Zoek in de site...

12-2

Redactioneel

Genieten als verdoving

Genieten

Genieten en ik

Citaat van de straat

Stille pijn

Zeg het voort: stille pijn

Het land van Calvijn

Het zijn de kleine dingen die het doen

Een lust voor het oor

Geraakt

Stream of Consciousness

10 van 1

Redactioneel

Genieten

Genieten, genoot, genoten. Het Koenen woordenboek der Nederlandse taal geeft drie betekenissen: 1) in het genot van iets zijn, (voortdurend) de voordelen ervan krijgen; 2) zich in iets verlustigen, genot hebben van; 3) genot hebben, smaken. Het woordenboek ontvouwt zo drie zienswijzen op genieten, maar de blikken die ons worden gegund, zijn niet erg verhelderend.

Deze Proviand geeft wel een heldere kijk op de zaak. De artikelen belichten elk één van de begripsomschrijvingen. De Stream of Consciousness staat bijvoorbeeld geheel in het teken van eten. De geuren en smaken kun je al lezende ruiken en proeven. Het is werkelijk een Stream of Consciousness om je vingers bij af te likken.

De derde begripsomschrijving is dus eenvoudig te illustreren en makkelijk te begrijpen. Lastiger wordt het als we de eerste twee betekenissen van elkaar willen onderscheiden. Je kunt het genot hebben van een weldadige slaap en tegelijkertijd heb je er de hele dag profijt van. Bruisend van de energie pak je alles aan. Maar dat kan niet gezegd worden van het nuttigen van alcohol. Je kunt genieten van een heerlijke wijn, maar dat levert geen voordeel op.

Zijn er misschien positieve en negatieve genietingen? Overmatig alcoholgebruik zou zo'n negatieve genieting kunnen zijn: na het genieten wacht de kater. Slapen als een roos zou dan een positieve genieting zijn: je geniet niet alleen van de slaap zelf, maar ook van de energie die de slaap geeft.

Over positieve en negatieve genietingen gaat het in deze Proviand niet, maar ik kan me zo voorstellen dat het een leuk onderwerp is om met vrienden over door te bomen. In plaats daarvan gaat het over het onderscheid tussen innerlijk en uiterlijk genieten en over de totale afwezigheid van genot: de opgebrande student die genot heeft ingeruild voor to-do lijstjes en 'kunnen' en 'mogen' steevast interpreteert als 'moeten' waardoor de druk op zijn of haar schouders zo groot wordt dat de knieën het begeven.

Deze Proviand is daarom een genot voor de geest. Geniet!¹

Tanja van Hummel

¹ 'Geniet' is een imperatief, maar dit 'geniet' is geen bevel, maar een uitnodiging. Je mag genieten.

Genieten als verdoving

Jezus roept op tot innerlijke vrijheid

Door Huub ter Haar

Communicatiestrateeg, coach en theoloog. Hij werkt vanuit zijn bureau voor communicatie en vormgeving aan ‘Bouwen met groen en glas' en aan de sociale acceptatie van homo's in de sport

In een spontane opsomming van tv-commercials struikelen we over het vooruitzicht van genieten als de meest te begeren ervaring: ‘Geniet, maar drink met mate' (gezamenlijke alcoholproducenten); ‘Natuurlijk genieten' (Landal Greenparks); ‘Puur genieten' (Douwe Egberts); ‘Langer genieten' (Andrélon). We lijken wel verslaafd te zijn aan genieten. Niet voor niets dringt zich een Elfde gebod aan ons op: ‘Gij zult genieten'.

Reclame prijst goederen en diensten aan met de belofte dat we een ervaring kunnen ‘aanschaffen' die ons nu nog ontbreekt. De beloftes van zekerheid, gemak, voordeel, snelheid, comfort, veiligheid en smaak zijn, als we aandachtig naar een reclame kijken, snel te herkennen.

We leven in een tijdperk waarin ‘hebben' de motor is geworden van onze vooruitgang. Het westerse model verkondigt vooral sinds de jaren zestig van de vorige eeuw dat bezitten, vermeerderen en voortdurend vernieuwen van materiële zaken de ultieme zin van het bestaan zouden zijn.

In een recent onderzoek van route50plus.nl blijkt bijvoorbeeld dat vijftigers graag van het leven willen genieten. Volgens de onderzoekers zijn vijftigplussers van plan meer te gaan genieten, omdat ze meer willen uitgeven aan "computers, medicijnen, voeding en mobiele telefoons. Ook aan vakanties wordt meer uitgegeven, al zou hij daar het liefst nog meer aan besteden. Andere dingen waaraan de 50-plusser eigenlijk meer zou willen uitgeven, zijn kleding en theaterbezoek."

Hoe komt het toch dat we massaal zijn gaan geloven dat het hebben van goederen of diensten een garantie is voor geluk, voor bijzondere momenten, voor een leven dat alleen maar bestaat uit genieten? Reclamemakers maken mijns inziens heel slim gebruik van een wezenskenmerk dat in ieder mens vanaf de geboorte is ingebakken: nabootsing.

De Franse filosoof René Girard heeft ontdekt dat de ontwikkeling van mensen mede loopt via de nabootsing van de ander. Mensen leren immers door goed te kijken naar de ander en die na te doen. Hij noemt dit de ‘mimesis': het kopiëren van gedrag. Mensen ontwikkelen niet alleen hun motoriek, taal of omgangsvormen, maar zij ontwikkelen volgens Girard ook hun begeerten, de ‘mimetische begeerte'. Doordat zij anderen nabootsen in het zich toe-eigenen van objecten. Wij begeren niet spontaan, maar via een ander, die reeds vóór ons bezit of begeert. Girard onderscheidt deze begeerte overigens van het biologische ‘appetit': behoefte, trek, lust.

Het mimetische gedrag begint in een mensenleven al zeer vroeg. Willen kinderen die met poppen of autootjes spelen vaak niet juist dát hebben waar het andere kind net mee bezig is? Heeft u zich wel eens afgevraagd hoe het toch kan dat kinderen ineens massaal de voetbalplaatjes van Albert Heijn willen sparen, en dat hun begeerte zulke vormen aanneemt dat een dranghek bij de ingang van de supermarkt het gedrag van de kids moet reguleren? Blijkbaar stralen de enkele kinderen die in een klas als eerste met de verzameling beginnen een hogere vorm van ‘zijn' uit, waardoor de andere kinderen bijna allemaal al snel dezelfde begeerte gaan volgen...

Ook volwassenen gaan mee in dit mechanisme, maar dan wel gestuurd door meer beheerste en subtiele mechanismen. Denk in dit verband aan vakantiegedrag, aan de manier waarop we Kerstmis vieren of aan de snelle opmars van slimme mobiele telefoons. Soms krijgt de begeerte van volwassenen ook onbeheerste trekken: tijdens bijvoorbeeld de Drie Dwaze Dagen van de Bijenkorf. Mensen hebben de begeerte van een ander nodig om er zeker van te zijn dat, wat ze begeren, de moeite van het begeren waard is. Want waarom zou je nog iets begeren als je al voorzien bent in je basisbehoeften?

In de klassieke tijd richtte de begeerte van twee of meerdere mannen zich op unieke objecten van begeerte zoals de liefde van één vrouw (Oedipus) of de gunst van de vader (Jozef en zijn broers). Door de nabootsende begeerte ontstaat een rivaliteit die volgens Girard tot een hoogoplopend conflict kan leiden. In sommige woestijnculturen kon de rivaliteit in een groep zo ontaarden dat het nodig was om een zondebok aan te wijzen, te offeren en uit te stoten. Daarmee werd de eenheid en harmonie in de stam hersteld.

Onze moderne samenleving reguleert de gevolgen van begeerte en de mogelijke strijd die hieruit voortkomt met wet- en regelgeving, sociale controle en/of transparantie. Boeiend is te zien dat spanningen als gevolg van onze begeerte van objecten grotendeels ‘opgelost' zijn door de massaproductie van goederen, zodat via bezit toch de illusie van een hogere vorm van ‘zijn' kan worden verworven. Als de buren een nieuwe auto aanschaffen, hoeft er geen ruzie te ontstaan om die ene auto, want de dealer wil er zeker nog wel één leveren in dezelfde straat.

Reclamemakers maken op een subtiele en soms geniale wijze gebruik van dit mechanisme. Immers, door het toekennen van eigenschappen aan producten en diensten die leiden tot een hogere vorm van ‘zijn', wordt de begeerte naar dat product aangewakkerd.

Dat genot als belofte zo veelvuldig door reclamemakers wordt gebruikt, is wel begrijpelijk. In een wereld waarin mensen zich laten bezetten door stress, sleur of gevoelens van angst en/of zinloosheid geven momenten van genot het leven kleur en wordt het juk dragelijk. Genot verdooft de sombere en rauwe kanten van ons bestaan.

Reclamemakers koppelen de sfeer en beleving van een product vooral aan bijzondere en authentieke momenten waarvan je kunt en moet genieten. Als iemand anders daarmee uitstraalt een hogere kwaliteit van leven te hebben ontdekt, dan is het nabootsende wezen al gauw bereid gevonden eenzelfde ervaring te willen verlangen. Een verblijf met je gezin in een Landal-huisje of het drinken van een halve liter Grolsch met vrienden staan daarvoor immers garant.

Om ons bewust te worden van dit mechanisme en een eigen en authentieke beleving van momenten te kunnen ervaren, moeten we afstand nemen van de vanzelfsprekende en diep ingesleten nabootsingspatronen waarmee we allemaal groot zijn geworden en die ons tot een bepaald moment hebben geholpen in onze ontwikkeling. Maar het gaat om meer: om echt vrij te willen worden van angstpatronen, slachtoffergedrag, verslavingen en andere afhankelijkheden staat ons één opgave te doen: innerlijk vrij te worden.

