Zoek in de site...

11-4

JAARGANG 11, NUMMER 4: EENHEID

kaft

Redactioneel

Eenheid

Eenheid: het is een typisch Proviandthema. Elke keer weer werpen we een onderwerp op tafel waarvan je wel weet wat het betekent, maar je je tegelijkertijd afvraagt wat het naadje van de kous is. Gewoonlijk helpen de artikelen wel om het onderwerp te verduidelijken, en ook dit keer is dat zo (anders zou het niet de Proviand zijn), maar desalniettemin loop ik nu nog steeds rond met de vraag: ‘Wat is eenheid?’

Deels weet ik wel het antwoord. Ik ben geen gespleten persoonlijkheid, al houd ik ervan om af en toe gek te doen, en dus zou ik kunnen zeggen dat ik een eenheid ben. “Maar”, roept vervolgens de filosoof in mij, “waarom loop je dan soms met je hoofd in de wolken en gaan je voeten hun eigen weg? Dat kun je toch moeilijk een eenheid noemen?” Goed punt van die filosoof. Ben ik toch nog een gespleten individu. Blijkbaar besta ik uit een deel dat hoofdredacteur is en onder andere dit redactioneel heeft geschreven, uit een deel dat de filosoof uithangt, uit een deel dat graag in de wolken verkeert, en een deel dat beide voeten stevig op de grond heeft staan. Waar is de eenheid van mijn ‘ik’ gebleven?

Om het nog wat gecompliceerder te maken: is het wel correct om bij eenheid eerst aan mijn eigen ego te denken? Ik sta in de wereld en heb contact met mensen. Zo communiceer ik nu bijvoorbeeld met jou, al is mij totaal onbekend wie die jij is. Moet ik de eenheid niet zoeken tussen de ander en mijzelf?

Maar genoeg over mijzelf. Ik wil niet ten prooi vallen aan de eilandmentaliteit. Hoe zit het met de eenheid in de wereld? De wereld is een bol en dus een eenheid, maar wat erop gebeurt, dat laat zich niet zomaar beschrijven. We zouden dus kunnen stellen dat er geen eenheid op aarde is, want als alles hetzelfde zou zijn, dan zou het een stuk makkelijker zijn om het te beschrijven. Of toch niet? Kunnen we één zijn in veelvoud en verscheidenheid?

De vraag wat eenheid is heb ik nog niet beantwoord, maar de artikelen hebben mij wel ertoe aangezet om het onderwerp van alle kanten te belichten. Ik daag je uit hetzelfde te doen.

Tanja van Hummel

GOD

God is één in drie personen

Door Stephan van Erp

Universitair docent systematische theologie en religie en cultuurtheorie aan de faculteit der theologie en religiewetenschappen van de Radboud Universiteit.

Christenen geloven in één God. Deze is Eén! Niet meer, niet minder. Deze God laat zich door geen getal, geen hoeveelheid, door niets inperken. God is voor gelovigen altijd weer meer dan te bevatten is, groter dan het hart, verder dan de ogen reiken. Maar God blijkt vaak ook minder dan hoe zij zich God voorstellen: alomtegenwoordig, maar soms zo opvallend afwezig; almachtig, maar ook machteloos met de machtelozen; God is eigenlijk kleiner dan de grote woorden en gebaren waarmee gelovigen God tooien en vereren. God is één, en meer dan dat, en minder nog.

Misschien is het wel zo dat het woordje ‘één’ in ‘één God’ geen nummer, geen getal, geen cijfer is, maar duidt op een eenheid die met geen logica te beschrijven is en in geen telraam aanschouwelijk te maken is. Het is niet de eenheid van een op zichzelf bestaand ding of individu, maar een eenheid die erop duidt hoe alles in de wereld om ons heen samenhangt, of de eenheid van de relaties en verbanden die mensen in hun leven aangaan, zoals de twee-eenheid van het huwelijk, de allesopslurpende en allesonderbrekende eenheid van de verliefdheid, of de eenheid van de natuur en de werkelijkheid om ons heen, waarin wat verandert afhankelijk is van of samenhangt met iets anders. Zo misschien, kunnen wij het één van die Ene – met naam genoemd: God – verstaan. God is één, maar altijd in relatie tot iets anders, nooit los verkrijgbaar, nooit abstract, nooit zomaar iets helders, herkenbaars, op zichzelf alleen. God is één in relatie.

Wt ons dus kan wijzen in de richting van die God die eenheid is, is samenhang en relatie in deze wereld, in ons leven dus, zelfs als dat leven zich als chaos voordoet en van conflicten vergeven is. Maar wat voor samenhang, wat voor relatie gaat het hier dan om? Ook daarop is geen eenduidig antwoord te geven. Welk woord, welke naam, welk antwoord er ook uitgeprobeerd wordt om naar God te verwijzen – weg, waarheid, wijsheid, licht, leven, liefde, onnoembare, onzichtbare, onmeetbare, zin, zoektocht, zucht, en er zijn

nog zoveel andere – geen woord of naam volstaat voor iedereen, te allen tijde, voor elke situatie of elke persoon. Geen één. Er is geloof, hoop en liefde voor nodig, om aan deze woorden en namen enige betekenis te geven, steeds opnieuw. God is zozeer relatie, dat God steeds opnieuw in relatie met mensen treedt, zodat ze met angst en beven, in troost en vertrouwen, geloven in die ene God. Zo geloven christenen in één God. En dat geloof in één God delen ze met moslims en joden.

Nu is er in de loop van de geschiedenis iets met het geloof in de eenheid van God gebeurd. Wie aan christenen vraagt waarin ze geloven, kan zoveel antwoorden verwachten als er christenen zijn. Maar zelfs in de geloofsbelijdenissen waarin die vele antwoorden tot een voorlopig bestand zijn gekomen, wordt vaak met meer dan één woord gesproken om het geloof in die ene God uit te drukken. Dat heeft met die ingewikkelde eenheid in relaties te maken, maar ook met het geloof in Gods aanwezigheid. Te geloven dat de goddelijkheid van God ook in de wereld tastbaar of aanwijsbaar aanwezig is, is voor mensen een bron voor de verbeelding. Wie er de voor christenen heilige schriften op na leest, treft er regelmatig momenten in aan, waarop God zich in een wereldse gedaante – een stem, een spoor, een storm, een bedelaar, een brandend braambos, een boodschapper – laat horen of zien.

Soms worden aan die wereldse gedaanten persoonlijke trekken toegedicht, zoals in het Bijbelboek Spreuken (8, 121): ‘Ik, Wijsheid, ik woon bij Beraad’, zo staat er geschreven, en verder staat er: ‘Ik heb inzicht, ik heb kracht. Door mij regeren koningen, bepalen heersers wat rechtvaardig is. Wie mij liefheeft, heb ik ook lief, wie mij zoekt, zal ik vinden.’ Inzicht en kracht hebben, liefhebben, zoeken, vinden, het zijn allemaal persoonlijke eigenschappen die aan Wijsheid worden toegeschreven, aan God. Aan God wordt wijsheid toegeschreven. Betekent dit dat de Wijsheid God is, of God Wijsheid? En als Wijsheid eigen karaktertrekken heeft, betekent dat dan dat God en Wijsheid ook naast elkaar bestaan? Zo staat het wel in het boek Spreuken: ‘God schiep mij vóór alles er was’ en even verderop staat in de tekst: ‘Ik was erbij toen God de hemel zijn plaats gaf en een cirkel om het water trok en de fundamenten van de aarde legde.’ Alsof Wijsheid naast God zetelde, terwijl God al dat grote werk verrichtte. Ik versta deze woorden zo: De Wijsheid is in de wereld en was al bij God, nog voordat de wereld er was; bij God en ook in de wereld, zodat mensen er hun omgang mee kunnen vinden, want de Wijsheid roept: ‘Luister naar wat ik je leer, en word wijs; wie mij vindt, vindt het leven’. Soms leidt dergelijke taal tot misverstanden, namelijk te geloven in de Wijsheid, zonder in God te geloven; of te geloven in de Wijsheid als een andere god. Christenen geloven dat er in de wereld vingerwijzers, karaktertrekken van God te zien zijn. En dat geloof dreigt wel eens af te doen aan de eenheid die God is

