Onderduiken in oorlogstijd: een persoonlijk relaas
Holocaust Memorial Day Getuigenis door Félice Leendertz-Polak
Lezing
26 januari 2017
Foto's | Video | Podcast
"Bijzondere en open sfeer, boeiend en indrukwekkend persoonlijk verhaal, veel ruimte en gelegenheid voor vragen die oprecht beantwoord werden, goede inleiding en goede omlijsting met liederen." (uit een deelnemersevaluatie)
Hoe te herdenken
Manja Pach, initiatiefneemster van Herinneringscentrum Westerbork en oprichtster van het Etty Hillesum Centrum Deventer trapte af met een lezing over mooie en moeilijke kanten van herdenken. Pach: “Er zijn veel vragen over herdenken: wie herdenk je? Hoe groot of hoe klein maak je de kring van mensen die herdenken? Wie sluit je in en wie sluit je uit? En wat herdenk je eigenlijk? Een concrete gebeurtenis, een tijdperk? Herdenk je bij een monument, lieux de memoires, of in een comfortabele aula? Moet een herdenking een geschiedenisles zijn, een politiek statement, een moment van bezinning en inkeer?”
Lieu de memoire
Op 4 mei 1971 was Pach in Westerbork om te herdenken bij het monument van Ralph Prins. “Elders op terrein braken slopers de barakken af. Ik was verbijsterd. In een poging om verdere afbraak te verhinderen schreef ik een brief aan een bevriend Statenlid. Ik schreef: ‘Op dit verlaten plekje Nederland was de her-denking, het opnieuw denken over wat er gebeurde, hoe het nooit meer gebeuren kan, dwingend en onontkoombaar.’ Het was te laat; de afbraak was niet meer tegen te houden. Het zou nog twaalf jaar duren totdat er in ‘83 een bescheiden herinneringscentrum werd geopend. Het kampterrein groeide als herdenkingscentrum volgens Pach uit tot een lieu de mmoire. “Je moet er naar toe, kunt er niet om heen,” aldus Pach.
Ontdekte foto
De 82-jarige Holocaust-overlevende Félice Leendertz-Polak nam het woord over van Pach. Ze vertelde hoe zij de periode van oorlog heeft beleefd als jong meisje – ze was zes jaar oud toen de oorlog begon. Ze moest onderduiken en was ruim twee jaar gescheiden van haar ouders en broertje. Het besluit om haar verhaal te delen met de buitenwereld volgde nadat in 1999 – meer dan vijftig jaar na de oorlog - een tot dan toe onbekende foto van een groep kinderen werd ontdekt. Hij had al die jaren verstopt gezeten in een fotolijst. “Ik kreeg een kopie van de foto in handen en zei: 'Daar sta ik'. Midden in de foto, het meisje met een licht jurkje, een strik op haar hoofd, een wit kraagje op het jurkje.”
10 mei 1940
Leendertz-Polak herinnert zich het begin van de oorlog nog. “Het was 10 mei 1940. Die nacht was het rumoerig. Mijn moeder stapte uit bed om te kijken waar dat vandaan kwam. Toen wij de volgende ochtend vroegen wat ze gezien had, schudde ze alleen maar haar hoofd.” De eerste maatregel van de Duitsers volgde snel: alle Nederlanders kregen een identiteitskaart. Buiten naam, adres en geboortedatum werd ook de godsdienst geregistreerd. Leendertz-Polak: “Op kaart van joden stond een stempel met ‘J’. Zo waren joden makkelijk herkenbaar. Joden mochten geen functies in het overheidsapparaat meer bekleden. Ik was net begonnen met zwemles, maar mocht daar niet mee doorgaan. In september van ’41 moest ik naar een school voor joodse kinderen. Op dat moment dacht ik voor het eerst: ik ben anders dan andere kinderen. Alle joden moesten een ster gaan dragen. Mijn moeder zei: ‘Félice, je moet trots op die ster zijn. Je bent een joods meisje’. Ik was daar natuurlijk helemaal niet trots op. Soldaten scholden ons uit op weg naar school. Sommige mensen keken ons ook aan, terwijl anderen wegkeken. Weer anderen sloegen een arm om je heen, leken te willen zeggen: ‘Houd je taai’. ”
Onderduiken
In de gang van hun huis in Deventer stonden op een dag vier rugzakken. Die zouden misschien nodig zijn als het gezin naar een kamp gestuurd werd. “Waarschijnlijk was mijn vader in die periode al bezig om de mogelijkheden om onder te duiken te onderzoeken. De eerste razzia’s vonden plaats. De Duitsers wisten precies waar joodse gezinnen waren. Na het weekend was de klas vaak een beetje leger.” aldus Leendertz-Polak. In dezelfde periode werd het gezin uit hun huis gezet. Dat werd door de Duitsers geconfisqueerd. Een pakhuis in het centrum van de stad werd hun nieuwe woonplek. Daar belde op een dag een vrouw aan die Leendertz-Polak en haar broertje naar een kindertehuis zou brengen. Leendertz-Polak vraagt zich nog altijd af hoe het vertrek van haar en haar broertje gevoeld moet hebben voor haar ouders. “Wat zouden mijn ouders gedaan hebben toen wij met die wildvreemde mevrouw meegingen? Hebben ze staan huilen, elkaar geknuffeld en hebben ze nog gezwaaid? Ik heb hen die dingen nooit gevraagd en ik heb daar vreselijke spijt van.”
