Radboud Universiteit
Zoek in de site...

Een nieuw lied (Ach, wat is ons overkomen)

Liedtekst

Ook dit lied werd verspreid en gezongen tijdens het conscriptieoproer in maart en april 1811 in Amsterdam. Anders dan in het vorige lied, was hier een duidelijkere boodschap van verzet aan verbonden. Ook werd in het lied vooral de zekere dood die de soldaten te wachten stond benadrukt. De Franse autoriteiten schreven dat dit lied ‘volstond met aanklachten tegen de huidige omstandigheden en grove onfatsoenlijkheden bevatte’.

In het duistere graf,
Zal ik voor hem nederbuigen,
O Bleeke dood ! red mijn uit de nood,
Ik vegt mijn liever vrij.
Als te leven in zoo’n slavernij

Het conscriptieoproer in Amsterdam bereikte een hoogtepunt op 11 april 1811. Voor de autoriteiten kwam dit nog relatief onverwachts. De minister van Binnenlandse Zaken had benadrukt, ondanks zijn eerdere waarschuwingen, dat hij niet verwachtte dat de verschenen obscure en opruiende geschriften de rust in Holland zouden kunnen verstoren. Toch zou het misgaan. Het verslag van de gebeurtenissen luidt als volgt: op het moment dat de dienstplichtigen - die vanuit de kazerne bij de Plantage dwars door de stad naar de Haarlemmerpoort moesten marcheren - door de arme Joodse wijk trokken, maakte een huilende vrouw zich los uit de toeschouwers en omhelsde haar geliefde (of broer) die blijkbaar tot de dienstplichtigen behoorde. Toen de vrouw hierop hardhandig door de ordebewakers aan de kant werd geduwd, keerden de toeschouwers zich tegen de autoriteiten.

Er werd verscheidende keren in de lucht geschoten, maar de mensen lieten zich niet afschrikken. Onder de burgers viel een dode. Een militair raakte zwaargewond omdat hij onder een spervuur van stenen werd bedolven. Een aantal dienstplichtigen maakte van de gelegenheid gebruik om de benen te nemen. De onrust zou nog uren aanhouden in de stad, waarbij constant anti-Franse leuzen werden geroepen. Tegen de avond werd er getracht de overgebleven dienstplichtigen opnieuw te laten vertrekken, en opnieuw braken er oproeren uit. Nu zouden er vooral bewoners uit de Jordaan bij betrokken zijn geweest, die zich ophielden bij de Haarlemmerpoort. Ze beletten de dienstplichtigen met succes om de stad te verlaten. Uiteindelijk zouden zo’n 5000 mensen hebben deelgenomen aan het oproer.

De hoogste Franse bestuurder in Nederland, Gouverneur Generaal Lebrun, besloot over te gaan tot ontwapening van de mensen uit de Jodenbreestraat, waar het oproer was begonnen. De inwoners van de Jodenbreestraat kregen te maken met huiszoekingen. Voortaan zou ook elke samenscholing van meer dan tien mensen beschouwd worden als een verzetsdaad.

Keizer Napoleon vond deze maatregelen echter veel te slap. Hij besloot, om een toekomstige herhaling van het oproer te voorkomen, dat er drie mensen geëxecuteerd diende te worden. Deze executie vond plaats in Amsterdam op 18 juni 1811.Vijf  anderen werden er veroordeeld tot acht jaar opsluiting, twee tot vijf jaar en drie burgers verdwenen voor een periode van twee jaar achter de tralies. Napoleon schreef toen hij het nieuws over de executie vernam tevreden: ‘er is geen andere manier om het grauw gezag in te boezemen’.

Liedtekst

ach wat is on overkomen uitgeknipt