1-2
jaargang 1 (2000), nummer 2: (In)tolerantie
- Tolerantie: een overgangsdeugd Victor Bulthuis
- Liever een oplichtende impulsverkoper... Elsbeth Nauta
- Nederland, homotolerant? Charles Pi
- Hybris, de oerzonde Steven Teerenstra interviewt Prof. Dr. Ger Vertogen
1. TOLERANTIE: EEN OVERGANGSDEUGD - Victor Bulthuis
Wie vraagt naar de betekenis en reikwijdte van het woord 'tolerantie', vraagt volgens Paul van Tongeren, hoogleraar wijsgerige ethiek aan de KUN, naar identiteit. In navolging van de Canadese filosoof Charles Taylor constateert hij hoe in de moderne tijd een radicale verandering in identiteitsbeleving is opgetreden. Eeuwenlang werd iemands identiteit voornamelijk bepaald door zijn beroep en de daarbij behorende maatschappelijke klasse. Maar in de moderne tijd worden functies verwisselbare rollen: mensen veranderen gemakkelijker van beroep en kunnen bovendien meerdere functies tegelijk vervullen. Bovendien is de waardering van die afzonderlijke functies aan verandering onderhevig. Identiteit is niet langer synoniem met beroep en sociale status, maar heeft te maken met wat ten grondslag ligt aan de wijzen waarop een mens zich manifesteert: zijn 'zelf' of zijn 'diepste wezen'. Als ik anderen vraag om erkenning, vraag ik die voor dit zelf, los van wat ik concreet ben en doe.
Volgens Van Tongeren leidt dit tot een paradoxale situatie. Ten eerste omdat dit zelf dat mij tot een unieke mens maakt, tegelijkertijd niets unieks is maar iets algemeens: ieder mens bezit immers een zelf. 'Ons meest individuele wezen zou precies datgene zijn, wat we allemaal hetzelfde hebben', aldus Van Tongeren. Dat is op zich al iets parodoxaals, maar er is meer aan de hand. Het zelf is dus een leeg zelf, een abstract iets dat niet op zichzelf bestaat maar alleen in een concrete mens met bepaalde kenmerken en eigenschappen (geslacht, huidskleur, levensovertuiging, etc.). Maar zoals gezegd ben ik geneigd te zeggen dat die kenmerken en eigenschappen niet bepalend zijn voor mijn identiteit, omdat ik er niet mee samenval. Toch kan ik er niet los van bestaan: wil ik echt erkend worden, dan vraag ik dus ook om erkenning van de concrete mens die ik ben. Ik vraag dus om erkenning voor een gedaante waarvan ik tegelijkertijd zeg dat die toevallig en veranderlijk is en niet mijn eigenlijke identiteit uitmaakt, aldus Van Tongeren.
Het gevolg is dat verschillen tussen mij en iemand anders enerzijds onbelangrijk zijn omdat ze niet bepalend zijn voor mijn identiteit en die van de ander, terwijl ze anderzijds onlosmakelijk met de erkenning van die identiteit verbonden zijn en daardoor juist extreem belangrijk worden. Die dubbelzinnigheid is volgens Van Tongeren kenmerkend voor de moderne cultuur, waarin twee tegengestelde tendensen zijn waar te nemen: pluralisme (leve het verschil) en onverschilligheid (letterlijk: er is geen verschil). Als voorbeeld daarvan noemt Van Tongeren de multiculturaliteitscampagne van de gemeente Nijmegen, die de rijkdom van het verschil benadrukt ('colourful Nijmegen') en deze tegelijkertijd uitwist ('no races, just people').
Onverschilligheid
Wat heeft dit alles met tolerantie te maken? Wel, de relativering van verschillen tussen mensen heeft tot het besef geleid dat levenswijzen en overtuigingen van andere mensen niet minder zijn maar 'gewoon' anders, en dat de mijne ook maar het product is van mijn persoonlijke levensgeschiedenis en van de sociale, politieke, culturele en economische omstandigheden waarin ik leef. Weliswaar hecht ik aan mijn levenswijze, maar besef tegelijk dat die niet behoeft te worden nagevolgd. Dit besef lijkt mij tot tolerantie te verplichten, schrijft Van Tongeren: als er niet één ware levenswijze of overtuiging is, dan heb ik het recht niet te suggereren alsof dat wel zo is en mijn persoonlijke visie boven die van anderen te stellen.
