Koepelreglement Universitaire Studentenraad

Artikel 3.1.1. van het reglement voor de Universitaire Studentenraad bepaalt dat elke koepelorganisatie een lid aanwijst ter vervulling van een zetel in de Universitaire Studentenraad. Ter bepaling van welke koepelorganisaties daartoe gerechtigd zijn en van de wijze waarop koepelorganisaties leden aanwijzen heeft het College van Bestuur op voorstel van de Universitaire Studentenraad de navolgende regeling in februari 2006 vastgesteld.

Artikel 1

  1. De Universitaire Studentenraad doet jaarlijks aan het College van Bestuur een gemotiveerde schriftelijke voordracht strekkende tot toelating van koepelorganisaties tot de categorie van organisaties die gerechtigd zijn een lid aan te wijzen ter vervulling van een zetel in de Universitaire Studentenraad, als bedoeld in artikel 3.1.1. van het reglement voor de Universitaire Studentenraad.
  2. Voor deze voordracht komen slechts in aanmerking organisaties van studenten a. die een uniek, specifiek en voor de Radboud Universiteit relevant deelbelang van studenten vertegenwoordigen, en b. die een in relatie tot het deelbelang substantieel te achten aantal studenten representeren, en c. die niet deelnemen aan de verkiezingen voor de Universitaire Studentenraad. 
  3. Het College van Bestuur kan ter toetsing van de voordracht zowel van de Universitaire Studentenraad als van de voorgedragen organisaties nadere inlichtingen vragen.
  4. Het College van Bestuur beslist over de voordracht en geeft bij afwijking van de voordracht de redenen daarvan aan.

Artikel 2

  1. De koepelorganisaties die volgens de in artikel 1 bepaalde wijze toegelaten zijn, wijzen elk jaar een lid en een opvolgend lid aan ter vervulling van een zetel in de Universitaire Studentenraad op de in de volgende leden bepaalde wijze.
  2. De Algemene Ledenvergadering van de koepelorganisatie wijst al dan niet op voordracht van het bestuur van de koepelorganisatie een lid en een plaatsvervangend lid aan. Indien een koepelorganisatie geen Algemene Ledenvergadering kent, wijst het bestuur al dan niet uit zijn midden een lid en een plaatsvervangend lid aan.
  3. Het bestuur van de koepelorganisatie laat de voordracht van lid en plaatsvervangend lid gepaard gaan van een formulier waarin de helft + 1 van de te vertegenwoordigen organisaties aangeeft de voordracht te ondersteunen. Dit formulier dient uiterlijk 1 juni bij het ambtelijk secretariaat van de medezeggenschap ingeleverd te zijn.
  4. Het aldus aangewezen lid vervult een zetel in de Universitaire Studentenraad. Indien het aangewezen lid genoodzaakt is zich blijvend terug te trekken uit de Universitaire Studentenraad, treedt het opvolgende lid voor de lopende zittingsperiode van de Universitaire Studentenraad in zijn/haar plaats.

Artikel 3

Bij geschillen over de toelating tot de aanwijzingsgerechtigde koepelorganisaties als bedoeld in artikel 1, beslist het College van Bestuur, betrokkenen gehoord.

Artikel 4

De toelating tot de aanwijzingsgerechtigde koepelorganisaties als bedoeld in artikel 1 heeft geen gevolgen voor de lijst van toegelaten koepelorganisaties, die dient ter toetsing van verzoeken van studenten om in aanmerking te komen voor ondersteuning uit het afstudeerfonds.