Zoek in de site...

Verslag - Het kwaad in perspectief

Filosoof Thomas Nys beschrijft hoe over het kwaad is gedacht door de geschiedenis heen. Aan de hand van vier historische thema’s geeft Nys weer hoe denken over het kwaad is ontwikkeld met als doel het kwaad te duiden, te begrijpen en een stap te zetten in de richting van het bestrijden van het kwaad.

Harmonie en orde

Bij de oude Grieken is er geen duidelijke notie van het kwaad, alleen het goede wordt beschreven. Een spiegeling van dit goede sluit echter niet aan op ons hedendaagse beeld van het kwaad. Een beschouwing van Plato laat zien dat het goede niet als de kwaliteit van iets op zich wordt gezien, maar van de onderlinge verhoudingen van verschillende componenten. Orde en organisatie worden in verband gebracht met goedheid. Deze zelfde nadruk op verhoudingen zien we bij Aristoteles. Hij beschrijft het goede leven in termen van een ontplooit leven, waarbij iemand door verworven praktische en theoretische kennis in staat is de juiste keuzes te maken. Het kwade kan dan begrepen worden in termen van de afwezigheid van orde en het gebrek aan zelfontwikkeling, wat het maken van juiste keuzes hindert.

Het kwaad als zonde

De opkomst van het Christendom initieert een omwenteling in het denken over het kwaad. In religieuze termen wordt het kwaad benadert als een zonde ten opzichte van God. Dit past meer bij ons hedendaagse begrip van het kwaad, stelt Nys. Er onstaat een focus op de kwaaddoener: de dader die een (goddelijke) wet overschrijdt. Deze theologische invulling stelt de vraag naar een lokalisatie van het kwaad aan de orde. Filosoof Augustinus stelt dat dit een onjuiste benadering is: kwaad moet niet gezien worden als iets op zichzelf, als een eigen kracht, maar juist als de afwezigheid van het goede – zoals duisternis de afwezigheid van licht is.

(Her)lokalisatie van het kwaad

De grote aardbeving die Lissabon treft in 1755 zet de vraag naar de lokalisatie van het kwaad opnieuw op scherp. De Franse denker Voltaire reflecteert op het kwaad in het kader van deze ramp. Hij richt zich tot zijn Duitse collega Leibniz, die een aantal decennia daarvoor de these heeft uitgewerkt dat we in ‘de beste van alle mogelijke werelden’ leven. Leibniz verantwoordt Gods goedheid door het kwade uit te leggen als instrumenteel noodzakelijk voor het goede: doordat sommige kwade gebeurtenissen plaatsvinden, worden andere goede gebeurtenissen mogelijk gemaakt. Het onvermogen dit als zodoende te herkennen komt volgens Leibniz voort uit het gelimiteerde menselijke perspectief. Voltaire reageert met spot en verontwaardiging en bestrijdt de verreikende instrumentaliteit die Leibniz aan het kwaad toeschrijft.

Politiek filosoof Rousseau reageert op Voltaire’s kritiek en verwijt hem dat hij over het kwaad denkt in pre-Augustiniaanse termen: kwaad met een eigen essentie. Rousseau beschrijft het kwaad als een tekortkoming van de mens die geworteld is in het sociale. Het sociale verhindert een begrenzing van de eigen verlangens en ontketent zo een neerwaartse dialectiek van vergelijking: er is altijd iemand beter, mooier of sterker. We kunnen ons hiertegen beschermen volgens Rousseau, enerzijds door ruimte te creëren voor individuele ontwikkeling van de eigen belangen en anderzijds door de nadruk op het gemeenschappelijke en gezamenlijke belang te leggen met behulp van de politiek.

Het kwaad denken na de holocaust

De gebeurtenissen van de 20ste eeuw vergde een nieuwe benadering van denken over het kwaad. Arendt reageert hierop met twee beroemde uitspraken, namelijk ‘radicalisering van het kwaad’ en ‘de banaliteit van het kwaad’. Met ‘radicalisering van het kwaad duidt ze op een verandering in de manifestatie van het kwaad. Waar voorheen sprake was van een middel-doel rationaliteit, heeft het kwaad in de holocaust alleen zichzelf tot doel: het vernietigen van de mens op zich. De tweede uitspraak, 'de banaliteit van het kwaad' – of eigenlijk van de kwaaddoener, verduidelijkt Nys – kenmerkt de doelen van de dader als banaal. Eichmann had niet als doel Joden om te brengen, maar wilde carrière maken en zijn familie onderhouden: banale motieven voor een kwade daad. Arendt spreekt van Eichmanns gedachteloosheid bij het begaan van deze daden. Nys legt uit dat dit niet gaat om een onvermogen na te denken, maar om een afwending van die gedachten. Hhoewel hun strategieën op het eerste gezicht elkaar tegen lijken te spreken, zoeken Arendt en Berlin beide hun heil in de politiek. Berlin wil het extreme kwaad bestrijden met liberalisme: een bescherming van het individu voor de politiek. Arendt stelt dat er juist meer politiek nodig is. Dat we met elkaar in dialoog moeten treden en ons eigenbelang achter moeten laten.

Nys beschrijft twee recente ontwikkelingen volgend op Arendt’s beschrijving van het kwaad. Ten eerste een psychologisering van het kwaad: onderzoek naar het gedrag van de kwaaddoener, in bijvoorbeeld psychologische experimenten. Daarnaast wordt de vraag naar de extremiteit van het kwaad aan de orde gesteld, waarbij de nadruk ligt op verschillen tussen een immorele en een kwade daad.

Lessen voor de 21ste eeuw

Nys sluit af met een nadruk op twee aspecten van deze historische uiteenzetting. Ten eerste de actualisering van de banaliteit van het kwaad: het is belangrijk te waken voor onze eigen gedachteloosheid. Rondom zaken als klimaatproblemen, consumptiegedrag of de vluchtelingensituatie ligt er voor ons ook een risico om ons af te willen wenden voor het kwaad, waarschuwt Nys. Ten tweede benadrukt hij het belang van het inzetten van politiek als middel om het kwaad te bestrijden. Berlin en Arendt delen de erkenning van het belang van pluralisme en pluraliteit in hun benadering van politiek. Erkenning van pluralisme maakt inzichtelijk dat er meerdere waarheden of benaderingen van het goede zijn, waarvoor ruimte nodig is. Daarbij moeten we echter wel waken voor zowel absolutisme als relativisme, stelt Nys. Maar zij kunnen goede bondgenoten zijn, omdat ze het politieke dialoog stimuleren.

Het denken over het kwaad maakte een grote ontwikkeling door: van niet-gethematiseerd, naar gethematiseerd als afwezigheid, naar een aanwezigheid en ontwikkeling in manifestatie. Waar het kwaad zich ook bevindt, de bestrijding ervan is mogelijk door te waken voor een banaliteit van het kwaad en de politiek in te zetten als middel om inzicht te krijgen in elkaars belangen en deze onderling af te stemmen.

Dit verslag is geschreven door Melody van der Mierden, als onderdeel van de Research Master Filosofie van de Radboud Universiteit.