De opgave is mijns inziens om mijzelf te bevrijden van de afhankelijkheid van patronen, bezit, de ander en de groep waartoe ik behoor en van de voorschriften en gedragingen die daarbij behoren. Volgens Jezus is de mens niet vrij ter wereld gekomen, maar moet hij vrij worden. Het is niet voor niets dat Jezus verlangt om onze banden met onze broers en zussen, of met de wet radicaal te herzien. Hij brengt een boodschap die werkelijk vernieuwend en verlossend was in een groeps- en cultusgerichte godsdienst en cultuur. Maar ook voor onze tijd is zijn oproep tot vrijmaking nog steeds radicaal; zijn boodschap heeft niets aan actualiteit verloren.

Verlossing wordt volgens Jezus niet verkregen door de religieuze voorschriften na te leven of de traditie te respecteren. Ik zeg de Franse filosoof en godsdienstwetenschapper Frédéric Lenoir na dat we pas vrij worden als we uit onze onwetendheid treden, onszelf leren kennen, beheersen en met wijsheid weten te handelen. Innerlijke vrijheid, de weg van je eigen hart, leidt tot een leven van waarheid, wijsheid en dankbaarheid, zonder dat we voortdurend nieuw genot hoeven na te jagen. Wie wil dat niet?

genieten

Genieten

Door Ad Vennix

Universitair docent metafysica en kenleer aan de faculteit der filosofie

Eén van de moeilijkst te ontwarren maar ook leerzaamste misverstanden over de zin en de plaats van het genieten in het menselijk leven is afkomstig van het hedonisme. Het hedonisme beweert dat de lichamelijke of geestelijke genietingen van de mens bepalend zijn voor de waarde van zijn handelingen en, sterker nog, dat mensen in feite uitsluitend handelen omwille van het genot, de lustbevrediging of het plezier. In zijn meest radicale en consequente vorm komt deze opvatting neer op de vereenzelviging van het genot met het (moreel) goede. Het genot is de ultieme drijfveer en het hoogste goed van het menselijk leven, dat wil zeggen: het einddoel waaraan alle menselijke handelingen hun zin en waarde ontlenen en waarnaar ze zich alle richten.

Nu behoor ik niet tot degenen die vanuit een (oprechte of geveinsde) morele verontwaardiging ten strijde trekken tegen het hedonisme vanwege de centrale plaats die het toekent aan het genieten in het menselijk leven. Eerlijk gezegd kan ik me geen geschiktere levensbestemming indenken dan een genietbare - en ik heb nooit beter geweten dan dat de Blijde Boodschap ons daarop heeft willen attenderen. Maar tegelijkertijd zie ik in dat er een subtiel maar zwaarwegend verschil is tussen een genietbare levensbestemming en genieten als levensbestemming. En daar beginnen de bezwaren.

Want als je in de lijn van het hedonisme het genieten als de levensbestemming bij uitstek beschouwt, ontkom je niet aan de vraag: het genieten waarvan? Er kan immers geen genot zijn zonder dat er van iets genoten wordt. Hoe zou je kunnen genieten zonder van iets te genieten, bijvoorbeeld van een goed glas wijn, van een avondje stappen, van het geluk van je kinderen, van een geslaagde onderneming, of simpelweg van het feit dat je leeft? Zoals een mens niet kan begrijpen zonder iets te begrijpen, en zoals hij niet kan willen zonder iets te willen, zo kan hij ook niet genieten zonder (van) iets te genieten. Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat het genieten zelf geen doel kan zijn (wie wil er immers niet genieten), maar wel dat het nooit een doel op zichzelf kan zijn.

Laten we ter verduidelijking eens kijken naar de manier waarop Thomas van Aquino de aard of het wezen van het genieten bepaalt. Wanneer een mens iets wil (dat wil zeggen wanneer hij naar iets verlangt of streeft), en hij slaagt erin het zich te verwerven, dan komt zijn wil tot rust in het bezit van datgene wat hij zich verworven heeft. Daarmee houdt uiteraard niet zijn willen op - hij wil immers nog steeds wat hij zich verworven heeft - maar wel zijn willen in de gestalte van het rusteloze ‘najagen van' of ‘streven naar'. Heeft hij zijn doel eenmaal bereikt, heeft hij het verlangde goed eenmaal in zijn bezit, dan neemt zijn willen de vorm aan van genieten. Vandaar dat Thomas het genieten definieert als het rusten van de wil in een verworven goed.

Daaruit volgt dat de specifieke aard van een of ander genot afhankelijk is van de specifieke aard van het verworven goed (en niet omgekeerd), en dat bijgevolg ook de waarde van dat genot afhankelijk is van de waarde van het genoten goed (en niet omgekeerd). Het genieten van een glas bier is anders dan het genieten van een mooie wandeling, omdat een glas bier iets anders is dan een mooie wandeling. En het genieten van het geluk van je kinderen is waardevoller dan het genieten van een glas bier, omdat het geluk van je kinderen waardevoller is dan een glas bier. Om het wat pregnanter uit te drukken: iets is niet goed of waardevol of aangenaam omdat je ervan geniet, maar je geniet ervan omdat het goed of waardevol of aangenaam is.

Als genieten op zichzelf het hoogste goed zou zijn (een absolute waarde), dan zou datgene waarvan je geniet per slot van rekening alléén maar waarde hebben als genot-middel (en niet als doel op zichzelf). En dan zou het volmaakt onverschillig zijn of je nu tabak, alcohol, je vrienden of je kinderen als genotmiddel gebruikt, zolang je maar geniet. Het zou tot een zelfzuchtige, ongebreidelde en nietsontziende vorm van genotzucht leiden, waarin het doel alle middelen (ont)heiligt.

Als het genieten dus zélf een nastrevenswaardig doel is, dan is het dat toch alleen maar in afhankelijkheid van iets anders, waaraan het zijn zin ontleent en waarzonder het volkomen onbepaald, leeg, waardeloos en dus onaantrekkelijk zou blijven. Anders gezegd: genieten is wel een nastrevenswaardig doel, maar alleen voorwaardelijk, dat wil zeggen afhankelijk van een voorwaarde of voorafgaande waarde. En het is aan die voor-afgaande waarde dat de waarde van het genot moet worden afgemeten, en niet omgekeerd. Hoe waardevoller het genoten goed, des te waardevoller ook het genot.

Nota bene, uit het feit dat het genieten op zich-zelf geen nastrevenswaardig doel kan zijn volgt niet, dat het genieten niet omwille van zichzelf kan worden nagestreefd. Dat klinkt misschien wat verwarrend (en het hedonisme berust volgens mij op die verwarring), maar is toch niet zo moeilijk te begrijpen. Zoals een of ander goed omwille van zichzelf en niet omwille van iets an-ers wordt nagestreefd, zegt Thomas, zo wordt ook het genieten van dat goed omwille van zichzelf nagestreefd en niet omwille van iets anders, althans wanneer dit ‘omwille van iets anders' op een verder gelegen doel duidt.

Om dit goed te begrijpen is het nuttig even stil te staan bij een onderscheid dat van Augustinus afkomstig is en dat bepaald klassiek geworden is. Ik bedoel het onderscheid tussen genieten (frui) en gebruiken (uti). Genieten is: een ding willen uit liefde voor dat ding, dus gericht zijn op een ding omwille van dat ding zelf. Gebruiken is: zich van een ding bedienen als een middel om er iets anders mee te bereiken, dus gericht zijn op een ding omwille van iets anders dan dat ding zelf. Wanneer iets gegeten wordt omwille van de aangename smaak, dan is er sprake van genieten. Wordt iets enkel gegeten omwille van de voedingswaarde, dan is er sprake van gebruiken.

Op het eerste gezicht is dit een glashelder onderscheid. Toch liggen de betekenissen van ‘gebruiken' en ‘genieten' soms verrassend dicht bij elkaar (bijv. ‘Ik gebruik geen koffie' of ‘Zij geniet een klein pensioen'). Zo kan ‘iets genieten' soms de betekenis hebben van ‘het vruchtgebruik van iets hebben'. Het Latijnse woord ‘frui' (genieten) hangt ook samen met het woord ‘fructus', dat ‘vrucht' betekent. Thomas merkt in dit verband op dat de vrucht het laatst aan de boom verschijnt, als laatste verwacht wordt en een zoete smaak heeft; en dat het genieten daarom thuishoort bij de liefde die iemand koestert voor datgene wat uiteindelijk verwacht wordt.

Het onderscheid tussen gebruiken en genieten werpt een verhelderend licht op de opmerking van Thomas dat het genieten omwille van zichzelf en niet omwille van iets anders wordt nagestreefd. De strekking ervan is dat het genieten van de vrucht - waarin de wil tot rust komt - niet nog eens een doel buiten zichzelf heeft, waartoe het zich als een middel verhoudt. Dat blijkt zonneklaar uit het feit dat het geen zin heeft om aan iemand die van iets geniet te vragen: waartoe geniet je? (d.w.z. met welk doel geniet je?). Want in het genieten van iets bestaat nu juist de voltooiing en dus het eindstation van het menselijke verlangen. Maar het heeft wél zin om aan iemand die geniet te vragen: waarvan geniet je? (d.w.z. wat is het object van je genieting?).

Het hedonisme heeft dus niet zonder meer ongelijk wanneer het in het genieten het doel van het menselijk leven ziet. Maar het heeft te weinig oog voor het feit dat het genieten alleen maar doel kan zijn in afhankelijkheid van een voor-waarde, namelijk het object van het genieten. En het is uitsluitend vanuit die voor-waarde van het genieten dat we een zinvol en evenwichtig oordeel kunnen vormen over de waarde van het genot zelf.

appel

Genieten en ik

Door Julia Herszel

Studente Theologie aan de Radboud Universiteit

Genieten en ik, wij hebben altijd al een haat-liefdeverhouding gehad. Er was een tijd dat we helemaal in elkaar opgingen en onszelf helemaal in elkaar konden verliezen. Later wilden we toch wat afstand nemen van elkaar. Het gevoel dat er in het begin tussen ons was, was verdwenen. Onze ontmoetingen brachten enkel en alleen nog maar ervaringen van leegte teweeg. Voortaan zou ik Genieten met man en macht proberen te ontwijken. Wanneer ik Genieten tegenkwam op straat, dan liep ik met de grootst mogelijke boog om hem heen. Ik ben zelfs op grotere afstand van Genieten vandaan gaan wonen om hem maar niet tegen te komen. Maar dat alles had toch geen zin. Steeds wanneer we elkaar toch weer tegenkwamen, vervielen we in dezelfde patronen, ook al wisten we dat dat niet echt was wat we wilden. In ieder geval niet wat ik wilde.