In de loop van de geschiedenis gebeurde er iets met het geloof in één God wat de goddelijke eenheid danig leek te ondergraven. Eén mens was er, die onder alle andere gezalfden, gezondenen en eerstgeborenen, na verloop van tijd naast God ook God genoemd werd: Jezus van Nazareth. In het evangelie van Johannes legt de schrijver het Jezus zelf in de mond (Joh. 8, 1829). Hij zegt: ‘Als u mij zou kennen, zou u mijn Vader ook kennen.’ En even verderop zegt hij: ‘U bent van beneden, ik ben van boven; u hoort bij deze wereld, ik hoor niet bij deze wereld’. De schrijver van het Johannesevangelie is ervan overtuigd: Deze Jezus is de Zoon van God, God bij God, van meet af aan, in alle eeuwigheid. Als God is Jezus leven en licht, altijd al bij God en in de wereld. Gaat het hier nu om één God of twee goden? Jezus zegt in het evangelie: ‘Hij die mij gezonden heeft is bij mij; Hij heeft me niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat Hij wil.’ Eén God of twee goden; is Jezus God of niet? Het heeft een paar eeuwen conflict en verkettering nodig gehad om op die vraag een, voor mensen van nu, ingewikkeld antwoord te geven, omwille van de eenheid, omwille van God. En het antwoord waarmee men in het christendom is verder gegaan, klinkt: Jezus is God, maar God laat niet af één te zijn.

In het Johannesevangelie zegt Jezus: ‘Waar ik naartoe ga, kunt u niet komen’. Jezus zegt dat hij bij de Vader zal zijn. Dat is een troost, maar ook een gemis. Deze oneindige afstand, deze gevoelde afwezigheid – van de verlosser, van de waarheid, van het licht – wordt al eeuwenlang door mensen in herinnering gebracht in de vormen van geloof, hoop en liefde, die zelf als tekenen van God worden ervaren. Vreemd eigenlijk, hoe uit de dood van Jezus, na het lijden en de onderdrukking, zoveel kracht en levenszin is ontstaan. Die kracht wordt ervaren als een teken van Gods aanwezigheid, niet van deze wereld, maar in de wereld, om ons heen. Het is deze goddelijke kracht, die in het christelijk geloof ‘Geest’ genoemd wordt: het leven van de hoop en de verwachting. Het is deze Geest die naast de Vader-God en de Christus-Zoon als derde goddelijke persoon wordt gezien. En deze Geest is het die in onze tijd de uitdaging van het christendom vormt. In kerken over de hele wereld wordt de aanwezigheid van die Geest steeds sterker gevoeld. Te midden van het tegendeel van de eenheid, te midden van gewelddadige conflicten en eigenbelang, is er een geloof in de Geest van de liefde, die bij God en in de wereld is.

Het christelijk geloof in één God, zo zou je kunnen zeggen, doorloopt drie stappen: Christenen geloven in één God, die in de wereld, in de mens Jezus van Nazareth onder de mensen heeft verkeerd en het meest menselijke, tot het meest vernederende aan toe, heeft ervaren. Na die vernedering is het geloof gegroeid in de Geest van de liefde en de hoop, wiens aanwezigheid in het hier en nu wordt ervaren. God is dus één, maar een God die in relatie met mensen treedt en die zelf één is in relatie.

god

Diplomatieke taal

Taalkundig koorddansen voor gevorderden

Door Tanja van Hummel

Een bewerkte samenvatting van: Helm, R. van der (2009) ‘Het gladstrijken van de laatste plooien’. In: Onze Taal 78, pp. 228-231.

De eenheid van Europa en de vreedzame betrekkingen in de wereld zijn grotendeels te danken aan diplomaten. Zij proberen door het voeren van gesprekken en briefwisselingen te voorkomen dat de wapens opgepakt worden en conflicten uitbreken. Tegelijkertijd is hun taak de eigen doelen te verwezenlijken en leggen ze uit waarom in hun thuisland dingen mogen die elders on-denkbaar zijn. Diplomatieke taal is hierbij uiterst belangrijk. Spreken we van ‘burgerslachtoffers’ of van ‘nevenschade’, van ‘aanvaarding’ of ‘excuus’? Hoe draagt het taalkundig koorddansen van diplomaten bij aan de eenheid in de wereld?

Dat diplomatie koorddansen is, wordt prachtig geïllustreerd door de volgende definitie van ‘diplomaat’: een diplomaat is iemand die je op zodanige wijze vertelt dat je naar de hel moet lopen dat je uit gaat zien naar die reis. Eén ondiplomatiek woord van diezelfde diplomaat kan echter de hel op aarde doen laten uitbreken. Om het evenwicht te bewaren op het koord hebben diplomaten een scala aan regels en codes tot hun beschikking waardoor een hoogoplopende ruzie omgebogen kan worden in een ‘zakelijk verschil van inzicht’ en moeizame onderhandelingen in ‘het gladstrijken van de plooien’.

Diplomatieke taal lijkt door de nietszeggende en clichématige uitdrukkingen omzichtig en weinig doeltreffend, maar schijn bedriegt. Diplomatieke taal is wel degelijk doelgericht. Een diplomaat die zijn boodschap niet weet over te brengen, faalt in zijn missie. Juist internationale diplomatiek gaat over het onderhouden van relaties en het inzetten van die relaties om de eigen doelen te realiseren. In de klassieke diplomatie is het hoofddoel het voorkomen en oplossen van conflicten. In de publieksdiplomatie, een eigentijdse vorm van diplomatie, gaat het daarnaast ook om het vinden van bondgenoten. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de lobby van de Verenigde Staten om genoeg bondgenoten te krijgen om Irak aan te kunnen vallen. Daarnaast is een belangrijk aspect van de publieksdiplomatie het uitleggen van het landsbeleid. Nederland heeft hieraan een hele kluif: hoe leg je het euthanasiebeleid uit, hoe verdedig je het gedoogbeleid en hoe vertel je dat Wilders een politicus is en niet een cineast?

diplomatiek

Het draait echter niet alleen om het overbrengen van de boodschap. In essentie is de diplomatieke taal gericht op het bereiken van een resultaat waarin de betrokken partijen zich kunnen vinden en dat het minst schadelijk is voor de eigen positie. Dit vraagt om veel tact, want wanneer het gaat om een internationaal imago of om nationale trots zijn veel landen snel op hun teentjes getrapt. De relatie tussen Nederland en Indonesië is bijvoorbeeld ‘historisch gecompliceerd’ doordat Nederland de ‘Proklamasi’, de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring van 1945, niet erkende en geen excuses maakte voor het gewelddadig optreden tijden de politionele acties. Ben Bot, in 2005 minister van Buitenlandse Zaken, zette, vanuit diplomatiek oogpunt, de beslissende stap op weg naar een betere relatie. Hij sprak tijdens de viering van de Indonesische onafhankelijkheid namens de Nederlandse regering “de politieke en morele aanvaarding” van de ‘Proklamasi’ uit, want “met de kennis van nu moet [men] constateren dat Nederland destijds aan de ‘verkeerde kant van de geschiedenis’ is terechtgekomen door niet tijdig de onafwendbaarheid van de Indonesische onafhankelijkheid te onderkennen”. Voor de goede verstaander was echter duidelijk dat ‘aanvaarding’ geen ‘erkenning’ was. Toch werd de rede van Bot unaniem geroemd, zelfs door de kritische VVD’er Hans van Baalen die de ambiguïteit van Bot onderstreepte met: “Ik leg de speech van de minister wel zo uit dat de Nederlandse regering tegelijkertijd de oudstrijders in ere houdt.” Dit is wat men noemt ‘taalbehendige topdiplomatie’.

