Gids voor inclusief taalgebruik op de Radboud Universiteit

De Radboud Universiteit streeft naar een veilige, inclusieve academische gemeenschap die diversiteit, gelijkheid en inclusie omarmt en bevordert (DEI plan, 2022). Taal is de sleutel tot inclusie: door bepaalde woorden te gebruiken kunnen we er beter voor zorgen dat iedereen zich aangesproken voelt. Deze gids dient als hulpmiddel om je bewust te worden van de impact die taal kan hebben en geven tips voor inclusieve taal, zodat we niemand uitsluiten of schadelijke stereotypen gebruiken. 

Een afbeelding die onze intersectionele identiteit weergeeft.

Uitgangspunten

  • Deze afbeelding toont de vele facetten van diversiteit en onze intersectionele identiteit. Probeer bij het schrijven rekening te houden met deze verschillende perspectieven.  

  • Wees je ervan bewust dat de taal die je gebruikt voor jou neutraal kan lijken, maar op een lezer een onbedoeld (negatief) effect kan hebben. Vraag je altijd af of je woorden je lezer kunnen beledigen, stereotyperen of uitsluiten.

Richtlijnen

1. Streef naar genderinclusief taalgebruik

 

a. Gebruik genderneutrale woorden om mensen aan te spreken 

Als je mensen aanspreekt met bijvoorbeeld 'meneer/mevrouw' of 'dames en heren', sluit je non-binaire en genderqueer mensen uit. In plaats daarvan kun je neutrale aanspreekvormen gebruiken, zoals 'beste lezer' of 'beste studenten'. Andere neutrale woorden zijn: kind, partner, gebruiker, bewoner, persoon, collega, mensen.

Veel woorden in het Nederlands zijn verdeeld in mannelijke en vrouwelijke vormen, zoals 'vader' en 'moeder', 'jongens', 'man' of 'vriendin'. Hiervoor kun je de neutrale alternatieven 'ouder', 'vrienden', ‘mensen’ of 'partner' gebruiken.

b. Vermijd generiek gebruik van mannelijke en/of vrouwelijke voornaamwoorden en hij/zij

'We spreken van een te hoge werkdruk als die het functioneren van een hoogleraar in zijn werk- of privésituatie aantast'. Deze zin versterkt het stereotype dat hoogleraren mannelijk zijn door het generieke gebruik van het mannelijke voornaamwoord 'zijn'. Dit kun je ook niet oplossen met ‘zijn/haar’, want dat sluit non-binaire en genderqueer mensen uit. De volgende oplossingen zijn genderinclusief:

  • Meervoud: ‘hoogleraren in hun werk- of privésituatie’
  • Geen bezittelijk voornaamwoord: ‘hoogleraar in de werk- of privésituatie’
  • Neutraal voornaamwoord ‘diens’: ‘hoogleraar in diens werk- of privésituatie’

 

c. Gebruik waar mogelijk neutrale woorden in plaats van mannelijke en/of vrouwelijke vormen

Veel Nederlandse woorden en uitdrukkingen verwijzen naar het mannelijke gender, zoals ‘bemanning’, 'je vermannen' en 'je mannetje staan'. Deze woorden versterken male bias en houden mannelijke stereotypen in stand. Veel woorden en uitdrukkingen hebben neutrale synoniemen, zoals ‘bemensing’, ‘moed vatten' en ‘tegen iemand standhouden’.

Vooral woorden voor beroepen en banen hebben vaak mannelijke vormen, zoals ‘ombudsman’, ‘topman’ of ‘timmerman’, ook al worden deze beroepen vaak door allerlei mensen uitgeoefend. Ook hier kunnen neutrale alternatieven worden gebruikt, zoals ‘ombudspersoon’ of ‘CEO’. Termen als ‘coach’ en ‘manager’ worden al als neutraal beschouwd, evenals ‘leidinggevende’ en ‘teamleider’.