Lange tijd ging onze relatie aan en uit, weer aan en weer uit. Het gevoel dat het zo niet meer verder kon gaan, werd van mijn kant uit steeds sterker. Ondertussen kwam er een nieuwe Liefde op mijn pad die mij langzaam de ogen deed openen. Hierdoor ben ik mijn relatie met Genieten in een nieuw daglicht gaan zien. En dat werd wederzijds. Misschien zijn we oprechter van elkaar gaan houden, minder egoïstisch. Genieten claimt mij ook niet meer. Genieten laat me vrij. We vinden elkaar nu ook in andere dingen, zoals gewoon even boodschappen doen, of koken, en dagelijkse ontmoetingen met mensen. In alles wat leeft en niet leeft, en boven alles in God, mijn blikopener.

Terugkijkend zie ik dat de puberteit een periode in mijn leven is geweest waarin bepaalde ondefiniëerbare verlangens in mij langzaam en plotseling explosief zijn gaan ontwaken. Wat een kracht schuilt daarin! Grenzen opzoeken! Gewoon volop genieten van het leven, alles eruit halen wat erin zit. Volwassenen stellen grenzen, maar hoe wil een eigenwijze puber deze accepteren als hij of zij niet eerst zelf heeft ervaren waar die grenzen goed voor zijn?

Terwijl ik nu denk dat ik eigenlijk op zoek was naar wat mij werkelijk innerlijk vrij zou maken, stortte ik mijzelf volledig op zaken waarvan ik dacht dat ze mij vrij zouden maken. Want ik wilde vrij zijn, en zelf mijn eigen keuzes maken, koste wat het kost. Achter elkaar nachtenlang doortrekken, veel drinken, roken. Dat is toch normaal? Ik mag toch wel genieten van het leven? Tenslotte is het toch míjn leven? Ik ben een vrij mens en ik doe waar ik zin in heb. Ik vermoed dat het opgaan in deze zogenaamde genietingen voor mij geen doel op zichzelf was; het ging toch meer om die vrijheid en daarin het geluk te vinden. Dan wordt de ervaring van vrijheid een genot op zich. Vrijheid en genieten, die twee zijn in mijn leven onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar het gaat uiteindelijk toch wel om die innerlijke vrijheid en dat is niet altijd even duidelijk geweest. Een innerlijke vrijheid denken te ervaren in het gebruik van allerlei genotsmiddelen, dat is toch echt een schijnvrijheid. De illusie van vrijheid wordt in je gewekt, maar ondertussen word je vastgeketend, je raakt bezeten.

Langzaamaan begon het besef in mij te groeien dat dit toch niet de weg naar het ware geluk kon zijn. De momenten van wakker worden na dagenlang gefeest en ‘genoten' te hebben, begonnen plotseling indringende confrontaties te worden. Duisternis, leegte, lusteloosheid. En dit gebeurt op een moment wanneer je al aardig vastgeketend bent. Al die tijd heb je dat niet in de gaten gehad. En dan komen ze. De Grote Vragen des Levens. Wie ben ik eigenlijk? Wat is de zin van het leven? Is dit alles? Ik kon niet meer genieten van alles waarvan ik altijd dacht te genieten. Die leegte kon niet meer gevuld worden. Niet met drank, niet met drugs en niet meer met zomaar mijn tijd verdoen in de kroeg. Zelfs dansen tot in de kleine uurtjes kon mij geen bevrediging meer geven. Helemaal losgaan, jezelf verliezen, opgaan in alles en niets. De momenten waren soms werkelijk euforisch. Hemel op aarde was het. Maar wat een illusie! Ik sta vaak met verbazing te kijken hoe een mens daarin zo verstrikt kan raken. En het is niet makkelijk om jezelf weer uit die patronen te verlossen.

Er is een psalm die zegt: "Kolking roept kolking op". Ik begrijp dit op zo'n manier dat door steeds maar weer toe te geven aan die drang om je behoeften te bevredigen, je hart steeds opnieuw in beweging gebracht wordt, als water onderaan een waterval. Wij jagen het ene na het ander na en ons hart vindt nooit rust. Eindeloos genieten, genieten en nog eens genieten. Daaruit volgt dan hebben, hebben, hebben. En vervolgens de angst om dat alles te verliezen. Is dat vrijheid?

Wanneer ik ergens van geniet, dan ervaar ik op de een of andere manier altijd dat ik mij op een flinterdun snijvlak bevind tussen verslaving en vrijheid, en tussen pijn en geluk, tussen leegte en volheid. Misschien tussen goed en kwaad. Steeds op mijn hoede dat ik niet in excessen verval. Heel mijn leven lang ben ik op zoek naar wat mij heel maakt. Ik hunker naar die heelheid. Er zijn momenten in mijn leven geweest dat ik misschien gedacht heb die heelheid te kunnen ervaren in het helemaal op kunnen gaan in allerlei aardse genietingen. Maar uiteindelijk is op die manier genieten voor mij maar een zwakke afglans van wat ik geloof dat het ultieme geluk werkelijk is.

Het kost zoveel minder moeite om je hart omlaag te volgen dan om je hart omhoog te volgen. Ik denk dat alle verlangens van de mens ontspringen aan een en dezelfde bron, dat is ons hart. De verlangens naar het vlees zowel als de verlangens naar de geest. Ik zie één grote voortstuwende kracht die daaruit voortkomt en ons voortbeweegt, die ons verlangen aanwakkert, die ons doet hongeren, doet dorsten en ons tot handelen aanzet. Dat kan alleen de Liefde zijn. Soms is zij zo onhoudbaar en verteert ons van binnen, en wanneer zij dan aan de oppervlakte probeert te komen, dan gaat dat niet zonder horten of stoten, maar met krachtige vulkaanuitbarstingen. In eerste instantie zijn wij misschien niet in staat om deze oerkracht in ons in creativiteit om te zetten en veranderen wij in ongeleide projectielen, maar later leren wij misschien toch te luisteren naar onze innerlijke stem die ons de juiste kant op leidt en leren wij op de golven van die kracht mee te deinen, zonder te verdrinken. Dan leven we, en dat kan eeuwig zo stand houden. Van zo'n ervaring wil ik genieten.

Ik wil genieten op zo'n manier dat ik helemaal aanwezig ben bij wat ik doe, in Gods aanwezigheid. Alle kleine en eenvoudige dingen van het leven. Zo wil ik mijn dankbaarheid uiten. Door alles met vreugde in het hart te doen, zonder mij in al het voorbijgaande te verliezen. Misschien klinkt het tegenstrijdig, maar zo gauw je jezelf helemaal verliest in en voor God, vind je jezelf weer terug, en méér dan dat. Je ontvangt de volheid van het leven, het Eeuwige Leven.

Voor mij is dat God, alleen in, door en met God kan ik genieten. Het besef dat God in alles is en alles in God brengt voor mij een lichtheid in het leven mee waardoor ik van alles in het leven kan genieten. Maar alleen in God, en God in mij en in het leven, anders niet.

boom

Citaat van de straat

Genieten is voor mij: familie, vrienden, en de natuur.

Student rechten, 24 jaar

Tijd voor jezelf; het gaat erom stil te staan.

Student biologie, 25 jaar

Er is geen zijn in worden, er is worden in zijn.

Student pedagogische wetenschappen, 24 jaar

Genieten is alles onder controle hebben, zowel lichamelijk als psychisch.

Student bedrijfscommunicatie, 23 jaar

Helemaal ontspannen zijn en ervaren wat er op je afkomt, dus openstaan voor gevoel.

Student politicologie, 21 jaar

Dingen doen die je wilt doen; leven zou genieten moeten zijn.

Student rechten, 28 jaar

Tijd voor mezelf en mensen van wie ik houd en met wie ik mijn tijd graag doorbreng.

Student maatschappelijk werk en dienstverlening, 23 jaar

Stille pijn

Problemen ervaren maar geen hulp zoeken

Door Theo Koster o.p.

Studentenpastor Studentenkerk Nijmegen

Het Bureau Studentenartsen van de Universiteit van Amsterdam deed onderzoek onder 3202 studenten van de UvA en van de Hogeschool van Amsterdam. Studenten blijken veel minder gezond dan hun niet-studerende leeftijdgenoten. Velen hebben klachten als overspannenheid, somberheid, hoofdpijn, stress en vermoeidheid. Maar ze gaan niet naar de dokter. Waarom niet? Het onlangs verschenen boekje ‘Studenten en stille pijn' probeert deze vraag te beantwoorden. Het biedt studentenhulpverleners zoals psychologen, decanen, studieadviseurs, pastores en de beleidsmakers op universitair en facultair niveau handvatten hoe zij in deze problematiek studenten positief ter zijde kunnen staan. Maar ook voor docenten en studenten zelf is de inhoud interessant en zeer relevant.

Het huidige hulpverleningsaanbod gaat ervan uit dat de student zelf het initiatief neemt om hulp te zoeken. Maar studenten vragen niet gemakkelijk hulp. Ze houden hun problemen liever voor zich en gebruiken zelfhulpboeken en internet om informatie over klachten op te zoeken. Waarom gedragen studenten zich zo? Alleen kijken naar het individu, zoals de huidige hulpverlening veelal doet, is niet voldoende om dit te begrijpen.

