Een ‘anachronistisch verschijnsel’. Christine Mohrmann, in 1953 toegetreden als de eerste vrouw in het Nijmeegse hooglerarencorps, verwijst hiermee naar het speciale ‘meisjes-nummer’ van het Nijmeegs Universiteitsblad op 17 maart 1962. In haar NUB-artikel rept ze met geen woord over haar moeizame weg naar de top. Ze schrijft alleen: ‘De meisjesstudente wenst niet van haar vrouwelijkheid afstand te doen, maar zij wenst ook niet - als meisje - in een uitzonderingspositie gedrongen te worden.’ Het is een bijzondere uitspraak voor iemand die na vele mannelijke tegenstribbelingen dan eindelijk, dertig jaar na de opening van de universiteit, mocht aantreden als eerste vrouwelijke hoogleraar.
'Vieux-rose meubeltjes'
In haar artikel, een uitnodiging van de ‘grotendeels mannelijke redactie’ om iets te zeggen over de plaats van meisjesstudenten in de academische gemeenschap, blikt ze meewarig terug op de begintijd van de universiteit. Toen had men voor de meisjes in het pand van het studentencorps aan Oranjesingel 42 een speciaal ‘opkamertje’ ingericht, ‘door de firma Vroom en Dreesmann voorzien van zeer frêle vieux-rose meubeltjes’. Het was, zo noteert de classica, een waar hyperooion: de verblijfplaats van de ‘zeer vrouwelijke, zeer kuise, zeer eenzame, en zeer kordate Penelope’.
Op dat pluche voelde deze meisjesstudente zich in elk geval niet thuis. Christine Mohrmann (1903-1988) ging vol voor de wetenschap. Het was voor haar niet minder dan een roeping, waarvoor ze alles, ook een huwelijk, opzij zette. In 1928 haalde ze cum laude haar doctoraal klassieken en vier jaar later promoveerde ze, wederom cum laude, bij haar leermeester Jos Schrijnen op de geschriften van Augustinus. Samen werden ze pioniers in de studie van de invloed van het christendom op het Grieks en vooral het Latijn. Deze niche in de klassieke studies genoot internationaal faam als École de Nimègue, de Nijmeegse School.
Een vrouw in de wetenschap
In Nijmegen zelf was Schrijnen zo’n beetje de enige katholieke man die haar talenten zag. Zijn pogingen haar te benoemen als privaatdocent en later als zijn opvolger strandden op weerzin en wantrouwen tegen vrouwen in de wetenschap: voor de Radboudstichting en de bisschoppen was een vrouwelijke hoogleraar ondenkbaar. Schrijnen voerde actie tot binnen de muren van het Vaticaan, maar het mocht niet baten. Ook zijn plotselinge dood in 1938 opende geen deuren voor de classica.
Andere universiteiten wilden haar wel hebben: in 1937 werd ze in Utrecht privaatdocent Christelijk en Vulgair Latijn en in 1943 lector, in 1946 volgde een lectoraat aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. En dan eindelijk, in 1952, wordt ze in Nijmegen benoemd tot buitengewoon hoogleraar Oudchristelijk, Vulgair en Middeleeuws Latijn en in 1953 houdt ze haar oratie.