Als tact zo belangrijk is, wekt het geen verbazing dat er diplomatieke omgangsvormen zijn. Die omgangsvormen gelden niet alleen voor de sociale omgang tussen diplomaten, maar ook voor bepaalde taalhandelingen. Veel formele communicatie tussen landen verloopt bijvoorbeeld via ‘notes verbales’ waarvan de Nederlandse aanhef standaard is: “De ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden biedt de minister van Buiten-landse Zaken van de Republiek / het Koninkrijk […] haar complimenten aan en heeft de eer het ministerie te berichten dat...” De afsluiting is ook steeds dezelfde: “De ambassadeur maakt gaarne van deze gelegenheid gebruik om het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek / het Koninkrijk […] de hernieuwde verzekering harer bijzondere hoogachting te betuigen”.

Het overtreden van zulke omgangsvormen kan een diplomatieke rel teweeg brengen. De Belgische oud-minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht noemde Jan Peter Balkenende bijvoorbeeld “Harry Potter” en beschuldigde de Congoleaanse regering frontaal van corruptie en zette zo de relaties met beide landen onder druk. Zulke incidenten grijpen landen graag aan om hun verontwaardiging te uiten en om hun positie te versterken of imagoschade te voorkomen. Dit is een manier om de internationale pikorde vast te stellen: het (moeten) aanbieden van excuses zegt nu eenmaal iets over de hiërarchie van landen.

De taalcodes en omgangsvormen werken echter maar tot op zekere hoogte. Daarnaast zal een diplomaat zich moeten beroepen op zijn taalbehendigheid en dus gebruik moeten maken van eufemismen, overdrijvingen, holle frases en understatements. Eufemismen worden zeer vaak ingezet. Ze zijn bruikbaar om een situatie te laten deëscaleren, bijvoorbeeld ‘plooien en gladstrijken’ (zware onderhandelingen voeren), ‘een misverstand uit de wereld helpen’ (een diplomatieke blunder rechtzetten) of om vervelende zaken te verzachten, bijvoorbeeld door burgerslachtoffers te benoemen als nevenschade. Maar soms helpen overdrijvingen juist: ‘onze trouwste bondgenoot’ en ‘de As van het Kwaad’.

Echter, soms is zwijgen beter dan spreken. De holle frases van neutrale, nietszeggende woorden en begrippen die alles openhouden, zoals ‘een goed gesprek’, zijn dan bruikbaar. Daartegenover staat het mediagenieke understatement. Colin Powell, de Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken, zei van de wapeninspecteurs in Irak “Ze hadden er meer van kunnen maken” en maakte zo de weg vrij voor de Irakoorlog.

Aan het overbrengen van een boodschap gaat vaak een heel spel van onderhandelen vooraf. Zeker als het om iets belangrijks gaat, wordt ieder woord op een goudschaaltje gewogen. Het is niet altijd mogelijk om tot een verklaring te komen waarin alle betrokkenen zich kunnen vinden. Vaak wordt er dan voor een ‘openeinde-constructie’ gekozen. Partijen beloven dan bijvoorbeeld dat ze ‘alles in het werk stellen om de doelen te bereiken’, maar verzuimen dat concreet te maken en zulke afspraken kunnen door iedere partij weer op eigen wijze geïnterpreteerd worden. Bij het sluiten van de Rambouillet-akkoorden tussen Servië en Kosovo werd aangestuurd op de formulering dat Kosovo ‘gelijkwaardige’ internationale betrekkingen mocht onderhouden met de andere delen van Servië-Montenegro. ‘Gelijkwaardig’ betekende voor Kosovo ‘gelijke relaties’, maar dat betekende het zeker niet voor Servië, omdat ze dan impliciet de onafhankelijkheid van de ‘afvallige provincie’ zouden erkennen. Zulke bewuste dubbelzinnigheden lossen de problemen meestel niet op, maar er wordt extra tijd mee gewonnen waarin alsnog een oplossing kan worden gevonden.

De vrede en eenheid in de wereld hebben we dus voor een groot deel te danken aan de diplomaten die de angels uit het internationale verkeer halen. Met hun gereedschapskist vol eufemismen, overdrijvingen, understatements en holle frases en met hun gevoel voor tact, strijken ze de plooien glad en bouwen constructief aan de onderlinge betrekkingen. Zo dragen ze bij aan een vreedzame wereld.

Op weg naar wereldvrede

Door Leon Groenewegen

Student natuurkunde aan de RU.

In 1945 werden de Verenigde Naties opgericht om de wereld tot één vriendschappelijk geheel te smeden. Even oud als de VN zelf, zijn VN-simulaties waar studenten voor virtuele wereldvrede strijden. Maar voor beide geldt de vraag: hoe haalbaar is dat doel?

De VN zijn vooral bekend van hun ingrijpen – en vooral ook niet-ingrijpen – in oorlogen en conflicten. Op basis van die ‘vredesmissies’ en de veto’s waarmee machtige landen als Rusland, China en de Verenigde Staten deze tegenhouden, lijkt het doel van de VN soms ver weg. Denk aan zaken als de onderdrukking van Tibet door China, de onderdrukking van Tsjetsjenië door Rusland of aan het veto van de VS dat ingrijpen in Israël onmogelijk maakt.

Het lijkt dus fout te gaan als machtige landen loodrecht tegenover elkaar staan en verschillende belangen hebben. Hoe goed je dan ook overlegt: met praten komen we er niet uit. Dit kan al snel de indruk wekken dat werken bij de VN een hopeloze zaak is.

In het handvest van de VN gaat het echter ook over andere doelen dan oorlogen en conflicten oplossen:

  1. Tussen de naties vriendschappelijke betrekkingen tot ontwikkeling brengen.
  2. Internationale samenwerking tot stand brengen bij het oplossen van internationale vraagstukken van economische, sociale, culturele of humanitaire aard.
  3. Een centrum zijn voor de harmonisatie van het optreden van de naties ter verwezenlijking van deze gemeenschappelijke doelstellingen.

Er zijn dus ook de veel subtielere – en daarom minder nieuwswaardige – manieren waarop de VN bijdragen aan eenheid in de wereld.

vn

Zo hebben de VN ervoor gezorgd dat overal ter wereld vergelijkbare verkeersborden en stoplichten worden gebruikt. Het is dus geen toeval dat nergens op een stoplicht rood onderaan staat. Dit is een stuk minder spannend dan oorlogen voorkomen, maar net zo belangrijk om levens te redden.

Een ander voorbeeld is de wetgeving vanuit de VN die de handel tussen verschillende landen reguleert. Hierdoor bijten onderlinge importregels elkaar niet. Dat wij in de supermarkt avocado’s, perziken en Franse wijn kunnen kopen, hebben we dus ook aan de VN te danken.

Het is natuurlijk geen wonder dat er voor deze zaken minder aandacht is dan voor vredesmissies. ‘Stoplichten zijn overal hetzelfde’ is veel minder interessant nieuws dan ‘VS vetoën sancties tegen Israël na bombardementen in Palestina’. Maar dat maakt de saaie afspraken niet minder waardevol.

Er is dus gelukkig veel meer goede samenwerking in de VN dan het nieuws doet vermoeden en het systeem lijkt wel degelijk te werken. Eenheid en wereldvrede lijken – op een paar lokale conflicten na – wel degelijk mogelijk. Niet door de baas te spelen, maar juist door ‘common ground’ te vinden en daar afspraken over te maken. Zolang landen niet loodrecht tegenover elkaar staan, kan er een goede oplossing gevonden worden.

Dat idee wordt bevestigd door VN-simulaties zoals de Model United Nations (MUNs). Hier krijgen teams van studenten ieder een land toebedeeld dat zij zo getrouw mogelijk moeten vertegenwoordigen in een gespeelde bijeenkomst van de VN. Deze bijeenkomsten variëren van ‘spannende’ zaken, zoals kernwapens in Iran tot de reorganisatie van de VN Veiligheidsraad.

