Zoek in de site...

11-3

PRIOVIAND jrg 11 nr 3: afscheid

Redactioneel

Afscheid

Afscheid nemen is een van de ingrijpendste gebeurtenissen die je kunt meemaken. Het afscheid van een dierbare die overlijdt kan een groot zwart gat in iemands bestaan slaan. Maar ook meer alledaagse vormen van afscheid kunnen erin hakken. Dat hebben we de voorgaande jaren bij Proviand wel ervaren. Van de studenten die tien jaar geleden als redactielid zijn begonnen, is niemand meer over en ondertussen zijn al drie hoofdredacteuren de revue gepasseerd. Iedere keer dat Proviand afscheid neemt van een redactielid gaat een schat aan kennis en inspiratie verloren.

Nu neemt Proviand afscheid van iemand die Proviand geboren heeft zien worden en heeft zien opgroeien. Na ruim dertig jaar de secretaresse van de Studentenkerk geweest te zijn, neemt Mady Oomen-Hox afscheid. Als blijvende herinnering heeft zij antwoord gegeven op de vragen van 10 van 1, waaraan we deze keer eens twee pagina’s gewijd hebben.

Ook voor mij zal het moment komen waarop ik de scepter zal overdragen en Proviand voor mij tot het verleden zal behoren. Dat kan me een beetje weemoedig stemmen, maar aan de andere kant zal mijn afscheid van Proviand het begin zijn van iets nieuws. Ik zal een nieuwe weg inslaan en mijn afscheid zal voor Proviand nieuwe kansen scheppen. Met mijn vertrek zal veel ervaring en inspiratie verloren gaan, maar er zal een nieuwe hoofdredacteur komen die met een open vizier en vol energie een nieuwe invulling aan het blad kan geven.

Juist het afscheid biedt kansen aan nieuwe generaties. En door het optekenen en onthouden van het voorgaande, slaat afscheid nemen om in een opnemen van allerlei ervaringen en methoden om zaken te beschouwen en aan te pakken. Treffend wordt dit verwoord in Echt afscheid nemen hoeft niet meer.

Mijn afscheid van Proviand, dat ooit zal komen, is dan ook allerminst een droevige gebeurtenis. De negatieve elementen zullen ruimschoots gecompenseerd worden door de zaken die ermee gewonnen worden. Want als er één ding is waarin ik vertrouwen heb, dan is het dat Proviand ook zonder mij een schitterend blad zal zijn, zoals het tot nu toe elke keer wanneer een hoofdredacteur vertrok, schitterend is gebleven.

Tanja van Hummel

22-3joanne4

Rituelen bij het afscheid: hoe men in Nederland het afscheid viert

Door Joanna Wojtkowiak

Als cultuurpsychologe werkzaam bij het Centrum voor Thanatologie aan de Faculteit der Religiewetenschappen en bezig met haar promotieonderzoek over doodsrituelen.

Afscheid nemen is een van de moeilijkste momenten in het leven. Het afscheid van een dierbare, een baan of een gewoonte zijn allemaal momenten waarbij je iets los moet laten. Bij alles waar je afscheid van neemt gaat ook een deel van jezelf verloren. Neem bijvoorbeeld het ingrijpendste afscheid: de dood van een dierbare.

Als een dierbare overlijdt, dan missen wij niet alleen die persoon, maar ook een deel van onszelf, namelijk de relatie die wij met die persoon hadden. In elke relatie zit een deel van onze eigen identiteit dat verloren gaat wanneer de relatie wordt verbroken. Hierbij maakt het niet uit of de relatie wordt beëindigd door een invloed van buitenaf, zoals het overlijden van de ander, of dat de relatie tot een einde komt door bijvoorbeeld een echtscheiding.

Daarnaast zijn er nog andere afscheidsmomenten in ons leven, zoals met pensioen gaan of kinderen die het huis uitgaan. Voor sommigen is afstuderen ook een moment van afscheid. Als de studie is afgerond en het werkleven voor de deur staat, neemt men afscheid van een belangrijke fase in de vroege volwassenheid.

Rituelen helpen bij het afscheid nemen, omdat zij een balans scheppen tussen jezelf en de sociale omgeving die door het gemis niet meer hetzelfde is. Een ritueel helpt uit te drukken wat niet in 'gewone' woorden te vatten is. Daarom staan symbolische handelingen centraal bij rituelen. In het kort zou men een ritueel kunnen definiëren als een verzameling van symbolische handelingen.

De bekende antropoloog Arnold van Gennep beschrijft de belangrijkste overgangsmomenten in het leven die begeleid worden met rituelen als ‘rites de passage’. Hieronder vallen onder andere geboorte, huwelijk en overlijden. In de recente literatuur over rituelen wordt steeds vaker gesproken over het herontdekken en opkomen van rituelen. Ronald Grimes, rituoloog, stelt dat rituelen altijd veranderen. Een ritueel is volgens hem flexibel en wordt veranderd zodat het weer voldoet aan de waarden en geloofsvoorstellingen in een bepaalde tijd. Ook religieuze riten hebben verschillende ontwikkelingen ondergaan, zoals de katholieke uitvaart die een veel persoonlijkere invulling heeft gekregen. Ondanks het feit dat rituelen dynamisch zijn, is het wel belangrijk dat een ritueel wordt ‘opgevoerd’ of dat het een symbolische handeling uitdrukt. Een ritueel kan niet bestaan zonder de performatieve kant, de uitvoering van het ritueel, want pas dan is er sprake van een symbolische transformatie. Bovendien beschrijft Grimes verschillende rituele componenten die in bijna elk ritueel terugkomen, zoals plaats, een bepaald taalgebruik, geluid en tekst of één of meerdere personen die een rol hebben in het ritueel.

Als we kijken naar Nederland, dan zien we dat er op het gebied van rituelen rondom de dood veel is veranderd. Het sobere afscheid waarin niet veel ruimte is voor persoonlijke emoties is al lang niet meer gebruikelijk. Uitvaartrituelen worden tegenwoordig grotendeels door familie en vrienden aangekleed. Daardoor gebeurt het steeds vaker dat het leven van de overledene wordt gevierd bij het afscheid. Het tonen van emoties is ook steeds meer toegestaan, wat soms kan uitmonden in een uitvaart van meerdere uren. Het graf wordt persoonlijk versierd of de as wordt op een bijzondere wijze verstrooid of verwerkt tot een sieraad. Er lijken in Nederland talloze manieren te zijn om het afscheid vorm te geven.

Maar in hoeverre is er echt sprake van nieuwe rituelen? Zijn deze nieuwe uitdrukkingsvormen van afscheid nemen niet gewoon de oude in een nieuw jasje? Of nog sterker geformuleerd, in hoeverre is er sprake van nieuwe geloofsvoorstellingen rondom de dood die samengaan met deze vernieuwde rituelen? Deze vragen zijn niet in één zin te beantwoorden, maar Grimes zegt dat we beter kunnen spreken van nieuwe ritualiseringen dan van rituelen, omdat ‘ritualisering’ een minder strikte term is. Onderzoek in Nederland naar nieuwe ritualiseringen rondom de dood laat zien dat, hoewel mensen een eigen persoonlijk afscheid zoeken, zoals bijvoorbeeld tot uiting komt in thuisgedenkplekken, ze ook op zoek zijn naar contact met de overledene dat het hier en nu overstijgt. Een ander voorbeeld van ritualisering is de collectieve viering op een begraafplaats waarbij de doden worden herdacht wanneer het traditionele Allerzielen niet meer gebruikelijk is.

Deze herdenkingsavonden zijn geïnspireerd op vieringen uit andere landen, zoals de dag van de doden in Mexico of het uitbundige Allerheiligenfeest in Polen. Ook hier blijkt uit onderzoek van ons Centrum voor Thanatologie dat, hoewel bezoekers met name komen om hun persoonlijke relatie met de overledene uit te drukken, juist het samenzijn op de begraafplaats voor hen een van de belangrijkste redenen is om zo’n avond te bezoeken. Het is nog te vroeg om te stellen dat dit een voorbeeld is van hergroepering, maar het is wel degelijk aan te tonen dat het bij rituelen rondom de dood niet alleen om het individu gaat, maar dat er ook duidelijke verwijzingen zijn naar een collectieve betekenis.

De dood is niet het enige moment waar nieuwe ritualiseringen aan het ontstaan zijn. Er ontstaan bijvoorbeeld ook rituelen bij echtscheidingen en bij pensionering. Bij een echtscheidingsritueel worden bijvoorbeeld de ringen teruggegeven en nieuwe beloftes uitgesproken om zo respectvol uit elkaar te gaan. Opgeleide ritueelbegeleiders bieden op hun websites ook rituelen aan bij verhuizen, emigreren of na een depressie. Het repertoire aan afscheidsrituelen wordt steeds groter. Ook voor de eerder genoemde thuisgedenkplekken voor de doden zijn er steeds meer professionals en kunstenaars die een persoonlijke, maar wel artistieke gedenkplek kunnen maken.