Deze situatie leidt tot overbenadrukking van verschillen: een overdreven neiging om ons in allerlei opzichten (kleding, lifestyle, vrije tijd) van anderen te onderscheiden, terwijl we tegelijkertijd beseffen dat al die pogingen eigenlijk vruchteloos zijn: alles waarvoor we kiezen, zelfs onze levensovertuiging, is inwisselbaar. De onverschilligheid die in dit spanningsveld ontstaat, kan gemakkelijk ontaarden in cynisme en daarmee in een afkeer van mensen die nog wèl heilig geloven in de waarheid van hun overtuiging. Met name orthodoxe christenen moeten het dan ontgelden, zo concludeert burgemeester Plomp van Staphorst in een ingezonden bijdrage in Trouw van 16 februari jl.: 'Wat mij opvalt in ons land, is dat als het om geloofszaken gaat een christen vaak niets zeker mag weten. Dan roep je agressie en afkeer over je af, en gevoelens van bekrompen en dom zijn.' En in Trouw van 18 december jl. beschrijft politiek filosoof Theo de Wit hoe Wim Eijk voor zijn wijding tot bisschop van Groningen als 'een soort religieuze Glimmerveen' werd gebrandmerkt: 'Eijk staat in een traditie, wil die traditie voortzetten en wordt daardoor ogenblikkelijk versleten voor een intolerante fundamentalist'.
Maar het bekendste voorbeeld is waarschijnlijk de polioaffaire in Streefkerk, waar in 1992 een kind ziek werd omdat het niet was ingeënt. Er zijn er die in dergelijke gevallen pleiten voor gedwongen vaccinatie in het belang van het kind, terwijl de ouders datzelfde belang voor ogen hebben als zij het willen behoeden tegen in hun ogen hoogmoedige pogingen van de mens Gods voorzienigheid te beïnvloeden. 'Intolerante' mensen als zij mogen echter rekenen op neerbuigende reacties van 'tolerante' landgenoten.
Op deze wijze loopt iemand die zich tolerant noemt, het gevaar in de valkuil van de schijnheiligheid te stappen. Het inzicht dat geen overtuiging of levenswijze beter is dan de andere, doet hem gemakkelijk afstand nemen van iemand die wel een rotsvast vertrouwen koestert in de waarheid van zijn eigen overtuiging. Daarmee acht hij zijn tolerante levensvisie eigenlijk toch hoger dan die van die ander. 'Met onze verdraagzaamheid bewijzen we onze superioriteit', zegt Van Tongeren. Zo wordt tolerantie tot een graadmeter waarmee de overtuigingen van anderen op hun intolerantie kunnen worden beoordeeld. Dat is wat Alain Finkielkraut de 'terreur van de tolerantie' noemt: in een samenleving die verdraagzaamheid tot absolute waarde heeft uitgeroepen, kan een onverdraagzame sfeer ontstaan. Zijn collega De Wit spreekt in dit verband van 'de geslotenheid en de zelfgenoegzaamheid van de politieke correctheid'.
Verduren
In dit verband kunnen we ons volgens Comte-Sponville zelfs afvragen of het begrip tolerantie niet überhaupt van superioriteit getuigt. Er lijkt iets neerbuigends in te zitten: 'De opvattingen van anderen tolereren, houdt dat al niet in dat we ze als minderwaardig of onjuist zien?' Gaat het niet veeleer om respect voor andermans levenswijze en overtuiging, om sympathie, om liefde? Eigenlijk wel, zo geeft Comte-Sponville toe. Toch blijven we het woord gebruiken, simpelweg omdat we bijna altijd tekortschieten in respect, sympathie en liefde. Verder dan tolerantie, het verdragen van elkaar, brengen we het vaak niet. Daarom zou je tolerantie met Vladimir Jankélévitch een 'tweederangs deugd' kunnen noemen (of, positiever geformuleerd, een overgangsdeugd, en wel naar de 'echte' deugd van de liefde). Toch is zij onmisbaar, omdat het vaak onvermijdelijk is dat we tekortschieten in respect en liefde: echte tolerantie strekt zich ook uit tot overtuigingen die we verwerpelijk vinden.
Hiermee hebben we de letterlijke betekenis van het begrip 'tolerantie' te pakken. Het Latijnse woord 'tolerare' wil zeggen: (ver)dragen, uithouden of verduren. Zo-even viel al het woord 'verdraagzaamheid', dat we vaak als synoniem voor 'tolerantie' gebruiken. Tolereren houdt dus in dat ik iets moet verdragen waarvan ik eigenlijk zou willen dat het er niet was: een levenswijze of overtuiging die mij onwelgevallig is. Van Tongeren: 'Tolerantie is de houding die bestaat in het uithouden van het probleem van het vasthouden aan de eigen overtuiging en het tegelijkertijd toelaten van de andere die daarmee in strijd is.' Dat is het tegenovergestelde van de wijze waarop tolerantie vaak wordt opgevat: het gedogen van iets waarvan ik verder geen last heb. Terwijl echte tolerantie juist pas begint op het moment dat ik 'last' van iemand anders krijg!