De gezondheidsproblemen laten zich niet verklaren door de levensstijl van studenten. Het gros van de studenten gedraagt zich niet roekelozer, ongezonder of onverantwoordelijker dan hun leeftijdgenoten. Dit soort verklaringen is veelal gebaseerd op vooroordelen over studenten als groep. Negatieve beeldvorming over studenten beïnvloedt de beoordeling van het gedrag van individuele studenten en ook het gedrag van de studenten zelf. Als studenten te horen krijgen dat ze zich aanstellen en niet moeten zeuren, voelen zij nog meer druk om zich sterker en stoerder voor te doen dan ze in werkelijkheid zijn.

De auteurs maken duidelijk dat studenten die hulp behoeven en zij die hen dit kunnen bieden, gebaat zijn bij een contextuele benadering. Enkele voorbeelden kunnen verhelderen wat hiermee wordt bedoeld. Een student kan zich geregeld oververmoeid voelen zonder het idee te hebben van een gezondheidsprobleem; hij ziet dit ook bij studiegenoten. Herkenbaar is ook het spanningsveld tussen het publieke leven en het privéleven; in het bijzijn van anderen zich voordoen als succesvol en geslaagd, terwijl ze privé steeds geconfronteerd worden met eigen falen. Weer anderen zijn niet meer thuis in hun oude wereld en zijn nog vreemdelingen in hun nieuwe studieomgeving. Komen er gezondheidsproblemen, dan kan het oplossen hiervan betekenen dat zij zich moeten gaan bekennen tot een bepaalde groep mensen en de erbij horende leefstijl. "Bij veel van de studenten die we hebben gesproken, heeft het verminderen van klachten een hoge prioriteit, omdat die hun hele leven bepalen. Ze hebben hun leven echter zo ingericht dat ze in een fragiel evenwicht leven dat zou verdwijnen op het moment dat ze daadwerkelijk hulp zoeken. Het naar buiten treden met klachten of alleen al het erkennen ervan zou de dijk laten doorbreken en een stortvloed van problemen op andere gebieden in het leven veroorzaken of bestaande problemen versterken." In zes profielen worden verschillende manieren beschreven waarop het zoeken van hulp wordt vermeden. Hulpverleners dienen oog te hebben voor de contextuele aspecten om te begrijpen waarom studenten niet met een hulpvraag komen en om deze studenten te herkennen.

Het advies aan de hulpverleners is dan ook om niet te snel te oordelen over het gedrag van studenten, ook niet als dat gedrag onbegrijpelijk of onverstandig lijkt, maar om je in de student te verplaatsen en het perspectief van de student in je benadering van studenten mee te nemen. ■

Verouden, N., P. Vonk en F. Meijman (2010) Studenten en stille pijn. Wel problemen maar geen hulp zoeken. Amsterdam, Elsevier gezondheidszorg.

stille pijn

Zeg het voort: (stille) pijn!

Door Edith Janssen

Co-assistent in het UMC St. Radboud. Was afgelopen jaar student-assessor op de medische faculteit en werkt dit jaar als secretaris in het Landelijk Medisch Studentenoverleg

Naar aanleiding van een onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam verscheen er in verscheidene tijdschriften een artikel over ‘stille pijn' onder studenten. Stille pijn is een moeilijk te duiden begrip, zeker voor een geneeskundestudent zoals ik. Bij dit begrip rijzen onmiddellijk vragen als: waar zit deze pijn precies, straalt het uit, wat voor soort pijn is het en wanneer treedt het op? Tijd voor duidelijkheid. Onder stille pijn vallen klachten zoals slecht slapen, vermoeidheid, somberheid, hoofdpijn of neerslachtigheid.

Nu zijn dit redelijk aspecifieke klachten. Dat leidt tot een groot aantal oorzaken. Bij slecht slapen en vermoeidheid wordt vaak de opmerking geplaatst: ‘met 20 bier en 5 uur slaap kan ik me dit wel voorstellen'. Ik wil niet ontkennen dat deze oorzaak van slecht slapen vaker en met grotere regelmaat voorkomt bij studenten dan bij niet-studenten, maar ik betwijfel of dit dé oorzaak is van de resultaten van dit onderzoek.

Hoe kan het dat bovenstaande klachten vaak onder studenten voorkomen? Een snelle blik op het rijtje klachten roept bij mij een beeld op van stress, overwerktheid, burn-out en alle fases die daarbij horen. Uit het onderzoek blijkt dat de klachten gerelateerd zijn aan de subjectief ervaren studieachterstand. In de praktijk blijkt het vaak nog danig mee te vallen met die achterstand. Waardoor ontstaat dan dit verschil? De student heeft het gevoel aan de hoge standaard te moeten voldoen. In de huidige tijd is dit begrijpelijk. De nadruk wordt gelegd op snel afstuderen en tegelijkertijd op het doen van allerlei activiteiten tijdens de studie: sporten, bestuurswerk en het liefst ook nog een semester of twee studeren in het buitenland.

Typerend voor de huidige samenleving vind ik de speech die Désanne van Brederode hield bij de opening van dit Academisch Jaar. Zij opende haar lezing met een anekdote over een video die zij zag in het Afrikamuseum in Berg en Dal. Op deze video is een groep Afrikaanse vrouwen bezig de vloer in een aarden hut met de voeten gelijk te stampen, dit alles op het ritme van een meerstemmig gezang. Op diezelfde groep Afrikaanse vrouwen komt zij later in haar lezing terug. Dat stuk wil ik graag met u delen:

"De Afrikaanse buurvrouwen die een vloer aanlegden in de nieuwe hut voor een aanstaand echtpaar uit het dorp hoeven zich nooit af te vragen of ze hun sociale contacten niet te veel verwaarlozen. Ze hoeven na hun werk niet naar de sportschool om hun conditie op peil te houden of naar een cursus meditatie of mindfulness om te leren focussen. Ze hoeven niet te regelen dat hun huis wordt schoongemaakt of dat hun kinderen worden opgevangen in de tijd dat zij aan het werk zijn; bovendien hoeven ze niet avonden lang uit te dokteren welke nieuwe keuken ze willen. Ze hoeven geen klusbedrijfjes en hun offertes met elkaar te vergelijken om daarna de overvolle agenda's van alle gezinsleden nog eens naast elkaar te leggen: ‘Wanneer komt de verbouwing ons eigenlijk het beste uit?' - van die bezigheden waar westerse mensen vaak zo gestrest van raken, ook al menen ze zelf dat alle keuzes zijn gericht op een toename van comfort en vrije tijd."

Bovenstaande is naar mijn mening illustratief voor de huidige samenleving. Je kunt op dit moment zeggen dat studenten het hierbij vergeleken nog gemakkelijk hebben: over een nieuwe keuken hoeven zij zich geen zorgen te maken, het aantal agenda's van gezinsleden is veelal nog beperkt tot de eigen agenda en het huis schoonmaken is meer een punt voor de lange termijn. Hier wil ik echter een belangrijke activiteit voor studenten tegenover plaatsen, namelijk grenzen verleggen. Ik kan u verzekeren: dit vreet energie. Onder moeders vleugels uit het ‘wijde' Nederland in, voor het eerst écht zelf verantwoordelijk zijn voor het hele reilen en zeilen van je leven. Een plaatsje moeten veroveren in de academische gemeenschap komt daar nog bovenop. De keuzestress komt alom terug: wil ik bij een studentenvereniging? Een sportvereniging? Hoe deel ik mijn tijd in? Wanneer kan ik studeren? - want: denk terug aan de eerdergenoemde verhoging van het studierendement; die eerste tentamens dienen toch echt gehaald te worden.

Kortom, de drukke samenleving, de nieuwheid van het ‘student-zijn' en de hoge eisen dragen bij aan de eerder genoemde klachten. Kunnen we zelfs niet concluderen dat een student die dit al-les kan zonder moe te worden, hoofdpijn te krijgen of gestrest te raken, een sociaal wonder is?

Uit het onderzoek blijkt dat 75 procent van de studenten minder gezond is dan niet-studenten. Van de studenten is 25 procent ernstig vermoeid, zit 15 procent niet lekker in zijn vel en is 20 pro-cent somber. Ik schrok van deze cijfers. Althans in eerste instantie. Op het moment dat ik in mijn omgeving naging hoe het met deze klachten staat, moest ik concluderen dat ik de cijfers zelfs aan de lage kant vind. Ik moet hierbij wel toevoegen dat een groot deel van mijn omgeving bestaat uit co-assistenten, onder welke over het al-gemeen een chronische vermoeidheid heerst.

Ik ken echter meer gevallen: een student die is gestopt met de studie omdat de drukte te veel werd. Bovenstaande riedel van klachten is ook hier van toepassing. De druk van het presteren en de studielast werd deze medestudent uiteindelijk te veel. Een andere medestudent voelde zich zo moe en had er zo weinig plezier meer in dat hij het bed niet meer uit wilde komen. Een andere student had het op een gegeven moment zo druk met alle zaken in de academische gemeenschap dat hij niet meer kon genieten van het beetje rust dat hij af en toe kreeg. Hij lag 's nachts uren wakker om to-do lijstjes te maken en werd daar gestrest van.

De cruciale vraag is nu: speelt stille pijn onder studenten meer dan onder niet-studenten, werkenden en ouderen? Het onderzoek geeft hier een duidelijk antwoord op: 75% van de studenten, driekwart, is minder gezond dan niet-studenten.

Studenten onderkennen niet dat er iets mis is, bestempelen het als iets tijdelijks of als iets dat bij het studentenleven hoort. Op het moment dat een student zich realiseert dat hij hulp nodig heeft, dan zal hij het ook zoeken. Het aanbieden van hulp, voordat het probleem erkend wordt, heeft weinig nut; de student zal dit als overbodig links laten liggen. Het helpt om studenten er bewust van te maken dat ze zich zo niet hoeven te voelen. Dit kan door studenten hier actief op te wij-zen (bij dezen), maar ook door mogelijkheden aan te bieden. Dit hoeft niet direct via psychologen of artsen, maar kan ook op meer subtiele wij-ze. Door een groot aanbod van cursussen meditatie en mindfulness, door een proactief optreden van de studieadviseurs of door het onderwerp bespreekbaar te maken onder studenten zelf.