Hiermee is echter nog niet de vraag beantwoord in hoeverre deze rituelen nou echt nieuw zijn. Uit onderzoek rondom afscheidsrituelen komt naar voren dat Nederlanders veel eigen inbreng kunnen hebben. Het is heel gewoon dat deelnemers zelf iets vertellen of actief deelnemen aan een afscheidsritueel. Als we kijken naar het afscheid rondom de dood, dan wordt duidelijk dat de componenten van een ritueel toch vaak dezelfde zijn. Het gebruik van muziek, tekst en symbolische handelingen zoals het ontsteken van kaarsen is nog steeds gangbaar, ook al is er sprake van buitenkerkelijke rituelen. De vorm van deze rituele componenten verschilt per gemeenschap. Daarnaast zien wij dat nieuwe ritualiseringen toch vaak geënt zijn op bestaande rituelen uit bijvoorbeeld andere culturen. Maar in wezen hebben alle afscheidsrituelen één ding gemeen: helpen bij het afscheid en bij de moeilijke overgang die vaak gepaard gaat met verdriet en teleurstelling. Het scheppen van balans, de eigenschap van rituelen, keert telkens terug.

34-5scheeren1

Het zwarte gat

Door Joyce Scheeren

Joyce Scheeren (27) is vijfdejaars studente Algemene Cultuurwetenschappen. In 2008 stierf haar vader aan een hartstilstand.

Ik ben heel lang bang geweest voor de dood. Ik kon uren doorbrengen met fantaseren over hoe dat nou precies zou zijn: er niet meer zijn. Waarom ik dat deed weet ik niet. Ik was er al mee bezig nog voordat ik in mijn omgeving bewust een overlijden meemaakte. De dood beangstigde mij ontzettend, maar het was een onderwerp dat mij daarnaast ook erg fascineerde.

Mijn ideeën over waar je als dode dan terecht zou komen en hoe de dood eruit zag, veranderden naarmate ik ouder werd. Toen ik een kleuter was dacht ik dat dode mensen op een wolkje hoog in de hemel terecht zouden komen, zodat zij hun nabestaanden konden blijven bekijken. Dat beeld, dat ongetwijfeld werd beïnvloed door mijn katholieke opvoeding, veranderde na verloop van tijd in iets heel anders: op een gegeven moment was ik ervan overtuigd dat de dood een grote, kille donkerte was. Een leegte.

Naast het nadenken over wat doodgaan precies was, had ik ook de angst dat mijn ouders zouden komen te overlijden. Die angst ging mij als puber zo belemmeren dat ik er zelfs voor in therapie ben gegaan. En toen, jaren later, kwam het moment dat ik daadwerkelijk zou ervaren hoe het echt was, een ouder kwijtraken.

Het was 4 februari 2008, carnavalsmaandag. Ondanks dat ik met carnaval ben opgegroeid, was ik op dat moment niet in de stemming om feest te vieren. Mijn relatie was net uitgegaan en ik was erg verdrietig en rusteloos. Ik had besloten om de vakantie in Nijmegen door te brengen, en maakte een wandeling naar de stad om maar bezig te zijn. Ik liep net over de markt toen ik het telefoontje kreeg dat alles veranderde. Mijn tweelingzus vertelde dat ik naar huis moest komen, omdat er iets met mijn vader aan de hand was. Ze wilde mij niet zeggen wat, maar ergens had ik eigenlijk al een vermoeden.

Het was alsof de grond met één klap onder mijn voeten werd weggeslagen. Ik raakte in paniek: het enige wat ik op dat moment kon was op de trein stappen. Ik wilde in Limburg zijn, om precies te weten wat er aan de hand was. Tijdens de anderhalf uur durende treinreis werd ik omringd door mensen in de vrolijkste kleding die zich aan het opwarmen waren voor het een of andere carnavalsfeest. Mijn liefdesverdriet, waar ik eerder die ochtend nog zo mee worstelde, leek ineens erg onbeduidend.

Eenmaal in Limburg bleek dat mijn vader eerder in de ochtend was overleden aan een hartstilstand. Mijn moeder had hem in de slaapkamer gevonden.

Het eerste jaar na het overlijden van mijn vader is grotendeels een brij in mijn geheugen. Mijn geheugen ging erg achteruit en ik kreeg last van concentratieproblemen. Na een tijd ging ik om opnieuw een dagstructuur te krijgen weer colleges volgen.

Hoewel ik in die periode heel veel aan mijn vrienden heb gehad (en nu nog steeds heb), miste ik herkenning. Al kun je je nog zo goed proberen in te leven in een situatie zoals de mijne, je begrijpt pas echt wat een overlijden van een naaste bij iemand te weeg brengt als je het zelf hebt meegemaakt. Daarom besloot ik deel te nemen aan de gespreksgroep ‘Omgaan met rouw en verdriet’.

Ook al had ik het idee dat de groep mij zou kunnen helpen, ik vond het aanvankelijk erg spannend om mijn verhaal te vertellen. Ik was erg bang voor wat er naar boven zou komen. Het kostte me veel moeite en energie om te praten, maar het luchtte ook ontzettend op. Het was erg heftig om ieders verhaal te horen, maar het deed me goed om met mensen samen te zijn die ongeveer hetzelfde hadden meegemaakt.

Tijdens de gesprekken kreeg iedereen de ruimte om zijn of haar verhaal te vertellen. Daarnaast spraken we over wat voor invloed het overlijden van een naaste had. Naast het praten was er ook ruimte voor creatieve activiteiten, zoals boetseren of muziek. Wat ik vooral prettig vond aan de groep was de herkenning en de erkenning.

Een onderwerp dat veelvuldig aan de orde kwam, was hoe de omgeving met een overlijden omging. Helaas is het vaak zo dat voor je omgeving het leven gewoon doorgaat, terwijl voor jezelf alles stil lijkt te staan. Mijn moeder had er bijvoorbeeld veel moeite mee dat ik het lastig vond om mijn studie weer op te pakken. In de groep kreeg ik begrip voor mijn situatie en dat heeft mij erg goed gedaan. Ieder mens en ieder rouwproces is anders. Het is belangrijk dat je omgeving je de kans geeft om er op je eigen manier en in je eigen tempo mee om te gaan, sterker nog, dat je dat zelf gewoon doet. De rouwgroep gaf mij hierbij een steuntje in de rug en ik ben daar nog steeds erg dankbaar voor. De groep gaf mij ruimte om stil te staan bij wat nu echt belangrijk voor mij was.

Op het moment dat ik dit artikel schrijf is het alweer meer dan twee jaar geleden dat mijn vader overleed. Hoewel ik er zeker met mijn vrienden over kan praten, wordt er nu minder vaak naar mijn vader gevraagd. Ik kan dat op zich wel begrijpen, maar ik vind het nog steeds lastig dat (een deel van) de omgeving er toch op een gegeven moment van uit lijkt te gaan dat alles weer 'zoals vanouds is'. Ook al kan ik inmiddels weer redelijk in de maatschappij functioneren, dat wil niet zeggen dat het weer 'goed' gaat. Ik heb mijn studie weer opgepakt, al heb ik nog steeds last van concentratieproblemen en is de zin en puf om te studeren niet altijd aanwezig. Mijn geheugen is vooruitgegaan, maar er zijn nog steeds blokkades.

Het overlijden van mijn vader vormt een groot zwart gat in mij, een gat dat nooit gevuld zal kunnen worden. Het enige dat ik met die leegte kan, is er mee leren omgaan. Dat zwarte gat, of rouwproces, is niet alleen het afscheid nemen van een persoon. Het is ook afscheid nemen van dingen die er nooit zijn geweest en nooit meer zullen zijn. Zo ben ik na het overlijden van mijn vader verhuisd en heb ik alweer een andere relatie achter de rug: allemaal zaken die mijn vader niet mee heeft gemaakt. En zo zullen er in de toekomst waarschijnlijk nog meer belangrijke dingen plaats gaan vinden waarbij ik steeds opnieuw op zoek zal moeten naar een balans. Een balans tussen de pijn van het zwarte gat en mijn leven dat toch gewoon doorgaat.

Ik merk dat ik sinds het overlijden van mijn vader op een andere manier tegen mijn leven aankijk. Ik sta bewuster stil bij de acties die ik onderneem. Ik probeer meer te genieten van het hier en nu. Door bewust bezig te zijn met hoe ik mijn leven in wil vullen kan ik dat zwarte gat ook steeds beter relativeren, al zijn er nog wel eens momenten dat ik in paniek raak. Ik kan inmiddels weer plezier hebben en met nieuwe dingen beginnen.

Op het vinden van een goede balans is geen tijdsbestek te plakken, en dat wil ik eerlijk gezegd ook niet. Wat ik het belangrijkste vind is dat ik mijn rouw op mijn manier en in mijn eigen tempo kan verwerken.

Toen ik als kind nadacht over de dood had ik het idee dat het overlijden van mijn ouders voor mij ook een soort van einde zou zijn. Ik kon me toen niet voorstellen dat het mogelijk was om door te gaan met leven als zulke belangrijke personen weg zouden vallen. Inmiddels weet ik dat het wel kan. En gek genoeg ben ik nu zelfs minder bang voor de dood.

34-5scheeren2

Afscheid van de ‘educatie-industrie’ door Frank Hemmes

Student Natuurkunde aan de Radboud Universiteit.

Het is wellicht ongebruikelijk om afscheid te nemen van iets dat nog niet is verdwenen. In het jargon van Den Haag zou het zelfs prematuur kunnen heten. Toch wil ik met dit stuk een poging wagen. Want hoewel ik in eerste instantie een afscheidsrede wilde schrijven over het type academie dat in de massaliteit van het hedendaagse onderwijs dreigt te verdwijnen, realiseerde ik me tijdens het schrijven dat dit voor mij te fatalistisch en passief zou zijn. Een afscheid draagt immers altijd een zekere associatie van onontkoombaarheid en onomkeerbaarheid met zich mee. Een dergelijk afscheid van een ideaal van academisch onderwijs wilde ik niet op mijn geweten hebben.

