Over ‘het meisje die’ en de balansschikking
Over ‘het meisje die’ en de balansschikking
Deze week is de Week van het Nederlands. Ik werd gevraagd om een stukje te schrijven over de liefde voor het Nederlands. Als je je beroepsmatig en in je vrije tijd intensief met de taal bezighoudt, lijkt dat een vraag naar de bekende weg. Het is alsof je een profvoetballer vraagt waarom hij graag voetbalt. Hieronder een poging tot een antwoord van een taalobservator en docent.
Meteen in de tweede zin van dit stuk zit al een eerste aanwijzing voor het antwoord; eigenlijk zou je moeten zeggen: ‘Mij werd gevraagd’. Om de een of andere reden doen we dat steeds minder. Volgens Joop van der Horst (2013) staat het meewerkend voorwerp onder druk en wordt er steeds vaker het onderwerp gebruikt. Zo hoor ik steeds vaker: ‘Ik pas deze kleren’ in plaats van ‘Deze kleren passen mij’. Het eerste geval bestaat al veel langer, maar dan in de betekenis ‘Ik ga naar de paskamer om de kleren te passen’ of ‘Ik ben bezig om deze kleren te passen’. Met de nieuwe constructie heeft de zin er een tweede betekenis bij gekregen.
Onvervreemdbare schat
Hier is de eerste verklaring voor mijn liefde voor het Nederlands. Hoewel je moedertaal een onvervreemdbare schat is die je koestert, blijkt diezelfde schat tot in zijn fundamenten aan verandering onderhevig en soms zelfs onbetrouwbaar. Hoe komt het dat mensen ineens ‘een meisje die daar loopt’ gaan zeggen? Ik verbaas me over deze trend (of moet ik zeggen ‘deze trend verbaast mij?’). Overigens lijkt deze verandering inmiddels stevig door te zetten.
Hoewel ik geen liefhebber ben van de ‘het meisje die-constructie’ weet ik inmiddels dat er bij dit soort verschuivingen meestal geen toeval in het spel is. Kennelijk stuiten de moedertaalsprekers van de taal op een frictie in de taal waarvoor ze intuïtief een oplossing zoeken. In dit geval botst het grammaticaal geslacht met het geslacht van het meisje en dat voelt kennelijk niet goed, vandaar dat de taalgebruiker alsnog naar ‘die’ grijpt. Overigens zal ‘het meisje’ ook wel plaatsmaken voor ‘de meisje’ en dan valt alles op zijn plek.
Het is fascinerend hoe zo’n verschuiving tot stand komt, zonder dat er expliciet overleg over is. Er wordt natuurlijk wel volop over geschreven, maar het zijn de taalgebruikers die uiteindelijk de doorslag geven. Dit is wat je het autonoom verandermanagement van de taal zou kunnen noemen. Overigens liggen de wortels voor de verandering vaak in een ver verleden. Zo blijkt de constructie ‘hun hebben’ al in 1911 te zijn opgetekend door een taalkundige (volgens Helen de Hoop in DWDD). De patronen die achter dit soort veranderingen schuilgaan, zijn veel interessanter dan de vraag die je meestal op feestjes krijgt: ‘’Jij bent toch neerlandicus, hè? Wat is nou het verschil tussen hun en hen?”
Didacticus en taalliefhebber
Als je, zoals ik, Nederlandse lessen geeft aan anderstaligen, leer je de taal ook met andere ogen te bezien. Dit levert vaak onvermoede inzichten op. Opeens blijken veel zaken die voor een moedertaalspreker volstrekt geen problemen opleveren, heel lastig. Denk bijvoorbeeld aan de woordvolgorde. We hebben hoofdzinnen en bijzinnen. In een hoofdzin staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar en in de bijzin staan ze gescheiden van elkaar. In de hoofdzin staat het onderwerp op de eerste plaats gevolgd door de persoonsvorm (Ik doe vanmiddag boodschappen). Als we echter beginnen met ‘vanmiddag’ wisselen onderwerp en persoonsvorm van plaats. Dit stuivertje wisselen heet inversie.
