De toekomst ligt vol linguïstische mogelijkheden
Leestijd: 5 minuten
Heb je liever direct 100 euro of 50 procent kans op 200 euro later? De keuzes die mensen maken, worden beïnvloed door de mate van onzekerheid die in een taal kan worden uitgedrukt. Dat is de uitkomst van het onderzoek van taalwetenschapper Cole Robertson onder sprekers van het Nederlands en het Engels.
Het verdelen van tijd in verleden, heden en toekomst is een menselijke eigenschap. De toekomst is nog niet gebeurd en daarom is alles mogelijk. Alle talen staan sprekers toe om naar tijden in de toekomst te verwijzen. Maar de grammaticale markering van toekomstige tijd verschilt per taal. Linguïst Cole Robertson onderzocht hoe deze verschillen van invloed kunnen zijn op de manier waarop mensen beslissingen nemen. Robertson: ‘Specifiek voor beslissingen waarbij directe versus toekomstige resultaten tegen elkaar worden afgewogen. Bijvoorbeeld: nu geen geld uitgeven en het bewaren voor de toekomst, nu sporten om later fitter en gezonder te zijn, of investeren in inspanningen om klimaatverandering tegen te gaan om het wereldklimaat in de toekomst te beschermen.’
Uitkomsten devalueren
Mensen hebben de neiging uitkomsten als minder waardevol te beschouwen als ze riskant zijn of ver in de toekomst liggen. De meeste mensen hebben liever onmiddellijk 20 euro dan dat ze die over een maand krijgen, omdat ze vinden dat de uitgestelde 20 euro subjectief minder waardevol is. Evenzo geven veel mensen de voorkeur aan een gegarandeerde 100 euro boven een kans van 50 procent op 200 euro. Het verschijnsel dat de subjectieve waarde van dingen afneemt met de afstand in tijd of risico staat bekend als ‘psychologische discontering’.
In zijn onderzoek keek Robertson naar toekomstmarkering in twee talen - Engels en Nederlands - om uit te vinden hoe dit doorwerkt in de manier waarop mensen beslissingen nemen. Robertson: ‘In het Nederlands kun je zeggen: Het regent morgen, zonder gebruik te maken van een modale of toekomstige tijd, maar met de tegenwoordige tijd. In het Engels moet je zeggen: It will rain tomorrow. Het Engels verplicht sprekers om will, be going to, of shall te gebruiken als ze het over de toekomst hebben.’ Eerder onderzoek van econoom Keith Chen suggereerde dat als een taal sprekers verplicht de toekomstige tijd te gebruiken - zoals het Engels doet - sprekers toekomstige gebeurtenissen als verder weg in de tijd zullen zien, en daarom toekomstige uitkomsten meer zouden devalueren. In het Nederlands zou dat niet het geval zijn.
Robertson probeerde de resultaten van Chen te repliceren door Nederlandse en Engelse deelnemers online intertemporele-keuzetaken en risicovolle intertemporele-keuzetaken te laten uitvoeren. ‘We stelden onze deelnemers vragen als 'Wilt u liever nu 10 euro hebben of over een maand 20? Wilt u liever nu 10 euro hebben of 20 euro over een jaar? Vervolgens keken we naar de snelheid van hun devaluatie in de tijd. Verrassend genoeg vonden we in onze gegevens geen steun voor Chen's bewering dat de toekomstige tijd een verhoogde devaluering veroorzaakt’, zegt Robertson.
Onzekerheid uitdrukken
In plaats daarvan begonnen Robertson en zijn team zich te realiseren dat de uitkomsten werden beïnvloed door een andere factor: modaliteit. Omdat de toekomst niet gekend kan worden, moet een spreker gissen, schatten en voorspellen. Taalgebruik over de toekomst heeft daarom de neiging die onzekerheid uit te drukken. De enigszins brede term voor de linguïstische uitdrukking van dergelijke begrippen is modaliteit. In het Engels bijvoorbeeld moeten sprekers een modaal werkwoord gebruiken wanneer ze voorspellingen doen, zoals may, might, of could. Robertson: ‘It could rain, or it might rain or it may rain. Wat in het Engels verplicht is, is niet de toekomstige tijd wanneer men voorspellingen doet over de toekomst, maar het gebruik van deze modale werkwoorden, die de neiging hebben om onzekerheid te coderen: het is mogelijk, maar niet gegarandeerd dat dingen in de toekomst zullen gebeuren.
In de experimenten van Robertson gebruikten Engelstaligen meer onzekere termen wanneer ze over de toekomst spraken. Dit suggereert dat het Engels sprekers dwingt om meer aandacht te besteden aan het risico en/of de onzekerheid die toekomstige gebeurtenissen vaak omringen. Nederlandse sprekers compenseerden dit tot op zekere hoogte door andere (niet modale werkwoords)constructies te gebruiken, bijvoorbeeld denken, mogelijk, of wel. De codering van lage zekerheid was echter hoger in het Engels. Het bleek dat juist dit verschil ervoor zorgde dat Engelse deelnemers risicovolle intertemporele beloningen sterker devalueerden dan Nederlandse deelnemers. Robertson: ‘Niet als functie van het gebruik van toekomstige tijd, maar vanwege de grammaticale verplichting om modalen met lage zekerheid te gebruiken.’
Echte wereld
Robertson concludeert dan ook dat de grammaticale verplichting om modale werkwoorden met een lage zekerheid te gebruiken, en niet de toekomstige tijd, de drijvende kracht is achter zijn resultaten. ‘Dat kan implicaties in de echte wereld hebben voor hoe taal de intertemporele beslissingen van mensen beïnvloedt. Tegelijkertijd ging het in onze experimenten om kleine bedragen, zoals 35 euro, dus het is moeilijk om uit deze kleine bevindingen grotere conclusies te trekken. Ik denk niet dat we kunnen zeggen: Oké Engelstaligen, jullie moeten gewoon een beetje meer zoals Nederlanders spreken en dan kunnen we klimaatverandering oplossen', zegt Robertson lachend. 'Maar mijn onderzoek suggereert wel dat taal invloed heeft op belangrijke beslissingen in de echte wereld.'
Cole Robertson (1984, Vancouver) voltooide zijn Bachelor of Arts in Western Society and Culture (Concordia University, Montreal), gevolgd door de Master of Science in Cognitive and Evolutionary Anthropology (University of Oxford). In 2016 begon hij aan zijn promotieonderzoek bij het Centrum voor Taalstudies van de Radboud Universiteit. Hij woont in Oxford en is werkzaam als Chief Technology Officer voor Texture AI.