Sinds enkele jaren is Nederland met haar team United Netherlands een serieuze speler in de wereld van de MUNs. Bij de meest prestigieuze internationale VN-simulatie toernooien weet de Nederlandse delegatie giganten als Harvard en Oxford achter zich te laten en keer op keer grote prijzen in de wacht te slepen. Uiteraard kent United Netherlands een uitgebreide voorbereiding en selectie, maar het echte geheim achter het succes is streven naar consensus.

Als universiteit met een grote naam heb je al snel de neiging om de baas te gaan spelen: “Wij zijn Harvard, dus luister naar ons.” Hoewel je daar een heel eind mee komt, is dit uiteindelijk niet de manier om iedereen achter je te krijgen. Dat doe je door mensen het gevoel te geven dat zij een bijdrage hebben geleverd aan het resultaat. Als veel mensen een beetje meeschrijven aan een resolutie, zien zij uiteindelijk vooral wat hun eigen bijdrage is en zullen ook over de rest een stuk milder zijn. Het is immers ook hun resolutie.

Gezien het succes van United Netherlands lijkt het erop dat deze strategie de grootste problemen kan oplossen. We hebben al gezien dat mensen die loodrecht tegenover elkaar staan er niet uit gaan komen; een beetje ‘common ground’ is nodig om mensen bij elkaar te krijgen om zo de wereld te verbeteren en problemen te voorkomen.

Bij de MUN in Nijmegen kregen we enkele jaren geleden de ultieme kans om de proef op de som te nemen door met goed overleg de Tweede Wereldoorlog te voorkomen. Het scenario speelde in 1938, toen de Volkenbond (de voorloper van de VN) bijeenkwam om over de problemen met Duitsland te spreken. Zoals bij al deze simulaties kreeg iedereen een land toegewezen waarvan het standpunt bestudeerd en vertegenwoordigd moest worden. Dit werd uiteraard wel gedaan met in het achterhoofd hoe erg het toen fout gegaan is.

Ook een aantal deelnemers aan United Netherlands die later in Oxford en Harvard faam zouden bereiken als ‘best delegates’ deden hier aan mee. Mede dankzij hen was de samenwerking goed en liep de vergadering erg soepel. Iedereen kreeg de kans om zijn zegje te doen en aan het einde van het MUN-weekend lag er een conclusie waarin iedereen zich kon vinden.

Wat was die conclusie? Laat Duitsland met rust. Duitsland is een belangrijke handelspartner; Duitsland is een veilige buffer tegen de oprukkende Sovjet-Unie; met meer praten kunnen we een grote oorlog mogelijk nog voorkomen, enz. Alle argumenten die in 1938 voorbij kwamen, werden opnieuw op tafel gegooid door mensen die niet alleen beter zouden moeten weten, maar ook beter wisten – de afloop was immers bij alle deelnemers bekend. “De leiders konden in die tijd ook niet anders beslissen,” concludeerde één van de deelnemers, “op basis van de informatie die zij hadden, was dit de enige logische keuze. Je begint niet zomaar een oorlog.” Aan de samenwerking en het overleg heeft het dus zeker niet gelegen. En het motief ‘we willen geen oorlog beginnen’ is ook moeilijk slecht te noemen. Zeker voor een orgaan dat als doel heeft oorlogen te voorkomen.

De Tweede Wereldoorlog – misschien wel het vreselijkste conflict aller tijden – kon ondanks perfect overleg, soepele samenwerking en meer dan genoeg informatie dus niet worden voorzien of voorkomen.

Hoewel samenwerking véél kan verbeteren en vaak een eenheid kan smeden, lost het dus niet alles op. Er ontstaan niet alleen problemen wanneer landen loodrecht tegenover elkaar staan, maar zelfs als iedereen op één lijn zit, kunnen ze het collectief mis hebben. Hoe blij ik dan ook ben met gelijke verkeersborden overal ter wereld en avocado’s in de supermarkt, de VN zullen waarschijnlijk geen wereldvrede kunnen verwezenlijken. Terwijl ik mij zwaarmoedig realiseer dat praten niet alles oplost, galmen de woorden in mijn hoofd “er is maar één gek nodig…”

Uniek en sociaal, een mens uit één stuk

Door Theo Koster o.p.

Studentenpastor en werkzaam in een jongerencentrum.

Komend uit een groot gezin bracht ik mijn tienerjaren door op een internaat. Nooit was ik alleen, behalve op de wc. De omgang met anderen, sociaal gedrag, is mij met de paplepel ingegoten. Pas in mijn studententijd werd mij duidelijk dat ik geen kuddedier ben. Ik ontdekte dat ik een eigen persoonlijkheid heb die niet samenvalt met het sociale kader waartoe ik behoor. In de huidige tijd is het sociale kader op de achtergrond geraakt en ligt alle nadruk op ieders persoonlijkheid. Studenten van nu hebben van huis uit meegekregen hoe bijzonder zij zelf zijn. Wellicht ontdekken zij in hun studententijd de betekenis en kracht van sociale verbanden.

De individualisering van de samenleving, aan het eind van de jaren zestig op gang gekomen, wordt versterkt door communicatiemiddelen als de mobiele telefoon, e-mail en twitter. Het gros van de studenten is gemakkelijk bereikbaar. Zij ervaren het als een doodzonde om hun voicemail niet af te luisteren en hun mails niet te lezen. Via mobiele telefoon, twitter en Hyves of Facebook laten zij sporen van hun bestaan achter in de publieke en virtuele ruimte. Het onderhouden van deze netwerken kost tijd, veel tijd, die men er graag voor over heeft, want het gaat immers om je bestaan.

Wat bezielt jonge mensen om voortdurend bereikbaar te zijn en zelf contacten te leggen, berichten te verzenden? Ik vroeg het een groep scholieren, te gast in het jongerencentrum waarin ik actief ben naast mijn werk onder studenten. Ieder had een mobieltje en heeft deze doorgaans ook aanstaan. Redenen die werden genoemd: “Omwille van mijn ouders; zij kunnen mij bereiken als zij zich zorgen over mij maken.” “Het gemak voor mijzelf; als plannen veranderen en ik daardoor later thuis kom, bel ik even.” “Even horen waar vrienden van mij zitten en wat zij doen.” “Ik ben niet compleet, er klopt iets niet als ik mijn mobiel niet in mijn zak voel.” “Het is mijn horloge.” De mobiel functioneert voor hen als een controlemiddel, een veiligheidsklep en als een mogelijkheid om op het laatste moment afspraken en plannen te veranderen zonder in de problemen te komen.

Tegen deze achtergrond begrijp ik beter een eilandmentaliteit die ik waarneem onder studenten. Aan contacten ontbreekt het hun niet, vandaar dat eenzaamheid niet het juiste woord is om aan te duiden wat ik bedoel. Waar het om gaat is dat zij hun gezicht niet laten zien, laat staan het achterste van hun tong. Het is geen onwil merk ik, maar eerder een kwestie van niet weten hoe je dat doet, een kwestie van onkunde dus. Dit maakt het moeilijk werkelijk contact met hen te krijgen over wat er in hun innerlijk omgaat, wat hen ten diepste bezig houdt. Het is alsof zij in zichzelf gevangen zitten.

