48 raadsels in Parijs
Door: Florentine Krijnen
In het onderwijs werken we in feite niet met klassen, maar met individuen. Een klas vol unieke mensen. Op de vrijeschool spreken we onder de docenten van "het raadsel" van iedere leerling dat we te doorgronden hebben, dag aan dag en van uur tot uur. Want pak 'm beet ieder uur tot anderhalf heb je een stuk of dertig nieuwe raadsels voor je zitten. Iedereen is ooit puber geweest of zit nog in die jonge adolescentie en weet dus hoe diep de binnenwereld van een jongvolwassene kan zijn en hoe breed het scala aan ervaren emoties waar je nog nauwelijks raad mee weet. We hebben de neiging naar de buitenkant van de leerling te kijken en op basis daarvan een snelle conclusie te trekken, waarbij we allerlei soortgelijke types in gedrag wellicht onder dezelfde noemer scharen. Het is makkelijker om iemand die slecht voorbereid, zonder spullen deel komt nemen aan de les "ongemotiveerd en lui" te noemen dan te achterhalen of de betreffende leerling wellicht "worstelend met zijn zelfbeeld en faalangstig dus vermijdend" optreedt. Het is ook vaak speculeren, wat er omgaat in die puberbreinen. Het houdt me regelmatig bezig. Ik wil mijn leerlingen begeleiden in hun ontwikkeling, en die zie ik breder dan alleen het groeien in de Franse taalvaardigheden. Ieder jaar zijn er een paar leerlingen die je écht intrigeren en soms zit er eentje tussen waarvan je weet: jou zal ik nooit meer vergeten. Vaak is dat omdat je daadwerkelijk iets hebt kunnen betekenen. Dat lukt namelijk lang niet altijd, ongeacht het aantal uitgestoken handen. Het is het raken van de juiste snaar. Soms lukt dat en dat is dan vaak de kers op de taart van ons werk.
Onlangs was ik met 48 examenkandidaten havo en vwo een intensieve vier dagen in Parijs. Het is haast het summum van een docent Frans; dichterbij de bron en dichterbij de kern kom je feitelijk niet. In het altijd mooie Parijs waar ik zelf de taal leerde en waar de leerlingen zich optimaal onderdompelen in het taalbad. Dat is vooral enorm genieten, maar gelijktijdig voel ik me uitermate verantwoordelijk voor deze 48 zieltjes die in wildvreemde gastgezinnen terechtkomen. Met knikkende knieën, maar met een succeservaring op de loer, zetten ze zonder mokken deze vreselijk stoere stap. Al die fijngevoelige raadsels zitten dan ineens bij mensen die nóg minder middelen hebben om hen te ontrafelen, dan wij!
De eerste nacht op reis slaap ik er slecht van. De opluchting is dan ook groot wanneer ik de volgende ochtend opgewekte en ontspannen koppies tref, die bomvol verhalen in de bus van Versailles naar Parijs alle verse ervaringen uitwisselen. Ik maak een rondje door de bus en probeer de gezichten te lezen. Al die unieke gezichten. Wat ze zeggen kan ik niet altijd goed rijmen met wat ze uitstralen, maar dat is misschien typisch voor ‘de puber’.
Er is er eentje die me in het bijzonder intrigeert. Deze hartelijke, goedlachse jongen schat ik bijzonder intelligent in, toch zie ik daar lang niet altijd wat van terug. Het is de leerling die ik achter zijn broek aan moet zitten. Niet op een vervelende manier; hij neemt alles wat ik hem zeg allervriendelijkst aan. Toch is hij laat of laks met inleverwerk, vergeet hij zijn huiswerk te doen of is met totaal andere dingen bezig (soms puur in zijn hoofd) terwijl ik hem allerhande lesstof probeer bij te brengen. Ik vraag me af of ik hem daadwerkelijk bereik in mijn verwoede pogingen. Soms zie ik korte oplevingen, een golf van motivatie, maar nog voor ik er grip op heb, ben ik hem alweer kwijt. Het liefst zou ik hem bij de hand nemen, op sleeptouw, hoe je het noemen wil. Omdat ik ervan overtuigd ben dat hij het wel kan, maar het gewoon niet doet. Niet uit onwil, maar wellicht uit onvermogen. Hoe help je zo’n jongen? Slim zat, warm en betrokken, met humor en zelfspot, maar ook een stuk onbekend terrein. Voor mij en mijn collega’s op z’n minst. Dat ondoorgrondelijke van deze jongen, die tijdens onze reis iets paradoxaals over zich heeft wanneer hij zich zowel als einzelgänger, als uitermate sociaal lijkt voort te bewegen in de groep. Ik maak me zorgen om hem. Zijn uitstelgedrag zal hem wellicht parten gaan spelen nu het er echt op aan komt en hij op de laatste dag van deze reis een korte presentatie zal moeten houden in het Frans.
Op onze laatste ochtend maken we een wandeling van Trocadéro, via de Champs de Mars naar het Hôtel des Invalides. We treffen het, het is stralend weer. Een waterig winters zonnetje op de vroege ochtend. Er worden foto’s genomen, alle clichés komen voorbij, maar we kunnen niet zonder, we zijn immers in Parijs! Ik zie dat hij met een woordenboek en een schrift onder de arm mee wandelt. Zijn voorbereiding is zó last minute dat hij nu al wandelend zijn exposé voorbereidt. Tja, dat is dan wel weer passend, en siert hem gelijktijdig ook. Dan komt hij naast me lopen en vraagt me hoe je eigenlijk docent Frans wordt. Nadat ik hem de verschillende routes tot het leraarschap heb uitgelegd vraag ik hem waarom hij dat wil weten. “Nou, omdat me dat eigenlijk wel heel leuk lijkt! En er zijn volgens mij maar heel weinig mannen die docent Frans zijn, dus dat wordt dan wel weer eens tijd!”
Mijn hart maakt een sprongetje. Los van het feit dat ik iedereen ruimschoots aanmoedig die mijn prachtige vak wil gaan studeren, raakt mij iets anders. Dit bijzondere raadsel heeft een plan, iets in het vooruitzicht, en meestal betekent dat, dat het wel goed komt met zo’n jongen. Dat dat dan wellicht met mijn vak is, c’est la cerise sur le gâteau. Hem vergeet ik niet meer.