Wil dat zeggen dat tolerantie geen grenzen kent? Nee, tolerantie die tot het uiterste wordt doorgevoerd loopt de kans zichzelf om zeep te helpen, omdat zij de vrije hand biedt aan intolerante groepen of individuen die erop uit zijn paal en perk aan haar te stellen. Vandaar dat Karl Popper ook wel spreekt van de 'paradox van de tolerantie': tolerantie die zichzelf geen beperkingen oplegt, zet zich uiteindelijk buitenspel. 'Tolerantie geldt dus uitsluitend binnen bepaalde grenzen, namelijk voor zover ze zichzelf beschermt en de voorwaarden waarin ze mogelijk is in stand houdt', merkt Comte-Sponville terecht op. Als een samenleving intolerante individuen of groeperingen de kans geeft hun ideeën in praktijk te brengen getuigt dat niet van tolerantie, maar van een gebrek aan inzicht en daadkracht. Moeten mensen met extremistische (politieke) opvattingen dan de mond worden gesnoerd? Nee, dat is in strijd met de grondbeginselen van onze democratie. Als tolerantie een deugd is die een intrinsieke waarde bezit, mag de intolerantie van een ander niet maatgevend voor mijn eigen tolerantie zijn. Optreden tegen intolerante lieden is pas gerechtvaardigd als zij de fundamenten van de samenleving ondermijnen en daardoor een daadwerkelijke bedreiging gaan vormen voor een klimaat waarin tolerantie kan gedijen. Maar in dat stadium, zo concludeert Comte-Sponville, speelt het tolerantievraagstuk zich eigenlijk niet langer af op het vlak van de moraal maar van de politiek.
Victor Bulthuis is filosoof.
2. LIEVER EEN OPLICHTENDE IMPULSVERKOPER DAN EEN VOOBIJLOPENDE DAKHEBBENDE - Elsbeth Nauta
Zo vaak nadat ik met vele anderen de trein uitgestapt ben en de pizzahut gepasseerd heb, bekruipt me op het stationsplein een onbehaaglijk gevoel. Dit gevoel is nog sterker wanneer ik 's avonds met mijn boodschappen uit de Via kom en op mijn fiets wil stappen. Dit komt omdat me drie dingen opvallen. Ik zie dat er een zwerver staat daar op het plein of voor die winkel, ik zie dat’ie anderen in de weg staat en zie dat hij ziet dat hij niet gezien wordt. Dit raakt me elke keer op een ongelooflijk vervelende manier. Het lijkt alsof daar een niemand staat. Hij valt alleen op omdat er een paar passen opzij gezet moeten worden wil je ‘er niet tegenaan lopen’.
Zijn die mensen die aan de dakloze voorbij lopen intolerant? Och, niet per se. Ben ik tolerant omdat ik ze wel aanspreek? Nee, niet echt.
Eigenlijk snap ik het woord ‘tolerantie’ niet goed. Wat valt er te tolereren, moet ik hen ‘tolereren’?? Alleen die vraag roept al irritatie bij me op. ‘Tolereren’ klinkt zo vaak als grootmoedig een oogje dichtknijpen voor iemands afwijkingen. Zo in schril contrast met de betekenis van serieus nemen en werkelijk respecteren. Ik baal namelijk ook van de zwerver die me geld vraagt voor een overnachting in ‘de Hulzen’ en er vervolgens drugs van haalt. En van die vieze junk die me achterna loopt als ik gepind heb of die andere, die te weinig wisselgeld geeft als ik eens de Impuls koop. Ik vind ook niet dat ik dat gedrag hoef te accepteren, want hen ziende als volwaardige personen wil ik ze daar op aanspreken. Ondanks dat ik bepaald gedrag van dak- en thuislozen afkeur, soms bang voor ze ben of ze liever niet zie, blijf ik wel benieuwd naar de persoon zelf. Wie is dat toch, die zwerver, die vieze junk? Tijdens mijn werk namens de St. Kruispunt heb ik kennis gemaakt met enkele Nijmeegse dak-en thuislozen en is mijn blik hier en daar wat bijgesteld. Namens deze stichting wordt een soort vieringen op zondagmiddag georganiseerd voor en met dak- en thuislozen. Ook gaan vrijwilligers bij dak-en thuislozen op bezoek in de gevangenis of in het ziekenhuis.
Hierdoor kom ik vaak in gesprek met daklozen, maar ook met anderen óver daklozen. Mensen vragen me vaak of ik het dan niet verkeerd vind dat daklozen stelen of troep maken. Of zij zeggen dat dit in Nederland toch niet nodig is, dat de problemen echt hun eigen schuld zijn als ze telkens drank of drugs kopen. Ik kan niet anders dan daarmee instemmen. Maar is dat interessant? Is dat dan wat nodig is om als mens verdragen en gerespecteerd te worden? Deze dak- of thuisloze man (vrouw) heeft net als ik moeten leren lopen en had, net als ik, van de wereld geen idee. Toch, ergens zijn onze levens op ingrijpende wijze verschillende kanten op ontwikkeld. Vragen naar oorzaak en schuld is het starten van een langdurig debat dat bovendien weinig interessant is, wat mij betreft. Nature vs. nurture, een beetje van beide, toeval, pech en eigen schuld. Wat doet het er toe? Die dakloze is een mens, net als ik. De waarde van een mens staat volgens mij niet gelijk aan de dingen die hij doet. Ik geloof dat elke mens een unieke waarde heeft en als zodanig bejegend moet worden. Van daaruit vind ik het niet te tolereren dat de ene mens de ander geen blik waardig keurt.