Want dat het nog moeilijk bespreekbaar is, is een ding dat vast staat. Als student geef je niet snel toe dat het studentenleven even te veel is, je wordt immers opgeleid voor een druk leven. Laat ik dit anders formuleren: ik zou dit als student niet snel toegeven en ik zou eerder gebaat zijn met subtiele hulp. Een andere mogelijkheid om proactief op te treden, is intensivering van het docentmentoraat, een bekende vorm van begeleiding op de medische faculteit. Docenten begeleiden één-op-één een student op gebieden zoals professioneel gedrag, voortgang van de studie en leefstijl. Dit zou een sleutelrol kunnen spelen in het signaleren van dit soort problematiek. Hiervoor is echter wel een sterke vertrouwensband nodig en dat vereist regelmatig contact en een gevoel van veiligheid.

Bij ons, academici, roept dit onderzoek vragen op als: Welk cohort is hier onderzocht, hoe is het gesteld met de bias en is het generaliseerbaar? Ga eens bij jezelf te rade en vraag je af wat de resultaten van dit onderzoek betekenen. Herken je jezelf in dit beeld en merk je dat andere studenten ook met deze problematiek te maken hebben?

Maar kijk er nu eens subjectief tegenaan. Vraagt ‘stille pijn' dan niet om meer aandacht? Mijn antwoord is volmondig: "Ja, we gaan hier nu mee aan de slag!" Of liever morgen, want nu ga ik slapen. Ik ben nu toch wel een beetje moe... ■

stress

Het land van Calvijn

Door Joris Blaauw

Student Social and Cultural Science

"Wie Nederlander zegt, zegt Calvinist - een geuzennaam, geboren als Luthers scheldwoord."

Wilma de Rek en Bert Wagendorp (30 oktober 2010) Volkskrant ‘Het Vervolg'.

Ondanks de grote ontkerkelijking in Noordwest-Europa wordt de burgerlijke mentaliteit, de habitus en de interactie tussen groepen nog altijd getypeerd als calvinistisch. De godsdienstoorlogen zijn overduidelijk uitgevallen in het voordeel van de calvinisten. Het rooms-katholicisme speelt slechts een hoofdrol in delen van de Noordwest-Europese landen, die overwegend als calvinistisch getypeerd worden. Die benaming lijkt te contrasteren met de werkelijkheid. Hoewel alle denominaties in Nederland (wellicht de Islam buiten beschouwing gelaten) zich geconfronteerd zien met een grote leegstroom, is de ontkerkelijking vooral groot in de kerken die als navolgers van Calvijn gezien mogen worden. Sinds de jaren zestig is het aantal rooms-katholieken in Nederland gedaald van veertig naar achtentwintig procent. De protestante stromingen zijn echter gezakt van krap veertig procent naar ruim vijftien procent. Dat hier ook het uitschrijfbeleid en de bureaucratie van de katholieke kerk een rol in spelen laten we even buiten beschouwing. Desalniettemin is er sprake van een opvallende paradox: waar Calvijns theologie steeds minder belangrijk lijkt te worden, wordt hij ideologisch nog steeds gekoppeld aan de lage landen.

Nederland, land van Calvijn

Johannes Calvijn (geboren als Jean Calvin in 1509) was één van de leiders van de Reformatie, die in 1517 werd begonnen door Luther. Calvijn had een uitermate negatief mensbeeld, dat mede bepaald lijkt door de ideeën van kerkvader Augustinus. Beiden geloofden dat de mens in principe slecht is en niet in staat is tot het goede. Waar Augustinus nog geloofde dat mensen door goed te leven na hun dood alsnog in het Koninkrijk Gods konden komen, nam Calvijn hier radicaal afstand van. Hij predikte de predestinatieleer, die inhield dat God al voor de schepping zou hebben bepaald wie naar de hemel zou gaan en wie niet. Daarmee werd biechten, zoals gewoon in de katholieke kerk, overbodig. Het aardse leven had immers geen invloed op de kansen op het eeuwige leven.

Het meest pregnante onderdeel van de leer van Calvijn is de individuele relatie van de mens met God. Deze visie maakte dat het leergezag overbodig werd in de kerk, aangezien ieder mens persoonlijk verantwoordelijk werd voor zijn relatie met God. Deze individualisering was ook de start voor de democratisering van de kerk. Calvijn achtte het pertinent onjuist dat aanstellingen in de kerk werden gecoördineerd door Rome en hij bepaalde dat gelovigen hun eigen vertegenwoordigers in de kerk (kerkenraad) moesten kiezen. Deze organisatie van onderaf met een sterke democratische inslag is nog altijd een centraal punt in onze westerse democratie. Om de individuele relatie met God te kunnen onderhouden en versterken, las de calvinist zelf in de bijbel, dit in tegenstelling tot de katholiek die werd geconfronteerd met een kerkdienst en een bijbel in het Latijn. Bijbelkritiek en -discussie werd hierdoor vergemakkelijkt, hoewel ook Calvijn en de protestantse kerkleiders erg strikt in de leer waren en weinig discussie toestonden.

Arbeidsethos en een vrije wereld

Net als in het katholicisme biedt het protestantisme haar gelovigen heil in de vorm van eeuwig leven in het hiernamaals. Het katholicisme is echter van mening dat dit heil alleen bereikt kan worden met de kerk als een soort ‘bemiddelende instantie'. De katholieke kerk biedt haar gelovigen genademiddelen, de sacramenten. De erfzonde wordt afgewassen door de doop en de biecht neemt gepleegde zonden weg. De middeleeuwse katholieken zagen de samenleving, inclusief haar standen, als door God gegeven. Het proletariaat werkt, de geestelijken bidden en geven spirituele zorg en de adel vecht en regeert.

Protestanten wijzen de genademiddelen van de hand, zij geloven uitsluitend in de genade Gods; alleen God kan zonden vergeven en het geloven in God is een gave van God (in deze cirkelredenering komt de predestinatie onder andere tot uitdrukking). Daarnaast dienen gelovigen hun door God gegeven talenten ten volle te benutten door hard te werken en af te zien van aardse verlokkingen en genietingen. Waar werken voor katholieken slechts een noodzakelijkheid tot overleven is, streven protestanten naar sociale stijging. Al-leen het stijgen op de maatschappelijke ladder is een teken dat Gods zegen op iemand kan rusten.

Dan is het niet vreemd dat juist in overwegend calvinistische landen het kapitalisme is opgekomen. Weber, waarschijnlijk de bekendste godsdienstsocioloog, zei hierover: "De nu eens sterkere, dan zwakkere plicht tot methodisch werken en leven die uit het wereldbeeld van deze godsdienst [het protestantisme] voortvloeit, verschaft de aandrang om de regelingen van het bedrijfskapitalisme te benutten en ze, zo ze niet bestaan, te scheppen". Dit citaat typeert de theorie van Weber die geldt als één van de pijlers van de klassieke en hedendaagse sociologie en stelt dat een re-ligie met een meer activistisch wereldbeeld als gevolg zal hebben dat aanhangers van die religie hun handelen meer praktisch-rationeel inrichten. Hierdoor wordt efficiëntie belangrijker. De gemaakte winst mag echter niet gebruikt worden om op de lauweren te rusten, maar dient geherinvesteerd te worden, want men zal moeten blijven werken.

Het streven van protestanten om sociaal te stijgen, dus hun talenten ten volle te benutten, resulteert in de typische houding van de zakenman: ‘leven en laten leven'. De habitus van de zakenman is ingesteld op openstaan voor anderen, want iedereen is een potentiële klant of relatie. Een samenleving ingericht op calvinistische wij-ze streeft naar welvaart en geeft in dat streven haar inwoners meer vrijheid. Nederland stond aan de top van de wereld in de Gouden Eeuw, de tijd waarin Nederland ook absoluut als protestants land getypeerd werd. In die tijd stond Nederland open voor alle vreemdelingen die in omringende landen verstoten werden, zoals Joden, remonstranten en andersdenkenden. Deze betrekkelijke vrijheid maakt een land prettig om in te wonen. Mensen hebben bewegingsvrijheid nodig en het lijkt erop dat Nederland vanuit haar calvinistische wortels ruimte biedt (of gedoogt) aan andersdenkenden. Een kritische lezer zal zeggen dat in een multiculturele of een multi-etnische samenleving mensen wel in relatieve vrijheid kunnen leven, maar dat er van samenleven weinig sprake is. Natuurlijk is dat juist, maar in een calvinistische samenleving is minder sprake van exclusiviteitsdenken en wordt derhalve meer ruimte geboden aan de ander. De omgang tussen de groepen is vaak gering, maar uitsluiting, bestraffing of zelfs vervolging is veelal niet aan de orde. Het beschouwen van de ander als een potentiële relatie is wellicht weinig humaan, maar draagt wel impliciet bij aan wederzijds respect en medemenselijkheid.

De sociologen Ultee, Arts en Flap beschrijven hoe het protestantisme de magie uit de levens van de mensen verdreef en het dagelijks leven rationaliseerde. Deze ontwikkeling maakte uiteindelijk de weg vrij voor de Verlichting. De angst van de katholieke kerk voor deze omslag lijkt vooral voort te komen uit een hang naar de tijd dat de kerk het sociale leven domineerde. Vanuit calvinistische kring (waarin de relatie tussen God en het individu centraal staat) zullen juist meer positieve geluiden te horen zijn geweest. De Verlichting heeft immers bijgedragen aan ontdekkingen die vandaag de dag nog een invloed hebben op, onder andere, de internationale handel, het gebied waar 's werelds eerste multinational, de VOC, gestoeld op protestantse grondslag, actief aan heeft bij de gedragen.

