Zoek in de site...

Wat we leren, en dat wat we niet moeten ver-leren

Door: Florentine Krijnen

Online lesgeven. Om 12.58 zit ik klaar achter mijn scherm en open de les.  Die nog immer vreemde eerste paar minuten volgen, waarin de leerlingen één voor één binnen druppelen en iedereen stilzwijgend wacht tot ik de les start. Die vreemde eerste minuten, die normaal gesproken bij uitstek met puberale grappen, geklets en geklaag gevuld worden wanneer deze zeventienjarigen mijn lokaal binnen stormen of stommelen. Op het 5e uur, direct na de pauze, nog vol in hun onderlinge geintjes en uitwisselingen. Normaal gesproken schud ik ieder van hen een hand bij de deur, dan kun je nog eens iemand aanspreken op een nieuw kapsel of een gerichte persoonlijke bemoediging, corrigerende opmerking of een compliment uitspreken. Die eerste Zoom-minuten doe ik eenzelfde poging maar dit leidt regelmatig tot wederzijds ongemak. Dus pretendeer ik maar heel druk te zijn met de absenties (die ik haast onmogelijk vind op Zoom: "wie heet er IPhone? Oh, ben jij het Julia.." en "Hebben we een Thijs in deze lesgroep, nee toch!? Oh, je zit op het account van je vader, helder!" en "Fijn dat je er bent Hugo. Ik zie alleen een zwart scherm. Hugo? Hallo?"). Naja, we doen het ervoor.

Fijn, we kunnen gewoon even inhoudelijk verder. Normaal gesproken sta ik bekend om het buitenproportionele geklets over allerhande zijwegen die ik graag insla (en die ik om pedagogische redenen heel waardevol vind overigens, didactisch gezien minder relevant; klopt), maar nu klamp ik me direct vast aan mijn vakinhoud.

En dan begint het zogenaamde "zenden". Waar ik als professional van vind dat je dat moet beperken; een vakles is immers geen hoorcollege. Leerlingen activeren, bevragen, betrekken: interactief. Ik doe niet echt aan vingers opsteken, roep maar als je iets kan of wil bijdragen of iets wil weten. Gaat altijd prima. Maar nu onderbreekt niemand me. Nu leerlingen zichzelf daarvoor van ‘mute’ moeten halen, denken ze ineens twee keer na en blijkbaar worden mogelijke bijdragen als niet zo waardevol geschat, want het blijft opvallend rustig. Ik mis de impulsiviteit die die pubers juist zo'n geweldig publiek maakt om mee te werken. Deze adolescenten moeten ineens een heel ander scala aan gedrag inzetten lijkt het. Waar in de fysieke vakles tijdrekken nog weleens tot kunst verheven wordt (levert weer 4 extra minuten op om de toetsstof last minute door te nemen en ik ben inderdaad vrij makkelijk af te leiden), is het hier uit den boze, want iedereen wil ‘asap’ de Zoom-les weer kunnen verlaten. Want men beheert ineens volledig de eigen agenda. Bij de één betekent dat in de ‘pauze’ doorwerken zodat je ‘schooldag’ eerder klaar is en er tijd over blijft voor hobby’s. Voor de ander betekent dat hele dagen Netflixen en voor de vorm even acte de présence geven in de Zoom-les. Althans, dat stel ik mij zo voor, want eerlijk is eerlijk, ik heb weinig beeld van hoe het de leerlingen daadwerkelijk vergaat, en dat terwijl ik mij als mentor van klas 5 zelfs heb laten toevoegen aan de klassenapp. Principes als ‘geen app-verkeer met leerlingen’ worden over boord gegooid, omdat contact hebben nu even belangrijker is dan de wijze waarop. Is er ook nog een moment dat we hier weer mee ophouden? Een ‘mevrouw Krijnen heeft de groep verlaten’? Of is dit het nieuwe normaal?

Ik vraag me af hoe studenten het ervaren: het studentenleven op afstand. Een groot deel van het plezier tijdens de studie ontleende ik aan de interactie met medestudenten. Bij een kleine studie als Frans, ben je als studenten al gauw een "klasje" en deel je binnen de kortste keren lief en leed met elkaar. De wilde verhalen na een avondje stappen; onderonsjes in de UB; frustratie over matig Refter-eten (dat met de nieuwe keuken duidelijk achterhaald is); het uitwisselen van aantekeningen omdat ieder zo zijn kwaliteiten heeft; vak gerelateerde ‘inside jokes’ bij het jaarlijks terugkerend Sinterklaasgedichten-ritueel (hetgeen ik met vijf studiegenoten tien jaar na dato nog jaarlijks herhaal) en in het kwartiertje pauze in college naar beneden sprinten om buiten een paar zonnestralen mee te pikken. Het leven van een student in het algemeen, maar zeker die van een kleine talenstudie als Frans gaat over zoveel meer dan inhoudelijke verdieping. Alleen al de omgeving van het Erasmusgebouw en de Refter, de saamhorigheid van de gedeelde interesses en het leven in deze bijzondere, kleinschalige academische bubbel. Allerlei dingen die, hoe goed het onderwijs op afstand ook verloopt, gemist worden. Om over het leven op kamers nog maar te zwijgen!

Sommige docenten vinden: het is zo slecht nog niet, dat afstandsonderwijs. Anderen vinden het een crime en snakken naar de fysieke aanwezigheid van de kinderen. Ik zweef een beetje unheimisch heen en weer tussen beiden. Ik ben een vakidioot, dus me met de uiteenlopende facetten van mijn vak bezighouden, lukt op afstand ook uitstekend. Maar ik mis de ongezouten én verpakte feedback op wat ik de leerlingen laat doen. De "u bent duidelijk echt slecht voorbereid vandaag mevrouw", van mijn examenleerlingen als ik geen idee heb welke tekst we aan het bespreken waren de vorige keer, en de "Ik vond die andere werkvorm wel iets prettiger werken eigenlijk" als ik denk een ludieke nieuwe, blijkbaar niet zo heel succesvolle, activiteit bedacht te hebben.

Laten we wel wezen, docenten zijn van nature meestal toch een tikkeltje zelfgenoegzaam. Zij hebben alle kennis in huis en de wijsheid in pacht. We hebben erover nagedacht én voor doorgeleerd, dus is wat we doen goed. Althans, dat maken we onszelf graag wijs. En wie brengen daar de nodige nuance in? Juist! Die ongenuanceerde pubers. Die houden ons scherp, gezond, empathisch en geduldig. Maar de feedback die ons onderwijs scherp houdt vindt nu plaats in de klassenapp, en niet meer rechtstreeks naar de docent. De mentor wordt ingezet als spreekbuis wanneer het echt de spuigaten uitloopt, maar dat vraagt dan weer een scala aan skills in de aanspreekcultuur. Oh, en dat alles moet dan óók digitaal. We leren wat bij zo gaandeweg. Maar ik hoop vooral dat we ook iets niet ver-leren. Ik hoop dat de leerlingen niet verleren hun eerlijke, ongenuanceerde zelf te zijn. En ik hoop dat wij als docenten niet verleren daar ontvankelijk voor te zijn. Omdat het niet altijd beter moét, maar vast wel beter kán en we dit sámen doen.