Aan het einde van de cursus heeft de student:
- achtergrondkennis van een aantal belangrijke sociologische theorieën en concepten. Deze kennis, die na afloop van de cursus aan de hand van meerkeuzevragen getoetst gaat worden, wordt aangereikt via de colleges en de verplichte literatuur. (3,4,9)
Hiernaast is de student in staat:
- de implicaties van sociale en culturele verschillen voor eigen(ortho)pedagogisch en/of onderwijskundig handelen te herkennen. Hierdoor is de student in staat om instrumenten te selecteren die passend zijn bij de diagnostiek en interventies bij verschillende sociale/culturele groepen in Nederland. (3,4,9)
- vooroordelen bij zich- of haarzelf en bij anderen te herkennen, om zo de professionele houding als (ortho)pedagoog/onderwijskundige te verbeteren en objectiever te handelen. (3,4,9)
Tenslotte is de student zich bewust:
- van de invloed van zowel de eigen als andermans normatieve referentiekader en kan daarop kritisch reflecteren in korte reflectieopdrachten die tijdens de colleges toegelicht worden. (3,4,9)
|
|
|
In deze cursus wordt inzicht geboden in de wijze waarop opvoeding en onderwijs en de ondersteuning die in deze kaders geboden wordt, door verschillende sociale en culturele contexten wordt bepaald.
Onderwerpen die aan de orde komen zijn:
- Culturele en etnische diversiteit;
- Religies en levensbeschouwing;
- Sociaal-economische ongelijkheid;
- Diversiteit in gender en seksualiteit.
De domeinen waarbinnen deze onderwerpen besproken worden, zijn opvoeding en onderwijs. Daarbij worden onder meer de volgende dimensies besproken:
- Opvoeding: opvoeden in een multiculturele context, opgroeien in twee culturen, diagnose en behandeling bij kinderen met een meertalige/multiculturele achtergrond, interculturele aspecten van jeugdhulpverlening.
- Onderwijs: culturele en linguïstische diversiteit in de klas, prestatieverschillen in het onderwijs, relatie tussen ouders en school, oordeelsvorming van leerkrachten, segregatie.
|
|