'Titus Brandsma heeft na zijn dood vooral bekendheid gekregen vanwege zijn martelaarschap. Ik vind het moedig hoe hij zich openlijk inzette voor de persvrijheid, wat hem voor de Duitse bezetters tot een gevaarlijk man maakte en zijn veroordeling tot opsluiting in een concentratiekamp betekende. Op bewonderenswaardige wijze bleef Titus in gevangenschap trouw aan waar hij voor stond, en bleef hij staan voor de waardigheid van iedere mens. Medegevangenen beseften met een bijzonder man van doen te hebben. Zijn heiligverklaring nu, is een bevestiging dat hij een werkelijke inspiratiebron is voor velen, wereldwijd. Niet alleen vanwege zijn martelaarschap, maar vanwege zijn hele leven.
Als zuster karmeliet ben ik grootgebracht met de teksten van Titus. Maar nu ik al zijn teksten doorloop voor de kritische editie van zijn geschriften, wordt hij nóg interessanter en relevanter dan ik al dacht. Neem zijn lezing uit 1929 voor schoolleiders van katholieke kweekscholen, waarin hij betoogt dat kennisoverdracht maar de helft is van het werk. De andere helft is de leerling te vormen, hem of haar te zien en te horen. Op scholen van de Carmelstichting waar ik hierover bijeenkomsten geef, merk ik dat deze teksten leraren nog steeds aanspreken: ‘Hiervoor ben ik leraar geworden!’
Het geloof doordrenkte heel zijn leven. Onvermoeibaar zette Titus zich in voor het onderwijs, voor de journalistiek, ook als het moeilijk werd. Hij wist heel goed dat hij veel risico liep toen hij zich bleef verzetten tegen NSB-advertenties in katholieke dagbladen. Hij verzette zich tegen de nazi-ideologie, tegen het verderfelijke idealisme, maar níet tegen de Duitser, want ook die was voor hem een mens voor wie hij zich bleef openstellen.
Is hij een held? Voor mij wel. Iedereen kan een held zijn die zich openstelt voor de beroering van de ander. En voor anderen was hij dat ook. Een paar jaar geleden sprak ik een vrouw wier vader Titus had leren kennen in kamp Amersfoort. ‘Zonder Titus had ik het niet overleefd’, zei hij. Titus zat daar maar een paar weken, maar wist door zijn aanwezigheid mensen aan te spreken. Zijn nabijheid moet heel bijzonder zijn geweest. Er zat geweldig veel energie in die man, onuitputtelijk, tot bijna het einde toe. Altijd zocht hij de verbinding met mensen. Wat ik met Titus zou willen bespreken als hij nu aan tafel zou komen zitten? Ik denk helemaal niks. Ik zou stil blijven, in zijn nabijheid zijn is genoeg. Maar Titus zou de stilte doorbreken, vermoed ik. Hij heeft altijd iets te zeggen.'