Dit keer presenteert Peitho een gastblog, geschreven door Toby van Sonsbeek, student Griekse en Latijnse Taal en Cultuur.
Om iemand te overtuigen, heb je retorica nodig. Je gebruikt argumenten om je verzoek kracht bij te zetten, je geeft je toehoorders complimenten om ze gunstig te stemmen en waar nodig speel je in op de emoties van jezelf én je publiek. Maar wat doe je, als degene die je wilt overtuigen een god is? Ook in dat geval kun je de middelen van de overredingskunst gebruiken om je doel te bereiken. Dit wordt al sinds de oudheid gedaan, zo laat Horatius ons zien met zijn hymne, het Carmen Saeculare.
Een hymne (van het Griekse ὕμνος) is een lofzang gewijd aan een god of een ander onderwerp van bovenmenselijke aard. Het voornaamste doel van een hymne was om een god te prijzen, maar vaak maakte de zanger gebruik van de gelegenheid om een verzoek tot de god te richten. Ook kon het lied een boodschap bevatten voor de toehoorders. Hymnen hadden dus zowel een religieuze als een publieke functie.
Het is misschien vreemd om een gebed (want dat is in feite wat een hymne is) vanuit een retorisch oogpunt te bekijken, maar als we dit doen, ontdekken we dat het zo gek nog niet is: de vrager - die bidt - richt zijn verzoek - het gebed - tot de gever - de god -. Degene die bidt wil de god overtuigen van het belang van zijn verzoek en gebruikt daarvoor argumenten (logos), bijvoorbeeld dat de god op een eerder moment ook al goed voor hem is geweest. Daarnaast prijst hij het karakter (ethos) van de god (genadig, menslievend, bedreven) om de god in een gunstige bui te brengen. Ook benoemt de vrager zijn eigen situatie in het gebed en hij probeert hiermee medelijden op te wekken (pathos).
Een hymne die zich uitstekend leent voor een retorische analyse, is het Carmen Saeculare of Eeuwlied van Horatius. Horatius was een dichter uit de tijd van keizer Augustus die vooral bekend werd met zijn Satiren en Oden. Hij schreef het Carmen in opdracht van Augustus ter gelegenheid van de ludi saeculares, spelen die grofweg eenmaal per eeuw in Rome werden gevierd. In zijn hymne vereert Horatius verschillende Romeinse én Griekse goden, maar hij schenkt de meeste aandacht aan Apollo. Opvallend hierbij is dat diezelfde Apollo een belangrijke godheid was voor Augustus, omdat de god hem zou hebben geholpen in de slag bij Actium, de overwinning waarmee Augustus zijn alleenheerschappij verzekerde.
Horatius baseert zijn argumenten in de hymne vooral op de verhoudingen tussen verleden, heden en toekomst. Zo noemt hij in zijn eerste verzen Apollo en zijn zus Diana goden “die altijd vereerd moeten worden en vereerd zijn geweest”. (1) Hiermee herinnert de dichter de goden niet alleen aan het verleden, waarin de Romeinen hun eer hebben bewezen, maar belooft hij hun ook eer voor de toekomst. Ook spreekt hij Apollo aan als Sol, de zonnegod. Hierbij zegt hij dat Sol “de dag laat verschijnen en verdwijnen en steeds als een ander, maar toch hetzelfde wordt geboren”. (2) Met de geboorte die anders en toch gelijk is, zinspeelt Horatius op het verzoek dat hij in zijn hymne doet: hij vraagt niet om een complete transformatie van Rome tot een goddelijk paradijs, maar nagenoeg om een voortzetting van de status quo, waarbij telkens ruimte is voor kleine verbeteringen. Door het hele gedicht heen verwijst Horatius naar geboortes en het nageslacht en laat hij zijn wens voor de toekomst weten.
Bij het prijzen van goden of mensen maakten de Grieken en Romeinen gebruik van lijsten met topoi, vaste eigenschappen die lof verdienden. Hierbij valt te denken aan de daden van een god, relaties tot andere goden en de bijnamen van een god. Ook de “bevoegdheden” van een god konden geprezen worden. Horatius beschrijft in één couplet vier van zulke bevoegdheden van Apollo. Hij wijst hem aan als god van de voorspellingskunst, het boogschieten, de muziek en de geneeskunde:
Apollo de ziener, versierd met zijn schitterende
boog en ontvangen door de negen Muzen,
die met zijn helende vaardigheid de vermoeide
ledematen van het lichaam verlicht, (3)
Door deze zaken allemaal in dit couplet te benomen, bewijst Horatius Apollo grote eer (en laat hij zien hoe vaardig hij zelf is in de kunsten van de Muzen).
Horatius zet dus logos en ethos in binnen zijn gedicht. Pathos ontbreekt, maar dat is gezien het universele karakter van een hymne niet verrassend. Ook zijn tevredenheid met het heden kan verklaren waarom Horatius geen sterke emoties nodig heeft voor zijn verzoek. Zijn argumenten en lofprijzingen zullen Apollo gunstig hebben gestemd: Augustus heerste nog ruim dertig jaar na de opvoering van het Carmen Saeculare.
(1) CS 2-3 o colendi semper et culti
(2) CS 9-11 diem qui promis et celas aliusque et idem nasceris
(3) CS 61-64 augur et fulgente decorus arcu Phoebus acceptusque novem Camenis, qui salutari levat arte fessos corporis artus,