In deze cursus bestudeer je de relaties tussen planten en hun abiotische en biotische milieu. Centraal staan hierbij de eigenschappen die hun levens- en voortplantingskansen bepalen. Milieucondities kunnen variëren in tijd en ruimte, en planten moeten hierop kunnen reageren om succesvol te zijn, zowel op het niveau van het welzijn van het individu als (uiteindelijk) op het niveau van overleving van de populatie. Echter, ook stabiele milieucondities kunnen specifieke eisen stellen aan de planten die er leven.
De wijze waarop planten zich aanpassen aan deze al dan niet wisselende milieu-condities zal de kern vormen van deze cursus. Je leert hierbij niet alleen het doel van deze aanpassingen op korte en lange termijn (denk hierbij bijv. aan de analyse van uiteindelijke kosten en baten), maar ook de mechanismes van dergelijke aanpassingen. Bovendien zul je inzicht krijgen in de wijze waarop aanpassingsmechanismen gestuurd worden binnen het organisme.
De leerstof bestudeer je aan de hand van een reader met theorie en illustratieve voorbeelden; daarnaast geven hoorcolleges je ondersteuning bij het je eigen maken van de theorie, en zul je tijdens een excursie leren de verschillende onderdelen te integreren in een "real world" situatie. Dit onderdeel sluit je af met een schriftelijk tentamen.
Tijdens het practicum zul je leren om zelfstandig een onderzoeksvraag te formuleren, een experimentele proefopzet uit te werken, en experimenten uit te voeren. De tijdsplanning hiervan zal voor een deel je eigen verantwoordelijkheid en die van je groep zijn. Vervolgens sluit je dit onderdeel af met een mondelinge presentatie, waarbij je er blijk van geeft de theorie en interpretatie van de experimenten betreffende het eigen onderzoeksonderwerp te beheersen.
Na het succesvol afronden van deze cursus heb je de hierna volgende vaardigheden verkregen (allen bijdragend tot eindkwalificaties P1, P2, P3 van de opleiding):
- je kunt benoemen onder welke omgevingscondities bepaalde abiotische resources, zoals koolstof, licht, water, nutriënten en ruimte, voor planten beperkend zijn, en hoe deze beperking ontstaat
- je kunt de groei van planten kwantitatief beschrijven en analyseren, en op basis hiervan beredeneren hoe aanpassing van allocatiepatronen leidt tot optimale groei
- je kunt voorspellen hoe veranderingen in fenotype (morfologisch, anatomisch en metabolisch) een plant beter aangepast maken aan abiotische en biotische stress, en kunt benoemen welke regulatiemechanismen hierbij belangrijk zijn
- je kunt verklaren welke variatie in resourcebeschikbaarheid te verwachten is, en hoe planten hun eigen niche bezetten in de competitie om deze resources
- je kunt bovenstaande plant traits in een evolutionaire context plaatsen
Daarnaast kun je na afloop:
- experimenten ontwerpen die hypotheses binnen bovenstaand theoretisch kader toetsen (P6)
- in groepsverband experimenten uitvoeren waarbij planten worden blootgesteld aan behandelingen, en waarbij op nauwkeurige wijze de respons van de planten wordt vastgelegd met vooraf geoefende meetmethoden (P5, P6, P7, A3)
- een geschikte statistische toets selecteren en deze toepassen op de verworven data (P6)
- de data op compacte wijze in een mondelinge presentatie bespreken en in de theoretische context bediscussiëren (A2, A4)
|