In plaats van hun tong gebruiken studenten bij voorkeur hun hersens. Betrap jezelf er maar op en neem waar hoe vaak je onder studenten hoort zeggen: “Ik denk dat iets of iemand zus of zo is.” Waar het om ‘iets’ gaat, kun je doorgaans beter je ogen, oren of handen gebruiken om te ontdekken wat en hoe het is. Waar het om ‘iemand’ gaat, is het persoonlijk aanspreken doorgaans een betere weg om iemand te leren kennen dan je denken. Wat voor de hand ligt bij het leren kennen van dingen geldt ook voor het leren kennen van andere mensen: je moet aanwezig zijn.

gezin

De vele mogelijkheden van communiceren waarover we beschikken, hebben het minder noodzakelijk gemaakt elkaar regelmatig te ontmoeten of te zien. Spelenderwijs komen we elkaar ook niet tegen, want voor spelletjes heb je elkaar niet nodig, want daarvoor heb je de computer, en sporten doe je omdat het goed is voor je lijf en niet voor de gezelligheid. Kansen om jezelf en anderen beter te leren kennen, blijven liggen of ontgaan ons simpelweg, want juist in ontmoetingen, het spel, gezelligheid, ben je actief aanwezig respectievelijk kom je aanwezig. Uitdrukkingen als ergens voor gaan, op verhaal of op adem komen, je verhaal kwijt kunnen, zijn niet uit de lucht komen vallen; wat ze uitdrukken is wezenlijk voor je ontplooiing als mens. Ze maken duidelijk dat elke mens niet alleen een unieke persoonlijkheid is, maar ook ten diepste een sociaal wezen; verbanden en sociale kaders kunnen we niet missen.

Wat in het verleden vanzelf leek te gaan, bijvoorbeeld het verwerken van het verlies van een dierbare, daarin lopen studenten nu vast, omdat je dit niet op je eentje kunt, en dat is toch wat de samenleving van hen verwacht, en wat ook hun eigen verwachtingspatroon is. Als Studentenkerk spelen we hierop in door twee keer per jaar een serie van zeven ontmoetingen te organiseren voor studenten die al wat langer geleden een dierbare verloren. De frequentie van dit aanbod en de hoge deelname van studenten laat de behoefte hieraan zien. In feite bieden wij hen een groep van lotgenoten. Ze zitten in hetzelfde schuitje, en dat blijkt van grote betekenis. Ze zouden elkaar nooit opgezocht hebben, laat staan uitgekozen, en het worden ook geen vriendengroepen. Het groepsverband op basis van een gedeeld lot biedt gelegenheid tot uitwisselen en delen van ervaringen en dat blijkt helend te werken. Ze worden bondgenoten van elkaar, ontdekken dat zij ten diepste zusters en broeders van elkaar zijn.

Het percentage studenten dat in het eerste jaar van hun studie vastloopt, is hoog; op universiteiten is dit 25%, op hogescholen een derde van de eerstejaars. De Radboud Universiteit probeert dit probleem op te lossen via een bindend studieadvies, meer contacturen, controle op aanwezigheid en andere maatregelen die studenten ervaren als een verschoolsing van de universiteit. Vanuit gesprekken met studenten die zijn vastgelopen in hun studie en vanuit mijn ervaringen met scholieren in een jongerencentrum heb ik een sterk vermoeden dat de wortel van dit probleem ligt in de laatste jaren van het VWO, de tijd waarin scholieren een studie kiezen.

Voorlichtingsdagen en een goede loopbaanbegeleiding zijn van belang, maar om tot een keuze van een studie te komen die bij je past, hebben scholieren leeftijdgenoten nodig met wie zij hun visies, aarzelingen, verwachtingen, onzekerheden kunnen uitwisselen en delen, aan wie zij zich kunnen spiegelen, bij wie zij zichzelf en de eigen mogelijkheden en grenzen ontdekken door aan elkaar te schuren. De kaders waarin dit kan, zijn niet vanzelfsprekend aanwezig op scholen. Sommige scholen voorzien hierin door met scholieren die dit willen een paar dagen naar een jongerencentrum te gaan bij een klooster. Daar komen zij in aanraking met zusters of broeders die in een sterk sociaal kader samenleven, en ervaren zij in het volledig aangewezen zijn op elkaar aan den lijve de kracht en betekenis van een in wezen soortgelijk sociaal kader.

Onder studenten merk ik dat het velen ontbreekt aan persoonlijke contacten. Persoonlijke contacten zijn contacten waarin je mensen raakt en door mensen geraakt wordt die je niet zelf hebt uitgezocht, maar met wie je (een stukje) leven deelt. Het verlangen hiernaar leeft sterk onder studenten, maar het komt er niet van. Logisch; het is moeilijk zelf zo’n gelegenheid te scheppen en onze samenleving is dermate geïndividualiseerd dat zij niet vanuit een zekere vanzelfsprekendheid hierin voorziet.

gezin

Mogelijkheden die de Studentenkerk studenten biedt, blijken naast (klooster)weekenden en activiteiten als Crossroads, Hutspot of couscous en de Roze Lunch in toenemende mate ook verschillende soorten vieringen te zijn. De ontmoetingsruimte zou ook buiten deze activiteiten een plek kunnen zijn voor persoonlijke contacten, maar studenten lopen er niet gemakkelijk binnen. We zijn naarstig op zoek naar studenten die hieraan aandacht en tijd willen schenken.

Goede plekken om jezelf te leren kennen en je te ontplooien, zijn de mentorgroepen in de introductietijd, het maken van een blad als ANS of Proviand, AKKU en nog een aantal verenigingen en verbanden van studenten die zich inzetten voor een concreet doel. De universiteit zou er goed aan doen naast het prijzen van excellente studenten de plekken en mogelijkheden te koesteren waarin studenten zich persoonlijk ontplooien en leren de keuzes te maken die hun passen.

Tweeling

Door Sonja van Berkum

Studente Bodem, Water, Atmosfeer in Wageningen.

sonja

Schooltijd

Als ik over de basisschool of het begin van mijn middelbare school periode praat, heb ik het meestal over ‘wij’. We zaten in dezelfde klas, hadden dezelfde vriendinnen, zaten allebei op handbal, sliepen in één stapelbed, hadden over veel dingen dezelfde mening en deden bijna alles samen. Ik ben namelijk de helft van een eeneiige tweeling en mijn zus en ik werden vaak door elkaar gehaald. Dezelfde kleren – daar deden we niet aan, tenzij we per se allebei juist die trui wilden, maar deze hadden we dan niet tegelijkertijd aan.

Kenmerkend voor de middelbare school tijd is dat na zes jaar alleen onze selecte vriendenkring wist of doorhad dat wij een grap uithaalden toen niet mijn zus, maar ik begon met de speech op de diploma-uitreiking. Er klonk enkel wat geroezemoes: “Dat is toch Sonja?” “Nee joh, dat zeggen ze toch net.” Pas toen ik het woord overdroeg, klonk er hard gelach. Ja, dat hadden ze niet verwacht van die twee brave meisjes.

Eigen weg

Tijdens onze middelbare schooltijd bleven wij altijd “de tweeling”. Aan het eind van de zesde hadden we echter redelijk genoeg van elkaar. Dit kwam mede, doordat je als tweeling als een soort twee-eenheid wordt gezien. We werden ook altijd met elkaar vergeleken. Waar je meestal karaktereigenschappen omschrijft ten opzichte van een soort gemiddelde persoon, omschreven wij het ten opzichte van elkaar. Zo was bijvoorbeeld mijn zus spontaan, en ik niet.

Na ons eindexamen ging ik alleen een jaar naar Canada en werkte als vrijwilliger met verstandelijk gehandicapten in een dagprogramma. Daar ontdekte ik dat ik dezelfde bleef zonder mijn zus en leerde mijn eigen identiteit kennen: ook ik ben spontaan. Heimwee had ik nauwelijks: ik vermaakte me prima. Ook miste ik Natascha niet echt, hoewel ik het soms moeilijk vond niet steeds op de hoogte te zijn van elkaars belevenissen zoals voorheen. Na terugkomst ging ik in Wageningen ‘Bodem, Water, Atmosfeer’ studeren en bouwde mijn eigen leven op. Natascha was druk in Amsterdam en zo vaak zag ik haar niet. Ons goede contact is wel gebleven. Uiteindelijk hebben we ieder onze eigen vriendenkring, naast een gemeenschappelijke vriendenkring uit onze middelbare schooltijd en via de kerk. We kunnen het goed met elkaars vrienden vinden, wanneer we deze zo nu en dan ontmoeten.