Tot slot

Hoewel de kerken leegstromen en steeds minder mensen zichzelf als religieus beschouwen, wordt Nederland nog altijd getypeerd als calvinistisch land. De arbeidsmoraal, het grote aandeel in de internationale handel, de zuinigheid en spaarzaamheid zijn typische kenmerken die de Nederlanders hebben overgehouden aan de calvinistische tijd. Het aangaan van leningen door veel studenten lijkt het bovengaande te ontkrachten, echter vanuit Calvijns ideologie kan gesproken worden van investeringen in de toekomst; een moderne variant van calvinistisch boekhouden.

Weinig mensen nemen nog afstand van wereldlijke genietingen en verlokkingen, zoals Calvijn zou willen, maar het ruimdenkende en gedogende karakter van het overgrote volksdeel staat, actuele (populistische) politieke ontwikkelingen ten spijt, als een paal boven water! ■

calvijn

Het zijn de kleine dingen die het doen

Door Tanja van Hummel

Researchmasterstudent taalfilosofie aan de RU

"Jij bent de positiefste persoon die ik ken." Met andere woorden: "Schrijf dit artikel maar." Protesteren hielp niet meer, maar kritisch als ik ben, vroeg ik me direct af of deze uitspraak wel klopt. Ben ik een positief persoon?

Mijn gedachten voerden mij terug naar de tijd waarin schoolagenda's nog een belangrijke rol speelden in mijn leven. In 2002-2003 bevatte de Loesje-agenda een positiviteitstest met vragen als ‘Wat doe je als je een opdracht bijna af hebt en je computer crasht? a) Je scheldt je computer verrot en levert de volgende dag niets in bij de docent. b) Je smeekt de docent of je het een week later in mag leveren. c) Je reset je computer en begint direct opnieuw, want nu heb je alles nog vers in het geheugen. Antwoord a) leverde geen punten op, b) 5 punten en c) de maximale score. Ik ging voor antwoord c) en na mijn antwoorden met de interpretatietabel vergeleken te hebben, bleek ik bij elke vraag maximaal gescoord te hebben. Maar ja, hoe betrouwbaar is zo'n Loesje-test nou? Voorzichtig formuleerde ik mijn score, want ik wilde niet de indruk wekken het equivalent te zijn van de Tsjakka roepende positiviteitsgoeroe Emile Ratelband. Mijn voorzichtigheid riep echter ongekend heftige reacties op. Mijn vriendinnen riepen in koor: "Tanja, sorry hoor, dit is misplaatste bescheidenheid. Als er iemand positief is, dan ben jij het wel!". Tja, als de kaarten zo liggen en een positieve kijk bij mij gelijk staat aan genieten, dan ben ik inderdaad geknipt om een verhaal te houden over genieten. Dus werp ik me op als goeroe die je alles kan leren over genieten, te beginnen met twee tips voor totale beginners:

Les 1. Genieten is pas mogelijk na een goede nachtrust en met een gevulde maag.

Na een heerlijke nachtrust kan ik de dag vol energie beginnen. Zodra ik mijn ogen opensla, is er geen spoortje van slaap meer. Ik voel de energie door mijn lijf bruisen en met een elegante boog spring ik mijn bed uit. "Dag vogels, dag bloemen",groet ik de wereld als ik de gordijnen open, en vrolijk huppel ik door naar de keuken voor mijn ontbijt. Dit ontbijt consolideert mijn goede humeur. Zonder een boterham blijft er niets van deze mooie dag over. Ik verander dan langzaam in een grommend en boos zwijgend monster dat niets anders kan dan lamlendig op een stoel hangen. En als ik dan ook nog eens moe ben, hoedt u dan, want dan ben ik onuitstaanbaar.

Les 2. Je kunt van alles in het leven genieten.

Je kunt van alles in het leven genieten, ook van die zaken die in eerste instantie negatief lijken. Er zijn van die alledaagse ergernissen, zoals 's avonds laat op een guur en tochtig perron de trein net voor je neus weg zien rijden. Daar sta je dan bibberend en blauwbekkend te wachten op de volgende trein die pas over een half uur komt. Geen kiosk waar je nog thee kunt krijgen, niemand die hartelijkheid uitstraalt en een druilerige regen geeft alles een luguber uiterlijk. Bah, bah en nog eens bah.

Maar, niet getreurd, dit half uur biedt ongekende mogelijkheden. Toen mij dit overkwam dacht ik ‘Kop op, je bevriest nu zowat, maar zodadelijk komt er een warme trein.' Om toch nog een beetje warm te worden, hupte ik van het ene op het andere been en fladderde ik met mijn armen als een vogel die leert vliegen. Onderwijl bestudeerde ik de vertrekstaten van de internationale treinen en al gauw was ik aan het dagdromen over hoe het zou zijn om met de nachttrein rechtstreeks van Arnhem naar Moskou te reizen. De wagons zachtgeel verlicht, het monotone dreunen van de trein waarop je zo lekker kunt slapen, de talen die je om je heen hoort... Hoe geweldig zou dat wel niet zijn! Toen mijn trein binnenreed, ontwaakte ik en betreurde ik het dat het een ordinaire NS-trein was en niet zo'n spannende internationale trein.

Nog zo'n bron van ongenoegen: huishoudelijke taken. Strijken: brrr. Het toilet schoonmaken: gatver. Koken: ik eet wel een boterham. Deze positiviteitsgoeroe bekijkt het echter van de zonnige kant. Gestreken kleren maken de man. Als het toilet schoon is, kun je tenminste rustig op de bril gaan zitten. En tijdens het koken kun je je creativiteit kwijt.

Dan nu de lessen voor gevorderden:

Les 3. Waarlijk genieten is leven met een innerlijke glimlach.

Het Ware Genieten zit niet in het zoeken van de positieve aspecten bij kleine en grote ergernissen. Het Ware Genieten is de wereld tegemoet treden met een glimlach en een twinkeling in je ogen. Er zijn twee motto's die hiervoor een gids zijn: ‘Een dag niet gelachen is een dag niet geleefd' en ‘Wanhoop pas als het te laat is'.

Les 3.1. Wanhoop pas als het te laat

Dit moet je niet verstaan als dat er geen reden zou zijn om te wanhopen. Wanhoop is een emotie die er is en er mag zijn. Alleen, wanhoop op zichzelf brengt je nergens en bovendien is het een onaangename emotie. Er is aan te ontsnappen door het sprankje hoop, het licht in de duisternis dat in iedere donkere situatie te vinden is. Deze hoop wijst je de weg naar de uitgang, weg uit de benarde situatie. Zolang er hoop is en je daar zelf ten volste op vertrouwt, is er geen plaats voor wanhoop. Pas als er geen hoop meer is, is het over en uit en pas dan is er plaats voor wanhoop.

Les 3.2. Een dag niet gelachen is een dag niet geleefd

Lachen moet hier niet te groot geïnterpreteerd worden. Het is zeker niet zo dat ik iedere dag minstens één keer in schaterlachen uitbarst. Lachen duidt op de glimlach, veroorzaakt door de kleine dingen die het leven aangenaam maken. Een groet van de buurman, een zonnestraal die 's ochtends door de gordijnen piept, de wolkenjacht in de lucht...

Les 4. Gebruik al je zintuigen

Genieten doe je met al je zintuigen. Kijk eens met stralende ogen om je heen. Er gebeuren zoveel grappige, mooie en ontroerende dingen. Een kind dat speelt, een wandelende man met een glimlach op zijn gezicht, een bloeiende bloem. Luister met gespitste oren. Luister naar het ruisen van de wind, een grappige verspreking, ontroerende muziek. Proef de smeuïge structuur van aardappelpuree, het sap van een appel, ruik het aroma van een kopje koffie. Voel de warmte van die kop koffie, de zachtheid van je trui, de ruwheid van de stenen. Ruik hoe de ochtend een andere geur heeft dan de avond, ruik de geur van dennenappels of een lekker parfum.

Als je dit een dag bewust doet, zul je merken hoeveel mooie dingen er op je pad komen. Het zijn deze kleine dingen die een glimlach veroorzaken en mijn ogen laten twinkelen. Zij geven mijn dagen glans.

Les 5. Begin klein

Genieten en positief denken vragen aandacht en oefening. Begin daarom klein. Geniet van de dagelijkse dingen. Je zult ontdekken dat al deze dagelijkse zaken een element van genot in zich hebben. Zo geniet je de hele dag door, en niet alleen die ene dag, maar ook alle andere dagen. En mocht je toch eens een zwartgallige dag hebben waarop het huilen je nader staat dan het lachen, kruip dan maar onder de wol en slaap een nachtje: morgen zal het beter zijn. Met hernieuwde kracht en hernieuwde moed vind je weer de innerlijke glimlach.

kleine dingen

Een lust voor het oor

Door Ernst Marijnissen o.p.

Dominicaan, exegeet, theoloog en tegenwoordig werkzaam in catechese, leerhuis en bezinning

Je houdt het niet voor mogelijk: een dramatisch spel als bijbelboek! Noem het een toneelstuk of een musical, al naargelang de wijze waarop het stuk voor het voetlicht wordt gebracht. Het spel wordt gespeeld of gezongen in acht bedrijven, de rollen van de spelers zijn duidelijk van elkaar onderscheiden en er is sprake van eenheid van handeling, plaats en tijd. Een geladen verhaal over een jonge vrouw die tegen haar wil woont in de harem van koning Salomo. Van begin af aan zijn de tegenstellingen duidelijk. Binnen de samenleving, die deze harem is, loopt de spanning tussen kracht en tegenkracht geleidelijk op en de kijker of luisteraar vraagt zich vertwijfeld af: "Komt dit ooit nog goed?"

