Arjan Sterken, docentpromovendus Vergelijkende Godsdienstwetenschappen aan de Radboud Universiteit, die zich richt op mythologie en folklorisme, verzorgde net als Serena Daalmans, docent Communicatiewetenschappen aan de Radboud Universiteit, een lezing. Vervolgens gingen de sprekers met elkaar in gesprek onder leiding van programmamaker en gespreksleider bij Radboud Reflects Liesbeth Jansen.
Hervertelling en verandering
“Sprookjes, mythen en volksverhalen gaan niet over hoe dingen zijn, maar over hoe dingen zouden moeten zijn. Ze gaan over ons ideaalbeeld. Ze veranderen met de tijd,” stelde Sterken in het begin van zijn lezing.
Dit soort verhalen kom je overal ter wereld tegen. Ze hebben gelijke elementen, maar zijn niet geheel hetzelfde. Sterker nog, naast alle overeenkomsten zijn er ook sterke verschillen. Dit heeft te maken met de cultuur waarbinnen zo’n verhaal zich bevindt. Mythen, sprookjes en volksverhalen moeten binnen de cultuur passen waarin ze verteld worden en zullen zich altijd blijven aanpassen aan verschillende culturen.
Dit komt doordat verhalen, zeker in ongeschreven culturen, memorabel moeten zijn. We moeten de verhalen goed kunnen herinneren. Als het te vreemd of te ingewikkeld wordt, kunnen we het niet onthouden. Dit betekent dat verhalen begrijpelijk moeten zijn om doorverteld te kunnen worden. Daarin is het belangrijk dat verhalen zich aanpassen aan de tijd.. Om te blijven leven, moeten dit soort verhalen zich dus aanpassen, stelde Sterken.
De Gebroeders Grimm
Dat volksverhalen zich aan moeten passen aan de cultuur zien we onder andere bij de Gebroeders Grimm. In 1812 verscheen hun grote werk Kinder- und Hausmärchen. Dit ging samen met het opkomende nationalisme van die tijd. Men wilde één natiestaat, één front, één religie en één mythologie. Daarbij was het hebben van één volksverhaal heel belangrijk. De Gebroeders Grimm wilden dat de oer-Duitse verhalen verteld werden, waarin de resten van de oud Germaanse mythologie verscholen zat. Dit is hen echter niet gelukt, omdat de verhalen die ze verzamelden vaak van mensen uit de steden kwamen, en dan ook nog eens van immigranten – Franse hugenoten.