Geloofsontwikkeling

Kort na mijn terugkomst uit Canada deed mijn zus belijdenis van haar geloof. Mijn geloof was in Canada inmiddels gegroeid door een onderdompeling in een christelijke wereld, waarin men elke zondag naar de kerk gaat. Iets wat ik niet gewend was vanuit mijn vrijzinnige opvoeding. In Canada had ik vele discussies en gesprekken met andere jongeren en leerde ik een evangelicale wereld kennen. Ik leerde andere geloofsvisies kennen en begrijpen en nam deze gedeeltelijk over. Terug in Nederland bleef ik bezig met mijn geloof en ook ik wilde mij laten dopen en belijdenis doen. Dit deed ik een jaar later dan mijn zus, nadat ik weer was geacclimatiseerd in Nederland. Mijn zus en ik zijn allebei actief in onze kerk, dat hebben we van huis uit meegekregen, en we vinden het belangrijk ons steentje bij te dragen. Mede vanuit mijn geloof wil ik bijdragen aan een leefbaardere wereld voor iedereen.

Twee-eenheid?

Ik voel het niet als mijn zus pijn heeft, maar ben om haar wel bezorgder dan om andere dierbaren wanneer er iets mis is. Mijn zus is de eerste die het weet als ik verliefd ben, met wie ik praat over onzekerheden, als ik met dingen zit. Mensen die slechts één van ons kennen, zien duidelijk verschil tussen ons, maar merken ook veel overeenkomsten op. Blijkbaar hebben we eenzelfde manier van praten en lachen, lijken onze stemmen op elkaar. Ik denk dat we meer overeenkomsten met elkaar hebben dan ‘gewone’ broers en zussen, maar een twee-eenheid, nee, dat zijn we niet.

Tweeling

Door Natascha van Berkum

Studeerde orthopedagogiek aan de VU en werkt in de gehandicaptenzorg.

Schooltijd

Er was eens in een Brabants dorp hier ver vandaan, op een dag lang geleden een tweeling. Beide meisjes wilden graag met hetzelfde vriendinnetje met het poppenhuis spelen, maar daar stak de kleuterjuf een stokje voor. Er mochten maar twee kinderen tegelijk met het poppenhuis spelen en dat gold dus ook voor ons.

Na schooltijd speelden wij regelmatig met zijn tweeën of we gingen samen bij een vriendinnetje spelen. Toen de middelbare schooltijd aanbrak, fietsten we aanvankelijk met nog twee meisjes naar de middelbare school in de stad verderop, maar de vriendschap boterde niet zo en in de 3e klas fietsten wij dus meestal met z’n tweeën. Daar wij beide nogal lang en mager waren, gingen wij over het schoolplein als “Hakkie en Tak-kie”. In de vierde klas werden de bestaande structuren op school door het schoolkamp en een nieuwe klassenindeling wat opgeschud en voor het eerst zaten wij niet meer altijd bij elkaar in de klas. We kregen plots meer vrienden (wel dezelfde vriendengroep) en volgens mij ook wat meer zelfvertrouwen.

Thuis hadden we een twee jaar oudere broer met wie we nog wel eens ruzie maakten. Hij moest het dan meestal tegen ons beiden opnemen, want wij steunden elkaar natuurlijk. We sliepen samen op een kamer. Wel zaten we alle drie op zwemmen, later op voltige en nog later gingen wij beiden naar handbal. Een muziekinstrument bespeelden we ook allebei, maar Sonja speelde dwarsfluit en ik accordeon. Overigens hebben mijn ouders thuis een piano en wanneer wij daar komen, hebben we beiden de gewoonte om even op die piano te spelen. Mijn ouders zagen ons ook als Sonja en Natascha en niet als ‘de tweeling’

Eigen weg

Na ons examen wilden we beiden wel uit huis. Ik ging in Amsterdam Orthopedagogiek studeren. Mijn leven was zo vol nieuwe mensen en indrukken dat ik geen tijd had om haar te missen. Bovendien waren een paar goede vriendinnen ook in Amsterdam gaan studeren.

Toen Sonja terugkwam uit Canada dacht ik even dat de rollen waren omgedraaid: was ik het meest uitbundig geweest en zij wat stiller en serieuzer, nu was Sonja heel uitbundig en enthousiast.

Geloofsontwikkeling

In Amsterdam woon ik in een oecumenische woongemeenschap die handen en voeten probeert te geven aan het evangelie van Jezus Christus. Ik kwam er in contact met mensen uit alle hoeken van de christelijke kerk. Als doopsgezinde uit katholiek Brabant kreeg “protestants” voor het eerst echt invulling. Ik had gesprekken over allerlei geloofsthema’s en het werd me steeds duidelijker dat ik toch echt doopsgezind was, maar niettemin iets wilde met Jezus in mijn leven. Ik wilde me laten dopen. Zogezegd zo gedaan en op mijn 19e ben ik op mijn belijdenis gedoopt in de Doopsgezinde Gemeente van Amsterdam.

Sonja en ik waren beiden op een andere manier ondergedompeld in een christelijke wereld, maar uiteindelijk zijn we er niet heel verschillend door geworden. In de jaren na mijn doop werd ik wat milder in het geloofsgesprek (iedereen gelooft op zijn / haar eigen manier en dat is prima) en Sonja verloor wat van haar Amerikaanse “Halleluja-gehalte”.

Twee-eenheid?

Mensen hebben er nog wel eens moeite mee ons uit elkaar te houden. Zeker de laatste jaren, nu we weer wat meer hetzelfde kapsel hebben. Toch denk ik dat wij duidelijk verschillend zijn. Sonja is preciezer en heeft wat meer doorzettingsvermogen. We voelen niet elkaars pijn (gelukkig maar) en we doen andere dingen in het leven. Ik ben getrouwd – dat heeft echter weinig invloed op onze zussenrelatie – en werk, zij studeert nog.

Desalniettemin hebben we soms van die typische ‘tweelingtoevalligheden’. Het is bijvoorbeeld voorgekomen dat we beiden met hetzelfde badpak thuis kwamen. Verder lopen we allebei graag in spijkerbroek en zijn we beiden een keer op onze voortanden gevallen – al deed zij dat 8 jaar terug te voet en ik vorige maand met de fiets. Of is dat geen toeval, maar twee-eenheid?

ikv

Eenheid en verdelende politiek

Door Edwin Ruigrok

Identiteitsmedewerker IKV Pax Christi.

IKV Pax Christi werkt aan vrede en gerechtigheid in conflictgebieden. We doen dit niet alleen, maar samen met de mensen in het conflictgebied zelf. Dit is voor ons erg belangrijk, omdat we uitgaan van de menselijke waardigheid die ieder mens toekomt. We richten onze aandacht op politieke besluitvorming, bij voorkeur op het hoogste niveau hiervan. Makkelijk is dit niet. In vele gebieden zijn de conflicten zo hardnekkig dat er maar geen einde aan lijkt te komen. In het Midden-Oosten zit het zelfs muurvast wegens zijn diepe historische en religieuze wortels.

Om het jaar reist IKV Pax Christi met een groep van 25 pelgrims van alle leeftijden naar Bethlehem en omstreken om er het kerstfeest te vieren. Wij overnachten bij Palestijnse christenen, vieren de sabbat met joodse families en wandelen met islamitische vredesactivisten. De bevolkingsgroepen staan verschillend in het conflict, maar allen gaan ze eronder gebukt. Al na een paar dagen gaat de traumatische verdeeldheid in Israël en Palestina bij eenieder onder de huid zitten. De bewondering voor hen die het conflict moeten leven en het hoofd rechtop houden en zonder te willen kwetsen hun verhaal vertellen en met de ander in discussie willen blijven gaan, groeit met de dag.