Ik heb het over het Hooglied. Het boekje is in bepaalde kerkelijke kringen gewantrouwd, soms zelfs verboden, omdat het in strijd zou zijn met de goede zeden. Dat verraadt echter eerder een benepen en angstige moraalopvatting dan kennis van zaken. Wie de moeite neemt de tekst onbevangen te bestuderen moet tot andere conclusies komen. Genieten en genot zijn ongetwijfeld in het Hooglied aan de orde, maar dan wel als iconen en metaforen van het zoeken naar puurheid, transparantie en zinvol leven. Het Hooglied wijst de mens op zijn goed recht gelukkig te worden. Het rekent af met het manipuleren en bedriegen van mensen middels reclame, met de graaicultuur van financiële instellingen en zakenbedrog, met politieke leugens en met de slalom van kerkelijke beleidsinstanties. Kortom, het keert sluwheid en slinkse wegen de rug toe.

Als het mogelijk is alle vertalingen naast elkaar te leggen, zullen we ontdekken dat de rolverdelingen onnauwkeurig zijn en vooral dat er één rol ontbreekt. De haremvrouwen, de dochters van Jeruzalem, worden opgeleid door een verzorgster. Zij is verantwoordelijk voor de opvoeding tot bruid voor één nacht. Vluchten uit de harem heeft geen zin. Wanneer een vrouw na een weglooppoging weer gegrepen wordt, wacht haar levenslange slavernij. Aan de andere kant betekent een bruidsnacht met de koning de mogelijkheid tot het verwekken van een koningskind. De vrouw stijgt daardoor in aanzien, en haar kind, liefst een zoon, zal later een machtspositie krijgen in het koninkrijk van zijn vader. We kennen deze situatie nog steeds in Saoedi-Arabië. Hoge posten worden door de vele zoons van de koning bekleed.

Afgezien van een altijd aanwezige maar daarom nog niet direct waarneembare jaloezie tussen de haremvrouwen onderling is er sprake van een soort prestige- en carrièrestrijd. Je constateert een pittige beroepsnaijver. Deze wordt veroorzaakt door de aard van het koninklijk welbehagen. Dat leidt ertoe dat de vrouwen niet enkel elkaar maar ook de verzorgster scherp in het oog houden. Wie is de favoriet? De verzorgster daarentegen heeft er alle belang bij haar kandidate te promoten en zo professioneel mogelijk op te leiden. Zij tracht haar leerling voor zich te winnen en moet haar tegenover de collega's omhoog heffen. De koning wil immers weer een nieuwe bruid voor één nacht! De haremvrouwen houden elkaar dus in hun greep en tegelijkertijd is er een ijzeren ring om de harem heen die verhindert dat kwade invloeden binnenkomen of dat de vrouwen kunnen vluchten.

Het Hooglied opent met de dochters van Jeruzalem (het koor) die jubelen van de heerlijke mannelijkheid van de koning en zijn seksuele kracht. Maar de vrouwen zijn amper uitgezongen of een jonge vrouw neemt het woord. Ze komt van buiten. Ze is donker van huidskleur en onderscheidt zich alleen al door haar verschijning van haar fraai verzorgde haremgenoten. Ze is van een andere wereld, die in het Hooglied wordt weergegeven door het buitenleven. Zij sluit zich niet aan bij de lofzang van de dochters van Jeruzalem, maar blijkt verliefd te zijn op iemand die als herder wordt aangeduid. Van de koning moet zij niets hebben, al verwoordt zij dat behoedzaam.

Als we op een goed moment vernemen dat de koning in een kostbare draagkoets nadert, waarvan tot in detail verslag wordt gedaan door de wachters op de buitenmuren, begint de spanning te stijgen. De verzorgster tracht de onverzettelijkheid en de koppigheid van de jonge vrouw te weerstaan. Zij wil tegenover de koning niet falen. De dochters bespotten de jonge vrouw om haar liefde voor iemand buiten de harem. "Wie doet dat nu als je bruid van de koning kunt worden! En waar is die geliefde dan wel? Laten we hem gaan zoeken en naar de harem brengen."

Het is een onmogelijk te realiseren voorstel. Hij kan de harem niet in. Dat weten de dochters van Jeruzalem ook wel. En terwijl de jonge vrouw haar collega's bezweert haar liefde niet door een ander te laten overschaduwen, is de koning aangekomen en vindt de eerste presentatie van deze bruid voor één nacht plaats. De koning is aanstonds verrukt en vol begeerte. Hij wordt echter door de jonge vrouw op een prachtige wijze  ̶  het is één en al poëzie  ̶  afgetroefd. Hij heeft het totaal niet door dat zij niet hem maar haar geliefde buiten de harem trouw en toewijding bekent. Als dit bedrijf voorbij is, halen we even opgelucht adem. Maar de spanning keert snel terug. De koning heeft immers zijn welbehagen uitgesproken. Wat nu verder in het Hooglied gebeurt voert ons geleidelijk naar die ene vraag: houdt de jonge vrouw stand? Zo ja, hoe ontkomt zij dan aan de macht van de koning? Met andere woorden: kan zij de harem ontvluchten? Dan valt het doek.

Het laatste en achtste bedrijf moet dan nog komen. Nog eenmaal gaat het doek op. Alles is anders geworden. Het toneel lijkt leeg. De jonge vrouw is verdwenen. Misschien ontwaren we in de duisternis van de harem nog vaag de verzorgster en de dochters van Jeruzalem. Hun optreden doet er niet langer toe en is voorbij. Maar... waar is de jonge vrouw? Dan klinken opeens de stemmen van de wachters op de muren. Zij spreken van een vrouw die buiten de harem op weg is naar haar geliefde.

We zien het niet. Het wordt ons verteld!

Het Hooglied, eigenlijk het Lied der liederen, heeft onze wereld op het oog. Ieder mens wordt ongevraagd geboren. Ik tref mijzelf aan binnen een samenleving die ik gevormd noch gekozen heb. Om mij heen ontdek ik langzamerhand krachten en machten die mij middels personen en gebeurtenissen binnen hun invloedssfeer pogen te brengen. Dat ligt voor elk van ons verschillend. Maar één ding hebben we gemeen. Ik wil gelukkig worden, bemind en gekend. Ik wil genieten van wat ik schoon en mooi vind. Ik wil ruimte om mij heen. Ik wil creatief en vruchtbaar zijn. Al deze verlangens worden in het Hooglied gebundeld in het verzet van de jonge vrouw die weigert zich te onderwerpen aan de vanzelfsprekendheden, die in de harem  ̶  onze wereld  ̶  een rol spelen. Dat verlangen naar puurheid voedt niet enkel haar hartstocht maar ook haar stug volhouden en worstelen met de omstandigheden. Het doel van dit streven wordt gepersonifieerd in de herder en de hereniging met hem. Maar wie of wat is die herder? Deze vraag laat het Hooglied onbeantwoord; dat blijft aan ons.

boek■                                                                                                         marijnissen

Geraakt

Door Günter Widau

Technisch-wetenschappelijk programmeur bij de vakgroep Biofysica aan de RU

Als liefhebber van muziek word ik met enige regelmaat geraakt. Geraakt door de muziek zelf, geraakt door de herinneringen die erbij horen. Soms meer en soms minder. Kort geleden werd mijn aandacht getrokken door een instrumentaal nummer, gespeeld door jazzmuzikant Cannonball Adderley, dat ik op de radio hoorde. De meeslepende melodie, gespeeld door een saxofoon en een trompet, ondersteund door een mantra-achtige baslijn en gespeeld op een elektrische piano, fascineerde me mateloos. Het is het soort muziek waar de wanhoop zo sterk vanaf straalt, dat het bijna weer prettig gaat voelen.

Wat ik niet wist, is dat bij de melodie ook een tekst hoorde. In een Tv-interview dat onlangs werd uitgezonden, vertelde zangeres Mavis Staples dat het een protestsong is, geschreven door haar vader Pops. Pops Staples heeft zijn sporen verdiend als schrijver van gospelmuziek en trad met zijn gezin als "The Staple Singers" op in kerken in de regio waar zij woonden.

"Why Am I Treated So Bad" is het resultaat van de samenwerking die ontstond tussen Dr. Martin Luther King en Staples. Staples was een groot liefhebber van Kings preken en wilde zijn bijdrage leveren aan de geweldloze strijd die hij voerde tegen de rassenscheiding. "Wat King kan preken, kunnen wij vast ook zingen", zou hij tegen zijn kinderen hebben gezegd.

De boodschap van het lied is niet mis te verstaan. Sta op als je slecht wordt behandeld; laat het aan de wereld horen! In naam van God. Hij heeft deze wereld voor ons allemaal geschapen, en het is aan iedereen om dit geschenk te koesteren en om er in vrede samen te leven. De basis hiervoor is liefde. Deze liefde moet verder gaan dan je eigen omgeving, volk, land of religie. Alleen dán kunnen we er in slagen om met zijn allen in vrede samen te leven.

De droom van Martin Luther King werd in mijn schooltijd al tot de verplichte kost gerekend. Ik vraag me af in hoeverre deze toen tot mij is doorgedrongen. Immers: het lijkt in een multiculturele samenleving als de onze op het eerste gezicht zo vanzelfsprekend dat we op een respectabele manier met elkaar omgaan. Het lied, dat uit het jaar 1967 stamt, laat ons echter horen, dat dit allemaal niet vanzelfsprekend is. Het is de verdienste van velen, die deze boodschap - soms ten koste van hun leven - hebben uitgedragen. De pijn en de emotie die Adderley in zijn saxofoonspel laat horen, wisten mij te raken en hebben ervoor gezorgd dat deze belangrijke les weer een plek in mijn gedachten heeft gekregen. ■

Why Am I Treated So Bad?

The Staple Singers

Why am I treated so bad?

Tell me

Why am I treated so bad?

You know I'm all alone

As I sing this song

Hear my call

I've done nobody wrong

But I'm treated so bad...

