Marc Antony’s Oration at Caesar’s Funeral (George Edward Robertson, 1864)
Deze week plaatst Peitho weer een gastblog, geschreven door Lisa van Gemert (studente tweejarige educatieve master Grieks & Latijn).
Als we aan Marcus Antonius denken, denken we over het algemeen eerst aan een Romeinse generaal in wapenrusting. Een commandant van Julius Caesar die na diens dood in het jaar 44 voor Christus een portie van de macht handig naar zich toetrok. Hij maakte zich meester van Egypte, waar hij slempend en feestend vertoefde, terwijl Octavianus – de latere Augustus – achterbleef in Rome met ambitieuze (monarchische) plannen voor de toekomst.
Als we aan Cicero vragen om een beeld te schetsen van Marcus Antonius, komt hij er net iets anders uit. In zijn Philippicae – vinnige redevoeringen geschreven in de nasleep van de moord op Caesar – valt Cicero de politiek en het gedrag van Marcus Antonius aan. In de speeches is er een dubbelbeeld van Antonius te herkennen, gebaseerd op de dichotomie van vrouwelijkheid en mannelijkheid. Aan de ene kant beschrijft Cicero Antonius als een man met grote militaire en politieke macht, die controle heeft over andere mensen en over zichzelf. Zo is hij dominant genoeg om een belangrijke beslissing van de senaat – namelijk om tegen Julius Caesar op te treden vanwege diens machtsgreep – tegen te houden, en bedreigt hij de senaat met huursoldaten en wapens. Aan de andere kant wordt Antonius afgebeeld als een persoon die zich opstelt als een slaaf van de mensen om zich heen – zoals zijn vrouw Fulvia maar ook zijn vriend en leider Julius Caesar – en van zijn eigen impulsen. Zo heeft hij genoeg problemen met alcohol om de titel alcoholist te verdienen, kan hij moeilijk zijn lusten bedwingen jegens vrouwen en heeft hij een zwak voor gokspelletjes. Bovendien heeft hij in bed een ondergeschikte rol: hij wordt gepenetreerd in plaats van dat hij penetreert, wat in de Romeinse samenleving werd gezien als een rol een man onwaardig. In feite werden passiviteit en gebrek aan zelfbeheersing gezien als typisch vrouwelijk. En gender is een belangrijk criterium voor de Romeinen: het hebben van veel vrouwelijke kenmerken – zoals het niet kunnen beheersen van jezelf en je eigen impulsen – werd gezien als zwak en bedreigend voor je omgeving, terwijl mannelijke eigenschappen juist werden aangemoedigd.
Deze mannelijke eigenschappen werden actief aangemoedigd in de Romeinse samenleving. Een Romeinse jongen – een zogenoemde puer – leerde de deugden (virtutes) aan om zo een man – een vir – te kunnen worden. In de opleiding van een puer werd hiervoor grotendeels retorica gebruikt. De retoricascholen waren een plaats voor genderconstructie, waar jongens hun mannelijkheid opbouwden, definieerden en leerden te verdedigen. Dit deden ze bijvoorbeeld in declamatie-wedstrijden, die openbaar waren en door iedereen konden worden bijgewoond. Ze bevonden zich dan in het publieke domein, onder de ogen van het publiek, en moesten leren om met eloquentie hun weg te vinden in de Romeinse samenleving. Dit sluit aan bij de mannelijke genderrollen die prominent waren in de 1e eeuw voor Christus. Mannen bewogen zich in de publieke sfeer, waar ze op militair en politiek vlak zichzelf ontwikkelden en machtige posities nastreefden. Hiervoor hadden ze eloquentie nodig – geleerd onder andere in hun retorische opleiding – maar moesten ze ook zelfcontrole, dapperheid en een actieve rol in hun seksuele leven tonen.
In dit kader is het vast niet voor niets dat Cicero meermaals Antonius’ incompetentie als redenaar benoemt. Zo zou hij nog steeds een leraar in dienst hebben, die (tevergeefs) probeert om hem op te leiden in de welsprekendheid, en dus in de kunst van het zijn van een man. In confrontaties met andere redenaars is dit een bekende tactiek: je valt je tegenstander aan op zijn mannelijkheid, of gebrek aan mannelijkheid. Immers, als je kon aantonen dat die zich niet genoeg als een man kon gedragen, zou hij ook niet de verantwoordelijkheden van een Romeins burger kunnen dragen en in de publieke sfeer kunnen functioneren. Voor zo’n aanval op het mannelijk ethos werden vaak kritiekpunten ingezet die een omkering vormden van de mannelijke deugden: in plaats van zelfcontrole was de tegenstander behept met verslavingen of onbedwingbare lusten; in plaats van macht uit te oefenen, was hij in de macht van anderen, en in plaats van soeverein te kunnen overtuigen, struikelde hij over zijn eigen tong. Deze omkering van mannelijke deugden werd met vrouwelijkheid geassocieerd: een gebrek aan mannelijkheid is dus een aanwezigheid van vrouwelijkheid, wat werd gezien als negatief.
Cicero valt Antonius volgens het boekje aan op zijn mannelijkheid. Zo zou Antonius geen controle hebben over zichzelf en zijn lusten, graag als ondergeschikte functioneren van iemand anders en een inadequate redenaar zijn. Dit is echter maar de helft van het beeld dat Cicero schetst. Naast deze vrouwelijke eigenschappen, toont Cicero’s Antonius zich nog steeds een man met macht en aanzien. Hij is een kundig soldaat en beschikt over genoeg politieke invloed om zelfs de senaat te blokkeren. Er is kortom sprake van een dubbelbeeld: Antonius is zowel man als vrouw, en toont zowel de mannelijke virtutes als de vrouwelijke vitia.
Waarom kiest Cicero voor dit dubbelbeeld?
In feite hanteert Cicero in zijn Philippicae een uitgekookte strategie, waarmee hij inspeelt op een breed publiek: Antonius’ supporters én zijn tegenstanders. Hij formuleert het beeld van een militair en politiek machtige man, die niet terugschrikt voor het bedreigen van de senaat en het volk, maar tegelijkertijd ook zijn positie niet verdient vanwege zijn vrouwelijke vitia. Antonius is mannelijk genoeg om gevaarlijk te zijn en vrouwelijk genoeg om zijn macht niet waard te zijn. De conclusie van Cicero’s speeches is duidelijk: Antonius moet weg of de Republiek zal met hem ten onder gaan.