In Bethlehem staat de Geboortekerk van Jezus van Nazareth. De Geboortekerk is verdeeld over verschillende kerken: de rooms-katholieke, de Armeense en de Grieks-orthodoxe kerk die elk hun domein in het gebouw opeisen. De eenheid van de christenen is op de geboorteplek van Jezus ver te zoeken.

Het is dan ook opmerkelijk dat deze kerken onlangs de handen ineen hebben geslagen om hun gezamenlijk lijden als kerk en als gelovigen weer te geven in het zogenoemde Kairos-document. Kairos, Grieks voor ‘het beslissende moment’, is volgens het document aangebroken. Het aantal christenen in Bethlehem is de afgelopen decennia teruggelopen van 80% naar 10% van het totale bewonersaantal. De bezetting van de Palestijnse gebieden duurt, ondanks internationale verordeningen, onverminderd voort. De ettelijke restricties om te reizen, het vele en lange wachten voor de checkpoints en de vernederingen door politie en leger doen vele Palestijnen besluiten te vertrekken. Ook de toename van islamitisch fundamentalisme legt een zware druk op de christelijke gemeenschap in Bethlehem. Het Kairos-document is dan ook een schreeuw om gerechtigheid en tegelijkertijd een teken van hoop. Maar wat is de politieke oplossing voor een gebied waar de verdeeldheid vastgelegd is in een muur, checkpoints en de aanwezigheid van gewapende soldaten? Zowel de één-staatoplossing als de tweestatenoplossing lijken onmogelijke wegen geworden om verder te bewandelen. De één-staatoplossing zal niet de joodse identiteit van de staat Israël kunnen waarborgen en de tweestatenoplossing levert een nietlevensvatbaar Palestina op, verdeeld over de Gaza en de Westelijke Jordaanoever.

Meestal vinden we op de niveaus waar de mensen de gevolgen van hun politieke posities moeten leven ook de antwoorden. Ook in Jeruzalem is er geen eenheid te vinden. De organisatie Ir Amim die zich inzet ‘For an Equitable and Stable Jerusalem with an Agreed Political Future’ ziet een gescheiden Jeruzalem, in lijn met de tweestatenoplossing, als een werkbaardere situatie dan het ideaal van een harmonieuze een-heidsstaat. We zien deze politieke realiteit in veel landen opduiken waar jarenlange onderdrukking het geloof in een samenleven van verschillende naties in een land aan het wankelen heeft gebracht. Volgend jaar zal de bevolking van Zuid-Soedan na ruim 50 jaar conflict mogen kiezen voor afscheiding van het noorden of voor het vormen van een eenheid met Noord-Soedan. Ik moet de eerste Zuid-Soedanees nog tegen komen die dat laatste wil.

Om eenheid in een verscheurde regio als Israël-Palestina te vinden, zullen we nog verder moeten afdalen tot het individuele niveau, al kunnen we ons al laten inspireren door het voorbeeld van Wahat al-Salam of Neve Shalom: de Oasis van vrede, een kibbutz waarin joden en Palestijnen gezamenlijk hun kinderen opvoeden. Maar echte eenheid vinden we waar we die het minst durven te verwachten: daar waar mensen het hardst getroffen zijn door de strijd; waar ouders hun kind, zussen hun broers en kinderen hun ouders hebben verloren. De Parents Circle is een organisatie die is opgezet door een jonge joodse vrouw die haar broer door een zelfmoordaanslag verloren heeft. Zij interviewt en filmt zichzelf en besloot deze methode ook toe te passen op anderen die getroffen zijn door het conflict en een eerstegraads familielid hebben verloren. Zij raakt erg onder de indruk van haar geïnterviewden, in het bijzonder van een jonge Palestijnse vrouw met wie ze meer gesprekken gaat voeren. Het verdriet in hun leven krijgt hierdoor een nieuwe dimensie. Ze herkennen elkaars pijn en leren op een andere wijze naar zichzelf kijken. Het wordt er niet gemakkelijker op. Maar de menselijkheid in de ander ontdekken is wel een enorme troost.

Onlangs sprak Alistair Little in Nijmegen. Hij werkt samen met Wilhelm Verwoerd, de kleinzoon van Hendrik Verwoerd, aan dezelfde processen van rehumanisering. In de postconflict situatie van Noord-Ierland, waar herinneringen nog steeds wonden openhouden en het geweld ternauwernood onder de oppervlakte blijft, nemen zij mensen uit de verschillende zuilen, protestanten en katholieken, mee naar een rustige natuurlijke omgeving. Allistair heeft op 17-jarige leeftijd een katholiek vermoord en zat van zijn 18e tot zijn 30e in de gevangenis. Allistair spreekt van zijn herinneringen in de Ulster Volunteer Force met een onvervalst Iers accent en opvallend zacht. Hij draagt een schuld met zich mee en hij worstelt nog iedere dag met wat de noties ‘vergeving’ en ‘verzoening’ impliceren. In ieder geval weet hij ons op zachte, maar indringende wijze mee te nemen naar de dieper gelegen vragen in onszelf. Wie ben ik en wie is die ander? Hij vertelt zelf dat hij zich vanaf zijn 14e tot zijn 23e jaar niets bij het gevoelsleven van een katholiek kon voorstellen. Dit kwam pas toen hij in de gevangenis hoorde dat protestantse bewakers de dood van Bobby Sands, de IRA man in hongerstaking, vierden. Allistair verbaasde zichzelf door in woede te ontsteken. Had Bobby Sands niet het lef om ergens voor te sterven? Heb ik diezelfde moed, vroeg hij zich af? Hij ontdekte dat hij respect had voor Bobby Sands en zo ontstond ook de eerste twijfel over zichzelf. Terwijl Bobby Sands in zijn ogen meer mens werd, kreeg Allistair zelf ook zijn menselijkheid terug. Met schokken en pijn, uiteraard.

Herkennen dat de ander en jijzelf één zijn, dat beiden een betekenis aan het leven willen geven. Ineens kunnen we ons bewust worden van onze gemeenschappelijke kwetsbaarheid. Dit kan heel goed in onze kortstondige momenten van geluk, maar dikwijls wordt het geboren in het delen van onze moeilijkheden, in de contingentie van ons lijden.

ikv

IKV Pax Christi is soms in staat belangrijke nationale en internationale politieke besluiten positief te beïnvloeden, zoals met betrekking tot clustermunitie. Soms slagen we erin om rebellenleiders en regeringen bij elkaar te krijgen, zoals de Lords Resistance Army en de regering van Noord-Oeganda. Soms ondersteunen we die mensen die erin slagen om te midden van onrecht en geweld overeind te blijven en de heiligheid van die andere mens ook te zien. Op deze manier is Pax Christi aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk begonnen als vredesbeweging. Daar werd destijds de verbondenheid met de Duitsers gezocht die ook leden onder het fascistische regime. Zo werkt Pax Christi, nu samen met het IKV, nog steeds. De eenheid die nagestreefd wordt, is de heelheid van de mens. Een politieke eenheid is echter alleen werkbaar als deze uitgaat van de aanvaarding van diversiteit en daaraan ruimte biedt. De politieke realiteit eist echter vaak een scheiding tussen groepen om een minimum aan veiligheid te kunnen garanderen. In Bethlehem diepen Palestijnse vrouwen oude gebruiken op en verdiepen zich daardoor meer in hun geschiedenis om hun culturele eigenheid met trots aan hun kinderen te kunnen doorgeven. Het is te hopen dat vanuit een juist evenwicht tussen eenheid en diversiteit mensen uiteindelijk in staat zullen zijn zich zowel met zichzelf als met elkaar te verzoenen.

Citaat van de straat

Eenheid doet me denken aan familie, een team(sport), mensen die aan een gezamenlijk doel werken.

Student psychologie, 21 jaar

Roept bij mij verscheidenheid op: een kruiwagen vol met kikkers die dus dezelfde kant uit gaan, maar toch ook hun eigen sprongen willen maken.

