Tekst lezing Theo Engelen
Holocaust Memorial Day 2020
Ik herinner me nog pijnlijk precies het moment dat ik kennis maakte met de holocaust. Ik was 10 en bladerde door de krant waarin bericht werd over de berechting van Adolf Eichmann. Of eigenlijk werd er bericht over de verhalen van de getuigen tegen hem. Zij vertelden tot in detail wat hun was overkomen en wat ze gezien hadden in de vernietigingskampen. Ik was sprakeloos en verbijsterd. De beelden van die gruwelijkheden hebben zich in mijn hoofd verankerd en zijn er nooit meer uit verdwenen. Wanneer de holocaust ter sprake kwam tijdens lessen op school en later tijdens mijn studie geschiedenis bleken ze nog in alle heftigheid aanwezig. En elke keer werd ik overvallen door sprakeloze verbijstering en een gevoel van machteloze woede. Afgelopen zondag werd hier in Nijmegen een deel van het Holocaust Monument Levenslicht van Daan Roosegaarde onthuld. Een overlevende deelde haar ervaringen met ons. Ik ben al lang geen 10 meer, maar weer was er die sprakeloze verbijstering en machteloze woede.
Natuurlijk, de geschiedenis is vol van verhalen over wreedheid vóór de Tweede Wereldoorlog en ook na 1945 hebben mensen elkaar dingen aangedaan die een normaal mens voor onvoorstelbaar houdt. Maar toch, de zo breed gedeelde haat ten opzichte van joden, Roma en Sinti, de wreedheid, de massaliteit en de industriële planmatigheid zijn ongekend. Het komt me voor dat wat er is gebeurd in die verschrikkelijke kampen sindsdien als een grauwsluier over de mensheid hangt. We weten nu waartoe wij als soort in staat zijn en dat roept op tot voortdurende waakzaamheid.
De jongen van 10 waarmee ik begon, probeerde te doen wat wij mensen altijd proberen te doen wanneer we met verschrikkelijke dingen geconfronteerd worden, we proberen de herinnering eraan weg te stoppen, het voelt te ongemakkelijk om ermee te blijven rondlopen. Dat is niet vergeten, want vergeten gebeurt onbewust, het is eerder verdringen, het actief, moedwillig wegdrukken uit ons bewustzijn om ons snel met plezieriger zaken bezig te houden. Ik ben me goed bewust van onze neiging om weg te kijken, om weg te vluchten van te ongemakkelijke beelden, ik heb er zelfs begrip voor, maar ik ben te veel historicus om daaraan toe te geven.
Laat ik een voorbeeld geven hoe ik zelf geprobeerd heb woorden te geven aan wat eigenlijk niet in woorden is te vatten. Jaren geleden bezocht ik Nationaal Monument kamp Vught, een van mijn studenten liep er stage. Ik werd geconfronteerd met een monument dat daar prominent te zien is . Bij navraag bleek het monument de namen en leeftijden te bevatten van de kinderen die in 1943 uit dat kamp weggevoerd zijn om enige dagen later vermoord te worden in Sobibor. Tot op dat moment had ik nooit gehoord van deze zogenaamde kindertransporten. Rond diezelfde tijd vroeg een uitgever mij een jeugdboek te schrijven in een serie over vergeten onderwerpen uit de tweede wereldoorlog. Het zal duidelijk zijn dat mijn keuze meteen vaststond. Om aan de moord op de bijna 1300 kinderen uit kamp Vught op zijn minst nog enige betekenis te geven, moest ik aan hun leeftijdgenoten in de tegenwoordige tijd laten weten tot welke vreselijke excessen gecultiveerde en massaal gedeelde haat uiteindelijk kan leiden. Want laten we wel zijn, haat ten opzichte van ‘de ander’, in geloofsovertuiging, in opvattingen, in kleding, in huidskleur, is nooit ver weg, ook vandaag de dag niet in ons zogenaamd tolerante land.
Oorlog in de klas, zo heet het boek dat ik schreef, gaat over kinderen die in de jaren dertig in dezelfde klas zitten van de lagere school in Vught, en de lezers volgen hen tot 1945. De ouders van een van die kinderen, Lex, zijn overtuigde NSB’ers. Lex zelf deelt zijn ouders opvattingen niet, alleen al omdat twee klasgenoten, Roos en Simon, van joodse afkomst zijn en dus naarmate de bezetting langer duurt steeds meer verboden en bepalingen opgelegd krijgen van de Duitsers. In het najaar van 1942 ziet de vriendengroep activiteiten op de hei bij Vught. Om de overvolle kampen in de rest van het land te ontlasten, wordt er een nieuw kamp aangelegd. Inmiddels is duidelijk dat de gevoelens van Lex en Roos voor elkaar dieper gaan dan vriendschap, en dus is het voor Lex onverteerbaar dat ook Roos in het nieuwe kamp gevangen wordt gezet. Begin juni 1943 maakt de kampleiding bekend dat de kinderen uit het ook al weer overvolle kamp naar elders, een betere plek, zullen worden overgebracht. Kort na elkaar vertrekken er twee treinen met bijna 1300 kinderen, van baby’s tot 16-jarigen om via Westerbork naar Sobibor te gaan waar ze na aankomst vermoord worden.
Ook Roos uit Oorlog in de klas was een van die kinderen. Nadat het boek verschenen was, werd ik overstelpt met brieven en mailtjes van lezers, kinderen én volwassenen. Waarom had ik Roos niet gespaard? Als schrijver van het boek had ik haar toch kunnen laten ontsnappen? Dat is wat ik eerder onze neiging tot verdringing noemde. We willen niet lezen dat een romanfiguur die we zo goed hebben leren kennen, een jonge verliefd meisje in dit geval, vermoord wordt. Mijn antwoord aan de mensen die mij hierop aanspraken was simpel: de kinderen uit kamp Vught zijn wel vermoord. Daar valt niet mee te marchanderen. Wanneer ik op middelbare scholen over dit boek spreek verwijs ik de leerlingen naar het monument waarmee ik begon. Kijk maar, zeg ik dan, die leeftijdgenoten zijn niet gered. Dat monument zorgt er ook voor dat bij het abstracte aantal van 1300 opeens namen komen en leeftijden, het zijn evenzovele individuele personen die vermoord zijn. En om de identificatie volledig te maken laat ik de foto van een van die kinderen zien. Lieneke de Vries was pas zes jaar oud toen ze vermoord werd. Het arme kind had geen mens kwaad gedaan, maar werd vermalen in een gruwelijke vernietigingsmachine. Al was het maar om Lieneke recht te doen weigerde ik Roos wel te laten overleven.
Er zijn 6 miljoen redenen om de gruwelijkheden van de Holocaust te willen verdringen, maar dezelfde 6 miljoen redenen dwingen ons om dat niet te doen, erbij te blijven stil staan. Herinneren is een plicht geworden, want nu we weten waartoe mensen in staat zijn, is constante waakzaamheid nodig.
Geschreven door: Theo Engelen. Voorgedragen ter gelegenheid van de Holocaust Memorial Day 2020.