Zoek in de site...

Willen we niet allemaal gezien worden?

Door: Florentine Krijnen

Toen ik nog op de middelbare school zat, keek ik reikhalzend uit naar dat moment dat ik met ruim driehonderd andere studenten in een enorme collegezaal zou zitten om dan vol enthousiasme een hoorcollege te volgen. Zo’n amfitheater-vorm, met eindeloze rijen, steeds een stukje hoger. Zittend op van die klapstoeltjes, met smalle tafeltjes, om je kladblok wat onbedachtzaam op te laten leunen, terwijl je geboeid luistert naar de hoogleraar die helemaal onderaan in het midden van de zaal, het hoorcollege geeft. En indien het enthousiasme volledig zou ontbreken voor een bepaald vak, zou niemand die ene missende student opmerken, leek me.

Het was het beeld uit Amerikaanse films, waarbij het massale gebeuren op de campus van een universiteit een veelal veelbelovend beeld schetste van ‘the student life’. Dat leek me wel wat. Toen ik niet veel later in Parijs woonde en als au-pair genoot van een tussenjaar, was ik haast geobsedeerd door de Sorbonne, de universiteit van Parijs. Hier had zelfs Thomas van Aquino, de wereldberoemde Italiaanse filosoof en theoloog in de 13e eeuw al gestudeerd. Bij iedere ingang stond beveiliging, waardoor het vrijwel onmogelijk was om binnen een kijkje te nemen. Ik wilde niets liever dan onopgemerkt tussen een horde Franse studenten, nonchalant met een latte to go (of un café au lait à emporter) mee naar binnen glippen om eens te zien hoe dat er nu werkelijk aan toe ging. Ik kon niet anders concluderen dan wat hier gaande was, heel bijzonder moest zijn!

“Studeren” en “op kamers gaan” zijn van die concepten die tegen het einde van de middelbare school steeds aantrekkelijker worden. De wens om je vleugels uit te slaan en zelf richting te geven aan je leven, neemt toe. Wat is er mooier dan helemaal zelf te mogen kiezen welke studie je wil gaan volgen? En dan al die mooie bijkomstigheden van het studentenleven; ronddwalen op de campus, onderdeel uitmaken van een studievereniging, wonen in een studentenhuis... Al moet je dan ineens wel letterlijk en figuurlijk je eigen boontjes doppen; mijn leerlingen schreven me in een Franse schrijfopdracht dat de nadelen van op kamers gaan toch wel zijn: alles zelf moeten betalen en je eigen maaltijden moeten koken! Maar het meest geklonken voordeel was toch wel… la liberté!

Nu is het 2020 en zitten we samen in een lichte lockdown. Elle est où, cette liberté? Het hoger onderwijs vindt al maanden op afstand plaats. Docenten hebben in korte tijd al hun programma’s omgegooid naar online varianten en ineens is het beeld van driehonderd (soms wel zeshonderd, heb ik gehoord!) studenten in een collegezaal, een in mijn ogen schrikwekkend beeld van eindeloos veel miniatuur gezichtjes op een computerscherm tijdens een online college. Nu alles op afstand is, is het onderwijs een stuk minder persoonlijk geworden. Van de vakgroep Frans aan de universiteit hoor ik dat ze doen wat ze kunnen om het persoonlijke contact met de studenten te behouden en om hun studenten allemaal nog zo goed en kwaad als het gaat in beeld te houden. Hoe gaat het met ze? Kunnen ze het onderwijs bijbenen in deze complexe tijden? Ik zie bij de docenten veel betrokkenheid en belangstelling. Het studentenperspectief lijkt hoog in het vaandel te staan: wat is wenselijk om voor hén het onderwijs nu zo prettig mogelijk te maken? Ik herken veel van mijn rol als mentor en vakdocent in het voortgezet onderwijs: ook ík wens in deze vreemde tijden het beste te bewerkstelligen voor mijn leerlingen. Gelukkig mag ik ze nog fysiek ontvangen op school, maar het ziet ernaar uit dat de toekomst van het hoger onderwijs een stuk onzekerder geworden is. We hebben geen reden om aan te nemen dat er binnenkort weer collegezalen vol zullen zitten.

Een kleine studie als Frans, Duits, Spaans of zelfs Nederlands, blijft een beetje ‘schools’ door die kleine klassen en de direct betrokken docenten. En ja, ook ik vond het wel even wennen hoor, toen ik als eerstejaarsstudent mijn eerste college binnenwandelde en een ruimte zo groot als een klaslokaal en slechts vijftien medestudenten aantrof. Dat spijbelen kon ik meteen wel op mijn buik schrijven, want hier zou dat direct opvallen. Ik vond het ook wel een beetje spannend om soms op haast informele wijze contact te hebben met de universitair docenten voor wie ik zoveel ontzag had. Toch zag ik al heel snel de enorme voordelen van korte lijntjes, oprechte interesse, en een naam zijn en geen nummer.

En nu, in een tijd waarin ‘afstand houden tot elkaar’ een nieuw, vast devies lijkt geworden, is een kleine klas, een kleine studiegroep, misschien wel de beste remedie tegen een eenzaam of letterlijk afstandelijk studentenleven. Hoe fijn is het om ieder gezicht dat tijdens het online college op je scherm verschijnt daadwerkelijk in de ogen te kunnen kijken? Dat de docent weet wie je bent, weet waar je krachten en waar je ontwikkelvragen liggen, omdat de docent je zíet. Gezien worden, is uiteindelijk wat we allemaal willen, is het niet? Feitelijk is er niets aan om op te gaan in de menigte, op de achterste rij van een tot de nok toe gevulde collegezaal. Want is het niet veel fijner om gemist te worden? Dat iemand weet dat je er niet bent en zich afvraagt waarom? Dát is die persoonlijke betrokkenheid.

Zo’n kleine studie, heeft zo zijn voordelen en in deze bizarre tijden durf ik te stellen: als er ooit een tijd is waarin je bij een kleine talenstudie het beste op je plek bent, is het nu wel!