Dit is de enige motivatie die ik heb voor dit werk. En wat blijkt? Het zijn inderdaad echte mensen. Onhandige mensen die er een zootje van maken en met verbazend gemak anderen tegen zich in het harnas jagen. Verdrietige mensen ook, die strijden om geluk en orde in hun leven. Naarmate ik langer met hen optrek voel ik me steeds meer gesterkt in mijn eigen motivatie. Dit komt denk ik omdat ze steeds meer gezicht krijgen en ik steeds meer inzicht in de waarachtigheid van hun innerlijke strijd om een rustiger bestaan. Ook heeft me de openheid, hartelijkheid en gretigheid geraakt waarmee ze een stelletje studenten ontvingen. Vaak heb ik gehoord dat ze zich verbazen dat ‘normale mensen als wij’, bovendien jong en druk genoeg met andere dingen, tijd vrijmaken om met hen te praten en te zijn. Zij voelen zich - en worden vaak- uitgespuugd door hun omgeving en verliezen hierdoor steeds méér moed en vertrouwen in zichzelf, familie of Nijmegenaren.
Mijn blik is in twee opzichten wat veranderd. Enerzijds ontmaskert de onverdraagzaamheid die ik van tijd tot tijd ervaar, zich steeds meer als angst voor het vreemde en niet voorspelbare. Dit is een ‘probleem’ van mij en niet van de dakloze. Anderzijds krijg ik hierdoor tegelijkertijd meer begrip voor mensen die een dakloze voorbijlopen, omdat ik denk dat zij hetzelfde ervaren. Maar wat ik slecht verdraag is dat het verwerpelijk verklaren van gedrag van daklozen, als excuus wordt gebruikt om onverdraagzaam te zijn.
Tegelijkertijd realiseer ik me dat ook de voorbijlopers echte mensen zijn. Met hun afwijkingen. Misschien moet ik daarvoor maar een oogje dichtknijpen.
Elsbeth Nauta is afgestudeerd psycholoog en vrijwilligster vanuit de Studentenkerk bij genoemd project.
3. NEDERLAND HOMO-TOLERANT? - Charles Picavet
Wij Nederlanders denken van onszelf dat we tolerant zijn. Als er één groep in onze samenleving profiteert van die tolerantie, dan zijn dat wel de homo's en de lesbo's onder ons. Deze opvatting is niet zomaar uit de lucht gegrepen. Uit internationaal onderzoek blijkt dat in Nederland (veel) meer mensen zeggen dat homoseksualiteit gewoon moet kunnen dan in welk ander land ook. Dat mensen dat zeggen is natuurlijk mooi, maar de vraag is wat die tolerantie in het alledaagse leven voorstelt. Ik wil in dit artikel een beeld geven van de tolerantie tegenover homojongeren in Nederland. Ik baseer me daarbij op gegevens uit twee onderzoeken. Het eerste onderzoek heb ik gedaan onder twaalf jongeren tot achttien jaar (1).
Het tweede onderzoek is uitgevoerd door Utrechtse studenten onder 24 homo's en lesbo's tussen de twintig en dertig jaar (2).
Tolerantie of geen tolerantie?
Er zijn tegenwoordig nog maar weinig jongeren die door hun ouders mishandeld of uit huis gezet worden wanneer ze uitkomen voor hun homoseksualiteit. Het gebeurt wel, maar alleen nog bij een kleine minderheid. Veel vaker gebeurt het dat ouders niet goed weten hoe ze moeten reageren. Leuk is het niet, maar ze kunnen er wel mee leven. Het kind kan er tenslotte ook niks aan doen dat homoseksualiteit niet ’het beste’ is. Toch beschouwen de meeste jongeren dergelijke reacties als positief.
Negatieve houdingen ten aanzien van homoseksualiteit worden door homojongeren vooral aan de orde gesteld als het gaat om de samenleving in zijn geheel. Intolerantie komt volgens die jongeren nog altijd wel veel voor, hoewel ze vaak zeggen daar zelf niet zoveel van te merken in het dagelijkse leven. Zij denken dat er veel sprake is van ’schijntolerantie’, dat veel mensen wel zeggen homo's en lesbo's te accepteren, maar dat ze er eigenlijk toch negatief over denken. Hoewel de reacties van ouders ook op die manier geïnterpreteerd zouden kunnen worden, blijkt het makkelijker om intolerantie van mensen die minder dichtbij staan aan de kaak te stellen.
In Nederland wordt intolerantie tegenover homo's en lesbo's over het algemeen niet geaccepteerd. Je moet tolerant zijn, omdat homoseksualiteit iets is waar je zelf niks aan kunt veranderen. Dat is althans de heersende opvatting. Die tolerantie is echter niet zomaar vanzelfsprekend. Tolerantie moet verdiend worden door ’normaal’ te doen. Er is geen gezegde zo Nederlands als: ’Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. In het oog springende homoseksualiteit is immers overdreven gedrag, niet noodzakelijk en al helemaal niet aangeboren. Maar waarom zou tolerantie afhankelijk gesteld moeten worden van of iets al dan niet vermeden kan worden? ’Normaal’ betekent meestal ook onzichtbaar, en onzichtbaarheid is juist een groot probleem voor homojongeren.
Een dubbelboodschap
Er wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen tolerantie en ’echte’ acceptatie. Tolerantie zou dan minder echt en oppervlakkiger zijn. Op Internet heb ik een pleidooi gelezen van een homoseksuele man die ook met acceptatie niet tevreden zou zijn.
Hij legt uit dat ergernissen worden getolereerd en datgene wat wordt getolereerd als datgene wat wordt geaccepteerd, wordt dus gezien als iets negatiefs. Hij wil in plaats daarvan er gewoon zijn, zoals een bakker op de hoek er ook gewoon is.
Dit geeft aan dat een tolerantie reactie per definitie dubbelzinnig is: je mag het wel zijn, maar blij ben ik er niet mee. Die dubbelzinnigheid hebben we ook al gezien in reacties van ouders, en in de houding van de samenleving in het algemeen. Hoewel de houding in eerste instantie niet positief is, vindt men over het algemeen dat iedereen het maar voor zichzelf moet weten. Door buitenlanders wordt de in Nederland zo bejubelde tolerantie soms dan ook afgedaan als onverschilligheid. Naar mijn mening doet dat echter tekort aan de moeite die veel ouders van homoseksuele kinderen wel degelijk doen om over hun negatieve gevoelens en schrik heen te komen.
De gevolgen voor homojongeren
Homo's en lesbo's zouden in een tolerant klimaat geen problemen meet moeten hebben met hun homoseksualiteit. En omdat nergens zoveel tolerantie bestaat tegenover homoseksualiteit als in Nederland zou dat hier goed zichtbaar moeten zijn. Dat is tenminste hoe veel mensen denken. Ook in de media worden homojongeren afgeschilderd als ’Happy Homo's’ (HP De Tijd, januari 1998). Toch blijken jongeren vaak lang met hun homoseksuele gevoelens rond te lopen voor ze er met iemand over durven praten. Vooral ouders worden niet makkelijk in vertrouwen genomen. Ook is er een behoorlijke drempel om contact te zoeken met andere homo's en lesbo's, wat eenzaamheid en onzichtbaarheid versterkt.
Hoe zou het komen dat dit soort problemen zich voordoen terwijl homojongeren zelf zeggen dat iedereen eigenlijk positief op hun coming-out reageert? Naar mijn mening heeft dat te maken met de dubbelzinnige boodschap die jonge homo's en lesbo's te horen krijgen vanuit hun tolerante omgeving. Als je merkt dat bijvoorbeeld je ouders toch even moeten slikken als ze zeggen
dat het erom gaat dat jij gelukkig bent, dan weet je dat het voor hen niet helemaal makkelijk ligt. Uit allerlei kleine dingen kan duidelijk worden dat het niet zomaar oké is om homo of lesbo te zijn. Bijvoorbeeld als je moeder zegt dat je het nu maar niet aan je vader moet vertellen, omdat die het toch al zo zwaar heeft op het moment. Of als je te horen krijgt dat het misschien nog wel over gaat.
Normaal gesproken worden die dingen niet gezegd met kwade bedoelingen, meestal bedoelen de ouders het werkelijk goed. Toch maken dergelijke opmerkingen het erg moeilijk voor jongeren hoe zij met hun homoseksualiteit om moeten gaan. Als de boodschap alleen maar negatief was, zouden zij zich ertegen kunnen verzetten. Als de boodschap daarentegen alleen maar positief was, zouden zij open en zorgeloos hun homoseksualiteit kunnen uiten. Zij zouden dan homo kunnen zijn, zoals bedoeld werd in de booschap op Internet.
Doordat in tolerante reacties zowel positieve als negatieve elementen zitten, wordt het een stuk moeilijker om daarmee om te gaan. Als een homojongere de negatieve boodschap aan de kaak stelt, kan de ander altijd zeggen: ’Maar ik zei toch dat het niet erg is!’, terwijl elke uiting van homoseksualiteit weerstand op kan blijven roepen. De coming-out is dan een voortdurend proces vol kleine overwinningen en nederlagen. Het duurt meestal een tijdje voor jonge homo's en lesbo's die uitdaging aan (durven) gaan. Zij houden hun homoseksualiteit een tijdlang voor zichzelf om daar pas later naar anderen toe vorm aan te geven. Maar dat laatste gebeurt tegenwoordig in bijna alle gevallen wél.
