Paul van der Velde
Paul van der Velde

Expositie boeddhistische beelden in Erasmusgebouw

Paul van der Velde stelt een deel van zijn collectie boeddhistische beelden tentoon in de lobby van het Erasmusgebouw. Bekijk de beelden nog tot eind december. De tekst van Van der Velde die hieronder volgt is zowel een inleiding op, als een begeleidende schrijven bij de tentoonstelling.

'Oorsprong van de collectie

Ik was in mijn vroege jeugd al gefascineerd door Aziatische kunst. Het was  met name het bronzen beeld van de dansende Shiva (Nataraja, heer van de dansers) dat in het Rijkmuseum in Amsterdam staat dat mijn aandacht had getrokken. Ik was verbaasd: hoe kunnen zoveel dynamiek en tegelijk zoveel rust in een beeld zijn verbeeld? Toen ik zeventien werd kreeg ik van mijn ouders het eerste beeldje van de god Ganesha met het kenmerkende olifantenhoofd. Na de middelbare school ben ik eerst naar de kunstacademie gegaan in Den Bosch. Ik wilde de technieken leren waarmee die beelden en traditionele schilderingen waren vervaardigd. 

Voor mij is het uitgangspunt bij het verzamelen altijd geweest dat ik rituele objecten zocht.

Ik was daar echter bij nader inzien niet op mijn plaats. Ik ben in 1978 voor het eerst naar India gegaan. Dat was het vanaf het eerste moment wel. Na terugkeer ben ik in Utrecht en later ook in Leiden Indiase talen en culturen gaan studeren. Weer later kreeg ik een promotieplek bij Theologie in Utrecht en ik heb mijn proefschrift geschreven over de mystiek rond de god Krishna in Noord-India. Daarvoor verbleef ik lange tijd in India. Inmiddels werk ik bijna dertig jaar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ik geef hier hindoeïsme en boeddhisme en de talen Sanskriet, Hindi en Pali, heel af en toe ook Urdu. 

Ik ben altijd blijven reizen door heel Azië en ik heb ook altijd objecten gezocht die met Azië en de religies aldaar verband houden. Mijn verzameling is behoorlijk groot geworden. Er zitten zeer kostbare stukken tussen, maar ook alledaagse heel gewone objecten die in ieder stalletje in een pelgrimage plek worden verkocht. Voor mij is het uitgangspunt bij het verzamelen altijd geweest dat ik rituele objecten zocht. Dat wil zeggen objecten, beelden, schilderingen die ritueel zijn gebruikt of gemaakt zijn voor ritueel gebruik. Of de objecten ook oud waren of kunsthistorisch erg belangrijk speelde voor mij minder. Ik ben in de religieuze mens geïnteresseerd. Wat mensen denken, voelen bij tempelbezoek, tijdens een pelgrimage en dergelijke, dat boeit mij. Of het ook waar is wat ze zeggen, of ik dat ook geloof… dat is voor later op de avond.

Een religiewetenschappelijke collectie

Wie bepaalt uiteindelijk wat ‘echt’ is aan een object?

Dat heeft tot gevolg dat ik naast zeer oude traditionele objecten en beelden ook beeldjes heb van plastic. Die verzamel ik omdat ze een functie hebben in de geleefde cultuur, in de geleefde religie. Een plastic Boeddha beeldje dat naast een oude originele Boeddha heeft gestaan deelt volgens de voorstellingen in Thailand in de krachten van het beeld. Hetzelfde geldt voor relieken en relikwieën. Een kopie van een tand van Boeddha deelt in de kracht van de Boeddha zelf. En uiteraard heeft zo’n tand niet echt in de mond van de Boeddha gezeten. Er circuleren duizenden kopieën van die tanden. Maar binnen de traditie zijn ze echt, en dat interesseert me. Wie bepaalt uiteindelijk wat ‘echt’ is aan een object? Is dat de gelovige zelf die een object vereert op het huisaltaar of in een tempel? Of is het de taxateur van het veilinghuis? Wat is ‘echt’ eigenlijk in dit verband? Is een souvenir dat een reisimpressie belichaamt niet ‘echt’? Toegegeven: een object dat als oud wordt verkocht en dat niet is, is niet echt in de betekenis van ‘echt antiek’. Maar het kan voor een persoon toch heel wat belichamen. Dat soort vragen boeit me. 

Ik heb van zo goed als alle objecten onthouden hoe ik eraan ben gekomen en via wie, of waarvandaan het bij mij is gekomen. Die verhalen zijn voor mij even belangrijk als de objecten zelf.  Ik neem veel van de kleine objecten mee naar de colleges om ze te laten zien, ook om studenten vertrouwd te maken met de texturen van sommige materialen. Studenten komen ook wel thuis de verzameling bekijken. Dat is net als toen ik zelf studeerde, mijn docenten namen me mee op hun enorme onderzoekingstochten. Dat was in die tijd grotendeels vanuit hun studeerkamers zowel op het Instituut voor Oosterse Talen en Culturen in Utrecht en in het Instituut Kern in Leiden als bij hen thuis, maar het waren enorme tochten, zondermeer.'

Contactinformatie