Zaaknummer CBE22.016

Verweerster: de Examencommissie Rechtsgeleerdheid
Onderwerp: fraude
Uitspraak: ongegrond

Appellant betwist niet dat hij tijdens het tentamen een wetboek gebruikte waarin hij aantekeningen had gemaakt. De vraag die voorligt is of deze aantekeningen gelden als fraude in de zin van bovengenoemd artikel. Het College is van oordeel dat dat het geval is. Uit de door verweerster overgelegde foto’s  van de bijschrijvingen blijkt dat deze inhoudelijk beduidend verder gaan dan het enkel bijschrijven van nummers van wetsartikelen, verdragsbepalingen en namen van rechterlijke uitspraken, alsmede onderstrepingen en arceringen. Het College constateert dat meerdere pagina’s zijn volgeschreven met inhoudelijke teksten niet betreffende nummers van wetsartikelen, verdragsbepalingen en namen van rechterlijke uitspraken. Verweerster heeft dan ook terecht geconstateerd dat appellant fraude heeft gepleegd.

Voorts is het College van oordeel dat de regel, dat bijschrijvingen in het wetboek die verder gaan dan wetsartikelen en namen van uitspraken gelden als fraude, genoegzaam bekend is gemaakt, nu in de studiehandleiding is vermeld wat is toegestaan tijdens de tentamens en ook het voorblad van ieder tentamen de regel over toegestane bijschrijvingen in het wetboek vermeldt. Appellant wordt dan ook geacht hiervan op de hoogte te zijn. Dat bij een eerder tentamen de surveillant bij een controle van het wetboek van appellant niet heeft ingegrepen, wat daar overigens ook van zij, kan aan het voorgaande niet afdoen.

Volledige uitspraak (pdf, 169 kB)