In plaats daarvan wil ik afscheid nemen van de huidige staat van het onderwijs, waarvoor recent nog studenten in heel Nederland gepleit hebben. En met dit geschrift wil ik mensen uitnodigen hetzelfde te doen. Laten we in plaats van afscheid nemen van wat ons dierbaar is juist afscheid nemen van datgene wat ervoor in de plaats is gekomen.

De huidige ontwikkeling van het onderwijs zou vergeleken kunnen worden met intensivering zoals die ook in de agrarische sector heeft plaatsgevonden. De student van vandaag is als een varken in de intensieve bio-industrie. Op het -moment van introductie in het systeem wordt de beoogde uitkomst van het product vastgesteld. In het geval van het varken is dit gewicht en vetgehalte, bij een student diploma en navenante cijferlijst. Na vaststelling van dit doel worden alle inspanningen van het 'bedrijf' erop gericht om dit zo snel mogelijk te behalen. Efficiëntie, gedefinieerd door een optimale output/input ratio, is hierbij het sleutelbegrip.

Deze efficiëntie komt tot uitdrukking in schaalvergroting, beperking van de (academische) vrijheid en het invoeren van een steeds strakkere controle op het proces. Door verscheidene academici is dit al de 'hyperrationalisering' of 'hyperbureaucratisering' van het onderwijs genoemd. In zijn krappe kooi krijgt de student hetzelfde massavoer voorgeschoteld als alle anderen en wordt zo snel mogelijk klaargestoomd voor consumptie. In plaats van een leerfabriek kan de hedendaagse universiteit beter worden bestempeld als een leerboerderij. Wellicht mogen we ons gelukkig prijzen dat ons diploma niet ook met water wordt ingespoten om het groter te laten lijken...

Als parel voor de zwijnen is intussen het concept 'excellentie' ingevoerd. Excellente studenten, instellingen, opleidingen en docenten worden opgeworpen om de indruk van de dalende kwaliteit te verbloemen. Echter, door het instellen van één of twee prijsvarkens per boerderij, geteeld met beter voer en een grotere kooi, kan het failliet van de instelling als geheel niet ongedaan gemaakt worden.

Met betrekking tot varkensvlees lijkt het besef echter te ontstaan dat meer voor minder niet altijd beter is. Scharrelvarkens en biologisch vlees nemen een steeds groter deel van de markt in beslag. Niet alleen is dit beter voor het varken, maar het lijkt ook zo te zijn dat varkens die op natuurlijker wijze geteeld zijn beter smaken.

In het verlengde hiervan pleit ik voor een afscheid van de educatie-industrie en voor invoering van de scharrelstudent. Net als in de veeteelt zal dit ertoe leiden dat de investering per student omhoog moet, dat het onderwijs kleinschaliger ingericht wordt en dat de student meer vrijheid krijgt om zich te ontwikkelen in een richting die zij zelf wil. Een dergelijk systeem zal uiteindelijk voor zowel product als consument een bevredigender resultaat opleveren.

Stream of consciousness door Miriam

Afscheid is zo gek nog niet

Als we van ‘afscheid’ een werkwoord willen maken, kunnen we kiezen uit twee opties: ‘afscheiden’ en ‘afscheid nemen’ (ik laat de nogal letterlijke vorm van afscheiden van substanties hier even buiten beschouwing). Beide suggereren dat diegene die het werkwoord werkwoordt (ik heb hier ook maar even afscheid genomen van het ABN) dit op actieve wijze doet. In het geval van ‘afscheiden’ is dit denk ik ook wel het geval. Afscheidingsbewegingen doen aardig hun best om niet meer ergens bij te hoeven horen, of zoals meneer Van Dale zegt: ‘afzonderen of scheiden van’. Aanhangers van zulke bewegingen willen op eigen benen staan om naar eigen inzicht verder te gaan. Afscheiden gaat dan om vooruit kijken, om het kijken naar de toekomst.

Dan is er nog die andere vorm van afscheid, waar ik het in het begin over had. Het gaat hier om ‘afscheid nemen’; iemand (of een substantie, oké…) gaat van iemand (ja hoor, weer die substantie en dat terwijl ik gezegd had dat ik ‘afscheiden’ in die zin van het woord buiten beschouwing zou laten, foei!) weg. Dus waar afscheiden actief niet meer bij iemand of iets horen is, is afscheid nemen van iemand of iets meer passief.

‘Afscheid nemen’ klinkt, en dat geldt zeker voor mij, meer als iets wat je met tegenzin doet. Voor mij heeft afscheid nemen iets abrupts, als iemand die je de ene dag vrolijk rond ziet lopen en er de volgende dag gewoonweg niet meer is. Maar het werkwoord ‘nemen’ is volgens mij doorgaans een actief werkwoord. ‘Neem het er maar lekker van’, ‘neem jij even mijn jas mee’, om maar wat voorbeelden uit het leven te grijpen. Een tegenstrijdigheid? Willen we zo stiekem proberen of we toch niet van ‘afscheid nemen’ ‘afscheiden’ kunnen maken?

Zo lust ik er ook nog wel een paar! Nu we toch creatief met taal bezig zijn, wat dacht je er bijvoorbeeld van om hebben, houden, geven en kopen aan het onzijdige zelfstandige naamwoord afscheid toe te voegen? Dat zou leiden tot zinnen als: ‘Hij heeft afscheid en hij houdt het, want dat heeft zij hem gegeven omdat ze zoveel van hem houdt’. Aan de andere kant van het afscheidsspectrum vinden we dan: ‘Zij heeft vandaag voor 359,28 euro afscheid gekocht, want ze had zo’n schoon genoeg van het gat in haar hand’. ‘Afscheid nemen’, of misschien eigenlijk alleen maar deze voorbeelden, lijken in ieder geval te gaan over iets uit het verleden achterlaten.

Mijn hekel aan ‘afscheid nemen’ wil maar geen afscheid van me nemen. Is er dan toch nog hoop? Wat nu, als mijn voorgaande beweringen over ‘afscheiden’ en ‘afscheid nemen’ nou eens niet helemaal zouden kloppen (en die kans acht ik vrij groot)? Wordt er in het geval van afscheiding niet ook naar het verleden gekeken? Dat verleden hoeft niet altijd even positief te zijn, zoals in mijn ‘afscheid kopen’ combinatie. Leren van de lessen, positief dan wel negatief, uit het verleden en een betere manier van leven naar jouw eigen inzicht vinden: zou dit ook voor ‘afscheid nemen’ kunnen gelden? Misschien moet je wel eerst ‘afscheiden’ of ‘afscheid nemen’ om naar de toekomst te kunnen kijken? Is afscheid nemen soms zo gek nog niet…?

Miriam

Van de gedegen en protestantse Alblasserwaard naar het vrije katholieke Nijmegen

Over de reformatorische subcultuur en een eigen weg naar de Studentenkerk

Door Theo Müller

Derdejaars student politicologie en lid van de beleidsraad van de Studentenkerk.

Bij een van de vele gesprekken in de algemene ruimte van de Studentenkerk, op de oude of de nieuwe locatie, exact weet ik het niet meer, zei een van de pastores dat de Studentenkerk bewust een kerk wil zijn. Bij de oude Studentenkerk stond dat op de voorgevel, nu staat het op een rood bord van de Radboud Universiteit. Juist omdat de Studentenkerk naar voren kwam als kerk liep ik naar binnen. Die stap heeft bijgedragen aan mijn nieuwe manier van denken over geloven en alles wat daarmee samenhangt. In het onderstaande wil ik u bekend maken met het orthodox-protestantse volksdeel van Nederland dat vooral kerkt in de behoudende vleugel van de Protestantse Kerk in Nederland en bij kerkgenootschappen als de (Oud) Gereformeerde Gemeenten en de Hersteld Hervormde Kerk. Daarna wil ik verder ingaan op mijn ‘eigen weg’ van ‘(hersteld) hervormd’ naar ‘studentenkerk’.

Mijn opvoeding vond plaats in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, midden in de ‘bible belt’. Ik ben opgegroeid in het dorp Leerbroek waar ongeveer 50% van de kiesgerechtigde inwoners stemt op de SGP. In dit dorp is een Hersteld Hervormde Gemeente, welke onderdeel is van de Hersteld Hervormde Kerk (HHK). Deze Kerk bestaat hoofdzakelijk uit dat deel van de Nederlands Hervormde Kerk (NHK) dat niet meeging met de fusie die leidde tot de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). De HHK ziet zich

zelf als de voortzetting van de NHK. Ik zal u verder niet vermoeien met de gecompliceerde geschiedenis van kerkscheuringen binnen het protestantisme in Nederland.

De rechterflank van de NHK heeft een groot deel van mijn leven bepaald. De levenswijze wordt hier bepaald door onder andere conservatieve interpretaties van Paulus’ brieven uit de Statenvertaling met bijbehorende kanttekeningen. Inhoudelijk is daarbij belangrijk dat mensen ‘van nature zondig zijn en geneigd zijn God en de naaste te haten’. Om ‘in de hemel te komen’ is er de uitverkiezingsleer: God heeft van te voren besloten wie uitverkoren is. Deze uitverkiezingsleer is de oorzaak van een groot verschil tussen de reformatorische en de rooms-katholieke leer. Binnen de rooms-katholieke leer zouden de door orthodox-protestanten verafschuwde aflaten, biecht en goede werken de situatie in het hiernamaals voor de persoon in kwestie veranderen.

Opvallende uitingen van de gereformeerde gezindte zijn de zondagsrust, de kleding van mannen en vrouwen (vrouwen dragen een hoed in de kerk en in het dagelijks leven horen ze geen broek te dragen), kinderen worden naar reformatorische scholen gestuurd, en massamedia worden geweerd. Overigens is de grens tussen reformatorisch en niet-reformatorisch niet geheel duidelijk, maar de genoemde uitingen behoren zeker tot de reformatorische subcultuur.

Naast deze negatief overkomende kenmerken zijn er ook positieve kenmerken die ik mijns inziens zeker moet noemen. Reformatorische mensen zijn over het algemeen harde werkers. Veel bedrijven zien graag mensen met een dergelijke achtergrond voor hen werken. Ook belijden ze hun geloof niet op een dusdanige wijze dat het anderen irriteert. Het zijn juist meer teruggetrokken mensen die over het algemeen tevreden overkomen. Kenmerkend voor het orthodox-protestante volksdeel zijn de vele eigen kerkelijke organisaties en een eigen landelijke krant, het Reformatorisch Dagblad. Ik denk zelfs dat we van een laatste (sub)pilaar kunnen spreken van de verzuiling. Het is daarom in bepaalde mate ook een (sub)cultuur. Generalisaties moeten altijd voorzichtig gesteld worden, maar uit eigen ervaring kan ik u verzekeren dat voornoemde kenmerken prominent aanwezig zijn binnen reformatorische families.

Binnen een reformatorische opvoeding staan enkele kenmerken centraal. In het voorgaande zijn al de dagelijkse uitingen verwoord. Een ander kenmerk van de opvoeding is dat het gewoon is dat je min of meer trouw blijft aan de kerk waar je lid van bent, of dat als je trouwt en (daarom) verhuist, je een kerk zoekt van een vergelijkbare signatuur en het liefst ook van hetzelfde kerkgenootschap. De leer ‘behoort’ namelijk van generatie op generatie te worden overgedragen.

Bij mijn geboorte hebben een aantal mensen ongetwijfeld gedacht dat zonder een ‘gekke gebeurtenis’ dit traject ook voor mij in het verschiet lag. Mijn ‘eigen weg’ is wellicht afhankelijk van de definitie van ‘een gekke gebeurtenis’. Na acht jaar op een protestants-christelijke basisschool gezeten te hebben en zes jaar op een reformatorische scholengemeenschap, waar ik het atheneum heb doorlopen, besloot ik, overigens met volle steun van mijn ouders, om te gaan studeren aan een universiteit. Hierbij moet ik overigens aantekenen dat relatief weinig reformatorisch jongeren kiezen voor wetenschappelijk onderwijs. Wat de oorzaak hiervan is weet ik niet precies, maar een zekere mate van ‘plattelandsmentaliteit’ zal los van religieuze overwegingen hierbij een rol spelen. Toen ik de opleiding politicologie ontdekte was de keuze snel gemaakt. Daarna moest ik de keuze maken in welke stad ik dit zou gaan doen en ik had daarbij de keuze tussen Amsterdam (zowel de UvA als de VU), Leiden en Nijmegen. De meeste van mijn jaargenoten die gingen studeren, kozen voor Utrecht, de VU, Leiden of Wageningen. Bij deze universiteiten zijn veel christelijk-reformatorische studentenverenigingen actief om studenten op te vangen in de ‘grote boze wereld’. Toen pas passeerde wellicht de echt ‘gekke gebeurtenis’. Ik koos voor Nijmegen. Waarom precies weet ik nog steeds niet, maar ik wilde in elk geval eigenlijk gewoon wat anders.

Inmiddels was ik aan het nadenken over mijn religieuze achtergrond. Ik werd steeds kritischer, maar het ter discussie stellen van de geloofswaarheden was taboe. De Bijbel zou in Statenvertaling van kaft tot kaft waar zijn, evenals de Drie Formulieren van Enigheid (Heidelbergse Catechismus, Dordtse Leerregels en de Nederlandse Geloofsbelijdenis). De start van de studie politicologie stimuleerde eveneens een kritische houding. Een politicoloog, eigenlijk iedere wetenschapper, hoort uitermate kritisch te zijn. En dan niet om iets onderuit te halen, dat is ook absoluut niet mijn bedoeling, maar om een breder beeld te krijgen en op basis van meerdere meningen een eigen visie te vormen. Ik ging daarom ook andere kerken bezoeken en ging niet meer denken vanuit het reformatorische paradigma richting levensbeschouwelijk/ethische, politieke en dergelijke vraagstukken; taboes verdwenen.

Bij toeval belandde ik in de Studentenkerk. De letters ‘kerk’ op de gevel van de oude Studentenkerk trokken mijn aandacht. En ik voelde me er snel thuis. Er is geen vaste leer, geen smalle bandbreedte waarbinnen je moet denken of handelen om je er thuis te voelen. Ik heb mensen met de meest uiteenlopende levensbeschouwelijke achtergronden mogen ontmoeten. Hoewel de Studentenkerk geen traditionele kerk is, biedt ze wel net zoals de traditionele kerk overwegingen aan die zeer interessant kunnen zijn. Ik heb ontdekt dat levensbeschouwing een vrolijk onderwerp kan zijn en dat is een groot verschil met de manier hoe dit onderwerp invulling krijgt in de ‘bible belt’, althans als ik van mijn eigen ervaringen uitga.

Dan nog kort een reflectie over mijn hedendaagse positie hierin. Een gemiddelde reformatorische opvoeding, die ik geprobeerd heb te schetsen, heeft een relatief grote impact op het leven van reformatorische gezinnen. Mijn bewuste keuze om me anders op te stellen lijkt soms te botsen. Maar met goede gesprekken met de ‘thuispredikant’ en natuurlijk met mijn ouders kan ruis uit de lucht worden genomen. Meningen over bepaalde zaken veranderen niet, maar keuzes worden gerespecteerd. Overigens geldt voor mijn familie wel de kanttekening dat ik niet uit een rasechte ‘refofamilie’ kom: één familiekant is vrijwel seculier waardoor ik al zeer jong door had ‘dat niet de hele wereld reformatorisch is’.

Aan het einde gekomen van dit artikel hoop ik dat ik u een aardig beeld heb kunnen geven van de reformatorische subcultuur en mijn eigen weg hierin. Met mijn achtergrond hoop ik een positieve bijdrage te kunnen leveren aan het fantastische project met de titel ‘Studentenkerk’.

68-9muller1

Echt afscheid nemen hoeft niet meer

Door Tanja van Hummel en Marline van Hoek

Marleen Vorstenbosch en Harald Vos besloten in 2006 om voor twee-en-een-half jaar te emigreren naar de staat Connecticut in de Verenigde Staten. Wij spraken met hen over hun redenen om te vertrekken, hoe zij het Amerikaanse leven ervoeren en wat ze van hun verblijf terug namen naar Nederland.

Van droom naar werkelijkheid

Onze verhuizing naar Amerika begon als een droom om een tijd in het buitenland te wonen en onze horizon te verbreden. Harald gaf bij zijn werkgever aan dat hij wel interesse had in een baan in het buitenland en vrij snel daarna hoorden we dat we naar het noordoosten van Amerika konden. We hadden van tevoren weliswaar bedacht dat het niet uitmaakte waar we naartoe gingen, maar waren toch blij dat het de Verenigde Staten werden en niet bijvoorbeeld Taiwan.

Amper een half jaar later stapten we daadwerkelijk op het vliegtuig. In eerste instantie gingen we voor twee jaar, maar we lieten de mogelijkheid tot verlenging van Haralds contract open. In dat half jaar moesten we veel regelen: we moesten onze visa en Haralds werkvergunning aanvragen, ik zei mijn baan op, Harald onderhandelde over zijn contract en we moesten het huis verhuren. Al doende kwamen we er achter dat we eigenlijk nauwelijks iets om materiële dingen geven. Toen we moesten beslissen wat we in het huis zouden laten staan, waren we snel klaar: de meeste dingen lieten we gewoon op zijn plek.

Daarentegen vonden we het wel erg belangrijk om afscheid te nemen van vrienden en familie. We hebben bewust een afscheidsrondje gemaakt. We zouden hen anders ook gezien hebben vanwege geboortes en verjaardagen, maar onze afscheidstournee gaf het bezoek een extra dimensie, omdat we hen voor een langere tijd niet meer zouden zien. Ook gaven we een groot afscheidsfeest.

Familie en vrienden reageerden heel verschillend op ons vertrek; sommigen vonden het geweldig en wilden ons komen opzoeken, terwijl anderen er wat meer moeite mee hadden. Het bleek moeilijk van tevoren in te schatten welke contacten we over zouden houden na onze emigratie. Mensen van wie we het niet verwacht hadden, kwamen logeren. Zij waren nieuwsgierig naar ons leven en wilden onze ervaringen delen. Hierdoor intensiveerde het contact met hen. Met anderen verwaterde het goede contact juist, omdat we niets meer van elkaar hoorden nadat we vertrokken waren.

Speciale aandacht ging uit naar onze ouders. Enerzijds waren ze blij voor ons en gunden ze ons het avontuur, maar anderzijds betekende het dat we ver van hen vandaan zouden zijn. En zoals een kip graag haar kuikens in het oog houdt, zo heeft een moeder ook graag haar kinderen in de buurt, ook al zijn die al lang het huis uit. Er volgden dan ook een aantal goede gesprekken waarin we bespraken wat we zouden doen indien... Daarna konden we met een gerust hart vertrekken.

710-11marleenenharald1

Amerika door Nederlandse ogen

We hadden een huis gehuurd in Stamford, midden in een welvarende regio in de buurt van New York City. Hoewel we er fantastisch woonden, hadden we moeite met de grote kloof tussen arm en rijk die we daar zagen. In Nederland heeft iedereen met een baan een redelijk huis, daar is het ‘alles erop en eraan’ of ‘in deze bouwval zou ik niet willen wonen’. Maar ook positieve aspecten vielen erg op. Zo was er van criminaliteit nauwelijks sprake. Als een pakketje voor de deur werd afgeleverd, dan lag het er drie dagen later nog.

Voordat we vertrokken hadden we een cursus gevolgd voor landverhuizers bij het tropeninstituut. De belangrijkste tip die we kregen was dat je zo snel mogelijk een thuisgevoel moet creëren in je nieuwe woning. Dat is makkelijk bedacht in Nederland, maar eenmaal in Amerika sta je dan in een groot vreemd huis. In eerste instantie hadden we meubels gehuurd, maar al spoedig vervingen we die door meubels die wel naar onze smaak waren. De eerste weken hebben we dan ook heel wat tijd in enorme winkelcentra doorgebracht. Met nog wat eigen spulletjes werd het uiteindelijk snel ons thuis.

Om ons thuis te voelen in de Amerikaanse gemeenschap sloten we ons aan bij een nieuwkomersvereniging. Zo’n typisch Amerikaanse vereniging organiseert allerlei activiteiten, zodat nieuwkomers met elkaar in contact kunnen komen en tegelijkertijd de stad leren kennen. We werden ingedeeld op leeftijd en kwamen in contact met andere stellen, waarvan de meesten uit Manhattan afkomstig waren. Daarnaast waren er net zoals wij een aantal expats. We deden mee aan een kookclub en aan een wijnproefclub. Omdat ik in het begin geen betaald werk mocht verrichten, ging ik vrijwilligerswerk doen in een tweedehands boekenwinkel en op de golfbaan ontmoette Harald buiten werktijd collega’s. Zo leerden we langzaamaan mensen kennen.

Ondanks dat we onze plek vonden, merkten we dat je in twee-en-eenhalf jaar geen Amerikaan wordt (niet dat we dat verwacht hadden). Ook al komt de manier van leven in Amerika overeen met die in Europa, toch is het een totaal ander land met een andere geschiedenis, een andere cultuur en andere gewoontes. In Europa weet bijvoorbeeld zelfs de grootste voetbalhater wel wat van voetbal, maar tussen collega’s die het hebben over American Football of honkballegendes kun je je weleens eenzaam voelen.

Als je daarentegen vertelt dat het in Nederland de normaalste zaak van de wereld is om ’s avonds met de hele familie samen aan tafel te eten, word je vreemd aangekeken. Veel Amerikanen eten wanneer hun dat uitkomt. Bovendien is het in Amerika gebruikelijk om uit eten te gaan wat een alternatief is voor koken. Daardoor gaat het er heel anders aan toe dan in Nederland: je krijgt drie gangen in een half uur geserveerd en bij het afsluitende kopje koffie krijg je geen koekje maar de rekening.

Ook het dagritme is anders. De Amerikaan begint zijn dag vroeg en houdt zich stipt aan de klok. Als een bijeenkomst om acht uur ’s avonds begint, is iedereen precies op tijd aanwezig en tweeënhalf uur later is het vervolgens ook echt afgelopen. Het fenomeen doorzakken komt in hun woordenboek niet voor.

Het doorzakken en het koekje bij de koffie waren dus een paar Nederlandse gewoontes die we misten, maar eenmaal terug misten we de ruimte om ons heen en het gemak en de klantgerichtheid van de Amerikaanse samenleving.

Geen afscheid, maar meenemen

Na een tijd in Amerika te hebben gewoond, wilde ik graag weer op niveau gaan werken. Toen Harald zijn opvolgers had aangewezen, hebben we dan ook afscheid genomen van Amerika. Opnieuw maakten we een afscheidstour, al was deze kleiner dan in Nederland. Twee-en-een-half jaar is lang genoeg om ergens daadwerkelijk te wonen, maar echte vriendschappen hebben toch meer tijd nodig om tot wasdom te komen.

De emigratie naar Amerika voelde niet als een definitief afscheid. Dankzij alle communicatiemiddelen en korte bezoekjes over en weer konden we contact houden met de mensen in Nederland. Toen we terugkeerden, namen we heel veel mee van wat we in Amerika hebben ervaren en beleefd. Door ons verblijf in de Verenigde Staten zijn we meer naar elkaar toe gegroeid, omdat we op elkaar aangewezen waren. Wij zaten soms op de bank, zuchtend: ‘waar zijn we aan begonnen?’, maar samen zijn we er doorheen gekomen. Bovendien hebben we nu ervaren wat het betekent om Europeaan te zijn. Een Europeaan vindt veel eerder dat hij ergens recht op heeft, terwijl een Amerikaan vindt dat hij het moet verdienen. Een Europeaan zet ook vaker vraagtekens bij ongelijkheid, waar een Amerikaan dat als een logisch gevolg ziet van de kansen die je kunt grijpen. Kortom, afscheid nemen in de zin van definitief iets achter laten hoeft tegenwoordig niet meer. Afscheid nemen is veranderd in het opnemen van allerlei andere gebruiken om daardoor een rijker mens te worden.

710-11hello-goodbye_1024

Afscheid van taaldiversiteit

Pieter Muysken antwoordt op vragen van Jorrig Vogels

Muysken is hoogleraar algemene taalwetenschap bij het Centre for Language Studies (CLS) van de Radboud Universiteit Nijmegen.

De diversiteit van de talen in de wereld wordt snel kleiner. Er zijn nu meer dan 6000 talen in de wereld afhankelijk van hoe je telt, want ‘taal’ en ‘dialect’ zijn begrippen die niet helemaal vastliggen. Deze talen zijn verdeeld over een kleine 200 families, ook weer afhankelijk van hoe je telt, omdat we niet alle families al hebben vastgesteld. We schatten dat 50 tot 90 procent van de talen zal verdwijnen vóór het jaar 2100.

Het aantal sprekers per taal varieert van 1 miljard tot 1. Er zijn maar weinig talen met heel veel sprekers en heel veel talen met minder dan duizend sprekers. Na het Mandarijn Chinees met meer dan één miljard sprekers, zijn er zo'n 70 talen met tientallen miljoenen sprekers (van Engels en Nederlands tot Russisch en Arabisch). Dan zijn er nog enkele honderden talen die door vele duizenden of enkele miljoenen mensen worden gesproken. Maar het overgrote deel van de talen (bijna 6000) wordt nog maar door minder dan 1000 mensen gesproken. Nog eens kort in tabelvorm (M = miljoen, K = duizend):

Aantal talen

Aantal sprekers

Voorbeelden

1 taal

1000 M

Mandarijn

10 talen

> 100 M

Engels, Spaans, Hindi, Arabisch, Russisch

60 talen

10 < x < 100 M

Nederlands, Italiaans

200 talen

1 < x < 10 M

Baskisch

75 talen

100 K < x < 1 M

Talen in Afrika en Azië

65 talen

10 K < x < 100 K

43 talen

1 K < x < 10 K

Ca. 6000 talen

< 1 K

Amazonegebied, Mexico, Nieuw Guinea, Afrika

1. Waarom verdwijnen sommige talen en worden andere juist groter?
Talen verdwijnen om verschillende redenen. Op macroniveau gezien kan dit gebeuren door een aantal oorzaken. Door de geschiedenis heen kennen we gevallen van de fysieke vernietiging van groepen sprekers en voor Amerika geldt dat sinds Columbus epidemische ziektes tot het krimpen van groepen sprekers hebben geleid. Ook activiteiten zoals zending, missie en nationaal onderwijs verdrijven talen doordat er een nationale taal wordt opgelegd of een veel gesproken taal uit de omgeving gaat overheersen.

Daarnaast speelt de vernietiging van de leefomgeving (bijvoorbeeld boskap of mijnbouw in het Amazonegebied en in Indonesië) een belangrijke rol. Zo'n vernietiging gaat vaak gepaard met de vernietiging van de economische bestaansbasis van een leefgroep waardoor de groep uiteenvalt en de taal verloren gaat. Bovendien draagt politieke onderdrukking en assimilatiebeleid door de nationale overheid in veel gebieden bij aan de teloorgang van talen. Soms is er (deels gedwongen) migratie naar andere gebieden of grote steden, zoals in de voormalige Sovjet-Unie.

Op microniveau, dat wil zeggen, binnen de gezinnen in de kleine taalgemeenschappen, heb je altijd te maken met een verbroken transmissiecyclus:

Verminderd gebruik

→ verminderde overdracht

→ verminderd gebruik

→ …

Kinderen horen de taal niet meer veel, spreken haar niet meer en dragen vervolgens de taal niet meer over aan hun kinderen.

2. Moeten we het erg vinden dat talen verdwijnen? Het gaat er toch om dat we elkaar kunnen verstaan?
Ja, het is erg. Talen zijn niet alleen middelen van communicatie, maar het zijn ook collectieve kunstwerken en hebben allemaal hun eigen kenmerken. Het zijn eigenlijk een soort onzichtbare en kwetsbare kathedralen.

Net zoals een kathedraal vaak het resultaat is van het werk van vele handen gedurende vele eeuwen, hebben in de loop van de tijd allerlei sprekers kleine brokstukken aangedragen: spreekwoorden, zegswijzen, woordvondsten, bijzondere uitdrukkingen, nuances, alliteraties en rijmpjes. Zo is de taal opgebouwd. Talen zijn hiermee intellectuele schatkamers geworden.

3. Vinden de sprekers van een bedreigde taal het zelf over het algemeen erg dat hun taal aan het verdwijnen is, of zijn het vooral buitenstaanders die zich er druk om maken?

Dat verschilt heel erg. Vaak zijn het buitenstaanders die zich er druk om maken hoewel veel talen volstrekt onopgemerkt verdwijnen. In een aantal gevallen zijn het echter ook de sprekers zelf. Meestal zijn het externe omstandigheden, zoals genoemd onder vraag 1, die ertoe leiden dat een taal verdwijnt en niet de gemakzucht van de sprekers zelf. Vandaar dat sprekers het zelf ook zonde vinden dat hun taal verdwijnt.
4. Hoe is het voor een individuele spreker om zijn moedertaal achter zich te laten en zijn kinderen alleen nog in de dominante taal op te voeden?

Dat is heel dubbel. Kinderen opvoeden gebeurt vanuit hoop op een goede toekomst. Het is dan belangrijk om je kind de taal mee te geven die hiertoe de meeste kansen biedt. Aan de andere kant veroorzaakt achterblijven met een taal die je eigen kinderen niet meer spreken ook eenzaamheid. De laatste sprekers van een taal zijn vaak zeer eenzaam.

5. Verdwijnt er met een taal ook een stuk cultuur en identiteit?
Cultuur in de vorm van allerlei mentale onderscheidingen en patronen verdwijnt zeker. Voor identiteit ligt het anders, want we maken onze identiteit telkens opnieuw. Die identiteit kan heel complex zijn en is niet alleen van taal afhankelijk.

6. Wordt het Nederlands ook bedreigd en spreken we over 100 jaar allemaal Engels?
De kans is klein dat het Nederlands verdwijnt, gezien het feit dat het op wereldschaal tot de grotere talen behoort. Als we echter het Nederlands als bloeiende taal willen handhaven, dan moet daar wel actief aan gewerkt worden.

7. Zorgt de globalisatie voor een steeds verder teruglopend aantal talen in de wereld en wat betekent dat voor de culturele verscheidenheid op aarde?
Het effect op de culturele verscheidenheid op aarde is ingrijpend, maar we zien vaak dat als de ene vorm van verscheidenheid verdwijnt mensen andere vormen ervoor in de plaats zetten. Die zijn dan wel vaak vluchtiger en oppervlakkiger.

8. Kunnen we talen voor uitsterven behoeden?

Alleen in beperkte mate, omdat zo veel afhangt van de leefomstandigheden van de groep. Als we die kunnen verbeteren heeft de taal plotseling veel meer kans, maar als de bestaansbasis van de groep weg is, overleeft een taal ook heel moeilijk.

812-13muysken2

Toelaten en loslaten

Door Piet Aquarius

Stafmedewerker van de Pompestichting.

Een beetje proviand voor onderweg is handig, teveel bagage lastig. De ervaring leert echter dat het niet altijd makkelijk is achter te laten wat de verdere tocht bezwaart. Letterlijk geldt dat voor wandelaars en metaforisch ook voor het leven. Zeker als dat leven geteisterd of getekend is door een rampzalige daad zoals een delict. Hoe kunnen mensen na een gevangenisstraf en/of een tbs-maatregel dat achter zich laten en verder gaan? Het antwoord lijkt me: “Moeilijk. Veel werk. Loont wel de moeite.” Voor dit antwoord heb ik een artikel gelezen van Paul Ricoeur over ‘vergeven’; een avond in het café gezeten met een psychotherapeut die dertig jaar ervaring heeft met forensische en tbs-patiënten; en had ik tevens dezer dagen een toevallig telefoongesprek met A. van de Z. die in 1996 met einde TBS afzwaaide uit de Pompekliniek, waaraan ik sinds 1973 verbonden ben.

De 63-jarige A. is allerminst klaar met zijn tbs-geschiedenis. Sinds hij enkele jaren geleden gescheiden is, is alles weer gaan opspelen. Rond Kerstmis belde hij de Pompekliniek. Eigenlijk vindt de welbespraakte A. dat zijn hele geschiedenis nog eens grondig geëvalueerd zou moeten worden: zijn “niet geheel terechte” veroordeling wegens ontuchtige handelingen met zijn zoontje; zijn behandeling in de Pompekliniek (“heb ik niets aan gehad behalve aan Leo, de creatief beeldend therapeut”); de huidige maatschappijbrede obsessie met pedofilie die geen enkel genuanceerd tegengeluid meer verdraagt. Eigenlijk is volgens A. een cultuuromslag nodig op dit punt en daarvoor wil A. zich inzetten en zoekt hij ook support. Ik vind dat veel gevraagd en dat zeg ik hem ook. Maar ik heb wel met hem te doen als hij vertelt hoe de maatschappelijke aversie tegen alles wat naar pedofilie zweemt ook in hemzelf geslopen is en hem bijna fysiek verscheurt. Aan het eind van het gesprek vinden we elkaar een beetje in onze leeftijd, die ik hoopvol betitel als het begin van een nieuwe levensfase. A. is het daarmee eens en geeft – nogal tot mijn verbazing na de rest van het gesprek – als zijn ervaring met zijn prille zestiger jaren: “Alles begint nu toch wat makkelijker op zijn plaats te vallen.” Ik zeg hem dat ik hetzelfde ervaar. Hij wil contact houden.

Psychotherapeut Peter Schepers (62) denkt dat het woord afscheid vaak al te passief wordt opgevat: het (achter)laten van wat geweest is en nu weer verder. Velerlei afscheidssituaties vragen om een veel actievere houding dan dat ‘laten’. Als we aan tbs-gestelde patiënten denken, vragen we ons af hoeveel van hen ’s nachts wakker liggen van wat ze gedaan hebben en hoeveel er gewoon goed slapen. Maar noch het ene, noch het andere zegt volgens Peter veel over het ‘afscheidswerk’. Hij schetst me de geschiedenis van een tbs-gestelde man F. die zijn echtgenote om het leven bracht: “Het verwerken en loslaten van een dergelijk delict vraagt jaren van intensief contact. Het doel is ook niet om het zo snel mo-gelijk achter zich te laten, eerder het tegendeel: de gebeurtenissen juist uitvoerig bespreken, de feiten intensief onder ogen zien, de consequenties van de ramp aanvaarden, risico’s op herhaling durven bekijken. Geleidelijk aan komt de rouw, diepe rouw om het verlies, om wat hij haar en haar familie, hun gezamenlijke kinderen en zichzelf heeft aangedaan. Feitelijk zijn er niet zoveel tbs-patiënten die zover raken als deze man, maar bij hem heb ik wel mogen meemaken hoe er daarna bij hemzelf en zijn omgeving nieuwe kansen zijn ontstaan. En hoe F. zelf een rijker mens werd. Misschien hebben wij, behandelaars, te weinig oog voor deze laatste dimensie: de kans op verrijking bij het doormaken van een derge-lijke ontwikkeling.”

“Maar dat proces van onder ogen zien, reflecteren en de verantwoordelijkheid nemen voor wat je gedaan hebt, dat is hard werken, daar heb je een ander bij nodig. Het vraagt ook om een beginstap – eraan gaan staan – die niet alle tbs-patiënten opbrengen. Ik kan me voorstellen dat patiënten voorvoelen wat er gebeurt als ze toelaten wat ze hebben aangericht en dat ze daarvoor terugschrikken en ervandaan vluchten. Dan hebben we te maken met allerlei gradaties van het bagatelliseren of ontkennen van het delict. Zoals R. die zijn schoonmoeder ombracht in een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar daarop een visie ontwikkelde in deze trant: ‘Wat stelt het nu eigenlijk voor? - Het had net zo goed niet kunnen gebeuren. Het is werkelijk een toeval: ieder mens is tot doodslag in staat.’ Nogal wat patiënten bouwen na hun delict een bepaalde versie op van de gebeurtenissen die hen in zekere mate verontschuldigt. Ze blijven deze constructie herhalen en die uit nood geboren herhaling biedt hen een zekere zelfbescherming.”

Maar juist die herhaling staat het echte afscheid, het loslaten van het verleden, in de weg. Dat is te lezen in een eminent artikel van de Franse filosoof Paul Ricoeur. We treffen daarin opvallende parallellen met de gedachtegang van Peter Schepers, hoewel Ricoeur zich primair richt op processen van herinneren en vergeten in samenlevingen: hij signaleert in de recente geschiedenis van Frankrijk en Duitsland zowel een teveel als een gebrek aan herinneringsvermogen. Zoekend naar ‘adequate’ herinnering komt hij uit bij het Freudiaanse begrip ‘Durcharbeiten”: tegenover de herhalingsdwang, die ontwikkeling en genezing in de psychoanalyse in de weg staat, staat de herinnering als echte arbeid, de opgave waarvoor de therapeut zijn patiënt stelt. “Dat hij de moed vindt om zijn aandacht te vestigen op de manifestaties van zijn ziekte, de ziekte te beschouwen als een waardige tegenstander, als een deel van zichzelf, als een grond waaruit hij kostbare bronnen hoort te putten voor het verdere leven”, aldus Freud, volgens wie zonder dat ‘Durcharbeiten’ geen verzoening met het verdrongene mogelijke is.

Het actieve herinneren gebeurt volgens Ricoeur primair in het (opnieuw) vertellen, waarbij met name het perspectief van de ander (meer) aan bod komt. Echter: “Op dat niveau biedt de herhalingsdwang het grootste verzet. Op dat niveau ook, is de arbeid van de herinnering het moeilijkst”, zegt Ricoeur. Toch kan dit soort herinneren het verleden veranderen, ook al blijven de feiten hetzelfde. Wat verandert is “de morele lading, de schuldenlast waarmee het verleden tegelijkertijd op het project (het herinneringswerk) en op het heden drukt. Zo zet de arbeid van de herinnering ons op het pad van de vergeving, in de mate waarin deze laatste het perspectief opent van een bevrijding van de schuld, door een verandering van de zin zelf van het verleden.” Verder verbindt Ricoeur de term “herinneringsarbeid” aan het eveneens Freudiaanse begrip “rouwarbeid”, de twee fasen die ook in het verhaal van Peter Schepers op elkaar volgden. Voor de tbs-context is ook deze uitspraak van Ricoeur betekenisvol: “Het actieve, bevrijdende vergeten staat lijnrecht tegenover het ontvluchtende vergeten.”

Quang Nguyen, geestelijk verzorger in de Pompekliniek die me het genoemde artikel van Ricoeur aanreikte, resumeert de zaak krachtig als hij de termen loslaten en toelaten verbindt: “Je laat iets los (je verleden als tbs’er) als je het ook hebt kunnen toelaten”. Vervolgens realiseert deze pastor zich hoeveel dit vraagt van mannen die veroordeeld zijn tot ‘dwangverpleging’ in een gesloten inrichting: hoeveel ruimte en persoonlijke vrijheid is nodig om de donkerste kanten van je bestaan onder ogen te zien en te accepteren? Nog een stap verder denkt Nguyen ook aan het vertrouwen van de omgeving dat nodig is voor die persoonlijk verantwoordelijke procesgang. Is het kliniekmilieu, dat behandelaars bieden aan hun tbs-patiënten te vertrouwen? Is de samenleving te vertrouwen, die de laatste jaren nogal geprononceerd (re)ageert tegen (ex-)tbs-gestelden, en nog extremer tegen pedofielen? Maar iedereen kan zich volgens Quang afvragen: in hoeverre maken wij het elkaar moeilijk of on-mogelijk om het verleden toe te laten en los te laten en verder te gaan?

914-15tbs1

10 van 1 met Mady Oomen

Mady Oomen-Hox (64 jaar) is nu dertig jaar secretaresse bij de Studentenkerk en ging op 26 maart met pensioen.

1 Welk boek, welke film of welk muziekstuk zou je iedereen aanraden om te lezen, zien of luisteren?

Het boek Het hermetisch zwart van Marguerite Yourcenar. De conversatie met een prior in een klooster in dit boek is ongeveer het mooiste wat er ooit geschreven is. Bovendien ga ik al 64 jaar in augustus op vakantie vlakbij Brugge waar het boek zich afspeelt; Brugge is haast als mijn achtertuin.

2 In welk onderwerp zou je je nog willen verdiepen?

Ik wil mijn eigen afkomst uitzoeken. Mijn vader is ooit begonnen onze stamboom uit te zoeken maar is in de Napoleontische tijd het spoor kwijtgeraakt. Tot mijn stomme verbazing kwam ik in Hoog-Elten een heel kerkhof vol met Hoxen tegen en dat intrigeert me mateloos.

3 In welke omgeving kom je het best tot je recht?

Ik denk dat ik hier in de Studentenkerk het beste tot mijn recht ben gekomen. Het is een baan met veel vrijheid binnen de opdrachten die je hebt; je deelt je eigen tijd in. Voor een leidinggevende rol ben ik denk ik niet in de wieg gelegd. Als secretaresse heb je een dienende functie en dat beviel goed. De sfeer met de teamleden is nu geweldig, daarom heb ik het ook zo lang volgehouden. Er is ook een periode geweest dat het in het team niet goed liep en ik overwoog om weg te gaan. Daarna veranderde er veel en was het een uitdaging om met nieuwe mensen te beginnen en werd het weer echt leuk. Maar als ik bijvoorbeeld een brief krijg van de gemeente dat ik belasting moet betalen over een locatie die we al jaren niet meer hebben, word ik nog steeds bloedlink en klim ik meteen in de telefoon. Of ik een haaibaai ben weet ik niet, maar ik wil dat alles goed geregeld is en de pastores zich niet overal druk over hoeven te maken. Anders ben ik ook maar een stomme tiepmiep.

4 Mijn leven heeft een wending genomen toen…

…ik bij de Studentenkerk ging werken. Mijn man en ik waren op zoek naar een woning, maar stonden nergens ingeschreven. We kwamen uit bij een boerderij waar een student theologie de ruimte wel met ons wilde delen. Die student werd later studentenpastor. Op een bepaald moment kwamen we hem tegen in de stad en hij vertelde dat de secretaresse wegging en dat het niet zo simpel was om een ander te vinden. Mijn echtgenoot zei toen: “Maar hier staat er een!” De volgende dag kon ik beginnen, eerst op proef en 1 februari 1980 officieel, toen nog in de pastorie op de Prof. Van Weliestraat.

5 Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt?

Maak van je hart geen moordkuil. Ik ben een tijdje overspannen geweest en daar leer je van. In mijn opvoeding staan pastores een stapje boven gewone mensen, dus je hebt er meer respect voor. Het gevolg daarvan was dat ik geen ruzie durfde te maken. Maar als je ze te hoog op een voetstuk zet, donderen ze er ook heel erg vanaf. Dat heb ik nu wel geleerd: als het me niet zint zeg ik het ook gewoon. Je moet eerlijk zijn ten opzichte van jezelf en vooral ten opzichte van anderen.

6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?

Het is jammer dat de universiteit niet meer voluit Katholieke Universiteit heet en dat ze geen officiële katholieke theologische opleiding meer hebben. Nu is alleen de Studentenkerk nog een openlijk teken van de katholiciteit. De Studentenkerk heeft in de jaren ’80 een voortrekkersrol binnen de Kerk gehad. De vrouwendiensten en de Roze Zondag zijn bijvoorbeeld nu normaal en helemaal niet meer opzienbarend. Die voortrekkersrol in de liturgie is wel een beetje achteruit gegaan. Theo is wel heel goed bezig met de meditatie, het is mooi dat daar zoveel mensen op afkomen.

7 Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft?

Een goed netwerk van alumni, ondanks heel veel pogingen. Deze universiteit is nog jong en is te veel aan verandering onderhevig om een traditie te creëren. Ik denk dat mensen niet trots genoeg zijn dat ze aan de universiteit hebben gestudeerd. Mijn dochter heeft op Nijenrode gezeten. Daar komen elk jaar nog mensen uit Australië en Zuid-Afrika overvliegen voor de reünie van de studievereniging. Nijmegen wil graag vergeleken worden met beroemde universiteiten, maar dat zal nog wel een tijdje duren.

8 Gelovig, atheïst of iets anders?

Ik ben niet erg gelovig meer, maar ik heb wel iets met Maria. Thuis heb ik een Mariabeeld op de kast staan. Ik doe er niets mee, maar het staat er wel, heel gek. Volgens mij zit dat in de genen. Mijn oma ging nooit op zondag naar de kerk, maar wel altijd op dinsdag want ze was gek op Sint Antonius. Mijn moeder doet hetzelfde, ze houdt novenen voor de familie. Wij komen uit een traditie van ‘bij’-geloof – je moet Belg zijn om dat te begrijpen, dat is zo anders in Nederland. Natuurlijk probeer ik een goed mens te zijn en te leven volgens universele regels zoals: je moet je naaste liefhebben zoals jezelf. Maar ik weet niet of God, Jezus of Maria daar een rol in speelt. Ik zeg altijd: “de beste manier om van je geloof te vallen is voor de kerk te gaan werken”.

9 De Katholieke Kerk…

...is niet iets om blij van te worden, helemaal in Nederland niet. Ik denk dat de kerk alles zal overleven, ondanks alle ellende die je erin meemaakt. Ze hebben het allemaal wel een keer meegemaakt. Ik ga er ook niet uit, al zou ik kunnen kiezen. Ik vind het heel leuk als mensen bij elkaar komen die er behoefte aan hebben om elke zondag een stichtelijk woord te horen. Ik kan me er wel iets bij voorstellen, maar heb die behoefte niet. Dat je je naaste niet mag doden enzovoort kan ik zelf wel bedenken. Niemand hoeft van de kansel te roepen “het is zo mooi als je dit en dat doet”; dat weet ik wel.

10 Wat is het eerste wat bij je opkomt bij het thema ‘Afscheid’?

Dat ik uitgezwaaid word 26 maart, samen met Els Schaapkens die ik al net zo lang ken als ik bij de Studentenkerk werk. Ik roep altijd: “Ik hoor hier bij het meubilair zo ongeveer”. Laatst hoorde ik iemand aan de andere kant van de lijn zeggen: “Help, ze zit er nog altijd! Die wordt daar honderd.” Het contact met studenten zal ik zeker missen. Dat houdt je bij de tijd en jong. Ik draag mijn werk over aan de nieuwe secretaresse en ik denk dat ze daar een hele goede aan hebben. Grote projecten die afgerond moeten worden heb ik niet. Het jaarverslag moet nog klaar en dan kan ik met pensioen.

1016-1710van11

Geraakt

Door Veronie Meeuwsen

Studeert religiewetenschappen aan de Radboud Universiteit met als afstudeerrichting spiritualiteit.

Het testament van Franciscus

De Heer heeft mij, broeder Franciscus

op de volgende manier het begin gegeven

van een boetvaardig leven:

toen ik in zonde leefde,

leek het me te bitter om melaatsen te zien

en de Heer heeft mij tussen hen gebracht

en ik heb hun barmhartigheid bewezen.

En toen ik bij hen wegging,

was wat me bitter leek

voor mij veranderd in zoetheid naar ziel en lichaam;

en ik was er daarna nog een tijdje vol van

en heb de wereld verlaten.

(...)

Franciscus van Assisi, De Geschriften, p.102

Een aantal jaren geleden zag ik een film over het leven van Franciscus van Assisi, de film ‘Brother Sun, Sister Moon’. Deze film heeft destijds veel in mij los gemaakt: de radicale keuzes die Franciscus maakte om zijn ouderlijk huis, familie en vrienden, veiligheid en rijkdom achter te laten en onderweg te gaan in vertrouwen op God en te doen wat er onderweg van hem gevraagd wordt. Er is veel in zijn levensverhaal dat mij aanspreekt, maar het beeld van Franciscus dat mij het meest raakt is zijn omhelzing van een melaatse. Dat beeld staat op mijn netvlies gegrift en is het voorbeeld waarnaar ik wil leven. Ik heb altijd gedacht dat ik dat beeld ontleende aan bovengenoemde film, maar onlangs zag ik de film opnieuw en bleek dat beeld er helemaal niet in voor te komen. Kennelijk heb ik mijn eigen beelden gevormd van de verhalen die ik in loop van de jaren over Franciscus heb gehoord.

Mijn beeld is dat Franciscus vanaf zijn paard een aalmoes wilde gooien naar een melaatse bedelaar, maar door iets bewogen werd om van zijn paard af te stappen en de ander te omhelzen. In zijn testament vertelt Franciscus hoe zijn leven veranderde toen hij bij de melaatsen kwam. Hij beschrijft niet wat er precies gebeurd is, maar hoe de ontmoeting hem veranderde. Hij had al-tijd met walging neergekeken op melaatsen. Het was hem zelfs te veel om hen te zien. Toch is hij met hen in contact gekomen. God bracht hem tussen de melaatsen, zegt hij, waardoor er iets wezenlijks is veranderd. Niet alleen is het niet meer bitter hen te zien, maar hij ervaart het zelfs als ‘zoetheid naar ziel en lichaam’. De verhoudingen zijn veranderd. De melaatsen zijn niet meer de arme, zieke mensen die zijn hulp nodig hebben, maar zij geven hem iets terug. De omhelzing waarover Franciscus hier niet vertelt, is wel een passend beeld hiervan: een beweging van twee kanten. In de ontmoeting en omhelzing zijn er geen muren meer die de ander van mij scheiden.

In deze ontmoeting van Franciscus zie ik een illustratie van de volgende evangelietekst: ‘Dan zullen de rechtvaardigen hem antwoorden: “Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en opgenomen, u naakt gezien en gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn we naar u toe gekomen?” En de koning zal hun antwoorden: “Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan.”’ (Matt. 25.37-40). Franciscus ontdekt dat hij in ieder mens dat een appel op hem doet Christus kan ontmoeten. Het is misschien ook precies daarom dat hij voorheen niet eens de blik van de ander durfde te zien, omdat in de ogen van de ander dat appel te lezen valt. Maar wanneer hij de ander toch tegemoet komt, is de gave niet eenzijdig, maar komen twee mensen elkaar tegemoet.

Mij heeft dit beeld veranderd. Ik wil zo leven zonder muren om mij heen die de ontmoeting in de weg staan. En muren bouw je altijd en overal om je heen. Ook ik ken het gevoel een ander niet in de ogen te durven zien of met een boog om iemand heen te willen lopen. Ik doe mijn best die muren te blijven afbreken, maar misschien is daarbij soms ook Gods hulp nodig, door mij op die plekken te brengen waar ik tussen de anderen kan zijn en de zoetheid daarvan mag proeven.

1118-19geraakt1

Afscheid en loslaten

Door Marc Eyck

Religiewetenschapper en geestelijk verzorger (i.o.) bij de Studentenkerk Nijmegen.

Zo'n dag dat alles glimt en blinkt

Alsof het geen eind is maar een begin

Stijgt de merel op en zal 's avonds laat

Voorgoed vertrekken, weg uit de straat

Misschien heb je dan dit geleerd

Als het getij zich tegen je keert

Alles went, zelfs het verdriet

Maar het afscheid niet...

Liselore Gerritsen, Afscheid

Eén van mijn eerste herinneringen is die waarin mijn beide handjes vastgehouden worden door mijn ouders. Ik loop tussen ze in en maak wat zwevende sprongetjes boven het asfalt van een parkeerterrein. Dit beeld is mij lief, omdat het oude gevoelens van geborgenheid en liefde in mij oproept. Ik wist mij geliefd door mijn jonge ouders die ook elkaar lief hadden. Dit beeld en die gevoelens heb ik nooit losgelaten en ook niet kunnen loslaten ondanks dat ik afscheid heb moeten nemen van mijn kindertijd en het idee dat mijn ouders bij elkaar zouden blijven.

Sinds het moment dat mijn kinderbeentjes los van de aarde kwamen, heb ik van veel afscheid moeten nemen en los moeten laten. Mijn eerste melktanden verdwenen om nooit meer terug gezien te worden. Mijn twee lieve konijntjes, Snuf en Grijsje, allebei dood en begraven om vervangen te worden door mijn eerste poes. Ik bleek al snel gekker op mijn poes dan op de konijnen.

Maar dit was nog kinderspel vergeleken met het afscheid moeten nemen van mijn eerste echt grote jeugdliefde. Tranen met tuiten heb ik gehuild en al wat heilig is vervloekt, toen mijn lief een ander puistig puberexemplaar boven mij verkoos. Gelukkig vond ik alras weer vertroosting en liefde in de armen van een ander meisje. Loslaten bleek geen enkel probleem. Het hart is een mooi maar ook verraderlijk iets. Zo luidt ongeveer ook de titel van JT Leroy's boek: The heart is deceit-ful above al things. Het hart kan soms pathologisch trouw zijn, maar evengoed obsceen vergeetachtig.

Iets rondom dit complexe karakter van de menselijke geest komt tot uitdrukking in de begrippen 'afscheid' en 'loslaten'. Ofschoon de termen vaker dan eens te hecht verbonden worden of als synoniem worden gebruikt, drukken ze iets anders uit. Men hoort wel eens zeggen: "Als je afscheid neemt van een relatie moet je hem of haar ook los kunnen laten". Of een andere vreemde uitspraak rondom een zogenaamd correct verlopen rouwproces: "Nadat hij een jaar geleden afscheid heeft moeten nemen van zijn zieke vrouw, heeft hij haar eindelijk los kunnen laten". Aan dit soort goedbedoelde of lekenpsychologische opmerkingen heeft men weinig. Ze bieden geen troost, kennis of inzicht in een werkelijkheid die weerbarstiger is dan ons lief is. Afscheid nemen en loslaten; soms gaat het goed samen, maar veelal ook niet. Dat laatste kan veel pijn doen en volgens sommigen 'ongezond' zijn, maar zoals Pascal schreef: 'Le coeur a ses raisons que la raison ne connait pas'. Het is ondermeer dit geheimenisvolle terrein dat een pastor of geestelijk verzorger in alle voorzichtigheid probeert af te tasten en te beluisteren.

Iets van hierboven gezegd lees ik ook in het gedicht van Liselore Gerritsen. Waarbij de eerste strofe iets van het gevoel 'los te kunnen laten' uitdrukt, wat geen einde blijkt maar een nieuw begin. En toch… afscheid nemen wil maar al te vaak moeilijk wennen. Zo lijkt ons hele leven een oefening in het afscheid nemen. Een afscheid van onze kindertijd, van geliefden en tenslotte, zo dichtbij, van onze lichamelijke en geestelijke vermogens, het leven zelf. Dit laatste dan los te kunnen laten is niet enkel een verdienste, maar kan ook iets van genade in zich dragen. Als een merel, 's avonds laat, te mogen vertrekken, weg uit de straat.

1224weg

Citaat van de straat

Afscheid hoort bij het leven; het is zwaar, maar je ontkomt er niet aan.

Student geneeskunde, 28 jaar

Dan denk ik direct aan ‘dood’.

Student Arabisch en islam, 22 jaar

Afscheid roept leegte op; het gaat van je weg.

Student rechten, 23 jaar

Bij afscheid blijft bij mij toch altijd de hoop op het weerzien.

Student geneeskunde, 20 jaar

Afscheid is loslaten van fijne en van vervelende dingen.

Student religiewetenschappen, 27 jaar

Afscheid associeer ik met een nieuwe fase: iets achter je laten en met iets nieuws beginnen. Student geneeskunde, 22 jaar

Voor mij is afscheid iets verdrietigs: dat je iemand lange tijd niet zult zien. Het kan ook mooi zijn, het elkaar terug zullen zien na nieuwe ervaring te hebben opgedaan.

Student medische biologie, 22 jaar