) het trekken van betrouwbare conclusies en het construeren van een wetenschappelijk verantwoorde redenering, en (f) daarover schriftelijk te rapporteren en (g) de principes die nodig zijn voor samenwerking in teamverband te benoemen en in elementaire vorm toe te passen;
- Onder begeleiding op basis van bestaande literatuur een wetenschappelijk paper te schrijven over een omgevingswetenschappelijk onderwerp;
- Aanvullend op literatuur informatie te verzamelen via een gerichte observatie ter plekke (site visit) en via een guided interview.
- Als voorbereiding op een empirisch onderzoek samen met anderen zelfstandig een wetenschappelijk literatuuronderzoek uit te voeren naar een omgevingswetenschappelijk onderwerp;
|
|
|
Academische vaardigheden is een praktisch, door taken gestuurd vak met vier contacturen per week in het eerste blok en twee contacturen per week in het tweede blok. Het wordt gegeven in groepen van maximaal 15 studenten. De AV-docent treedt ook op als coach/mentor van de studenten in een AV-groep. In de cursus worden algemene academische vaardigheden geoefend aan de hand van geografische, planologische of milieuwetenschappelijke inhouden. |
|
|
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (VWO) of vergelijkbaar niveau. |
|
Werkstuk.
Deelname aan de RADAr: academische taalvaardigheid Nederlands is verplicht om het vak te kunnen afronden.
|
|
1. Op elementair niveau kunnen studenten een aantal academische vaardigheden toe passen die nodig zijn voor het verdere verloop van hun studie en in de latere beroepspraktijk te weten: (a) het kiezen en afbakenen van een geschikt wetenschappelijk relevant onderwerp, (b) het stellen van wetenschappelijk relevante vragen, (c) het verzamelen van relevante wetenschappelijke informatie, zowel schriftelijk als mondeling, (d) het verwerken en analyseren ervan, (e) het trekken van betrouwbare conclusies en het construeren van een wetenschappelijk verantwoorde redenering en (f) daarover schriftelijk te rapporteren.
2. Onder begeleiding op basis van bestaande literatuur een wetenschappelijk paper te schrijven over een omgevingswetenschappelijk onderwerp.
3. Aanvullend op literatuur informatie te verzamelen via een gerichte observatie ter plekke (site visit) en via een guided interview.
4. Als voorbereiding op een empirisch onderzoek samen met anderen zelfstandig een wetenschappelijk literatuuronderzoek uit te voeren naar een omgevingswetenschappelijk onderwerp.
5. De principes die nodig zijn voor samenwerking in teamverband te benoemen en in elementaire vorm toe te passen.
|
|
|