Tot slot
Hoewel tolerantie niet gezien moet worden als (zoals Hans de Booij zingt) ’de garantie dat de wereld niet naar de donder gaat’, gaat het naar mijn idee weer te ver om te zeggen dat tolerantie niet deugt. Het is te makkelijk om te roepen dat wij Nederlanders onszelf veel te positief inschatten. De tolerantie zoals we die hier kennen is wel degelijk een enorme stap voorwaarts vergeleken bij de intolerantie uit het verleden. Je kunt er niet meer voor in de gevangenis worden gegooid, er worden geen stukken meer uit je hersenen gesneden en ook castratie komt niet meer voor. Het kost nog steeds moeite om uitdrukking te geven aan je homoseksualiteit, maar de mogelijkheid is er tenminste.
Charles Picavet is als cultuurpsycholoog verbonden aan het Nederlands instituut voor Sociaal-Seksuologisch Onderzoek (NISSO)
noten:
(1) Picavet, Ch.B.C. (1999). De politieke consequenties van deproblematiseren door lesbische en homoseksuele jongeren.Nijmegen: De Wetenschapswinkel.
(2) Adriaanse, V. et al. (in voorbereiding).Homojongeren en De Kringen. Utrecht: Publicatiereeks Homostudies.
4. HYBRIS, DE OERZONDE
Steven Teerenstra interviewt Prof. Dr. Ger Vertogen
Wetenschap groeit door onorthodoxe ideeën en de daaropvolgende kritiek en discussie, dus wetenschappers staan kritisch open voor elkaars standpunten, interpretaties, ideeën en theorieën, en discussiëren daarover op basis van argumenten .... zou ik denken.
Om te weten te komen hoe het met (in)tolerantie binnen wetenschap gesteld is, had ik met Ger Vertogen, hoogleraar theoretische natuurkunde, een gesprek over intolerantie binnen natuurwetenschappen en oorzaken daarvan. Hieronder een persoonlijke impressie.
Uitgaande van de veronderstelling dat tolerantie zich uit in de manier waarop met afwijkende meningen, ideeën, theorieën etc. wordt omgegaan, stel ik Ger de volgende criteria van intolerantie voor: het stilzwijgen, negeren van afwijkende ideeën en theorieën; het alles in eigen denk- en begrippenkader willen kunnen uitleggen en, iets extremer, het geheel terugtrekken op eigen standpunten, geen ruimte laten voor andere ideeën wat zelfs kan leiden tot verkettering.
Het woord is dan aan Ger:
"Als ik op mijn eigen ervaringen in de natuurkunde wereld afga, dan zie ik wel dat daar vormen van verkettering zijn. Bepaalde groepen van natuurkundigen vertonen sektarisch gedrag: die bombarderen anderen met hun argumenten, maar luisteren niet naar argumenten van anderen."
Sektarisme
"Met twee jonge promovendi heb ik een artikel gepubliceerd in Trouw waarin ik de Nederlandse Natuurkundige Vereniging beschuldigde van sektarisme op grond van argumenten. Daarop kwam een woedende reactie: wij deugden niet. Maar er werd niet op onze argumenten ingegaan."
Verkettering
Ook natuurkundige inzichten moeten soms eerst (ten koste van mensen) door een fase van verkettering heen.
Een voorbeeld is het inzicht dat warmte een vorm van energie is. De eerste die op het idee kwam dat warmte een vorm van energie was en dat er dus iets moest zijn als behoud van energie, was Robert Mayer, een arts. "Maar die man was daar nogal heel duidelijk over en is uiteindelijk terechtgekomen in een krankzinningeninstituut. Daar zei hij dus iedere keer dat warmte een vorm van energie was en dat was voor de artsen een reden om te zeggen: `Je bent nog niet gezond, je mag er nog niet uit'. Dat was dus nog helemaal niet geaccepteerd in die tijd." Jaren later presenteerde een gezaghebbend fysicus, Von Helmholtz, Mayers ideeën als de zijne en toen hij daar door een van zijn studenten op werd gewezen, heeft hij ervoor gezorgd dat die jongen nooit meer een baan kreeg. "Er is dus ook een enorme intolerantie vanwege het eigen ego, vanwege het eigen opstuwen. Er is niets menselijker dan een wetenschapper."
Waarom wordt de ene theorie wel verketterd of stilgezwegen en de andere niet?
Belangrijk is dat prominente figuren in de natuurkunde zich erachter scharen. Zo zou Einsteins ster nooit zo snel zijn gerezen als hij niet door Planck gesteund was.
Verder speelt de cultuur een rol. "Een mooi voorbeeld is het wereldstelsel van Ptolemaeus (alle planeten en de zon draaien om de aarde) dat zo'n 1300 jaar heeft standgehouden. Daarvoor bestond al het stelsel van Aristarchos met de zon in het midden. Dat verloor het van Ptolemaeus op maatschappelijke gronden. Later kwam Copernicus weer met een zongecentreerd stelsel, maar daarna is Einstein gekomen en heeft gezegd: het maakt niet uit, als je maar een goed coördinatenstelsel kiest. Je ziet hier dus een paradigmawisseling. Zo'n wisseling gaat niet altijd vanzelf, want je moet nooit vergeten dat zo'n paradigma is ontstaan op basis van consensus. Maar daarna wordt die consensus onderwijs en dat onderwijs wordt indoctrinatie."
