‘Overweeg herziening grondwetsherzieningsprocedure’

Datum bericht: 5 October 2021

Om de grondwet te herzien, moet een complexe procedure doorlopen worden. Op een aantal punten bestaan onduidelijkheden en inconsistenties binnen deze procedure. Die moet daarom aangepast worden, betoogt staatsrechtkundige Toni van Gennip. Hij promoveert op 8 oktober aan de Radboud Universiteit.

De regering en de Tweede Kamer dienen met enige regelmaat voorstellen tot grondwetswijzigingen in. Zo liggen er momenteel voorstellen voor een bindend referendum op alle bestuurlijke niveaus, voor het recht op een eerlijk proces en voor modernisering van het briefgeheim zodat ook correspondentie per e-mail uitdrukkelijke grondwettelijke bescherming geniet. Grondwetsherzieningen zijn belangrijk om de grondwet relevant en bij de tijd te houden.

Verkiezingen als raadpleging over grondwetsherziening

Om grondwetsherzieningen door te voeren, zijn twee beslissingen van het parlement nodig. De zogenaamde eerste lezing vereist een gewone meerderheid in de Tweede en Eerste Kamer. De tweede lezing vindt plaats na de verkiezingen van de Tweede Kamer, en vereist een tweederde meerderheid van de Tweede en Eerste Kamer.

In veel geschriften staat dat de tussenliggende verkiezingen ooit bedoeld zijn als kiezersraadpleging. Van Gennip: ‘Daar ben ik echter sceptisch over, gelet op de historische achtergrond van de procedure. Het doel is van oudsher dat een nieuw parlement het voorstel heroverweegt, maar dat betekent nog niet dat het doel is om een kiezersraadpleging te houden. Bovendien lijken deze tussentijdse verkiezingen in de praktijk nauwelijks als kiezersraadpleging te functioneren. Grondwetsherzieningen komen eigenlijk nooit ter sprake tijdens de verkiezingscampagne.’

Tweede lezing

Momenteel ligt er een voorstel waarin staat dat na de tussentijdse verkiezingen enkel de eerstvolgende Tweede Kamer dat voorstel nog in tweede lezing mag behandelen en geen latere Tweede Kamer. Komt deze Tweede Kamer niet tot een beslissing, dan vervalt het voorstel.

Van Gennip: ‘Hierop ben ik kritisch, want het kan ooit gebeuren dat de Tweede Kamer maar een heel korte zittingsperiode heeft. Kijk naar de huidige geruchten dat er door het moeizame formatieproces snel verkiezingen in aantocht zullen zijn. Als dat gebeurt, dan zouden de nog liggende voorstellen met spoed moeten worden behandeld door de Tweede Kamer. Ik pleit daarom voor een termijn van vier jaar voor de tweede lezing in de Tweede Kamer die ingaat zodra een nieuwe Tweede Kamer geïnstalleerd is. Dat geeft genoeg ruimte. Mochten er tussentijdse verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn, dan hoeft er niet meteen gehaast te worden.’

Rol van de Eerste Kamer schrappen?

Ook de rol van de Eerste Kamer in de tweede lezing vereist aanpassingen. Van Gennip: ‘Er bestaat nu een vreemde verhouding: als de Tweede Kamer verkozen is met het oog op de tweede lezing, dan heeft de Eerste Kamer in tweede lezing mogelijk nog dezelfde samenstelling als in de eerste lezing. Het doel van de tweede lezing is dat een nieuw parlement naar het voorstel kijkt. Dat uitgangspunt geldt niet voor de Eerste Kamer in tweede lezing. Het klinkt wellicht radicaal, maar de rol van de Eerste Kamer in de tweede lezing kan beter geschrapt worden. Daarmee voorkom je dat dezelfde leden van de Eerste Kamer het laatste woord krijgen over een grondwetsherziening.’

De ontwikkeling van de grondwet

Van Gennip geeft aan dat het niet eenvoudig is om de grondwet te herzien, maar laat tegelijkertijd zien dat de grondwet talloze keren is gewijzigd en bij de tijd is gebracht. Van Gennip: ‘Een gang langs de verschillende grondwetsherzieningen laat bovendien een interessante inkijk zien in de ontwikkeling van het Nederlandse staatsrecht. Mijn onderzoek bracht me langs tal van belangwekkende herzieningsvoorstellen, die het soms wel en soms ook niet haalden.’

Overigens is niet al het staatsrecht in de grondwet terug te vinden. Een van de meest fundamentele ontwikkelingen in de verhouding tussen regering en parlement – het ontstaan van de vertrouwensregel in 1868 - staat niet in de grondwet. Van Gennip relativeert daarmee de positie van de grondwet, maar merkt wel op dat deze regel pas kon ontstaan tegen de achtergrond van de grondwetsherziening van 1848. De omslag van zijn boek verwijst naar die zo belangrijke grondwetsherziening.

Meer informatie? Neem contact op met: