10-4
Proviand jrg 10 nr 4 hebzucht
Redactioneel: Hebzucht Tanja van Hummel
Tussen verkwisting en vrekkigheid. Over goed omgaan met geld - Wouter Sanderse
“Overdaad schaadt” Grootmoeders wijsheden in hedendaags perspectief - Marjolein de Boer
De hebzuchtige student - Thijs van den Broek
De eeuwig hebzuchtige student - Koen Verberne
Hebzucht, een disbalans - Tanja van Hummel
Het virtuele veilinghuis - Leon Groenewegen
Eenzaamheid en nieuwe schoenen - Sanne Nauts
Einde van het consumentisme? - Lei Delsen
Portret van de Blauwbilorgel - Marcel Spruit
Passage - Gemma Pappot
Redactioneel
Hebzucht
Wie de Studentenkerk binnenstapt, loopt kans gevraagd te worden wat als eerste in hem of haar opkomt bij… en dan volgt het thema van de aankomende Proviand. Eénmaal is deze vraag aan mij voorgelegd, maar sinds ik hoofdredacteur ben en al maanden weet wat het thema zal zijn, loopt Theo met een grote boog om me heen als hij citaten van de straat aan het scoren is.
Dus stelde ik mezelf maar de vraag: ,,Wat is het eerste dat in je opkomt bij ‘hebzucht’?” Het ligt voor de hand te antwoorden ‘Magnum-ijsjes’ of ‘Dagobert Duck’, maar toch was het iets geheel anders dat in mijn geest opborrelde. Het was Koekiemonster, het grote blauwharige monster uit Sesamstraat dat aan één stuk door koekies in zijn bek stouwt.
Het stellen van zo’n vraag kan dus verrassende ideeën oproepen. Ik vond het als klein meisje weliswaar verwerpelijk om doorlopend koekjes in je mond te stoppen, maar koekiemonster deed het op zo’n grappige manier (,,Mmm, jammie, koekies!”) dat ik er alleen maar om kon lachen. Hebzucht kan blijkbaar ook zo zijn gave kanten hebben.
En zo worden in dit nummer meer verrassende vergezichten op het onderwerp ‘hebzucht’ ontsloten. Want naast een verhaal over hoe geweldig hebzucht kan zijn is er ook een artikel waarin twee zusters Clarissen vertellen hoe zij tegen hebzucht aankijken. Verder wordt er een mogelijk antwoord gegeven op de vraag waarom we hebzuchtig zijn en of deze ondeugd ook in de virtuele wereld voorkomt.
Hoewel hebzucht een zonde is, zou ik het toch allerminst zondig willen noemen als dit bovenstaande het hebzuchtig verlangen oproept de artikelen te willen lezen. Denk, voordat je deze bladzijde omslaat, echter even na over de volgende uitspraak van zuster Ria: ‘Genieten is een mooi woord om naast hebzucht te zetten. Het duidt een andere beweging aan.’ Doe dus geen moeite je de inhoud van deze Proviand toe te eigenen, maar laat het je toekomen en geniet ervan.
Tanja van Hummel
Tussen verkwisting en vrekkigheid
Over goed omgaan met geld
Door Wouter Sanderse
Junior-onderzoeker bij de afdeling Wijsgerige Ethiek, Faculteit der Filosofie, RU Nijmegen.
Moeten we bezuinigen op vakanties en etentjes om de crisis door te komen? Of toch vooral fors blijven consumeren om de economie te stimuleren?
Begin januari besteedde het tv-programma Netwerk een item aan de kredietcrisis. Al interviewend verzamelde de verslaggever tips om te besparen: ,,toiletrollen en zeepjes meenemen uit het hotel”, zei de een, ,,minder rondjes geven in de kroeg”, zei een ander. En zo passeerde nog een reeks tips de revue. Ook werd één ding ten sterkste afgeraden: de kijker werd gewaarschuwd op te passen geen vrek te worden. Zonder dat duidelijk werd wat daar erg aan was. Dat riep bij mij de vraag op: hoe moeten we eigenlijk met geld omgaan? Waarom is vrekkigheid geen optie?
In haar boek Deadly Vices (2006) beschrijft de filosofe Gabriele Taylor de ondeugden luiheid, jaloezie, hebzucht, trots, woede, lust en vraatzucht. Daarin vond ik iets dat me aan het denken zette over de juiste omgang met geld. Taylor behandelt vrekkigheid als een vorm van hebzucht. Met de financiële crisis in het achterhoofd vond ik dat op het eerste gezicht een vreemde uitspraak. Immers, de afgelopen tijd werd vooral bankdirecteuren hebzucht verweten. Zij hadden toch over de ruggen van klanten en medewerkers zichzelf verrijkt? Het leek nogal vreemd om overijverige spaarders iets soortgelijks te verwijten. Men kan mensen toch niet kwalijk nemen dat ze in moeilijke tijden hun bezit beschermen?
Als we Taylor volgen, kunnen we stellen dat de veroorzakers van de kredietcrisis en degenen die er door getroffenen zijn iets gemeen hebben, namelijk een onredelijke houding ten opzichte van geld en andere materiële bezittingen. Maar wat is dat precies, zo’n ‘onredelijke houding’? Om een antwoord op die vraag te krijgen, onderscheidt Taylor de vrek van de gierigaard en de spaarder, twee andere figuren die ook niet graag geld uitgeven.
De spaarder geeft geld liever niet direct uit, omdat hij denkt dat hij het geld op de lange termijn wel eens beter zou kunnen gebruiken. Hij beknibbelt in het heden op uitgaven, opdat hij in de toekomst meer overhoudt. De tweede figuur is de gierigaard, die nog minder graag geld uitgeeft dan de spaarder. Sommige gierige personen hebben zelfs een principiële hekel aan geld. Waarom nieuwe sokken kopen als je ze ook kunt stoppen? En waarom tweeënhalve euro voor een bakje koffie betalen als je tijdens een dagje uit ook gewoon een thermosfles kunt meenemen? Voor gierige mensen moet geld vooral niet rollen.
De vrek, ten slotte, heeft volgens Taylor veel weg van de spaarder. Op het eerste gezicht pot hij geld op met het oog op de toekomst. Maar dat is slechts schijn. De vrek is namelijk helemaal niet van plan om ooit iets met het geld te gaan doen. Hij hecht geen waarde aan dat wat hij ooit met het geld zal kunnen kopen, maar louter aan het bezitten van het geld zelf. Dat is vreemd. Normaal gebruiken we geld om er dingen van te kopen die we nodig hebben (eten), of die ons plezier verschaffen (een kaartje voor de bioscoop). Normaliter levert de film het plezier op en niet het geld in onze portemonnee waarmee we het filmkaartje kunnen kopen. Maar bij de vrek is dat wel het geval: hij ontleent zijn plezier aan het geld zelf. Puur het idee dat hij de mogelijkheid heeft om allerlei goederen te kunnen kopen, maakt hem gelukkig.
Maar kunnen we zo iemand wel ‘gelukkig’ noemen? Wat de vrek zeker goed inziet, is dat hij met het geld dat hij bezit allerlei aantrekkelijke goederen zou kunnen kopen. Maar hij vergist zich wanneer hij de aankoop uitstelt, omdat hij wacht op het moment dat het absoluut veilig is om zijn vermogen aan te spreken. Hij gaat in de fout, omdat dat moment nooit zal komen. Integendeel. Juist omdat de wereld veranderlijk en onzeker is, klampt hij zich vast aan de zekerheid van de tastbare munten en bankbiljetten. Mondiale crisis of niet, de vrek heeft een overdreven vertrouwen in het geld dat hij nooit durft uit te geven. Hij trekt zich terug in zijn eigen wereldje, wantrouwt iedereen die zijn kapitaal in gevaar zou kunnen brengen, en slaat van zich af als dat nodig is. En daarmee doet hij volgens Taylor onrecht aan zichzelf en de wereld. De on-deugd hebzucht maakt het onmogelijk om een goed leven te leiden.
Grote vraag is nu natuurlijk: hoe moeten we wel met geld omgaan? Aristoteles, ook wel de ‘vader van de deugdethiek’ genoemd, geeft een hint in boek 4 van de Ethica, waar hij schrijft: “Rijkdom is iets dat men gebruikt; en elk ding wordt het best gebruikt door diegene die de voortreffelijkheid daartoe bezit”. Iemand die een voortreffelijke, oftewel een deugdzame houding ten opzichte van geld heeft, noemt Aristoteles ‘vrijgevig’. Maar daarmee hebben we nog geen antwoord op de vraag hoeveel we precies moeten uitgeven, aan welke dingen, op welk moment, en met welke redenen. Bijvoorbeeld: wanneer we de vrek met een pistool dwingen zijn geld uit te geven, dan noemen we hem niet opeens vrijgevig. We verwachten een bepaalde innerlijke overtuiging.
Maar wat voor overtuiging precies? Aan de ene kant, zegt Aristoteles, zal een vrijgevig mens geen rekening houden met zijn eigenbelang. Hij geeft met uiterst gulle hand. Aan de andere kant zal hij nooit zo ver gaan dat hij zijn persoonlijke bezittingen verwaarloost. Ondeugdelijke mensen weten dit midden niet te vinden en schieten door naar de ene of de andere kant. Ze denken teveel aan hun eigenbelang en eindigen dan als een vrekkig, gierig of schraperig persoon. En precies deze ondeugd werkten we eerder met behulp van Taylor uit. Of - en die ondeugd bespraken we nog niet - iemand geeft te veel geld uit, en wordt op den duur een verkwister.
Een reden waarom verkwisting wellicht onbesproken blijft, is dat het minder erg is dan vrekkigheid. Aristoteles noemt vrekkigheid een ‘ongeneselijke kwaal’, die vooral ouderen treft. Iemand die zijn geld verkwist, stelt hij, vinden we daarentegen over het algemeen geen slecht persoon. Hij is niet verdorven of gemeen, maar hoogstens erg dom. Terwijl een vrek moeilijk op het juiste pad te krijgen is, loopt de verkwister vanzelf tegen de grenzen van zijn dwaze gedrag op. Immers, wanneer hij continu te veel geld uitgeeft, komt het einde van zijn reserves vanzelf in zicht en zal hij noodgedwongen moeten matigen.
Hoe vinden we nu het midden tussen vrekkigheid en verkwisting? Hoe kunnen we vrijgevig worden? We kunnen op zoek te gaan naar een rolmodel die de vrijgevigheid belichaamt. Maar waar vinden we zo iemand? Pas zag ik Hotel Rwanda op televisie, en misschien zou de hotel-manager uit deze film een lichtend voorbeeld kunnen zijn. In de film koopt de rijke manager het leger om, om de veiligheid te garanderen van de vluchtelingen die op zijn terrein bivakkeren.
Hij geeft zeker niet te weinig uit, aangezien hij zijn rijkdom inzet voor het leven van de Tutsi’s. Maar tegelijkertijd geeft hij ook niet te veel uit. Hij zou er niet goed aan hebben gedaan om al zijn geld, juwelen en drank direct in te zetten. Want op het moment dat hij uiteindelijk ook zijn allerlaatste flessen Schotse whisky aanspreekt, weet hij dat zijn macht is uitgespeeld. Gelukkig lukt het hem de legerleiding zo lang aan het lijntje te houden dat hij de Tutsi’s een veilige doortocht met een VN-transport kan bezorgen. Als we willen weten hoe we de kredietcrisis eervol kunnen uitzitten, dan denk ik dat we kunnen proberen een beetje te worden zoals hij
The Invisible Hand Strikes Again
of: de kip en het ei van het kapitalisme
Door Marcel Spruit
Afgestudeerd als Sociaal Geograaf in 2008 en werkt sinds kort bij een administratiekantoor voor de culturele sector.
Er is een leven ná het afstuderen, daar ben ik inmiddels achter, en het is zo mogelijk nog verwarrender dan het leven ervoor. Op mijn pad hebben zich nu twee fenomenen aangediend die met luide trom de gevreesde volwassenheid aankondigen: een hypotheek en een baan.
Vooral omtrent het fenomeen ‘baan’ toont zich de bijzondere betrekking tussen mij en het geld. Ik geloof graag dat geld voor mij niet zo belangrijk is. Maar als puntje bij paaltje komt en de toekomstig werkgever een salarisvoorstel op tafel legt, blijk ik mezelf tegen te spreken. “Ik vind het wat aan de krappe kant,” breng ik aarzelend uit, terwijl ik nog geen minuut daarvoor heb aangegeven dat ik “geld niet zo belangrijk vind,” en dat ik “toch nooit een ‘echte’ baan heb gehad” en daarom geen flauw benul van salarisindicaties heb.
Waar komt dat gevoel vandaan? Ik voelde me ietwat tekort gedaan, als ik mijn toekomstige salaris vergeleek met dat van vrienden. Tegelijkertijd weet ik ook wel dat salarissen feitelijk onvergelijkbaar zijn: overheidsdienaren worden rijkelijk beloond voor hun loyaliteit aan deze of gene bewindspersoon, mensen die hun gezondheid en sociale leven willen opofferen aan de baas kunnen daar vaak een ruime vergoeding voor verwachten, en ga zo maar door.
Ik vond (en vind nog steeds) dat ik betaald zou moeten krijgen naar “wat ik waard ben”. Het is de grootste dooddoener van de vrije markt, want je weet nooit wat een andere gek ergens voor geeft. Het gevoel van “tekort gedaan worden” betekende voor mij dat er uit het geboden salaris onvoldoende waardering voor mijn persoon en vaardigheden sprak. Is dat dezelfde dooddoener met een andere grammatica? Of legt het de vinger op wat ik belangrijk vind, namelijk waardering?
Ben ik op zoek naar waardering en wil ik dat uitgedrukt zien in geld? Of ben ik gewoon op zoek naar geld en verzin ik de smoes van waardering om het voor mezelf in moreel opzicht rond te breien? De begrippen laten zich moeilijk scheiden, maar toch wil ik niet geloven dat geld een ‘objectieve maat’ voor de waardering van een persoon en zijn arbeidstijd zou zijn. Iets of iemand heeft mij echter geleerd te denken dat dit wel zo is. Dat is wellicht maar goed ook, want de eerdergenoemde hypotheek moet ook ergens van betaald worden. De bank doet het zogezegd niet voor een schouderklopje en een doos Merci®. Omdat de bank het er niet voor doet, kan ik het er niet voor doen, en kan het bedrijf waar ik ga werken het er niet voor doen.
Maar dat is niet de verklaring. Als een schouderklopje en een doos Merci® mijn leven zin geven, waarom houdt mijn verlangen naar geld dan niet op bij “wat ik nodig heb”, maar wil ik “wat ik waard ben?” In de maanden van mijn werkloosheid (ook een bijzondere ervaring, maar ik weet nog niet of ik die iedereen kan aanraden) heb ik kennis gemaakt met de Lethargie. Deze onwelkome bezoeker komt te paard, gaat te voet en vertelt je de ongemakkelijke waarheid “dat er meer in het leven zit dan dit”. Geld is voor mij een omweg. De (wellicht valse) koppeling tussen geld en waardering in mijn hoofd zorgt ervoor dat ik meer waard wil zijn. De Lethargie krijgt het in zijn eentje niet voor elkaar om mij te laten groeien, geld helpt. Hoe cliché het ook moge klinken, mijn wil tot zelfrealisatie wordt er groter van.
“Overdaad schaadt”
Grootmoeders wijsheden in hedendaags perspectief
Door Marjolein de Boer
Deed een bachelor Sociologie aan de RU en studeert hier nu Filosofie.
Lopend door de Albert Heijn kan ik niet om mijn hebberigheid heen. Vooral net voor etenstijd ben ik in de Albert Heijn niet op mijn best. Mijn ogen zijn dan groter dan mijn maag. Met Pasen leggen de slimme meneren en mevrouwen van de supermarkt strategisch de chocolade-eitjes naast de kassa. Gevolg: vorig jaar zat ik een paar maanden na Pasen nog eitjes te eten. De paaseitjes zijn echter nog niet het ergst. Lopend langs het schap met ijsjes ben ik op m’n hebberigst. Hebzucht klinkt mij normaal als iets verwerpelijks in de oren, maar bij de aanblik van het gelijknamige Magnum-ijsje vergeet ik dat totaal. ‘Tiramisu-ijs met koffiesaus, omhuld met melkchocolade, hazelnoot-, amaretti-, merinque- en wafelstukjes’, wie kan dat nou weerstaan? Ik ben er echter nooit in geslaagd een volledig Magnum-ijsje, zonder misselijkheid, op te eten. Ook wat betreft kleren ben ik, net als het overgrote deel van de Nederlanders, een brave consument. Doortrapte reclames maken ons dagelijks wijs dat we zonder een ‘3 laags GORE-TEX® Performance Shell’-jas niet een boswandeling kunnen maken in het regenachtige Nederland. Tijdens het winkelen lokken schreeuwerige borden met ‘Alles 9 euro’ en ‘laatste uitverkoop’ ons de winkels binnen. Het zou toch wat zijn als je een willekeurige winkel binnen zou lopen, op zoek naar die ‘3 laags GORE-TEX® Performance Shell’-jas die je ‘nodig’ hebt voor een boswandeling, en dat een verkoopster dan vraagt: ,,Weet u zeker dat u die nodig heeft? Heeft u niet nog een regenjas liggen, die u over uw gewone jas aan kunt doen en dan hetzelfde doet als deze ‘3 laags GORE-TEX® Performance Shell’-jas?”.
Deze hebberigheid is alleen maar lekker, luxe en leuk als je in een omgeving leeft waar bijna iedereen zich deze hebberigheid kan permitteren. Het geweten speelt dan namelijk niet of nauwelijks op.
Afgelopen jaar woonde ik een half jaar in Zuid-Afrika, in een van de rijkste gebieden van het land. De vele winkeltjes en het lekkere eten waren veelal onweerstaanbaar. Het eten was voor onze begrippen spotgoedkoop en van goede kwaliteit. In de restaurantjes waande je je in Zuid-Frankrijk en de shoppingmalls waren van Amerikaanse grootte.
Maar op nog geen kilometer afstand van de restaurantjes en ‘malls’ woonden mensen letterlijk in krotten. Hebzucht wordt in het aanzien van armoede ineens veel verwerpelijker dan in het rijke Nederland. Een helderrode cocktail met parapluutje smaakt ineens een stuk minder goed als je op een terras zit met uitzicht op een township. Met elke slok van het drankje wordt de stem van het geweten harder.
Hoewel ik mij ervan bewust ben dat armoede relatief is, en dat er ook armoede bestaat in Nederland, is het veel minder zichtbaar in het dagelijks leven. Mensen wonen hier niet in een hutje van vijf golfplaten. En de werkloosheid is in Nederland, ondanks de crisis, niet zo hoog als in Zuid-Afrika. In Nederland bestaat bij werkloosheid zelfs een uitgebreid sociaal vangnet. Weliswaar heeft dit vangnet ook zijn tekortkomingen, maar het werkt vooralsnog vele malen beter dan dat van Zuid-Afrika. Kortom: in Nederland kunnen we het aanzicht van de armoede vermijden, waardoor hebberigheid, ons consumentisme, minder erg lijkt.
Tijdens de periode dat ik in Zuid-Afrika woonde ben ik mij veel bewuster geworden van de grote armoede op de wereld en mijn luxe positie als student in Nederland. In Zuid-Afrika was de armoede zo zichtbaar, dat ik een groter bewustzijn heb ontwikkeld voor armoede. Nu ik weer in Nederland woon, is ook de armoede in ons kleine kikkerlandje zichtbaarder en speelt mijn geweten ook op in de Albert Heijn-supermarkt op de Daalseweg. Hoewel ik al bewust eten kocht, geen vlees en veel biologische producten, pro-beer ik mijn hebberigheid in de supermarkt in toom te houden. Vooral rond feestdagen verval ik nog weleens in mijn hebberigheidsmood. Met kerst stapelen de kerstkransjes zich op, totdat ik van wanhoop rond Pasen een paar vrienden uitnodig om een chocoladefondue van kerstkransjes te houden. Maar buiten de feestdagen gaat het ‘bewust eten’ mij over het algemeen redelijk af.
Maar die ‘3 laags GORE-TEX® Performance Shell’-jas denk ik nog altijd nodig te hebben. Want tja, een regenjas zweet zo als je die over een gewone jas aanhebt. En hij was toevallig in de uitverkoop.
De hebzuchtige student
Door Thijs van den Broek
Masterstudent Natuur- en Sterrenkunde aan de RU.
Uit de recentste enquête die de Radboud Universiteit een deel van haar studenten jaarlijks voorlegt, bleek dat bijna driekwart van de Nijmeegse studenten over een laptop beschikt. Een niet gering aantal van mijn medestudenten is in het bezit van een internettelefoon. We wedijveren onderling over wie naar het meest exotische oord op vakantie gaat. En bij de Albert Heijn in de binnenstad – niet bepaald een prijsvechter – kun je regelmatig over de (studenten)hoofden lopen. Is dit door hebzucht gedreven gedrag? Of betreft het hier ‘gewoon’ materialisme?
Het grote probleem in het beantwoorden van deze vragen is de moeilijkheid in het onderscheiden van materialisme en hebzucht. Wanneer of in welke mate wordt het streven naar geld en/of bepaalde goederen gevoed door de omgeving, door wat anderen hebben? Wanneer je je eigen gedrag onder de loep legt, is dat vaak al moeilijk uit te maken, laat staan wanneer het een ander betreft. Ik maak hier het onderscheid tussen materialisme en hebzucht, niet omdat het één a priori voor een individu minder kwalijk is dan het ander, maar omdat er een interessant verschil tussen beide 'zonden' is. Materialisme is meer een interne zwakheid, de angst dat je zonder dat nieuwe plasmascherm niet gelukkig kunt zijn. Hebzucht daarentegen wordt geassocieerd met jaloezie; het nieuwe plasmascherm gaan kopen, omdat anderen dat ook doen. Hebzucht heeft zodoende een collectievere aard dan materialisme en beschikt daardoor over de eigenschap zichzelf te versterken.
Wat betreft dit laatste denk ik dat we allemaal – prijzenswaardige uitzonderingen daargelaten, en laat ik niet veinzen dat ik daartoe behoor – zo comfortabel willen leven als de ons gestelde financiële randvoorwaarden dat toelaten. De economische situatie van studenten is beter dan in, bijvoorbeeld, de jaren '80, voornamelijk omdat we er als studenten op los werken of lenen om een bepaalde levensstandaard te kunnen handhaven, een levensstandaard die relatief hoger is
dan die van studenten twintig jaar geleden. Maar als dit klopt, rijst de vraag ‘waarom?’. Ik denk dat de voorbije economisch voorspoedige jaren zich in onze levenswijze weerspiegelen: de gehele maatschappij is materialistischer geworden en wij daarmee ook. (En tegelijkertijd is dat antwoord voor mij toch onbevredigend, omdat het naar mijn smaak te veel de eigen verantwoordelijkheid van individuen negeert.)
Wat betreft hebzucht, het kan niet anders dan dat er ook onder studenten voldoende hebzucht te bespeuren valt: de mens heeft nu eenmaal van nature de neiging zijn situatie te spiegelen aan die van anderen. Studenten vormen daarop natuurlijk geen uitzondering. En wanneer status niet zozeer afhangt van bijvoorbeeld merites, maar van materiële zaken, dan is dit een goede voedingsbodem voor hebzucht. Mijn vermoeden is, en dan begeef ik mij op glad ijs, dat de rol van het universitaire onderwijs is veranderd. Meer dan vroeger is het onderwijs ook gericht op een niet-academisch beroepsperspectief. Hierdoor verandert de wijze van statusbepaling en dat draagt eraan bij dat wij studenten wel degelijk (een beetje) hebzuchtiger zijn geworden.
Ik ben de lezer nog een antwoord verschuldigd op de vraag wat hebzucht in combinatie met studenten nu de moeite waard maakt om over te schrijven. Dat antwoord hangt samen met wat hebzucht voor mij nu zo onwenselijk maakt: het jezelf laten meerslepen, je te veel laten beïnvloeden door je omgeving. Want als ik van iemand verwacht dat ze weerstand bieden aan (of althans minder vatbaar zijn voor) waarden die hebzucht bevorderen, dan zijn het wel – juist – de studenten. En dat verwacht ik niet alleen omdat zij meer dan vele anderen in staat zouden moeten zijn tot zelfreflectie, maar ook omwille van het toekomstperspectief dat veel studenten hebben. Uit de huidige studentenpopulatie komen immers de toekomstige short sellers voort, de mensen die risicovol in aandelen handelen om op korte termijn grote winsten te behalen. Als de voedingsbodem voor hebzucht aanwezig is, maar het ons alleen nog ontbreekt aan de prikkels om echt hebzuchtig te handelen, dan houd ik mijn hart vast. Maar misschien verdwijnt dat gevoel als ik een internettelefoon koop...
De eeuwig hebzuchtige student
Door Koen Verberne
Master filosofie en student bedrijfswetenschappen aan de RU.
Tijdens het lezen van het artikel van Thijs van den Broek bekroop me een gevoel van onbehagen. Een gevoel dat zich het best laat vergelijken met dat wat ik voelde toen ik verliefd werd op de verkeerde vrouw. Een mooi en goed te behappen artikel, maar met voor mij onuitstaanbare inhoud. Hierbij schrijf ik, Koen de hebzuchtige, een reactie.
Thijs stelt in de conclusie dat het probleem met hebzucht is dat mensen zich te veel laten leiden door de omgeving. Hij vervolgt met dat we een probleem hebben als er bij studenten de voedingsbodem is om hebzuchtig te zijn. Het zijn immers de studenten die later de belangrijke posities gaan innemen in de samenleving. Als studenten op die posities zuiver hebzuchtig handelen, dan is dat schadelijk voor de Nederlandse maatschappij.
Deels ben ik het met Thijs eens. Ook ik zit niet te wachten op mensen die zichzelf uitsluitend het doel stellen om zo veel mogelijk geld binnen te halen. Anderzijds denk ik dat hij te negatief is over het heden en tegelijkertijd onterecht denkt aan een haast utopisch verleden. Een verleden waarin studenten minder gericht waren op een beroep buiten de academie en klaarblijkelijk minder hebzuchtig waren; mijns inziens slaat Thijs hier de plank mis. Er is volgens mij geen reden om aan te nemen dat we nu hebzuchtiger zijn dan 50 jaar, 200 jaar, of 2000 jaar geleden. Denk maar eens aan de senatoren in het oude Rome; over het algemeen goed opgeleide jongens met een ongelooflijk groot vermogen en inkomen.
Ook het argument dat Thijs voorzichtig oppert om te verklaren dat studenten nu hebzuchtiger zijn dan vroeger lijkt me ongegrond. Dat een universiteit nu meer aandacht besteedt aan een beroepsperspectief buiten de academie leidt er niet toe dat studenten hebzuchtiger worden. Ten eerste zijn er buiten de academie tal van beroepen die eerder filantropie in de hand werken dan hebzucht. Ten tweede hoeft iemand die door zijn of haar studie geïnteresseerd is geraakt in het bankwezen niet automatisch hoge bonussen na te jagen. Een dergelijk verlangen zou door een andere prikkel moeten worden aangewakkerd. Zoals ik eerder schreef denk ik niet dat studenten nu hebzuchtiger zijn dan vroeger. Wel is het, denk ik, zo dat als het gebruikelijk is om een hoge beloning te krijgen voor je werk, jij dat als afgestudeerde ook wilt. Dit heeft niet met hebzucht te maken, maar met erkenning voor het werk dat je doet. Het klopt dat we die erkenning uitdrukken in geld. Misschien jammer, maar zo is de stand van zaken.
Is dat dan een probleem? Er zijn twee antwoorden mogelijk. Antwoord 1: ja, omdat Thijs volgens mij wel een punt heeft als hij zegt dat veel mensen in Nederland er niet bij zijn gebaat als burgers op bepaalde posities slechts bezig zijn met het verdienen van meer geld. Dit lijkt me echter een politiek probleem, dat een politieke oplossing vraagt. Antwoord 2: nee, want er zijn ook grote voordelen aan deze zogenaamde hebzuchtigheid. De competitie om erkenning kan een heel leuk spel zijn, alleen moet je wel beseffen ook te kunnen verliezen.
Ik denk dat studenten, net als in vroeger tijden, op zoek zijn naar erkenning. Geld is daarin, ook net als voorheen, een belangrijk middel om uitdrukking te geven aan die erkenning. Helaas zijn er bepaalde instituties in onze maatschappij die perverse prikkels geven aan burgers om een hoog inkomen te verlangen. Dit vraagt om een politieke oplossing. Ik zou u graag aanmoedigen mee te doen aan dit politieke proces, maar ondertussen ook vooral te genieten van uw hebzucht.
Hebzucht, een disbalans
Door Tanja van Hummel
Studente Filosofie aan de RU en logeerde vorig jaar een weekeinde bij de Clarissen.
Sinds een aantal jaar organiseert de Studentenkerk een kloosterweekeinde bij de zusters Clarissen die midden in het Nijmeegse Waterkwartier wonen. Zij leven een teruggetrokken en sober leven dat bestaat uit gebed, studie en werk, maar tegelijkertijd zijn ze zeer betrokken en begaan met de wereld. Juist deze manier van leven maakte mij nieuwsgierig naar hoe zij tegen het fenomeen hebzucht aankijken. Hierover sprak ik met zuster Ria en zuster Hannah. Het werd een intrigerend gesprek over hebzucht, armoede en genieten.
De zusters Clarissen Ria en Hannah: Als reden voor de huidige crisis wordt vaak gewezen op het hebzuchtige verlangen naar geld. Hoewel wij geen hebzuchtig verlangen naar geld hebben zoals, als we de media mogen geloven, de bankiers die zo veel en zo groot mogelijk bonussen trachten op te strijken, moeten ook wij aan geld komen. Voor bijvoorbeeld het onderhoud van het klooster zijn we afhankelijk van geld van derden en daarom zijn we met fondsenwerving begonnen. Het valt echter niet mee om je eigen nood kenbaar te maken en te vragen om hulp. Die hulp hebben we echter nodig als we onze communiteit en onze levensvorm in stand willen houden. We hopen dat de mensen die om ons heen staan, die hier komen voor bezinning, meditatie of de gebedsdiensten ons willen ondersteunen in het in stand houden van deze levenstijl. We hebben het gevoel met hen in een beweging te staan en hopen een beroep te kunnen doen op een stukje solidariteit. Maar ondanks het feit dat het niet eenvoudig is de hand op te houden, is er ook een mooie zijde aan te ontdekken: ons leven ontvangen wij en dat wordt nogmaals uitgedrukt in deze hulpvraag. In die vraag tonen we onze kwetsbaarheid.
Als we dingen willen vernieuwen, vragen we ons dan ook altijd af of dat echt nodig is. We waken ervoor bankier te worden of dat de spullen zich in huis opstapelen. Dit houdt verband met de gelofte van armoede die wij afleggen, al spreken we zelf liever van de gelofte van bezitloosheid. Alles wat hier is, is van ons gezamenlijk. Wij zusters hebben niet allemaal onze eigen bankrekening, maar met zijn veertienen hebben we één bankrekening. Met zijn veertienen hebben we één mobieltje. Zo proberen we zuinig om te gaan met wat de aarde ons geeft. Tegelijkertijd is het ook een tegenwicht tegen de maatschappij.
Hierdoor zijn we echter hopeloos ouderwets. Iets wordt pas vervangen als het helemaal versleten is en dan nog vragen we ons af of het echt nodig is om het door iets nieuws te vervangen of dat er nog iets anders is dat voor hetzelfde doeleinde gebruikt kan worden. En er komt pas een nieuwe computer als programma’s zo zijn veranderd dat onze computer het niet meer aan kan. Maar als morgen de wasmachine kapot gaat, dan komt er gelijk een nieuwe machine, want het is wel heel onhandig als je er geen hebt.
Als iedereen zou leven zoals wij, dan zou de economie niet draaien. Anderzijds maakt deze levenswijze ons wel uiterst creatief. Vol trots tonen we aan onze gasten het tuinhuisje dat zusters van oude schuurdeuren hebben gemaakt. Toch kunnen we ook wel eens naar spullen verlangen en merken we dat je behoefte kunt creëren. Laatst hebben we bijvoorbeeld één van de kamers in het huis opgeknapt: er is geschilderd, er is nieuwe vloerbedekking gelegd en er hangen nieuwe gordijnen voor de ramen. Het is schitterend geworden, maar vervolgens vraag je je toch af of die stoelen er nog wel bij passen of dat het niet eens tijd wordt voor een nieuwe kast, terwijl die meubels nog helemaal niet aan vervanging toe zijn. Het verlangen naar vernieuwing dringt dan dus ook door op andere terreinen. Steeds houden we dan weer voor ogen: ‘Is het nodig dat het vervangen wordt? Waarom is het nodig? Kan het vervangen worden?’.
En als wij tweeën door de stad lopen, kunnen we ons soms best vergapen aan de artikelen in de etalage en denken ‘Oh, wat leuk!’. Aan de andere kant zijn we ook blij dat we niet meer met de mode mee hoeven te doen. In een representatieve functie moet je bijvoorbeeld altijd netjes gekleed gaan en kun je niet steeds in hetzelfde jasje aankomen. Je moet de mode in de gaten houden, bedenken welk jasje je de vorige keer dat je de klant ontmoette, aan had. Eigenlijk is dat heel vermoeiend. Wij lopen in habijt en hoeven dus niet na te denken over wat we vandaag toch weer zullen aantrekken. Een enkele keer lopen we in burgerkleding. Een deel van die kleding hebben we van mensen gekregen die het over hadden en het fijn vinden om het weg te kunnen geven. Deze omgang met kleding geeft een zekere rust.
Het is echter een misvatting dat er in het klooster volkomen rust heerst. Er worden heel veel werkzaamheden verricht waardoor het soms best hectisch kan zijn. Deze hectiek is echter altijd ingeperkt door vaste tijdstippen voor de gebedsdiensten en de maaltijden waardoor we steeds weer tot rust kunnen komen. De gebedsdiensten zien we altijd als ‘oké, nu zitten we hier en nu zijn we alleen bezig met het bidden van de psalmen, het luisteren naar het evangelie, het gebed voor de wereld.’ Daarna eten we gezamenlijk, waarna iedereen weer verder gaat. Daarnaast wordt de hectiek ingekaderd doordat we allen voor een bepaald stukje verantwoordelijk zijn; het geheel wordt gezamenlijk gedragen. Hierdoor hoef je niet op alles te letten. Dit geeft een zekere kalmte. Als de telefoon gaat, zal iemand die opnemen, als de deurbel gaat, zal een zuster de deur openen en wij houden ons bezig met onze taken waar anderen zich dan weer geen zorgen om hoeven maken. Als bij jou thuis de telefoon gaat, zal jij echter degene zijn die de telefoon moet opnemen en als de deurbel gaat, zal jij de deur moeten openen.
De keerzijde is dat we niet in alles eigen baas zijn en dat is niet altijd gemakkelijk. Je moet het doen met datgene wat gegeven wordt. Deze week kan er bijvoorbeeld een zuster zijn die de gebeden maakt en dat nu net in een stijl doet waar jij je niet helemaal prettig bij voelt. Daar heb je het deze week dan mee te doen. We hebben gekozen voor deze levensvorm op deze plek, maar we hebben niet voor elkaar gekozen; je medezusters heb je er gratis bij gekregen. Dat is niet altijd gemakkelijk al leer je elkaar wel waarderen. Dus ondanks dat die stijl je persoonlijk niet zo aanstaat, kun je wel de stijl van je medezuster leren waarderen. Dit zou je kunnen omschrijven als een bepaalde armoede van het samenleven. In het gegevene kunnen we echter ook mooie zaken ontdekken. Het samenleven kent dus ook zeker zijn rijkdommen. Toen we bijvoorbeeld de televisiekamer hadden ingericht, waren we heel dankbaar dat we het met elkaar zo konden waarderen. Dan blijkt dat we weinig nodig hebben om plezier te beleven.
Wat armoede betreft, Franciscus en Clara van Assisi hebben daar een bepaalde intuïtie bij gehad. Die intuïtie is deels gevormd door de armoede die in de steden ging ontstaan en de menselijkheid van Jezus, de armoedige wijze waarop hij geboren en gestorven is. Deze armoede fascineerde Franciscus en Clara. Bovendien was Fransciscus, die behoorde tot een zeer rijke familie, zich ervan bewust dat bezit oproept dat je steeds meer wilt hebben en dat je het moet verdedigen. Om die reden leefden ze zelf in soberheid. In navolging van hen leven ook wij een sober leven. Wij kunnen beiden eerlijk zeggen dat we om de materiële dingen hier niet wakker zullen liggen. Dat we het niet zoeken in het materiële, geeft een stukje vrijheid. We hadden eens een gast wiens auto beschadigd was geraakt. Wat gaf het hem een gedoe om dat af te handelen met de verzekering. We hebben geen auto en dus hoeven we ons ook niet druk te maken over hoe bijvoorbeeld schade aan de auto met de verzekering afgehandeld moet worden.
Dit wil overigens niet zeggen dat we geen hebzucht kennen. Het zit soms in die kleine dingen: dat je je bijvoorbeeld afvraagt hoe je toch aan zo veel pennen in je etui komt. Ons is wat dat betreft niets menselijks vreemd. Dit doet ons echter wel afvragen wat het nou was dat je al die pennen wilde hebben en of je het ook weer kunt loslaten en opruimen.
In het vergaren van kennis kun je dat soms ook hebben. Maar of je dat nou hebzucht kunt noemen? Het is een vorm van leergierigheid, al zitten er grenzen aan. Wat is het juiste midden? Kennis vergaren om het kennis vergaren of om meer te weten dan een ander; we kunnen niet zeggen dat we dat helemaal niet hebben. Als je bijvoorbeeld naar colleges over ethiek luistert kun je pogen je de stof toe te eigenen, maar soms heb je daar de rust niet voor. Dat kan frustrerend zijn. Je probeert de stof in je op te nemen, maar dat lukt niet. Je kunt het echter ook op een andere manier benaderen door te besluiten om slechts te luisteren zonder er van alles mee te willen. Als je dat doet, dan kan dat zo leuk zijn! Er is dan een heel andere beweging gaande: het je gunnen om ervan te mogen genieten. Misschien is genieten dan wel een heel mooi woord om naast hebzucht te zetten, juist omdat het een andere beweging is. Hebzucht heeft te maken met ik als bezitter, ik als iemand die er wat mee wil. De teugels hierin laten vieren en er ook van genieten, is een heel andere beweging en we hopen dat we dat in ons leven kunnen uitdrukken.
Een ander voorbeeld is het besef dat je de kapel veel mooier kunt versieren met minder bloemen dan wanneer je een kolosaal boeket bij het altaar zet. Het wordt steeds meer een sport om met zo min mogelijk dingen een zo groot mogelijk resultaat te bereiken. In hoeverre is dat hebzuchtig? Dat is afhankelijk van de mate van eerzucht: doe je het om bevestiging te krijgen of doe je het voor iets of iemand anders? Maar ook hierin moet je maat houden. We hebben allemaal een bepaalde bevestiging nodig, maar die bevestiging kan in heel kleine dingen zitten: een compliment, een schouderklopje. Toch wordt het nog weleens vergeten iemand te bedanken, terwijl je het wel direct te horen krijgt als er iets fout gaat. Het is zo belangrijk om complimenten te maken, om de ander te waarderen. Dat weegt voor ons nog zwaarder dan in de maatschappij, omdat we in een gemeenschap samenleven waar geen onderscheid is tussen werk en privé. Als er onenigheid is, is er geen gelegenheid om elkaar een paar dagen te ontlopen. We moeten gelijk met elkaar verder.
Een vorm van waardering voor elkaar uiten, is hier het geven van kleine cadeautjes op iemands verjaardag. Dat kunnen we zo waarderen. Het zit echt in de kleine dingen. We kunnen blij zijn als de zon schijnt, als de bloemen uitkomen, wat het leven allemaal geeft. We hebben zo’n vreugdevol leven. Er is veel blijheid in huis en we lachen veel; vreugde werkt zo aanstekelijk!
Het leven van ons is reflexief en ons regelmatige gebed en meditatie bieden veel kansen. Er is veel rijkdom in ons leven. Het nadenken over ons leven helpt om het kompas van ons leven op koers te houden, om niet mee te gaan in de waan van de dag. Ons leven is eigenlijk in één woord te vatten: balanseren.
Het virtuele veilinghuis
Door Leon Groenewegen
Student Natuurkunde aan de RU.
Net zoals de meeste studenten kan ook ik wel een extra zakcentje gebruiken. Anders dan de meesten geef ik geen bijles en werk ik niet in de supermarkt. Ik besteed mijn tijd aan de in- en verkoop van waardevolle voorwerpen op een veilinghuis.
Mijn specialiteiten zijn bepaalde type ringen (TW en SW, mocht dat je wat zeggen), talismannen, kleurstoffen en onderdelen van middeleeuwse pantsers. Als je iets in die categorieën zoekt, heb je een grote kans dat je mijn naam tegenkomt.
Hier ben ik niet aan begonnen omdat ik zelf een gigantische voorraad van die spullen had, maar omdat ik zag wat een verschil er in de verkoopprijzen zat. Mensen die niet in de markt zitten, verkopen hun spullen voor minder dan de helft van wat ze waard zijn en mensen die snel iets zoeken, betalen vaak aanzienlijk meer dan de normale marktwaarde. Met slim doorverkopen, koopjesjagen en vervolgens wanhopige kopers vinden, weet ik aanzienlijke bedragen binnen te slepen. Omdat veel via internet gaat, ben ik met een tijdsbesteding van drie à vier kwartiertjes per week klaar.
Over hoe ethisch het is om op deze manier geld te verdienen valt te twisten, maar uiteindelijk help ik mensen door hun spullen te kopen en anderen door aan te bieden wat ze nodig hebben. Mijn inkomsten de afgelopen maand zijn een verdrievoudiging van mijn inventaris en een winst in contanten van een kleine 2.000.
What’s the catch?
Het gaat hier niet om tweeduizend euro, maar om dat aantal virtuele goudstukken. En ook de inventaris bestaat uit puur digitale talismannen en pantsers, die niet in de echte wereld bestaan. De wereld waar bovenstaande zich afspeelt is die van het computerspel Warhammer Online, het kleine broertje van het veel bekendere World of Warcraft. Een spel waar je als virtuele krijger draken doodt en kastelen verovert, maar dus ook o het veilinghuis aan de gang kan om steeds rijker te worden (zie kader). Maar als die goudstukken niet echt zijn en iedereen weet dat een ring niet meer is dan nullen en enen, is er dan wel behoefte aan bezittingen in de virtuele wereld?
Na een aantal jaren als ervaringsdeskundige, kan ik die vraag met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. Net als in de echte wereld, willen mensen ook in de virtuele wereld het beste, het mooiste en het nieuwste hebben. En sterker nog, de redenen daarvoor zijn niet zo heel anders. Natuurlijk, eten of een dak boven je hoofd is niet vergelijkbaar met virtuele goederen, dat zijn basisbehoeften. Veel dingen kopen we echter vooral voor ons vermaak, ons gemak of voor sociale status. DVD-spelers, een extra grote auto of sieraden kun je niet bepaald basisbehoeften noemen, maar genoeg mensen willen ze maar wat graag hebben. En van dat soort spullen heb je wel degelijk virtuele equivalenten. Zo kan een magisch elixer waarmee je kunt vliegen ook voor het nodige vermaak zorgen (want je kunt vliegen, whee!). Als je door een virtuele wereld rondvliegt in plaats van door afgelegen bergpaadjes te sjokken, scheelt dat ook aardig in de tijd, dus gemak levert het ook op. En de status van iemand die zo ver komt in het spel dat hij magische elixers kan brouwen of verkrijgen is wel degelijk echt. Als andere mensen die met hun virtuele karakters rondlopen of op paarden rijden jou over zien vliegen, kunnen ze niet anders dan onder de indruk zijn. Wat dat betreft is mijn handel overigens verre van ideaal, want met ringen of kleurstoffen valt in het spel weinig status te verwerven.
Ondanks dat mijn veilingen een slecht voorbeeld zijn, moge het duidelijk zijn dat veel virtuele kostbaarheden net zo veel nut hebben als hun aardse equivalenten. Misschien nog wel meer zelfs, omdat virtuele spullen verkrijgen ook echt betekent dat je er werk van gemaakt hebt en iets hebt bereikt. Je bent niet rijk omdat je een dikke erfenis gekregen hebt of toevallig de loterij hebt gewonnen; iedereen begint op nul en iedereen weet dat je hebt moeten werken voor je beloningen.
Welcome to the real world
Zo was het althans ooit, maar echt geld sijpelt steeds meer de virtuele wereld binnen. Met even rondkijken op internet, vind je talloze websites die virtueel goud, magische elixers en zelfs compleet uitgeruste spelkarakters te koop aanbieden. Dat devalueert de status van het bezit misschien wat, maar maakt de hebzucht juist ook sterker. Immers, elk virtueel zwaard dat je vindt, is nu opeens ook echt geld waard. Sterker nog, voor de mooiste zwaarden betaal je tegenwoordig – met zo’n €500 per stuk – al meer dan voor een echt zwaard. Virtuele verkoop heeft in totaal al geschatte inkomsten van ruim een half miljard euro per jaar. Als je aan de hand van deze marktwaarde alle digitale voorwerpen in geld uitdrukt, schatten sommige economen zelfs in dat de bedragen die omgaan in een spel als World of Warcraft (met ruim tien miljoen spelers) vergelijkbaar zijn met die van een klein westers land als Nederland.
En dat met echt geld de hebzucht nog net een stapje verder gaat, illustreert het verhaal van Qiu Chengwei en zijn vriend Zhu Caoyan. Die laatste besloot een magisch zwaard, dat hij van Qiu geleend had, voor een kleine €700 te verkopen op internet. Qiu werd door een politieagent smakelijk uitgelachen toen hij aangifte probeerde te doen van de diefstal van zijn ‘virtuele computerzwaard’. Woedend ging hij vervolgens bij Zhu verhaal halen en in zijn woede trok hij een mes en stak hem neer. Iets wat voor virtuele bezittingen ondenkbaar zou zijn, werd plotseling werkelijkheid toen écht geld mee ging spelen. Hoe ‘waardevol’ we enen en nullen dus ook kunnen vinden, als er contanten aan verbonden worden is het toch een ander verhaal.
What’s that got to do with me?
Maar als het zo werkt, speelt die hebzucht dan ook niet bij mij mee? Immers, als een virtueel zwaard al honderden euro’s waard is, wat kan ik voor een gigantische verzameling aan kleurstoffen en talismannen dan wel niet binnen halen? Met even nazoeken kwam ik er achter dat 2000 goudstukken €16 waard zijn. Doorrekenen van mijn inventaris leerde mij dat die een waarde heeft van zo’n €90, alles bij elkaar toch niet slecht voor een uurtje per week. Mijn karakter en de spullen die hij gebruikt ten slotte, leveren nog eens een slordige €200 op. En daarmee lijkt mijn veildrang ook verklaard: het levert misschien weinig status of voordeel in het spel op, maar als ik straks alles verkoop voor echt geld, dan ben ik binnen.
Maar zo werkt het niet, want ik ga niets verkopen. Sterker nog, de straatwaarde van mijn karakter in het vorige spel, waar ik alweer drie jaar geleden mee gestopt ben, was een kleine €800. Hoewel ik daar sindsdien niet meer naar gekeken heb, heb ik er geen moment spijt van gehad dat ik deze niet verkocht heb. Dat is voor mij namelijk precies het verschil tussen een spel en het echte leven. Hoe erg je het in een computerspel ook goed of slecht kan doen, uiteindelijk doe je het toch voor de lol en ontspanning. Die ontspanning bestaat er ook uit dat het nooit echt fout kan gaan: zelfs als je karakter dood gaat, is er altijd wel een magiër of een engel die je er weer bovenop kan helpen. Maar als je in euro’s gaat denken, dan is die magie weg en is er voor elk financieel gewin de dreiging van financieel verlies.
Vanaf dat moment is elke veiling opeens ‘werk’ en draai je echt verlies als je iets uiteindelijk voor een lager bedrag moet doorverkopen omdat het toch niet zo gewild was als je dacht. Dan speel je in uursalarissen en is elk uur waarin je weinig verkoopt ‘verspilde tijd’. Dan heb je voor een paar honderd euro je plezier en je ontspanning verkocht, en die zijn mij veel, veel meer waard.
Maar waarom wil ik dan überhaupt virtueel geld verdienen? Omdat het virtueel toch wel wat waard is? Omdat er altijd wel wat status en gemak aan vast zit? Misschien voor een deel wel, maar het is meer dan dat. Veel meer waard dan het geld zelf, is de kick van er goed in zijn. De markt bespelen is ook mooi omdat je daarmee mensen te slim af bent, een systeem optimaliseert en iets echt kan. Maar wel iets dat altijd spannend en veranderlijk is, dat altijd uitdagend blijft.
Het is niet veel anders dan hoe ik me een aandelenhandelaar op de beursvloer voorstel. Natuurlijk kun je er je geld mee verdienen, maar zou het niet ook een kick zijn om de eerste te zijn die iets ziet, om door te hebben hoe het allemaal werkt en er goed in te zijn? Hoeveel mensen op de beursvloer zijn hebzuchtig, en hoeveel vinden het gewoon een prachtig spel?
Wat zij ook vinden, een beurs kan als ‘spel’ niet tippen aan een virtuele middeleeuwse stad, met sfinxen, zwevende kastelen en een veilinghuis bevolkt door orks, dwergen en elven. Dus als je in plaats van aandelen Fortis of Shell nog Blood Red Dye of een Toughness Wounds ring zoekt, weet je me te vinden!
Warhamer Online: hoe, wat, waar?
Je bestuurt in Warhammer Online één van de vele duizenden door mensen gespeelde karakters, die op internet rondlopen in een gigantische, constant doorlopende, fantasiewereld. Aan het begin van het spel kies je wat voor type karakter je wilt zijn. Een tovenaar, een gepantserde krijger, of juist een geneesheer? De truc is dat het verslaan van monsters of veroveren van kastelen met een groep veel makkelijker gaat dan alleen, zodat mensen bijna vanzelf gaan samenwerken. Naast vechten zijn er ook nog talloze andere mogelijkheden. Zo kun je een opleiding volgen tot tuinier of alchemist, om allerlei brouwsels en kruiden te maken. je kunt de virtuele geschiedenisboeken induiken of bij het veilinghuis de beste koopjes zoeken. De meeste spelers worden in eerste instantie aangetrokken door de uitdaging van spannende gevechten en de mogelijkheden voor het steeds sterker maken van hun karakter. Wat ervoor zorgt dat het spel ook op lange termijn populair blijft, is het sociale element. Veel mensen komen samen in groepen en gildes die vaak zo hecht verbonden zijn dat zij ook in de echte wereld gezamenlijke evenementen organiseren en vrienden blijven lang nadat zij met het spel gestopt zijn. |
Eenzaamheid en nieuwe schoenen
Door Sanne Nauts
Promovenda bij het Behavioural Science Institute van de RU. Hiervoor studeerde ze sociale psychologie in Nijmegen en in de VS.
Het is rustig op Utrecht Centraal vandaag. Ik neem een trein later dan normaal en de drommen mannen en vrouwen in pak waar ik me normaal gesproken langs moet wurmen hebben plaatsgemaakt voor dagjesmensen. Ook de trein zit er vol mee: ouderen die van hun vrijreizendag gebruik maken om familie te bezoeken, vrouwen van middelbare leeftijd in wandeltenue met Nordic walkingstokken en puisterige pubers op weg naar de grote stad. Ze staan links op de roltrap zodat je er met geen mogelijkheid langs kunt en proberen de trein al in te stappen nog voordat iedereen is uitgestapt. Maar wat me het meest stoort is dat ze aan één stuk door praten, ervan overtuigd dat ze alles zonder hoorapparaatjes nog prima kunnen horen. Met het artikel dat ik nog per se moest lezen schiet het niet erg op.
In Nijmegen prop ik me in lijn 10, dicht naast een lange student. Met mijn één meter drieënzestig bevindt mijn neus zich precies ter hoogte van zijn oksel. Helaas, hij heeft niet die lekkere chocoladedeodorant uit de reclame waar ik op hoopte, en ik moet het doen met de geur van postpuberaal jongenszweet met een zweempje Kruidvat eigen merkdeodorant. Als ik uitstap voel ik me een beetje duizelig. Gelukkig is mijn kantoor dichtbij: als ik de deur achter me dichttrek kan ik eindelijk opgelucht ademhalen. Met een grote glimlach buig ik me opnieuw over mijn artikel. Wat een heerlijke stilte.
Toch heb ik ze nodig, de mensen. Mensen zoals jij. Niet om de kleffe redenen die in liedjes van Marco Borsato worden bezongen: mijn dag is niet zo rood als de kleur van jouw lippen en het komt niet ineens allemaal goed als jij naar me lacht. Misschien vind ik je niet eens aardig (al ligt dat een beetje aan wat voor deodorant je draagt), maar toch kan ik niet zonder je. Gewoon, omdat ik zo geprogrammeerd ben. Duizenden jaren van evolutie hebben me gemaakt tot wat ik ben: een hopeloos afhankelijk geval. Ik heb mensen nodig en als ik ze niet om me heen heb, word ik ziek.
Psychologen noemen deze sterke behoefte aan contact “The need to belong”. Toen we nog met z’n allen gehuld in berenvellen in een grot zaten (of, voor de gelovigen onder ons, lekker bloot rond een appelboom), had het hebben van goede sociale contacten behoorlijk wat overlevingswaarde. Zo’n beer versla je nu eenmaal niet gemakkelijk in je eentje en als verstokte kluizenaar is het moeilijk om kindjes te krijgen. Deze selectiedruk heeft ervoor gezorgd dat mensen ontzettend gemotiveerd zijn om relaties aan te gaan en bij een groep te horen. Als niet aan deze behoefte wordt voldaan, zijn we eenzaam, en dat vinden we zo naar dat we extra gemotiveerd zijn om sociale relaties aan te gaan. Evolutionair gezien is het handig dat we die behoefte hebben, maar ze kan ook vervelend en zelfs gevaarlijk uitpakken. Als we langdurig eenzaam zijn worden we onhebbelijk, ziek en soms zelfs hebzuchtig.
,,Schelden doet geen pijn”, zei mijn juffrouw op de basisschool altijd, maar daarin had ze ongelijk. Buitengesloten worden doet fysiek pijn. Wanneer proefpersonen een computerspelletje speelden waarbij ze een bal moesten gooien naar andere proefpersonen en deze proefpersonen de bal ineens niet meer naar hen terug gooiden, voelden ze zich alleen. De pijnregio in hun hersenen werd extra actief en de proefpersonen hadden het ineens koud. In een ander experiment moesten proefpersonen hun hand lange tijd in ijskoud water stoppen. Wanneer een vriend of zelfs een wildvreemde ze bemoedigend toesprak tijdens de taak konden ze de pijn vrij goed verdragen, veel beter dan wanneer ze in hun eentje waren. Sociale uitsluiting doet dus letterlijk pijn, en sociale contacten kunnen juist een buffer vormen tegen fysieke pijn. Vandaar dat eenzame mensen minder goed met chronische pijn kunnen omgaan, en ze eerder ziek worden.
Gelukkig voelden de proefpersonen in de bovengenoemde experimenten zich maar eventjes alleen en konden ze na het experiment weer lekker terug naar hun vrienden. Helaas zijn er veel mensen bij wie de eenzaamheid aanhoudt en die zich chronisch eenzaam voelen. Eenzaamheid kan ons cognitieve functioneren verstoren, waardoor we sociale signalen minder goed kunnen opvangen en een beetje onhebbelijk worden. Eenzame mensen komen daardoor vaak vast te zitten in een vicieuze cirkel: omdat ze eenzaam zijn willen ze heel graag contact, maar dat kunnen ze moeilijk maken, juist omdat ze eenzaam zijn. Zo houdt de eenzaamheid zichzelf in stand.
Wat kun je doen om je iets beter te voelen als je eenzaam bent? Door datgene te doen wat iedere pas gedumpte vrouw in een Hollywoodfilm doet: schoenen kopen. Ook psychologen hebben deze link tussen eenzaamheid en materialisme inmiddels ontdekt. Door alleen al te denken aan geld voelen mensen zich onafhankelijker en hebben ze minder behoefte aan anderen. Sommige onderzoekers gaan zelfs zo ver dat ze beweren dat geld een secundaire buffer tegen pijn is: als sociale contacten je niet tegen pijn kunnen beschermen dan is geld een prima vervanger, zo beweren ze. Mensen die aan geld dachten voelden zich minder naar als ze werden buitengesloten in het virtuele balspelletje en ze hadden minder pijn wanneer ze hun hand in ijskoud water moesten houden, net als de mensen die door een vriend werden aangemoedigd. Andere onderzoekers veronderstellen dat mensen selectief hebzuchtig worden: ze geven net zoveel om een goede koelkast en andere praktische producten als mensen met veel sociale contacten. Echter, wanneer producten hun status verhogen of ervoor zorgen dat ze er beter uit gaan zien, waren ze bereid er veel meer voor te betalen dan mensen die niet eenzaam zijn. Een mooie Rolex of Audi is in de ogen van de eenzamen meer waard dan in de ogen van mensen met veel vrienden. Als het niet lukt om nieuwe vrienden te maken, helpen je nieuwe auto of die mooie kalfslederen laarsjes je misschien wel een eindje op weg. Al is het maar omdat je jezelf zo mooi voelt in je nieuwe schoenen.
We zijn allemaal wel eens eenzaam, en ik ken niemand die nog nooit een ander heeft afgesnauwd omdat hij eigenlijk zelf niet lekker in z’n vel zat, een zak chips te veel heeft leeggegeten of na een pijnlijke break-up die veel te dure tas toch maar heeft gekocht. Hebzucht is volgens de Katholieke Kerk een hoofdzonde, maar volgens mij is het niet de hebzucht waar het om draait, maar hetgene waaruit die hebzucht voortvloeit. We zijn geprogrammeerd om samen te zijn, en als dat niet lukt, dan proberen we het te compenseren. Iedereen wil contact, en als mensen zich alleen voelen dan worden ze on-hebbelijk, gaan ze gekke dingen kopen en worden ze soms zelfs letterlijk ziek. Dat probeer ik me steeds te bedenken als ik ze zie, die mensen. Of ze nou in de weg staan op de roltrap of te weinig deodorant gebruiken, ze hebben het nodig dat ik geduldig ben in plaats van chagrijnig, dat ik naar ze luister en naar ze glimlach, ook op maandagmorgen. Dat is moeilijk, maar als het me even niet lukt, bedenk ik dat voor mij hetzelfde geldt en dat ik net zo afhankelijk ben van sociaal contact als zij dat zijn.
Deze tekst is gebaseerd op 'Loneliness' van John T. Cacioppo, waarin verder op dit onderwerp wordt ingegaan.
Einde van het consumentisme?
Door Lei Delsen
Universitair hoofddocent Economie, Faculteit der Managementwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen.
Consumeren als levensdoel. Meer is beter. Het bezit en het gebruik van goederen wordt door veel mensen beschouwd als de kortste route naar individueel geluk. Ik heb, dus ik ben: hebben. Het materialisme is het oppervlakkigste van alle ismen uit de vorige eeuw, maar wel het isme dat uiteindelijk heeft gezegevierd. We leven in een ‘hedonistische tredmolen’, waarin we steeds meer moeten consumeren om op hetzelfde geluksniveau te kunnen blijven staan.
Nederlanders gaan massaal op jacht naar steeds meer materiële zaken. Niet alleen de vraagzijde, de wensen van de mensen, ook de aanbodzijde speelt hier een doorslaggevende rol. De op Amerikaanse leest geschoeide afdeling marketing van de B.V. Nederland, gericht op het identificeren van behoeften, doet haar werk meer dan voortreffelijk. Zo is de behoefte van Nederlanders aan vitamine V hoog en absoluut. Ondanks de huidige economische crisis worden nauwelijks vakanties geschrapt. Vooral de zomervakantie is heilig voor de Nederlandse consument. Moet er toch een reis sneuvelen dan is dat de wintersport. Daarna zijn pas de korte tripjes aan de beurt. Reclame en advertenties in de media worden gebruikt om te overtuigen, niet om te informeren. Een materialistische levensstijl wordt uitgedragen, gericht op bevordering van de afzet van de massaproductie. Lokale overheden leveren hieraan een bijdrage door elkaar te beconcurreren met koopzondagen en winkelboulevards.
December is de consumptiemaand bij uitstek. Het opwarmen van de consument begint al ruim van tevoren. Nauwelijks is het Sinterklaasfeest voorbij of overal verschijnen de Kerstversieringen. Ondanks het wegzakkende consumentenvertrouwen was in Nederland niet alleen de Sinterklaasdrukte, maar ook de Kerstdrukte in 2008 weer groter dan in 2007. In 2008 is 65 miljoen euro besteed aan knal- en siervuurwerk. Evenveel als in 2007. En dan zijn er natuurlijk nog de eindejaarsloterijen. Hoe het ook gevierd wordt,
Kerstmis is een feest van warmte, gezelligheid en vooral van overvloed. Na de Kerst hebben de supermarktbranche en de tuincentra zich nu ook massaal op Pasen gestort als generator van extra omzet. Pasen wordt een tweede Kerst. Valentijnsdag en Halloween zijn in opkomst.
Hoewel er sprake is van individualisme en ondanks de toenemende keuzevrijheid en steeds meer keuzemogelijkheden, vertoont het koopgedrag van mensen veel gelijkenis met kuddegedrag. Nederlanders maken massaal op hetzelfde moment dezelfde keuzes, of deze nu gaan over het boeken van een vakantie, het kopen van een auto of een LCD-tv of het kiezen van een iPod, een mobieltje of een lekker geurtje. Gaan de uitgaven het budget te boven, dan zorgt een “goedkope” lening voor zorgeloos genieten van de gekochte spullen. De Nederlandse consumptiemaatschappij is democratisch tot stand gekomen. Het is wat de meerderheid wil. Veel mensen vinden consumeren en winkelen een aangename bezigheid. Bovendien kunnen zij er een bepaalde positie mee verwerven, in competitie met anderen. Hiermee wordt de bestaande orde gelegitimeerd. De consumenten bepalen en zijn de enigen die kunnen bepalen of een aankoop noodzakelijk is. Over smaak valt immers niet te twisten. Echter, wij kopen steeds meer omdat anderen, in de verschillende sociale groepen waartoe wij denken te behoren, dat ook doen. Kopen is verworden tot kuddegedrag. Een kudde kan bovendien gemakkelijk ontsporen, doordat ons individuele gedrag ook weer van invloed is op het gedrag van anderen. Om nog maar te zwijgen van koopziekte. De ernst van koopverslaving, waarvan de kiem veelal in de jeugd wordt gelegd, wordt overigens nog nauwelijks onderkend in Nederland.
Van Thornstein Veblen (1899) weten we dat wanneer iemand opzichtig consumeert, consumptie dan een middel is om een goede reputatie of hoge status te vergaren. Ook nietsdoen gold toen als middel om prestige te verwerven. Nietsdoen was eervol en een plicht omdat het de vrijstelling van minderwaardige arbeid aantoonde. De opzichtige consumptie werd in eerste instantie vooral door de hogere klassen beoefend, maar dit gedrag werd ook de norm van de lagere klassen. In rijke samenlevingen is deze opzichtige, demonstratieve consumptie hét mid-del waarmee mensen hun sociale positie markeren. Vooral consumptie van duurzame goederen levert status op. Steeds meer goederen en diensten blijken in bepaalde mate een positioneel karakter te hebben, hetgeen betekent dat dergelijke goederen absoluut schaars zijn. Het verwerven van deze positionele goederen heeft tot doel de ander te overtreffen (Hirsch, 1976). De status van deze duurzame goederen neemt af wanneer meer mensen ze hebben. Verdere consumptiegroei betekent dan niet langer een toename van de tevredenheid en het geluk, maar kan zelfs het tegendeel inhouden. Verwerven van positionele goederen gaat ten koste van een ander en heeft dus een extern effect. Het eigen geluk neemt af wanneer de buurman meer positionele goederen verwerft. Dit leidt ertoe dat door het individueel nastreven van deze goederen het bereiken van het doel ‘voor iedereen’ steeds verder weg komt te liggen. Nastreven van individueel consumentengeluk is als lopen naar de einder. Bovendien raken mensen gewend aan luxe. Gewenning en jaloezie impliceren dat het bereikte consumptieniveau als standaard dient voor consumptie in de toekomst. Er is sprake van een soort verslaving: de consumptie is nooit genoeg.
De moderne consumptiemaatschappij wordt in sterke mate gedreven door mimetische begeerte. Mimetische begeerte betekent dat de buurman wil hebben wat ik heb en zelfs mijn verlangens wil overnemen. Dit is van alle tijden; de rivaliteit is echter toegenomen. Mimetische begeerte wordt opgewekt door de rivaal, maar vooral door de producenten van massaproducten. De functie van de economie was te voorzien in de behoeften van mensen. Die functie is nu omgekeerd: massaconsumptie om de massaproductie te kunnen afzetten. Goederen van anderen worden begeerd, omdat mensen afgunstig zijn. Mensen willen niet achterblijven bij de referentiegroep, ook al is er geen intrinsieke behoefte om de goederen te consumeren. De referentiegroep bestaat niet enkel uit vrienden en bekenden, maar wordt mede gevormd door de rolmo-dellen die in de media en via de reclame worden voorgespiegeld. Er is sprake van consumptiedwang, op straffe van er niet meer bij te horen. Hierdoor moeten consumenten veel arbeidsuren maken of zich in de schulden steken. Uit experimenten van Richard Layard (2005) blijkt dat, in tegenstelling tot wat Veblen beweerde, rivaliteit wel geldt voor inkomen, maar niet voor vrije tijd. Nederlanders zijn hierdoor, evenals de Amerikanen, steeds meer gevangen geraakt in een cyclus van meer werk, een hoger inkomen en meer consumptie (Juliet Schor, 1998). De afgelopen jaren zijn Nederlanders steeds meer uren betaald gaan werken. Blijkbaar zijn er steeds minder activiteiten in onze vrije tijd die opwegen tegen het verlies aan inkomen.
Volgens Adam Smith (1776) geldt dat als iedereen zijn eigenbelang nastreeft ook het algemene belang daar het beste mee gediend is. Het bestaan van (negatieve) externe effecten, waarin het maatschappelijk belang niet altijd samenvalt met het individueel belang, wordt daarbij echter ontkend. Vooral in het dichtbevolkte Nederland is de milieuschade door consumptie aanzienlijk. Menselijke en maatschappelijke vooruitgang hangt niet enkel af van snelle groei van de productie en dus van consumptie. Integendeel, de dolgedraaide Nederlandse consumptiemaatschappij zal op zoek moeten naar een herder die én waakt over het maatschappelijk belang, én de individuele burger beschermt tegen zichzelf. Het bestaan van consumptieverslaving, milieuvervuiling en de groeiende consumptie van positionele goederen die ten koste van anderen gaat, is een rechtvaardiging voor overheidsingrijpen. De staat kan, bijvoorbeeld door belastingheffing en aanscherping van de reclamecode, de individuele burger van de ‘hedonistische tredmolen’ afhalen.■
Referenties
Hirsch, F. (1976) The social limits to growth. Cambridge Mass: Harvard University Press.
Layard, R. (2005) Happiness: lessons from a new science. Londen: Penguin.
Schor, J.B. (1998) The overspent American. Upscaling and downshifting and the new consumer. New York: Basis Books.
Smith, A. (1776) (1937) An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. New York: The Modern Library.
Veblen, T. (1889) The theory of the leisure class. New York: The MacMillan Company.
Portret van de Blauwbilorgel Marcel Spruit
Ik ben de blauwbilgorgel,
Zijn naam is Marc Calon, op het moment van schrijven is hij gedeputeerde van de provincie Groningen. Geboren in 1959, kunnen we hem nauwelijks nog beschouwen als een babyboomer. Een door de wol geverfde bestuurder, die overdondert door zijn dossierkennis en kennelijk de provincie Groningen veel goeds heeft gebracht zonder al te veel op de voorgrond te treden. Wat natuurlijk samenhangt met zijn omgeving; in de provinciale politiek worden zelden beroemdheden gemaakt.
… mijn vader was een porgel,
Om de een of andere reden gaat het in het zogenaamde ‘publieke debat’ echter enkel en alleen over zijn voorganger, de inmiddels ruimschoots verguisde Willem van Leeuwen. Deze Willem was voorzitter van Aedes, een vereniging van woningbouwcorporaties. Willem heeft jarenlang het volk gehuisvest en het mag genoegzaam bekend zijn dat er in de vastgoedwereld niet kinderachtig betaald wordt. Willem mag daarom vertrekken met een stevige handdruk van pakweg een miljoen euro, en het hele land buitelt over elkaar heen om daarover te vallen en er schande van te spreken. Want zo’n goed bestuurder was die Willem nu ook weer niet, menen enkele corporatiebestuurders hem – nu het toch al te laat is – te moeten toevoegen. Met zulke collega’s heb je natuurlijk geen concurrenten meer nodig.
… mijn moeder was een porulan,
Wat me bevreemdt is dat Van Leeuwen zo buitensporig veel meer aandacht krijgt dan Calon. Het is misschien niet netjes om een miljoen mee te nemen als ontslagvergoeding, zeker aangezien het ontslag geheel vrijwillig is, maar laten we zijn opvolger beschouwen. Calon heeft aangegeven de functie van Aedes-voorzitter drie dagen per week te willen invullen. Nu is er meer in het leven dan werken, dus ik kan hem in zijn part-time-aspiraties geen ongelijk geven. Voor deze inspanning van drie dagen per week wenste Calon een salaris van 200.000 euro op jaarbasis te ontvangen. Inmiddels heeft hij ‘onder publieke druk’ zijn salariseis afgezwakt tot 150.000 euro. Enerzijds lijkt dat nog steeds buitensporig veel, anderzijds heeft hij toch maar mooi 25% van zijn bod afgehaald.
… daar komen vreemde kind’ren van.
Calons gedrag wekt vooral verbazing omdat je het niet verwacht. Provinciale bestuurders staan er niet om bekend zichzelf graag in het middelpunt van de belangstelling te zetten; daar is de arena immers totaal ongeschikt voor. Je zou de salariseis van 150.000 euro voor drie dagen per week buitensporig kunnen noemen, ik zou zelf eerder kiezen voor de kwalificatie ‘brutaal’. En een brutaal mens heeft de halve wereld, luidt het gezegde. Moet ik deze brutaliteit moreel verwerpelijk vinden? Ik vind het eigenlijk wel spannend.
Raban! Raban! Raban!
Wat Calon doet in zijn brutaliteit, is uitdagen. Het wil er bij mij niet in dat hij zijn salariseis zelf als ‘bescheiden’ kwalificeert, al is het waarschijnlijk niet eens excessief voor de sector. De salariseis van Calon provoceert. Dat vinden we wellicht eng, maar in feite is het een hele oprechte vraag die hij stelt: vertel maar wat jullie mij waard vinden.
In plaats van zich stilletjes te voegen in de rangen van de volkshuisvesters, roept hij impliciet op om elkaar eens recht in de ogen te kijken en te vertellen wat we van elkaar vinden.
Misschien wel de eerste voorwaarde voor een echt gesprek.
Je kunt van hem en zijn methoden vinden wat je wil, en dat is precies de kracht die uitgaat van zijn ogenschijnlijke hebzucht. Hij daagt je uit om daar inderdáád iets van te vinden, en om van je hart geen moordkuil te maken. Dat is hebzucht, maar ook een uitnodiging tot oprechtheid. Gaaf toch?
Marcel Spruit
(De Blauwbilgorgel: Cees Buddingh’ (1943))
Citaat van de straat
Meer willen dan… niet tevreden zijn met wat je hebt.