I'm gonna walk out

In the Master's name

Things I do

They seem to be in vain

You may be blind

You may be lame

Walk on out

In the Master's name

Though you're treated so bad

Stream of Consciousness

Door John Hacking

De geur van karbonade of een kippensoepje dringt mijn neusgaten binnen als ik door de woonwijk naar huis rijd. Mensen gaan aan tafel en ik proef als het ware wat ze gaan eten. Soms kan ik me bijna voorstellen hoe het zal smaken, omdat de geur bijna alles blootgeeft. In Malden staat een broodfabriek en ook de geur van versgebakken broodjes of van bruin brood hangt in de straten. Een soort Bethlehem, letterlijk "huis van brood", is dan ons dorp. Het brengt me meteen in een goede stemming, want volgens mijn vrouw ben ik een "food-minded-person". Eten is mijn lust en mijn leven. En daar hoort een goed glas wijn bij. Ik kan me verlustigen in het idee wat ik eens zal gaan koken. Soms start ik met de wijn die wij gaan drinken en daar kies ik dan de maaltijd bij. Denk ik aan rode Bourgogne dan wordt het een zachte vleessoort - niet te sterk gekruid, niet te overheersend in smaak, zodat je andere smaken niet meer proeft. Er wordt veel onzin over wijn geschreven en uitgedragen vooral op feestjes: "de "straatje-om-rij-wijnen" zijn toch zo goed, en vooral zo voordelig". Maar zo gauw het woord voordelig valt kun je grote vraagtekens zetten bij de smaaksensaties. Waarom vraagtekens? Niet dat de smaak altijd slecht zou zijn, maar meestal valt er na de eerste slok niets nieuws te beleven. Elk glas smaakt precies hetzelfde. Er komt alleen wat variatie in de smaak doordat je ander eten proeft - waardoor zuurgraad en tannines als het ware mee veranderen. Maar dat is een kwestie van hoe de smaakpapillen daarop reageren.

Kenmerk voor een goed glas wijn is in mijn ogen vooral ook variatie in de smaakbeleving: zó dat je bij elke slok nieuwe ontdekkingen doet en iedere keer het gevoel hebt "oh, wat heerlijk". Goede rode en goede witte Bourgogne hebben dat. En meestal ligt die niet bij Albert Heijn in het schap. Stel je eens voor, een klein kwarteltje, "caille", gevuld met stukjes mandarijn, kerstomaat, verse kruiden zoals tijm, oregano, een beetje rozemarijn, een uitgeknepen knoflookteen en een stukje sjalot. Een beetje olijfolie in het opgevulde buikje gegoten, niet te veel en dan met vier stuks in een afgesloten glazen schaal in de oven op 180 graden, anderhalf uur. Na drie kwartier tot een uur vullen heerlijke dampen de keuken. Dan is het tijd voor de saus: olijfolie, knoflookteentjes, verse kruiden, witte wijn, even aanbraden, dan een scheutje cognac en een scheut mandarin napoleon, niet te zuinig. En tenslotte wat kookroom voor de binding en het slotakkoord. Op het bord wat mesclin, dat is een mix van diverse soorten sla, misschien een klein stukje mandarijn en kerstomaat en dan het kwarteltje rijkelijk bevloeid met saus. Met een goed glas rode Bourgogne: dat is de hemel op aarde, mooier kan het in het paradijs niet worden.

Want in de hemel weet je maar nooit wat je aan zult treffen. Ik snap dan ook niet dat mensen eeuwenlang is voorgehouden: "stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw, later als je in de hemel, dood en wel, opnieuw mag rondwandelen." Maar hoe zou dat moeten zonder lichaam, en vooral zonder smaakorganen? Thuis staat een boek met beschrijvingen hoe men in de loop der tijden de hemel zag. In de Renaissance liepen ze in hun blootje door de tuin, en overal waren er fonteinen. Kijk maar op de schilderijen uit die periode. Maar al gauw kwam de pest en ander lijden en veranderde ook de kijk op de hemel. Tijdens de Reformatie was het naaktlopen zeker voorbij. Er moest gezongen worden: psalmen en andere mooie liederen ter ere van God. Tijdens de industriële revolutie kon men zich niet voorstellen dat er in de hemel geluierd zou worden. Werken was toen ook daar het normale patroon. Zo heeft elke tijd zijn eigen fantasieën over de hemel. Ook in de Islam weten ze daar over mee te praten. Maar geloven wij nog in een hemel, een periode na onze dood, waar we dan zouden verblijven? Maar hoe moet dat dan als wij ons lichaam achter hebben gelaten, als het helemaal tot stof is vervallen? Dat vind ik nou moeilijk aan onze geloofsbelijdenis waar we zeggen dat we geloven in de opstanding van het lichaam. Natuurkundig gezien kan dat helemaal niet, want dat zou wel een bijzondere alchemistische transformatie moeten zijn. Maar wie weet, als God voor de gelovige alles in allen is, dan kan hij ook wel wat elementen bij elkaar zetten op het niveau van atomen bijvoorbeeld waardoor je weer helemaal de oude bent. Ik geloof daar echter niks van. Daarvoor ben ik te zeer overtuigd van het feit dat wij als levenden niet dezelfden kunnen zijn na de dood. Misschien blijft er wel nog iets van ons over, maar dat is dan niet op het niveau van biologie of natuurkunde, maar op het niveau van de ziel - een mooie metafoor voor datgene wat ons biologische lichaam overstijgt en toch inspireert en in leven houdt. "Zwei Seelen in meiner Brust" schreef Goethe al, en nu wordt het helemaal ingewikkeld. Het taalspel rond de ziel is net zo complex als het spreken over religie, de verbinding van onze aardse werkelijkheid met de sacrale werkelijkheid. Is er een sacrale werkelijkheid? Ik vermoed van wel, hij is alleen niet natuurkundig te bewijzen. Maar dat hoeft voor mij persoonlijk ook niet.

Eeuwenlang hebben we een materiële wereld en een geestelijke, sacrale, hemelse werkelijkheid gekend. Engelen waren het medium tussen die twee werelden. En opeens hebben we die bovenlaag maar afgeschaft (natuurlijk niet in één keer) maar toch, nu zitten we met de gebakken peren en zitten we gevangen in de aardse, materiële werkelijkheid waaruit geen ontsnappen mogelijk is. We zijn materie en we blijven materie. Alles wat daar boven uitstijgt, is volgens de bestrijders van de religie onzin, bijgeloof, fantasie. Oké, wij zijn materie, maar waar komt dan dat genieten van de materie, het goede glas wijn, het lekkere zachte kwartelborstje vandaan? Waarom kan ik zo opgaan in een tv-programma waar de Italiaanse rondbuikige kok Carluccio over de markt struint in een dorpje, verse hammen en worsten beklopt, eraan ruikt, pasta maakt en uiteindelijk een heel gezelschap aan tafel uitnodigt om van al dat lekkers te genieten? Dat vind ik bijna, nee, het is een sacrale ervaring: dat genieten vooraf, het kopen van de producten op de markt, de geuren, je voorstellen hoe het zal smaken, dan de bereiding en welke heerlijke dampen dan vrijkomen, en tenslotte het proeven en het verorberen. Heerlijk. Heerlijk. Wat wil je nog meer? Daar gaat het toch om! Dat is religio optima forma. Maar dat is mijn mening. Stel dat je je hele leven hier hebt rondgewandeld, je hebt gevast, je hebt je ingehouden, je hebt nauwelijks van de lekkere dingen des levens geproefd en dan ga je dood. Kom je aan de hemelpoort en blijkt er geen hemel te zijn. Wat een dikke pech. Alle moeite voor niets. Alle opoffering, alle vasten, alle controle over je verlangens, helemaal voor niets. Weggegooide energie. Waarom dan niet hier en nu leven en genieten? Met volle teugen. Gezondheid  ̶  op het leven: La'chaim. ■

John

10 van 1

Crispino Akakpo (28) from Ghana did his research master in philosophy at the RU and assisted with the English Eucharist in the Student Church. Now, he is a PhD-student in Leuven.

Is there a topic you like to explore in depth?

In my spare time, I like to contemplate on the question of life and death, and the perceptions and associations we make with darkness, evil, ignorance etc. Death is perceived as the negation of life but I wonder if this is sufficient to grasp life's mysteries. My thought is that the ‘dark' side of life contains and unravels the mysteries of life. I have an existential view on life and I think that to understand life in its totality, one must probe into all ideas and thoughts including the not too pleasant ones like death. I am curious about what goes on in our minds and hearts with the demise of a dear one. Life seems to come to a halt but after a couple of days, life goes on. What does the sorrow and mourning tell us about our own life? Moreover, what really happens at death?

In what kind of environment do you flourish?

Like most people, I thrive most in a friendly environment. I am the shy and reserved type and I can only show my potentials when I trust the environment. Coming to the Netherlands (for the research master) was a big step for me but I trusted my lecturers, and also knew that I would make new friends and continue to develop my-self in the Netherlands.

My life changed when...

There are two moments that changed my life, but they are connected to one event. The first moment was when I entered the minor seminary with the intention of becoming a Jesuit priest. The second was deciding after a long period of discernment not to enter the Novitiate. I became an altar boy at the age of twelve, and had much contact with nuns and priests thereby developing a very strong interest in priesthood, especially the Jesuits. This period also shaped and formed my persona. However, in my late teenage years I had some inner conflicts regarding my chosen vocation, most especially, dealing with the parishioners' and my own expectation of becoming a priest. At the university, I had time to make up my mind and in the second year, I decided against entering the Novitiate. After my Bachelors and national service, I came to the Netherlands to do the research master in philosophy.

What is the best piece of advice ever given to you?

My grandmother often said I should not try to be the best, but among the best and that I should try to serve and not lord over anyone. The point is this: trying to be the best could lead to pride and arrogance. Maybe she saw that tendency in me. At junior high school, I really wanted high grades so I studied all the time and did not care about anything or anybody else.

But there is more to life than just reading books. We have to become complete persons who can relate to people from all lifestyles. Being among the best, one can help serve others with his/her influence and leadership qualities. It also helps one to be a critical follower. Knowing that there are many very smart people with many potentials but not the possibilities to develop themselves makes me conclude that I am indeed privileged to have the opportunities that I have now to develop my capabilities and that I have not earned them.

■                                                        crispino