Pleeggezin
In januari van het volgende jaar werd Leendertz-Polak na de tijd in het kindertehuis gescheiden van haar broertje Herman. Hij ging naar zijn tweede onderduikadres in Amsterdam. Leendertz-Polak ging op 19 januari 1943 naar Enschede. Ze herinnert zich de eerste woorden van haar pleegmoeder nog goed. “Ze zei dat het dubbel feest was: er kwam een zusje bij in hun gezin en in Canada was prinses Margriet geboren. Ik deed overdag het huishouden en mocht na schooltijd met de andere kinderen buiten spelen. Op maandag ging ik naar een tante en daar kreeg ik huiswerk. Daardoor liep ik na de oorlog niet zo erg achter op mijn klasgenoten.”
Bommen
In oktober van 1943 trokken bommenwerpers richting Duitsland. Leendertz-Polak: “Overdag zagen we ze niet, maar 's nachts in bed hoorden we ze altijd. Op een gegeven moment kwamen die vliegtuigen terug. Er werden bommen afgegooid die steeds dichterbij kwamen. Mijn pleegvader Hein zei tegen ons dat we onder de keukentafel moesten gaan liggen. Zelf liep hij naar de voordeur om te kijken of hij iets zag en op dat moment gierden de bommen naar beneden. Het huis bleef overeind doordat de voordeur open stond: er kwam een stofwolk over ons heen, alles werd weer stil en we kwamen onder de tafel vandaan. Hein lag in de deuropening. Hij had een blok op zijn been gekregen maar was verder ongedeerd.”
De Canadezen
De pleegvader van Leendertz-Polak ging er tijdsens de oorlog elke zaterdagmiddag op uit. “Overal kreeg en ruilde hij iets,” herinnert Leendertz-Polak zich. “Melk, een kluitje boter, eieren, kaas... Alles wat extra was, was welkom.” Op 31 maart 1945 ging hij weer op stap. Hij was binnen een half uur terug, terwijl hij normaal gesproken een hele middag weg was. Onderweg had hij Duitsers ontmoet die op weg waren richting Duitsland. De volgende dag – het was Eerste Paasdag - reden de Canadezen Enschede binnen. “Ze gaven ons chocolade, we mochten op de tank kruipen, kregen grote biscuits. Het was feest. Er was éen iemand die boos en verdrietig was: mijn pleegzusje. Haar moeder had tegen haar gezegd dat ik nu gauw weer naar mijn eigen moeder zou gaan,” vertelde Leendertz-Polak.
Weerzien
“Mijn moeder moet zich verheugd hebben op ons weerzien. Ze nam me in haar armen. Maar voor mij voelde ze niet als mijn moeder. Dat moet een ontzettende teleurstelling zijn geweest, dat kille meisje in haar armen. We vertrokken weer naar Deventer waar we ons huis leeg aantroffen.” Half juni keerden ook vader en Herman terug. “Toen waren we weer met zijn vieren bij elkaar. Vader en moeder hadden elkaar twee jaar niet gezien en we waren al tweeëneenhalf jaar niet samen geweest als gezin. Al die tijd hadden we geen emoties uitgewisseld, geen ervaringen kunnen delen. Je weet weinig of niks meer van elkaar. We waren geen eenheid meer. Het heeft heel lang geduurd voor we weer naar elkaar toegroeiden.”
Door: Karlijn Ligtenberg
In de media
- VOX:Bij de zesjarige Félice kwam de oorlog ineens in huis - 25 januari 2017
Wil je op de hoogte blijven van onze activiteiten? Schrijf je dan in voor de tweewekelijkse nieuwsbrief.