In sommige gevallen bestaan er twee woorden voor een functie of beroep: een neutrale/mannelijke vorm en een vrouwelijke vorm, bijvoorbeeld ‘leraar’/‘lerares’ en ‘alumnus’/‘alumna’. De neutrale vorm wordt aanbevolen. Hoe meer we neutrale vormen gebruiken, hoe minder we deze zullen associëren met een bepaald gender. Dit bevordert op termijn genderinclusief taalgebruik. Wanneer uit de context niet duidelijk blijkt naar welk gender de ‘neutrale’ vorm verwijst, hebben veel lezers de onbewuste neiging om aan een man te denken. Als je dit wilt vermijden, kun je het gender (indien bekend) duidelijk maken uit de context, of het mannelijke woord helemaal vermijden door bijvoorbeeld het meervoud ("alumni") te gebruiken. In sommige gevallen is er ook een genderneutraal alternatief, zoals ‘leerkracht’.

2. Spreek mensen correct aan

Iedereen wordt graag correct aangesproken. Je kunt echter niet aan iemands naam of uiterlijk zien met welk gender iemand zich identificeert. Gok niet. Sommige mensen geven hun voornaamwoorden aan in hun e-mailhandtekening of op LinkedIn. We raden je aan om dit ook zelf te doen om het gebruik van voornaamwoorden aan te moedigen. Als je niet zeker weet wat iemands voornaamwoorden zijn en je wilt het niet vragen, gebruik dan neutrale aanspreekvormen zoals 'Beste collega' en de neutrale voornaamwoorden 'hen/hun' of ‘die/diens’. Als je de voornaam weet, gebruik dan bijvoorbeeld 'Beste Gijs Jansen' in plaats van 'Beste meneer Jansen'.

Ben altijd kritisch of het nodig is om naar iemands gender te vragen, bijvoorbeeld bij het gebruik van formulieren. In de meeste gevallen heb je deze informatie niet nodig en is het beter om er niet naar te vragen, ook vanuit privacyoogpunt. Heb je deze informatie toch nodig, neem dan ook non-binaire genders op en voeg een 'zeg ik liever niet'-optie toe. Bijvoorbeeld: 

  • Agender
  • Androgyn
  • Demigender
  • Genderqueer of genderfluïde
  • Man
  • Twijfel of niet zeker
  • Trans man
  • Trans vrouw
  • Vrouw
  • Overige gendercategorie/identiteit: geef aan
  • Zeg ik liever niet

3. Benadruk geen irrelevante aspecten van iemands identiteit

Als het niet nodig is, benadruk dan niet iemands gender, kleur, geloofsovertuiging, seksuele oriëntatie, generatie/leeftijd, geestelijke of lichamelijke beperking, opleidingsniveau of sociaaleconomische status. In de zin "De zwarte professor ging in op de verschillen tussen..." is het feit dat de professor zwart is niet relevant. Als je wel iets toevoegt over iemands identiteit, kun je nagaan of dit inclusief is door het om te draaien: zou je ook schrijven over 'de witte professor'?

4. Zet de persoon en niet diens identiteit centraal

Als het wél relevant is om een aspect van iemands identiteit te vermelden, zorg dan dat de persoon centraal staat, en niet diens identiteit. Gebruik geen zelfstandig naamwoord om iemand te omschrijven. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat het gebruik van een zelfstandig naamwoord leidt tot meer stereotypering.

In plaats van: Kun je gebruiken:
Een transgender Een trans vrouw/man/persoon
Een homo/lesbienne Een homoseksueel/lesbisch persoon
Een gehandicapte Een persoon met een beperking/handicap
Een slachtoffer van... Persoon die … heeft meegemaakt
Een rolstoeler Persoon die een rolstoel gebruikt
Een autist Een persoon met autisme

Wanneer je over een beperking spreekt, vermijd dan zinnen die suggereren dat de persoon in kwestie een slachtoffer is, bijvoorbeeld ‘getroffen door’, ‘slachtoffer van’ of ‘lijden aan’. Gebruik ook geen eufemismen zoals ‘een persoon met een fysieke uitdaging’ of ‘iemand met mogelijkheden’.

5. Vermijd ‘othering’

'Medewerkers uit andere culturen brengen veel voordelen voor een organisatie' is een voorbeeld van 'othering'. Een hele groep mensen wordt beschreven als 'de ander', en het is onduidelijk waarmee ze worden vergeleken (een andere cultuur dan?). ‘Othering’ bevat meestal normativiteit, bijv. 'mensen met een andere seksuele geaardheid' impliceert dat heteroseksualiteit de norm is, en 'niet-westers' impliceert dat 'westerse' landen de norm zijn. Wees je bewust van 'othering' in je taalgebruik en vraag je af of je een preciezere, inclusieve beschrijving kunt gebruiken.