En dan krijg je verstarring ...
"En die verstarring roept angst op: op een gegeven moment is het zo -denk ik- dat mensen angstig zijn om buiten het gevestigde kader te denken en daar voor uit te komen. Men is bang om neergesabeld te worden."
"Als je twijfelt, dan ben je voorzichtig met het sterk uiten van opinies, maar misschien is op een gegeven moment de stelligheid van de ander zo storend dat je een sterk tegengeluid gaat geven."
En waar komt die stelligheid van de gevestigde orde vandaan?
"Ik denk dat die stelligheid voortkomt uit een gevoel van dat je er wilt zijn, dat je wilt meedoen, je wilt een positie hebben. Dus in wezen: zijn en hebben, en dat zijn in wezen de redenen die de Boeddha aanwijst voor het lijden (het willen en het zijn) en dat zijn puur menselijke redenen, waar je de mens ook niet om kunt veroordelen."
"Ik denk dat dat een geweldig belangrijk aspect van religie is. Als het goed is, vormt religie een spiegel waarin je kunt kijken naar jezelf. Waar je ook leert: laat de dingen maar een beetje op je af komen, en voel je niet zo ontzettend belangrijk, want de ander mag er ook zijn."
"En dat wil niet zeggen dat het niet goed is dat je dingen hebt, maar realiseer je de vergankelijkheid. Daarom vind ik Prediker ook een van de mooiste boeken van de Bijbel."
Een andere factor die de verabsolutering van heersende paradigma's in wetenschap bevordert, is de fragmentarisatie, waardoor het paradigma niet meer onder kritiek wordt gesteld.
"Wat ik heel jammer vind aan de hedendaagse wetenschap is dat ze zo geweldig gefragmentariseerd is. Mensen die carrière willen maken in de wetenschap moeten zich geweldig specialiseren en dan heb je de neiging heel lang met hetzelfde bezig te zijn en dan zie je de dingen eromheen niet meer en dat is volgens mij uiteindelijk de dood in de pot: dat vervormt mensen."
In welke zin?
"Geweldige eenzijdigheid ... dat ze het echte leven niet meer zien. Het gevaar van de universiteit is die eenzijdige kijk, die verabsolutering van de wetenschap: 'je doet wetenschap en dat is goed'."
En staat men daar dan niet bij stil?
"Mijn gevoel is dat er heel weinig zelfreflectie is, weinig nadenken over de dingen die je doet. Weinig fysici denken over fysica na: waar ben je mee bezig, waarom doe je het, wat zijn je vooronderstellingen."
Waarom is er zo weinig reflectie?
"Ik denk dat er verschillende oorzaken voor zijn:
een heel pragmatisch tijdperk, sterk veramerikaniseerd, met extreem veel nadruk op geld verdienen." "Onderzoekers moeten hun onderzoeksbudget halen uit de tweede en derde geldstroom en wel via een zware competitie. Die nadruk op geld kan alleen maar groeien als die reflectie er niet is. Is het nou zo nodig dat we blijven groeien....terwijl onze spiritualiteit verdampt of er alleen maar een economische spiritualiteit overblijft?" "Verder hangen een aantal prominente fysici een naïef - realistisch standpunt aan ('hun ervaring vertelt hun dat het waar is wat ze doen') en dat bevordert de reflectie niet. Die houding wordt gesteund door al dat technologische speelgoed: achter de natuurkunde staat een hele technologie om al hun uitspraken van gewicht te voorzien."
"Jonge mensen staan wel open voor reflectie, maar het moet ze wel aangereikt worden door hun docenten."
Bijzondere belangstelling
Naast theoretische fysica heeft Ger belangstelling
voor negatieve theologie. Dat is niet helemaal vreemd, want de negatieve theologie stelt dat alles wat we over God zeggen, principieel zijn wezen niet kan uitputten. Iets soortgelijks zie je in de quantum mechanica: licht gedraagt zich soms als golf en soms als deeltje, maar elk van beide beelden afzonderlijk schiet te kort om het gedrag van licht volledig te omschrijven.
Gers belangstelling voor theologie is nogal bijzonder voor een hoogleraar theoretische fysica, maar ook het omgekeerde komt weinig voor:
"Ik vind het treurig dat een heel hoop theologen niets van natuurwetenschappen af weten: die spreken een taal die de cultuur niet meer verstaat, noch verstaan ze zelf de cultuur, want we zijn toch voor een heel belangrijk deel een natuurwetenschappelijke cultuur geworden. Dat geldt trouwens ook voor filosofen."
Maar hoe reageren vakbroeders eigenlijk op Gers bijzondere belangstelling?
"Laat ik het positief formuleren, ik denk dat ze heel weinig belangstelling hebben; in ieder geval willen ze er niet over willen spreken."
"Wat mij opvalt: de jongere generatie staat er veel opener voor dan de oudere. Het is belangrijk om hun interesse te prikkelen."
