Zoek in de site...

Hoe het eindexamen het vak reduceert tot een keurslijf

Door: Florentine Krijnen

Ieder jaar tijdens de examentraining zie ik de lol er nog wel van in; het gezamenlijke doel, het motiveren, de laatste loodjes die we proberen zo efficiënt maar ook aangenaam mogelijk te maken, het aanleren van de zogenaamde "trucjes" om zo snel mogelijk aan het juiste antwoord te komen en de kleine overwinningen als het woord waarvan ik net gezegd heb dat Cito het écht vaak in het examen gebruikt, ook daadwerkelijk wordt aangetroffen.

Dan, na weken van eenzijdig bezig zijn met dat deel van je vak dat we “leesvaardigheid” noemen, moet je het loslaten. Ik geef de leerlingen nog houvast met een planner voor de laatste weken tot het Centraal Schriftelijk Eindexamen, maar of daar überhaupt nog door iemand op gekeken wordt, blijft een raadsel. Je moet er als docent maar op vertrouwen dat je hen alles hebt aangereikt, en dat het nu aan de leerlingen is om die handreikingen dankbaar in ontvangst te nemen.

Valkuil nummer 1 rondom de eindexamens is namelijk: de docent die aan zichzelf gaat twijfelen. Zodra de resultaten ietwat, of soms zelfs enorm, tegenvallen, laat dat de docent zelden onberoerd: Heb ik dit dan wel genoeg benadrukt? En heb ik dat wel voldoende herhaald? Het antwoord is altijd ja. Want als je al een tijdje meedraait, weet je precies hoe je je leerlingen klaar moet stomen, en als je pas net komt kijken, durf je nog amper keuzes te maken in wat je aanbiedt, dus zorg je ook dat alles zorgvuldig wordt aangeleerd.

Na tien jaar examens af te hebben genomen, besloot ik dit jaar niet meer in die valkuil te stappen. Niet dat ik het mezelf niet aanreken wanneer leerlingen er onderuit gaan, maar omdat je invloed als docent hierin zo pijnlijk klein blijkt. Wanneer de leerling niets doet met wat je aanreikt uiteraard, want niet aanwezige kennis kan ook niet worden ingezet. Echter: het zijn pubers, dat is inherent aan de doelgroep. Het werkelijke probleem ligt toch echt bij weldenkende, hoogopgeleide volwassenen. Namelijk de mensen die de examens maken en ons landelijke beleid daarop.

Voorbeeldje: al jaren heeft Cito de neiging om zich in het juiste antwoord te baseren op dat wat in de tekst tussen aanhalingstekens staat. Dus ik zei mijn leerlingen: let op die zogenaamde haakjes, want negen van de tien keer zit daar je antwoord. Ook zei ik, dat de eerste vraag van het examen vaak een vriendelijk opwarmertje is. Dat laatste klopte, de eerste vraag van het vwo-eindexamen was niet moeilijk, toch ging ruim de helft van mijn leerlingen de mist in. Want prominent tussen aanhalingstekens stond een Franse uitdrukking te pronken, en er werd gevraagd naar ‘een metafoor’. Laat ik duidelijk zijn: de tekst tussen haakjes kon in de verste verte niet juist zijn, maar het feit dat het gros van de leerlingen hier tóch voor gekozen had, bevestigde mij vooral dit: ze hebben goed naar me geluisterd. Ze hebben mijn handreiking serieus genomen. Wat ging er mis? Een klassieke Cito-instinker. Sorry, ik kan het niet aardiger zeggen. Nogmaals; de alerte leerling had het goed, maar de onzekere, zenuwachtige leerling, die net drie uur lang heeft geploeterd op het eindexamen geschiedenis (waarom moet Frans áltijd na geschiedenis geroosterd worden? Nog zoiets), opent met licht trillende handjes het tekstboekje Frans en denkt: “oh, kijk, hier had mevrouw Krijnen ons al op gewezen”. Dus ja, dan kom ik in de paradoxale toestand dat ik dankbaar ben dat mijn leerlingen zo goed naar me geluisterd hebben, maar het mezelf dan toch weer kwalijk neem dat ik wat ik gezegd heb onvoldoende heb genuanceerd. Lang verhaal kort: het is nooit goed.