6. Vermijd stereotypering

Niet alle Nederlanders zijn direct en niet alle Surinamers hebben een goed ritmegevoel. Vrouwen willen niet altijd kinderen. Niet alle heteromannen houden van voetbal. Ook levensomstandigheden en levensfasen zijn voor iedereen anders. Niet iedereen heeft een relatie, niet elke relatie bestaat uit een man en een vrouw, niet iedereen is getrouwd of woont samen, en niet elk stel heeft kinderen. Er zijn vele vormen en situaties mogelijk. Door deze stereotypen te gebruiken houden we ze in stand, waardoor gemarginaliseerde groepen nadelen zullen blijven ondervinden van deze hardnekkige stereotypen. Daarom raden we aan om stereotypen in je taalgebruik te vermijden.

7. Vermijd asymmetrisch taalgebruik

Asymmetrisch taalgebruik is taalgebruik waarbij dezelfde informatie voor verschillende mensen anders wordt gelabeld. Wanneer bijvoorbeeld een ouder met een baan en een kind wordt beschreven, kan een vrouw een ‘werkende moeder’ worden genoemd, terwijl een vader een ‘zorgende vader’ is. Deze asymmetrische etiketten houden het stereotype in stand dat vrouwen voor kinderen zorgen terwijl mannen een carrière hebben. Draai het altijd om: zou je spreken van een ‘zorgende moeder' en een 'werkende vader'?

8. Gebruik diverse beelden

Vermijd het gebruik van stereotiepe beelden. Probeer neutrale of diverse beelden te gebruiken, zodat zoveel mogelijk mensen zich herkennen, zich welkom voelen en aangesproken worden. Gebruik bijvoorbeeld niet altijd een gezin met een vader, moeder en twee kinderen; kies ook voor bijvoorbeeld homo- of lesbische stellen, mensen van kleur, mensen van verschillende leeftijden en mensen met een beperking.

9. Maak informatie toegankelijk, en bied het waar mogelijk in verschillende vormen aan

Mensen nemen informatie op verschillende manieren op - tekst is niet altijd de beste manier om te communiceren. Combineer indien mogelijk tekst met afbeeldingen, video's en spraak. Zorg ervoor dat je boodschap voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met dyslexie of een auditieve- of visuele beperking. Je kunt ondertitels (bijschriften en vertalingen) toevoegen aan video's, beschrijvingen ('alt-tekst') aan afbeeldingen en transcripties aan audiobestanden. Controleer bij het gebruik van beeldmateriaal of de kleuren voldoende contrastrijk zijn. Deze website bevat meer richtlijnen.

10. Wees je bewust van complex taalgebruik

Bedenk altijd wie je tekst zal lezen en maak een bewuste keuze over hoe je dingen formuleert. Pas de complexiteit van het taalgebruik aan op het taalniveau en de behoeften van je publiek.

Soms kan het goed zijn om complexere taal te gebruiken. Voor academische communicatie in tijdschriften, zakelijke rapporten, enzovoort worden hogere niveaus verwacht. Maar als je een breder publiek wilt bereiken, vermijd dan lange complexe zinnen met moeilijke woorden of specialistisch taalgebruik. Taalniveau B1 (meer informatie) is een goede richtlijn voor de meeste talen. De overgrote meerderheid van de bevolking begrijpt teksten op dat niveau en verkiest dat boven het lezen van een onnodig complexe tekst. 

 

Onze taal en samenleving veranderen voortdurend. Daarom zijn deze richtlijnen niet in steen gebeiteld. We leren en passen ze gaandeweg aan. Heb je suggesties of verbeteringen, laat het ons weten via communicatie [at] ru.nl.

Deze richtlijnen zijn gemaakt door Radboud in'to Languages in samenwerking met de afdeling Corporate Communicatie van de Radboud Universiteit en de Diversity, Equity & Inclusion Office.