Student psychologie, 21 jaar
Consumptiemaatschappij: ‘meer is beter’ is de instelling die veel mensen hebben.
Student geneeskunde, 22 jaar
Vind ik niet leuk om te voelen, maar ik kan het soms moeilijk weerstaan.
Student bedrijfscommunicatie, 22 jaar
Mensen zijn altijd op zoek naar meer en ze vergeten stil te staan bij wat zij al hebben.
Student culturele antropologie, 19 jaar
Bij hebzucht denk ik aan jaloezie; dat je dingen wilt hebben die anderen hebben.
Student HAN, 22 jaar
Je ziet het veel om je heen in de samenleving; mensen willen meer hebben, willen meer uit zichzelf halen, willen zich meten met anderen.
Student communicatiewetenschappen, 24 jaar
Direct denk ik aan materialisme; mensen die veel waarde hechten aan dingen en aan geld. Student natuur en sterrenkunde, 22 jaar
Passage
Van dichten comt mi cleine bate. Die liede raden mi dat ict late, zo luidt het begin van de Middel-nederlandse Marialegende Beatrijs. We weten niet wie de schrijver was van deze vrome legende. Hij of zij heeft geen naam nagelaten, geen roem vergaard en geld zal vermoedelijk ook geen rol hebben gespeeld. Hebzucht is voor dichters geen motivatiebron en ook niet vaak een bron van inspiratie. Het was dus even zoeken! Tot ik mij een gedicht herinnerde van Joke van Leeuwen. Zij is meer bekend als schrijfster van kinderboeken, maar ze heeft ook al een paar poëziebundels op haar naam staan en dit jaar was ze zelfs genomineerd voor de titel ‘Dichter des Vaderlands’. Bij het laatste gedicht dat ik haar vorig jaar op het poëziefestival, dat in Nijmegen plaatshad, hoorde voordragen, gaf ze een kleine toelichting. Het was ontstaan omdat ze in het hedendaagse taalgebruik bepaalde woorden miste, woorden die ze kende uit haar gereformeerde of hervormde jeugd. Ontferming was bijvoorbeeld zo’n woord. Ze droeg daarop het volgende gedicht op een wat dwingende, verontwaardigde toon voor, precies zoals het in een telefoongesprek zou kunnen klinken als er in plaats van ontferming bijvoorbeeld tuinstoelen had gestaan, waarvan de levering niet volgens afspraak verloopt. Als je dit gedicht hardop leest, voel je nog beter de absurditeit van het rechtstreeks vertalen van materiële hebzucht naar immateriële zaken.
Zei ze
Zei ze hadden we nieuwe ontferming
besteld, wij, ze zouden die brengen,
de nieuwe ontferming op vrijdag.
Zeggen ze vrijdag, kan het op zaterdag.
Zeggen we ja, maar dan wel in
de morgen. Zeggen ze gaat niet,
dat gaat niet, de morgen. Zegt mijn
man goed, dan kom ik die zelf halen,
zaterdag dan in de morgen, dat kan?
Ja dat kan, zeggen ze. Komt hij daar,
zaterdag, nergens ontferming. Zegt hij
hoezo niet, die zou er toch wezen?
Nee nee, die is er niet, komt u maar
vrijdag. Zegt hij wat vrijdag, ik moet
die meteen. Zeggen ze gaat niet, die
is nog niet binnen. Zegt hij u zei toch
dat die er nu was? Zeiden ze
moeten we zeggen van niet dan,
wilt u dat horen,
van zeggen van niet?
Het gedicht laat door het ritme en de interpunctie haast en opkomende irritatie voelen. De klant is koning, nietwaar? Het verontwaardigde relaas van de vrouw die aan het woord is, staat daardoor haaks op een woord als ontferming. Het gedicht laat die sfeer van haast en hebzucht zó goed voelen, dat je ontferming zou kunnen vervangen door willekeurig welk ander drielettergrepig woord. Maar juist door ontferming te gebruiken, een woord uit het ethisch religieus register, maakt het gedicht de haast die hier aan hebzucht kleeft sterker voelbaar.
Ambitie en hebzucht…
Over een vorm van wetenschappelijke hebzucht die de westerse mens soms heel ver doet gaan om zijn naam achter te laten in de annalen gaat het volgende gedicht van de Russische dichter Joseph Brodsky. Het roept het beeld op van een man die aan zijn ambitie ten onder gaat, wellicht door pech. Hij heeft een beenwond opgelopen en het dodelijke koudvuur kruipt omhoog. De sledehonden zijn er al aan gegaan en niets kan hem nu nog fysiek naar huis terugbrengen. Toch weet hij niet van opgeven.
EEN POOLREIZIGER
Alle husky’s zijn verorberd. Het dagboek blijkt
vol te zijn. Maar de woordenkralen gaan hun gang
op de foto van zijn eega; als een moesje prijkt
de vermoedelijke datum op haar wang.
Nu het kiekje van zijn zus: hij spaart er niet één
vermeld moet immers de bereikte breedtegraad!
En gangreen kruipt omhoog langs zijn been,
als de netkous van een meid die op de bühne staat.
Het wrange verslag met de over de rand van de verzen doorlopende zinnen doet bijna vergeten dat het gedicht rijmt. De man uit de titel die er alles voor over heeft om zijn naam niet verloren te laten gaan, blijft hier naamloos en komt als subject alleen nog even voor in de vierde versregel: hij spaart er niet één. Na de honden worden de foto’s van zijn dierbaren geofferd; we zien hem schrijven, over de gezichten heen, tot de dood erop zal volgen.
Misschien heeft Brodsky alleen maar een paar overschreven foto’s gezien, een verhaal gelezen of gehoord van een poolreiziger aan wie die foto’s toebehoorden met daarin de fatale uren gewogen waarin de liefde voor de dierbaren het moest afleggen tegen de ambitie, de begeerte. Of het is gewoon poëtische fictie, misschien geïnspireerd door het historische verhaal van de expeditie naar Nova Zembla en de resten van Het Behouden Huis. Hoe het ook zij, Brodsky spaart deze arme poolreiziger, die zijn ziel en zaligheid in het bereiken van een zijns inziens hoger doel heeft gelegd, niet!
Gemma Pappot
- Het gedicht van Joke van Leeuwen komt uit de bundel Vers verpakt, Stichting Onbederf’lijk Vers 2007.
- Het gedicht van Joseph Brodsky komt uit de bundel Vier Petersburgers. Bezige Bij 1996.
10 van 1 met Rafih Berkane
Rafih Berkane (25 jaar) studeerde Hogere Informatica en Computer Science en volgt momenteel de opleiding Computer Science Education. Sinds 2007 is hij bestuurslid van de Moslimstudentenvereniging Nijmegen
1. Welk boek, welke film of welk muziekstuk zou je iedereen aanraden om te lezen, zien of luisteren?
De film Babam ve Oğlum (Mijn vader en mijn zoon). Het speelt op het Turkse platteland, waar zoonlief met flinke ruzie het ouderlijk huis heeft verlaten, maar later besluit de banden weer aan te halen. De strekking van de film is dat je bloedverwanten altijd je bloedverwanten blijven: die kun je niet in de steek laten en uiteindelijk heb je aan hen het meest.
2. In welk onderwerp zou je je nog willen verdiepen?
Neurolinguïstisch programmeren: de taal van de zintuigen. We zijn ons bewust van slechts een klein gedeelte van non-verbale communicatie. Het aanleren van deze ‘skill’ geeft je communicatieve manipulatieve macht.
3. In welke omgeving kom je het best tot je recht?
In een etiquetteloze wereld. Als we volgens een etiquette leven, dan leven we volgens bepaalde regels. We kunnen dan niet buiten die regels treden en zijn daarom per definitie beperkt in ons doen. Je komt pas tot je recht als je jezelf bent.
4. Mijn leven heeft een wending genomen toen …
Geen wending, maar ik ben wel anders gaan denken. Ik was tot voor kort erg prestatiegericht, een typisch massaproduct van deze westerse, kapitalistische wereld. Maar waarom wil men presteren? Presteren moet geen doel op zich zijn. Je moet tegelijk ook als student kunnen genieten. Veel studenten beseffen pas achteraf dat hun studententijd de mooiste tijd van hun leven was. Jammer, want het is de enige tijd in je leven is waarin je echt kunt doen wat je zelf wilt. Mijn advies aan elke student is dan ook: wees zolang mogelijk student. Haal wel je tentamens, maar plak er zo veel mogelijk studies achteraan.
5. Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt?
Op veel momenten in je leven moet je een beslissing nemen en weet je niet welke kant je op moet. Op een gegeven moment werd me gezegd: “Kijk naar de route die je afgelegd hebt: kijk naar de stappen die hebben geleid tot waar je nu bent, wees je bewust van waar je nu bent, wees gelukkig waar je nu bent, en neem dat als basis voor het vertrouwen in jezelf om een volgende stap te zetten.”
6. Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?
Behouden. Absoluut. Ik denk dat de universiteit heel anders zou zijn zonder deze katholieke identiteit. Dan was er geen Studentenkerk en was er zeker geen MSV (Moslimstudentenvereniging, red.). Een groot deel van ons activiteitenassortiment hebben we georganiseerd in de studentenkerk, samen met de Studentenkerk of dankzij de Studentenkerk.
7. Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft:
Een Turkse Dönerzaak en een supermarkt. Als je hier op de universiteit een Dönerzaak zou openen, dan zou de Refter failliet gaan, haha.
8. Gelovig, atheïst of iets anders?
Moslim: de enige manier van leven die oprechte rust geeft. Alles wat je doet, elke stap die je zet, elke letter die je uitspreekt, elke gedachte die je hebt doe je volgens een bepaald stramien. Dat geeft innerlijke rust, omdat de handleiding om op zo’n manier te leven voor een perfecte balans zorgt: wie kan de mens immers beter begrijpen dan Hij die de mens geschapen heeft en die ook deze handleiding maakte?
9. De kerk…
…is het broertje van de moskee, maar jammer genoeg speelt die niet meer zo vaak buiten. De kerk verdwijnt steeds meer uit het straatbeeld door de ontkerkelijking en de dalende waardering van bezinning op geloof.
10. Wat is het eerste wat bij je opkomt bij het thema “hebzucht”?
Ondankbaarheid. Als je dankbaar bent voor wat je hebt, heb je geen hebzucht. Dankbaarheid is de acceptatie van hetgeen je niet hebt. Hebzucht is een ziekte; makkelijk te genezen door de Islam, haha.