Zaaknummer CBE22.099

Verweerster: de Examencommissie Politicologie
Onderwerp: Judicium cum laude
Uitspraak: Ongegrond

Het College stelt vast dat niet ter discussie staat dat appellant als gewogen gemiddelde een 7,95 heeft behaald voor zijn masteropleiding. Volgens verweerster voldoet appellant daarmee niet aan de harde ondergrens van een 8,0 die zij handhaaft en daarom kent zij hem niet het judicium ‘cum laude’ toe. Appellant stelt daar tegenover dat hij op grond van de OER ervan uit mag gaan dat het gewogen gemiddelde dat op twee decimalen eindigt nogmaals afgerond zou worden naar één decimaal. De 7,95 die appellant heeft behaald moet dan worden afgerond naar een 8,0 waarmee aan hem het judicium moet worden toegekend.

Het College begrijpt de redenering van appellant en kan inzien hoe deze redenering door hem in de formulering van het artikel in de OER wordt gelezen. Het College is echter van oordeel dat appellant er daarmee niet zonder meer van uit kon gaan dat zijn redenering in de praktijk gehanteerd wordt en hij daarmee een cum laude krijgt toegekend. De wijze van toekennen die verweerster al jaren consequent toepast volgt (eveneens) uit de formulering van het artikel en acht het College niet onredelijk. Nu het verkrijgen van het judicium voor appellant kennelijk van dusdanig belang was, had het in de lijn der verwachting gelegen dat hij bij verweerster navraag zou hebben gedaan over de gestelde vereisten om zekerheid te krijgen. Gelet op het feit dat verweerster dit artikel al jaren consequent op dezelfde wijze toepast maakt dat bij het College geen twijfel leeft over de vraag of appellant deze zekerheid had verkregen.

Volledige uitspraak (pdf, 175 kB)