Hybris
Een andere uiting van intolerantie ligt in de hybris (arrogantie) die je met name aantreft bij kosmologen en hoge-energie-theoretici die fysica als de ultieme verklaring van alles propageren: het verhaal van de natuurkunde als de Nieuwe Waarheid.
"In de kosmologie hebben we een nieuw scheppingsverhaal gekregen ... en meteen ook een apocalyps: we beginnen met een oerknal en we eindigen met een warmtedood of een finale knal bij ineenstorting. En dat wordt gebracht als de ware boodschap, al is het waarschijnlijk geen heilsboodschap."
"Dat het gaat om modellen en extrapolaties van fysische theorieën en dat je helemaal niet weet hoe goed die zijn, wordt niet verteld. Als je de mensen erop aanspreekt, zeggen ze: 'het is maar een model'. Maar het wordt niet als zodanig verteld en ik denk dat ze zich op deze nogal hypocriete manier van de discussie af willen maken."
Willen ze zo graag grip krijgen op de werkelijkheid dat ze hun model tot waarheid verheffen?
"Ik denk dat mensen streven greep te krijgen op hun werkelijkheid en dat ze eeuwig willen leven. Maar dat eeuwig leven is waarschijnlijk een pure dood, want als je alles in je grip hebt, verandert er niets meer en ben je geestelijk dood. Dus in wezen streeft wetenschap in haar verabsoluteerde vorm naar de geestelijke dood: er is geen plaats meer voor verwondering."
Een andere negatieve kant van de hybris is dat de natuurwetenschap het belang van een aantal alfa-wetenschappen sterk in twijfel heeft gesteld, waardoor de interesse voor die wetenschappen heel duidelijk is afgenomen.
"Een heel treffend voorbeeld is de geschiedenis. Ik denk dat het een heel belangrijk vak is: mensen moeten weten waar ze vandaan komen, wat hun traditie is, hoe ze erin staan, een notie hebben hoe alles tot stand is gekomen. Dat is heel belangrijk voor je zelfduiding en om te kijken naar je positie in de maatschappij. Maar de natuurwetenschap - en dan met name de technologie - maakt alles wat geweest is, wat verouderd is en vervangen is door iets beters, niet meer interessant. Een zwart-wit t.v. zet je in een museum, die is verder niet interessant. Datzelfde doe je met de denkbeelden van vroeger. Een beetje het beeld van die mensen van vroeger van 'Ach, die stakkers deden wel hun best, maar ze hadden nog niet het grote licht gezien'."
Oorzaken hybris
"Veel fysici hebben een mening over theologie, filosofie en religie, terwijl ze er niet veel vanaf weten, en zelfs doen ze er sterke uitspraken over. Ik denk dat dat intellectuele luiheid is."
Maar dat is toch intellectuele arrogantie ...
"Ja, het is intellectuele arrogantie en intellectuele luiheid: je wilt je in wezen niet verdiepen in wat een ander beroert, want je vindt het niet de moeite waard - en die houding is inderdaad arrogant - maar je neemt ook niet de moeite om een begin te maken om naar de ander te luisteren en waarop is dat gebaseerd?
Is dat arrogantie of is dat uiteindelijk het probleem dat je bang bent dat je je mening moet herzien? Het probleem is dat als je echt met mensen in een open gesprek gaat, dit betekent dat je je eigen positie ter discussie stelt en dat je wel eens heel anders uit dat gesprek kunt komen dan je erin bent gegaan. En dat gebeurt heel weinig."
Waarom tref je die hybris met name bij de hoge-energiefysici en kosmologen aan?
''Een hele hoop van het onderzoek dat ze doen kost een hele hoop geld en hoe krijg je geld? .... Als je mensen een quasi-religieus verhaal vertelt. In deze tijd van secularisatie past zo'n verhaal van dat we het nu zullen vinden.''
Wordt de hybris via onderwijs ook op jongere generaties overgedragen?
"Het onderwijs in de natuurkunde is gericht op doen en niet op zelf denken. Er is weinig aandacht voor echte vorming van mensen, dus voor de filosofische en religieuze aspecten die bij de natuurkunde beoefening om de hoek komen kijken en het gevaar is dan niet denkbeeldig dat deze negatieve kijk door de oudere op de jongere generatie wordt overgedragen.
Wat dat betreft stelt de K van KUN niets voor."
Een veelkleurig palet
Een opvallend element in de werkkamer van Ger Vertogen is een prachtig wandkleed bestaande uit allerlei kleine stukjes stof van verschillende kleuren. Ik vraag hem wat het voorstelt.
"Het is een impressie van een vloeibaar kristal gemaakt door mijn vrouw ... maar je kunt er een hele hoop in zien." "Het is een veelkleurig palet het is ook een representatie van het leven: het leven als een veelkleurig iets. Laten we alsjeblieft al die schakeringen in stand houden en de dingen niet met elkaar verwarren."
Dr. Ger Vertogen is professor in de theoretische fysica aan de KUN.