Jaar in jaar uit dacht ik: volgend jaar wordt het vast een beter eindexamen, een eindexamen dat recht doet aan dat wat de leerlingen geleerd hebben en kunnen, dat waar ik zoveel liefde, plezier, aandacht en energie in heb gestoken. Maar het wordt niet beter. Een jaar geleden werd het eindexamen geannuleerd en schreef ik hoopvol dat dit wellicht zou betekenen dat we de eindexamens eindelijk eens kritisch onder de loep zouden nemen. Wat toetsen we nu eigenlijk? En waarom op deze wijze? Wat willen we weten en waarom? En beantwoordt deze vorm van toetsen daaraan? Er veranderde helaas niets. En eerlijk waar, ondanks ook prachtige scores van leerlingen die de kans hebben gekregen te laten zien wat ze in zich hebben, was mijn sentiment na het voltooien van het correctiewerk: ‘Hier is geen eer meer aan te behalen’. En ineens verlangde ik terug naar brugklassen lesgeven, waarbij ik me vooral druk maakte over de taalbeleving en het plezier, en waar de leerlingen zichtbaar sprongen maakten in hun Frans. Nu wordt er zo eenzijdig getoetst, dat ik het pure verarming vind van mijn prachtige vak.

Niet alleen op de vorm heb ik van alles aan te merken (waarom antwoordopties geven die even lang, zo niet langer zijn dan de gehele alinea waar leerlingen zich op moeten baseren?!), maar ook inhoudelijk. Van vwo’ers denken we blijkbaar dat zij vanwege de voorbereidende wetenschappelijke inslag zich het liefst en uitsluitend bezighouden met abstracte (en sorry, grotendeels oninteressante) onderwerpen (“Libérez votre cerveau!”), terwijl mavisten lezen over de geschiedenis van de baguette en Beyonce in het Louvre. De havisten krijgen meestal nog wel vermakelijke teksten voorgeschoteld, al wordt Frankrijk en de Franse cultuur al jaren gereduceerd tot de iconische thema’s die eenieder al kent: de baret, de Citroën 2CV en de Eiffeltoren. Tot slot dan nog een historisch figuur, waar Frankrijk er, als je de eindexamens moet geloven, ook maar twee van heeft, namelijk Louis XIV en Napoleon.

Ik zal voor de derde keer mijn excuses aanbieden voor het feit dat mijn cynisme en kritiek van dit schrijven af druipt. Maar ik houd van mijn vak. Ik doceer de allermooiste taal die er is, die over de hele wereld gesproken wordt en die zoveel meer behelst dan dat wat we leerlingen vragen, dat wat we toetsen en dat wat getoond wordt van de cultuur en de francofonie (als die al getoond wordt…) in de eindexamens. Ik begrijp dat het buitengewoon complex is; het maken van één toets voor alle examenkandidaten Frans die op voldoende objectieve wijze meet wat de leerlingen over de jaren geleerd hebben. Dat dan vervolgens verkocht moet worden als ‘leesvaardigheid’ (lezen, letterkunde, literatuur… dat is echt iets anders dan abc’tjes opzoeken, maar goed), dat moet dan maar. Maar waarom moet het dan zo dat het vol instinkers zit, met antwoorden die woorden bevatten die leerlingen niet krijgen aangeleerd (réfuter?! combler?! Kom op! Dat kan toch anders?!) en met open vragen die zo complex geformuleerd zijn dat ik er zelf amper een goedlopende, niet-multi-interpretabele zin van kan maken in het Nederlands?

Nogmaals: wat willen we nu eigenlijk écht meten? Laten we dat weer eens helder stellen, want dan weten we allemaal weer waar we het voor doen. Dan hoef ik niet eerst jarenlang al mijn passie en enthousiasme in mijn lessen te stoppen om met één examen mijn vak te doen veranderen in een slechte herinnering met bittere nasmaak. Ik zou daarop kunnen anticiperen door bovenmatig veel aandacht te besteden aan deze zeer specifieke vaardigheid: examentraining. Oefening baart immers kunst. Maar wat leer je dan precies van de taal? En ten koste van welke vakinhoudelijke, boeiende, nuttige en waardevolle kennis en vaardigheden gaat dat dan? Inleveren op literatuur om meer trucjes te leren beheersen bijvoorbeeld?

De oplossing om Cito te tackelen is het vak steeds verder reduceren tot examentraining. Hoe eerder je daarmee begint en hoe meer tijd je eraan besteedt, hoe groter de kans op succes in die 150 minuten in de gymzaal aan het einde van de schoolloopbaan. Tot mijn grote spijt besluiten steeds meer secties hiertoe; afgaande op benchmarks, gemiddelden die ‘in het rood’ uitslaan, slagingspercentages of na op het matje te zijn geroepen door de schoolleiding. Begrijpelijk, maar dan verliezen we toch volledig het doel uit het oog? Namelijk, de wérkelijke vakinhoud. Het eindexamen is als een keurslijf. We zullen er doorheen moeten, want blijkbaar is een alternatieve vorm van examineren nog een heel utopische gedachte in Nederland, maar laten we dan niet meer concessies doen dan nodig. Laten wij, vakdocenten, nooit uit het oog verliezen wat er wérkelijk toe doet.

Dit moest ik even kwijt, dan ga ik nu weer al mijn liefde voor mijn vak over de volgende lichting uitstorten.