In deze visie is de campusnatuur vanzelfsprekend. Alleen daar waar het echt nodig is wordt ingegrepen. Ecologische processen zoals bosontwikkeling en natuurlijke waterhuishouding zijn daarbij leidend. Het huidige mozaïek van gemengd bos, parkbos en grasland blijft bestaan. Het bos wordt de komende jaren steeds ouder, dode bomen worden in de kringloop opgenomen en de soortenrijkdom neemt onder invloed van ecologische processen steeds verder toe. De overgangen van bos naar open terreinen zijn zachter, met mantels en zomen tussen bos en grasland. De campus is een belangrijke nieuwe biotoop voor dieren en planten. Een leefomgeving voor insecten, kleine marterachtigen, vogels, egels, amfibieën en kleine knaagdieren. Veel rododendrons maakten plaats voor inheemse bomen en struiken.
Bestaande waardevolle schrale graslanden en bloemrijke weilanden zijn met elkaar verbonden, de oppervlaktes zijn uitgebreid. Lokaal is reliëf aangebracht en zandige stukken opengehouden. In de bodem broeden wilde bijen en op termijn zullen ook zandhagedissen profiteren. Waterpartijen zijn kunstmatig aangelegd, maar ze zorgen voor ecologische diversiteit. Hemelwater infiltreert schoon de bodem in. Nieuwe en waar mogelijk bestaande gebouwen, herbergen plekken voor gebouwbewonende soorten, waaronder verschillende soorten vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen.