Wim Kok en Thijs Wöltgens steken het Binnenhof over ten tijde van de formatiebesprekingen over het kabinet-Lubbers III, 27 september 1989. [Nationaal Archief / Rob Bogaerts]
In de zesde blog in de serie ‘Wandelingen door de Handelingen’ gaat Alexander van Kessel in op de positie van de PvdA fractie ten tijde van Lubbers III. Na jarenlang oppositie voeren maakt de PvdA vanaf 1989 weer deel uit van de coalitie en dat is niet altijd even makkelijk.
‘U rekent op mijn consistentie en dat kunt u niet!’[1] Met deze onverwachte reactie op een interruptie van VVD-fractievoorzitter Joris Voorhoeve kreeg PvdA-fractieleider Thijs Wöltgens tijdens het debat over de regeringsverklaring van het kabinet-Lubbers III, eind november 1989, de lachers op zijn hand. Tegelijkertijd maakte hij op openhartige wijze het lastige parket duidelijk waarin hij als voorman van een coalitiefractie was terechtgekomen.
De PvdA was, na twaalf vreugdeloze jaren in de oppositie, weer toegetreden tot het regeerkasteel – en dat was wennen. Later erkende Wöltgens dat de overgang van oppositie naar coalitie ‘een enorme mentale omschakeling’ was.[2] Dat gold voor de gehele fractie, volgens Wöltgens: ‘Het vergde ook behoorlijk wat om plotseling ombuigingen en het financieringstekort belangrijk te moeten vinden.’[3]
VVD-fractievoorzitter Voorhoeve liet niet na zijn PvdA-evenknie te confronteren met standpunten die hij in een vorige rol had ingenomen. Het was immers Voorhoeve zelf die op 2 mei 1989 met een motie het kabinet-Lubbers II vroeg af te zien van afschaffing van het reiskostenforfait en daarmee de kabinetscrisis in gang had gezet die de coalitiewisseling mogelijk maakte. Zo diende de VVD een motie in over de besteding van meevallers aan de verlaging van het financieringstekort die aansloot bij opmerkingen die Wöltgens in juli 1989, dus voor de Kamerverkiezingen en de kabinetsformatie, in een interview met NRC Handelsblad had gemaakt.[4] Inmiddels was Wöltgens echter gebonden aan het regeerakkoord dat CDA en PvdA hadden gesloten. Hij had er persoonlijk een rol in gehad. Wöltgens was in de onderhandelingen over dat akkoord de secondant van partijleider Wim Kok geweest, die hij na de formatie was opgevolgd als voorzitter van de Tweede Kamerfractie.
Wöltgens vond de moties die de VVD tijdens het debat indiende ‘aan de goedkope kant’, zowel intellectueel als financieel. Dat laatste vanwege het ontbreken van dekking voor de door de VVD voorgestelde hogere uitgaven voor politie, arbeidsmarktbeleid, bodemsanering en steun voor alleenstaanden.[5] Minister-president Lubbers kwam later in het debat op voor hem karakteristieke wijze terug op de reactie van Wöltgens op Voorhoeves interruptie: ‘Hierover werd vanmorgen gezegd dat consistentie niet altijd de hoogste levenswijsheid is. Ook ik heb dat gevoel wel eens. Daarom hebben wij dit punt in ons akkoord ondergebracht in de categorie “afwegingen”.’[6]
Wöltgens’ gemoedelijke en relativerende stijl van opereren, die hem in 1990 de titel ‘politicus van het jaar’ opleverde, werd niet door iedereen in eigen kring op waarde geschat. Zeker toen economische tegenwind uitvoering van de sociale component van het regeerprogramma van het kabinet-Lubbers III bemoeilijkte, en er bezuinigd moest worden op het socialezekerheidsstelsel, kwam de PvdA-fractie onder druk te staan van de eigen achterban. De partij bezweek bijna onder de noodzaak te bezuinigen op de WAO.
Partijvoorzitter Felix Rottenberg vond Wöltgens ‘lui en traag’ en niet het geschikte boegbeeld van de fractie, zo liet hij in september 1993 weten via De Telegraaf. De partij boog zich op dat moment over de kandidatenlijst voor na de Kamerverkiezingen van mei 1994.[7] Er was geen sprake van verschil van inhoudelijk inzicht, maar wel verschil in karakter en stijl tussen de gemoedelijke, op harmonie gerichte Limburger Wöltgens en de brutale Amsterdammer Rottenberg, die geen moeite had de confrontatie te zoeken. Wöltgens was zwaar beledigd en wilde aftreden. Ingrijpen van partijleider Kok voorkwam dat Wöltgens onmiddellijk aftrad.[8] Hij keerde na de verkiezingen van mei 1994 echter niet terug in de Kamer en werd – geheel naar zijn genoegen – burgemeester van Kerkrade, waar hij geboren en getogen was.