Deze week stuitte ik met mijn vergevorderde cursisten op de zin van het type ‘Nauwelijks was Jan buiten of het begon te regenen’. Van mijn studie herinnerde ik me vaag dat dit zinstype de balansschikking wordt genoemd. Pas bij de voorbereiding van mijn les realiseerde ik me wat deze zinnen zo bijzonder maakt. Kenmerkend voor een hoofdzin is dat hij op zichzelf staat, terwijl de bijzin niet zelfstandig voorkomt. Hier hebben we echter twee hoofdzinnen die niet zelfstandig kunnen voorkomen, maar die afhankelijk van elkaar zijn. Als je een samengestelde zin van twee hoofdzinnen hebt, kun je meestal best een deel weglaten: Jan liep naar buiten en het ging regenen. De zin ‘Jan liep naar buiten’ is een goede zin. De zin ‘Nauwelijks was Jan buiten’ is echter ongrammaticaal zonder het vervolg.
In de les waarin de bovengenoemde balansschikking voorkwam, was mijn doel in de eerste plaats om duidelijk te maken wat de betekenis was. Om dat te bereiken gaf ik een parafrase met ‘zodra’ (Zodra Jan buiten was, begon het te regenen). Natuurlijk was dat voor deze buitengewoon slimme cursisten niet genoeg. Ik had het nog niet uitgelegd of ze begonnen allerlei vragen te stellen. Waarom kwam er geen bijzin na ‘of’? Was dit hetzelfde ‘of’ dat twee hoofdzinnen verbindt en zo ja, waarom was er dan geen sprake van een keuze? Tijdens de geanimeerde bespreking probeerde ik het bijzondere karakter van deze zinnen duidelijk te maken en dat deed ik kennelijk zo enthousiast dat het oversloeg op de cursisten. Het was even alsof we samen een geheime tuin betraden waar we een prachtige bloem zagen die voor anderen onzichtbaar was.
Andere blik
Wat mij in het algemeen zo enthousiast maakt in de lessen aan deze hoogopgeleide anderstaligen is dat ze niets voetstoots aannemen. De didacticus in mij vindt dat vaak lastig want al die vragen gaan ten koste van het oefenen met taalproductie; de taalliefhebber in mij is vaak verrast door de slimme vragen die cursisten stellen. Zo besprak ik in een groep halfgevorderden het onderwerp ‘een afspraak maken’. Tijdens het gesprek vroeg een Eritrese cursist of er een verschil is tussen afzeggen en annuleren en of je een afspraak ook kon afschrijven. Even later vroeg hij of het verzetten van een afspraak ook kon betekenen dat de afspraak op een eerder moment gepland werd. Daar had ik nog nooit aan gedacht.
Impliciete kennis
In de les wint de didacticus het meestal van de taalliefhebber: ellenlange discussies over verschillen tussen twee begrippen dragen weinig bij aan de taalverwerving van de cursist. De zogenaamde betekenisonderhandeling zorgt wel voor een dieper begrip, maar in een intensief traject mag dit niet ten koste gaan van de andere leeractiviteiten. Ik zoek dus naar het kortst mogelijke antwoord dat de cursist zo goed mogelijk verder brengt. Tegelijkertijd zetten de vragen me altijd aan om iets te onderzoeken en daar beleef ik intens plezier aan. Zo doe je veel kennis op van taalzaken die moedertaalsprekers meestal niet fout doen, omdat ze deel zijn van hun natuurlijk taalvermogen. (Stroop, 2010). Moedertaalsprekers zullen in principe geen fouten maken tegen de woordvolgorde. Ook zal een moedertaalspreker intuïtief weten wat het verschil is tussen de zin ‘Ik heb alleen drie koekjes’ en ‘Ik heb maar drie koekjes’. Voor een anderstalige is dit verschil echter absoluut niet helder. Als NT2-docent word je voortdurend gestimuleerd om de tacit knowledge die je hebt als moedertaalspreker te onderzoeken en expliciet te maken.
Mijn liefde voor het Nederlands komt dus voort uit de verwondering over de taal die we dagelijks gebruiken en de verborgen dieptes die er blijken te zijn als je op onderzoek uitgaat. En dan heb ik het nog niet eens over de literatuur gehad!
Literatuur:
Van der Horst, J. (2013). Taal op drift, lange-termijnontwikkelingen in taal en samenleving. Amsterdam: Meulenhoff.
Stroop, J. (2010). Hun hebben de taal verkwanseld. Over Poldernederlands, fout Nederlands en ABN. Amsterdam: Atheneum.
Sijs, N. van der, Stroop, J. & Weerman, F. (red.). Wat iedereen van het Nederlands moet weten. Amsterdam: Bert Bakker.
https://www.youtube.com/watch?v=ahERo5iuel4 geraadpleegd op 6 oktober 2017.
Door: Onno ter Haar, docent Nederlands als tweede taal bij Radboud in’to Languages.