Zoek in de site...

“De mens heeft geen natuurlijke omgeving”

Actuele Denkers: Helmuth Plessner - De mens is toeschouwer van zichzelf
Lezing en gesprek met filosofen Maarten Coolen en Kirsten Pols
Donderdag 13 oktober 2016 | 19.30 - 21.00 uur | Collegezalencomplex RU

Hoe kunnen we het denken van Helmuth Plessner vandaag de dag inzetten om na te denken over goed onderwijs en de multiculturele samenleving? Die vragen stonden centraal tijdens deze editie van Actuele Denkers. Filosoof Maarten Coolen (Universiteit van Amsterdam) gaf een uitgebreide inleiding in het denken van Plessner en ging vervolgens in gesprek met Kirsten Pols (Universiteit Utrecht). Zij werkt aan een promotie waarin ze Plessners denken gebruikt om na te denken over onderwijs.

Zelfbetrokkenheid

Voor Helmuth Plessner (1832-1985) was zelfbetrokkenheid een essentieel begrip, vertelde Maarten Coolen in zijn lezing. “Zitten is bijvoorbeeld zo’n vorm van zelfbetrokkenheid. Het lichaam doet iets met zichzelf door zich op een stoel te plaatsen. Maar wat is eigenlijk een levend lichaam? En wat zijn dan levenloze voorwerpen? Het is duidelijk dat een drinkglas zich onderscheidt van de omgeving. Levende wezens kun je echter niet begrenzen zoals een levenloos voorwerp zich wel laat afbakenen. Bij levende wezens zie je ook wel een rand, maar de afgrenzing die een levend wezen heeft wordt door het levend wezen zelf tot stand gebracht. Omdat we voor onze eigen afgrenzing zorgen, staan we in onmiddellijk contact met de omgeving. We zijn wat Plessner noemt bemiddelde onmiddellijkheid.”

Lamme arm

Het dier staat in het centrum van een omgeving waarin alles bij hem past. Een koe zul je dus nooit betrappen op de ervaring dat er nog veel anders te eten is dan gras. Dieren hebben een centrische organisatievorm van het leven: alles draait om het dier zelf en er is niets wat niet bij de eigen soort past. De mens heeft echter een andere zijnswijze: hij heeft in tegenstelling tot het dier géén natuurlijke omgeving. Hij moet steeds opnieuw een vorm vinden om verbinding te leggen tussen het geleefde lichaam dat hij is en het geleefde lichaam dat hij als ding kan inzetten. Omdat er geen vanzelfsprekende omgeving is, moet de mens zichzelf heel anders afgrenzen dan het dier. Dat noemt Plessner ex-centriciteit. “Plessner had één lamme arm die hij niet zomaar op tafel kon leggen,” vertelde Coolen. “En met de andere arm tilt hij zijn lamme ledemaat op om hem op tafel te leggen. De lamme arm is een soort ding voor jezelf, waar je een relatie mee hebt (je moet hem immers met je andere arm optillen). In dat gebaar komt de zelfbetrokkenheid tot uitdrukking. Er is sprake van een samengaan van het lichaam dat je bent, het lichaam dat je hebt en de verbinding tussen die twee.”

Rauw vlees

De ex-centriciteit wordt door Plessner verklaard aan de hand van drie posities. Ten eerste is daar de bemiddelde onmiddellijkheid. Mensen moeten steeds een vorm vinden om met de wereld te bemiddelen. Bij het dier gaat dat vanzelf goed. De ex-centriciteit blijkt ook uit het feit dat er geen vanzelfsprekende omgeving is voor de mens. Omdat we dus niet altijd vinden wat we nodig hebben om te leven, moeten we een passende omgeving voor onszelf tot stand brengen. Coolen: “Een voorbeeld hiervan is de manier waarop we vlees eten. We verscheuren geen stukken rauw vlees, maar we bakken het op zodat het ons beter past.” Omdat we ons ten slotte ex-centrisch ophouden in de wereld worden we gedwongen om een standpunt in te nemen waar wij onszelf achterplaatsen, zonder daarvoor ooit een definitieve rechtvaardiging te vinden. Tegelijkertijd weten we tijdens het innemen van een standpunt dat hetgeen waar je op staat, geen fundament is.”

Rollenspel

In ons bestaan ben je nooit zonder meer jezelf. Je presenteert jezelf ook, speelt een rol in de publieke sfeer. Dat suggereert al dat we met andere mensen te maken hebben. “Dat hebben we omdat je kunt gaan staan op de plek staan waar de ander staat,” aldus Coolen. “Omdat we buiten onszelf kunnen gaan, weten we wat het is om een relatie met een ander te hebben. Daardoor kunnen we onszelf zien door de ogen van de ander. Dat is ex-centriciteit.”

Vervreemding van jezelf

In die publieke sfeer kun je ook stuiten op een vreemde. Die ervaring had Plessner zelf toen hij naar Nederland vluchtte. Hij deed zijn best, maar kon niet aarden bij de westerburen. Het lukt hem pas om Nederland te begrijpen toen hij zichzelf als vreemde in Nederland ging zien. Daartoe moest hij zich losmaken van zijn vertrouwde wereld in Duitsland. Vertrouwd raken met het vreemde veronderstelt aldus een vermogen om vervreemd te raken van wat je vertrouwd was. Het vraagt vervreemding van jezelf om de vreemdheid van de ander te begrijpen. Deze vernietiging van de vertrouwdheid met jezelf kan een erg pijnvolle ervaring zijn, benadrukte Coolen.

Culturele betekenis

In het nagesprek vroeg programmamaker Rob van de Ven aan Kirsten Pols hoe Plessner de mens in relatie tot de techniek ziet. Wij slaan niet alleen één keer een tros bananen uit een boom met een stok, maar we bewaren die stok ook en proberen het gereedschap zelfs te verbeteren. Hoe zit dat? Pols: “In eerste instantie is de stok voor ons los gekomen van de concrete situatie van deze boom en deze tros bananen. Als de stok loskomt van die concrete situatie wordt het een op zichzelf staand iets. Dan kun je het verbeteren en volgen er culturele betekenissen.”

Onderwijsdoelen

Naast techniek kan ook het onderwijs rekenen op de interesse van Pols. Ze geeft filosofieonderwijs op middelbare scholen, maar promoveert ook. “Mijn onderzoek gaat over de vraag wat het betekent om na te denken over doelen in het onderwijs en over het doel van het onderwijs? Beleidsmakers willen vaststellen wat het doel is, en daarna bedenken ze welke stappen we moeten nemen om het doel te bereiken. De conclusie die je met Plessner zou kunnen trekken is, dat het vaststellen van het doel eigenlijk hetzelfde zou zijn als het vaststellen van de verhouding tussen het geleefde lichaam en het lichaam als ding. Dat kan historisch en natuurlijk gezien niet. Het doel is iets dat alleen maar geleefd kan worden, steeds op een andere manier. Met Plessner zou je kunnen zeggen dat je het denken over onderwijs zo inclusief mogelijk moet zijn. Dat houdt onder andere in dat er een grote vrijheid is in het onderwijs. Wat ook van belang is: veel vrijheid voor individuen om zich te ontwikkelen op een manier die bij hen past.”

Door: Karlijn Ligtenberg