Student theologie, 29 jaar

Het is ambigu: het geeft steun, vertrouwdheid, bij elkaar horen, maar het kan ook druk veroorzaken in de zin van uniformiteit.

AIO genderstudies

Helemaal aanwezig zijn, zodat je je verbonden weet.

Student religiestudies

Eenheid heeft te maken met alles zelf kunnen doen, jezelf in leven houden; als dat bereikt is kun je andere dingen gaan doen.

Student taal en cultuurstudies, 18 jaar

Eenheid is iets moois, iets om na te streven, want het is er niet altijd.

Student theologie, 26 jaar

Eenheid roept bij mij direct op: verbondenheid.

Student biologie, 19 jaar

eenheid

!ke e: ǀxarra ǁke

Eenheid in verscheidenheid in Zuid-Afrika

Door Mari Hugo

Studente psychologie uit Zuid-Afrika, sinds januari in Nijmegen als uitwisselingstudent.

Dé homogene Zuid-Afrikaanse identiteit bestaat niet. In een land met elf officiële talen en dat zich uitstrekt over ongeveer 1,2 miljoen vierkante kilometer, is het gewoonweg niet mogelijk dat alle 47 miljoen Zuid-Afrikanen slechts één homogene culturele identiteit hebben. En dan heb ik het nog niet eens over de verschillen veroorzaakt door onze geschiedenis. Maar, zoals onze wapenspreuk “!ke e: ǀxarra ǀǀke” luidt: in de diversiteit van ons land ligt onze eenheid.

Aartsbisschop Desmond Tutu was de eerste die naar de mensen in Zuid-Afrika verwees als ‘de regenboognatie’. Voormalig president Nelson Mandela maakte die term nog bekender. Ik denk dat we als land trots zijn op het feit dat onze diversiteit en variëteit een deel zijn van wat ons uniek maakt.

Op de vraag of Zuid-Afrika nu volledig verenigd is, moet ik echter antwoorden: ‘niet helemaal’. De claim dat de Rugby World Cup in Zuid-Afrika van 1995 het land in één klap verenigde, zoals recent verfilmd in Invictus, is te simpel. Het organiseren en winnen van de World Cup door Zuid-Afrika deed inderdaad veel voor de opbouw van ons land. Het gaf mensen hoop, maar het leven is veel langer dan de tachtig minuten van een rugbywedstrijd.

Het werk van de Truth and Reconciliation Commission was ook zeer waardevol in het streven naar de vereniging van zwart en blank na de apartheid. De commissie streefde naar het bekendmaken van de waarheid om de slachtoffers heling en verzoening te kunnen schenken en bood daders amnestie aan in ruil voor die waarheid. Niet iedereen was echter even positief over de processen en de uiteindelijke uitkomst. De commissie bleek geen magische toverdrank die ogenblikkelijk kon helen.

Veel Zuid-Afrikanen en mensen uit andere delen van de wereld vragen zich dan ook af of het wel mogelijk is dat alle Zuid-Afrikanen verenigd worden. Mijn antwoord is dat we vooruitgaan en er naartoe werken. Er zijn zestien jaar voorbij sinds onze eerste democratische verkiezingen en we hebben veel vooruitgang geboekt. Mijns inziens lijkt het probleem op de welbekende filosofische paradox: iemand probeert een doel te bereiken, maar kan per stap maar de helft van de afstand afleggen. Hierdoor zal die persoon nooit de hele afstand kunnen overbruggen en het einddoel bereiken. Het doel eenwording komt dichterbij en we gaan vooruit, maar we zullen nooit achterover kunnen leunen en zeggen dat we het bereikt hebben. Er zal altijd ruimte voor verbetering blijven. Dit kan ons moedeloos stemmen, maar dat ontslaat ons natuurlijk niet van de verantwoordelijkheid om continu naar eenwording te streven.

‘Apartheid’ is nog steeds een gehaat woord in Zuid-Afrika. Veel blanken haten het, omdat het steeds gebruikt wordt om hen eraan te herinneren hoe schuldig ze zich zouden moeten voelen. Veel zwarten haten het door wat ze doorgemaakt hebben en vrezen dat hun lijden vergeten zal worden. Gekleurde Zuid-Afrikanen haten het, vanwege het etiket dat zij kregen en omdat ze toen niet blank genoeg waren en nu niet zwart genoeg. Ik moet toegeven dat rassenverschillen nog steeds bestaan in Zuid-Afrika. Desondanks geloof ik dat we toch een nationale eenheid kunnen hebben. Diversiteit is niet het tegenovergestelde van eenheid.

Onze diversiteit en onze geschiedenis houden eenheid tegen. Hierin speelt een rol dat mensen zich de gebeurtenissen verschillend herinneren en dat iedere persoon de gebeurtenissen op een unieke manier ervaart en erop reageert. Het maakt ook uit of mensen hun schuld accepteren of zich proberen te bevrijden van de verantwoordelijkheid. Ondanks alle moeilijkheden die de diversiteit met zich meebrengt en die overwonnen moeten worden, geloof ik nog steeds dat eenheid te bereiken is. Er is alleen een bereidheid nodig om die ongrijpbare eenheid te bereiken: de bereidheid om te veranderen, een verschil te maken en uit het comfortabele positie te stappen om zo toe te werken naar die essentiële eenheid.

verscheiden

Mystieke eenheid

Door John Hacking

Studentenpastor in de Studentenkerk.

Mystici spreken over ervaringen die eigenlijk niet in woorden zijn uit te drukken. Toch doen zij een poging. Waarom is hun zoveel gelegen aan die communicatie van dat onuitspreekbare moment van ervaring waarop zij iets van de goddelijke werkelijkheid hebben meegekregen? Misschien kunnen zij niet anders, misschien willen en moeten ze hun medemensen meedelen wat hun is overkomen.

Van Johannes van het Kruis is bekend dat hij diverse keren een ervaring van de goddelijke aanwezigheid heeft gehad. Als je zijn gedichten leest, kun je een vermoeden krijgen van wat deze ervaring behelst. Je kunt het een ervaring van eenheid noemen, maar misschien is dat te zwak uitgedrukt. Spreken over eenheid doen we te veel vanuit de idee dat wij gescheiden zijn van iets dat dieper ligt en ons draagt, en waarvan we op de een of andere wijze los zijn geraakt. De eenheid die wij niet dagelijks ervaren, veronderstelt dat we leven in een vorm van verloren of onbekende eenheid, omdat wij vervreemd zijn of omdat onze ogen nog niet geopend zijn. Wij zijn als het ware letterlijk afgescheiden. Misschien is dit wel, Bijbels gesproken, het gevolg van de verdrijving uit het paradijs. Wie zal het zeggen?

Ik drong binnen, waar ik niet wist, en bevond me in een niet-weten, alle weten overstijgend.

Ik wist niet waarlangs ik inging, maar toen ik zag dat ik daar was, zonder dat ik wist waar ergens, kreeg ik zicht op grote dingen; toch uit ik niet wat ik zag; want ik bleef in een niet-weten, alle weten overstijgend.

Aldus beschrijft Johannes van het Kruis dit nietweten als een vorm van weten dat niet rationeel te bevatten is en zich daardoor niet laat beschrijven. Waarom zouden we ons er dan nog druk om maken? Ik vermoed omdat onder al de pogingen die religies ondernemen om spirituele eenheid te beschrijven een groot verlangen schuil gaat: het verlangen naar verbondenheid met het goddelijke. Broeder Malachias, abt van Abdij Lilbosch, een trappistenklooster in Pey-Echt, spreekt over een puntig verlangen naar God. Dat verlangen wil de monnik ervaren en cultiveren. Hier wijdt hij zijn leven aan. Dat doet hij voor een groot deel “monos”, alleen, maar gesteund door zijn medebroeders en de regel van Benedictus. De grootste angst voor broeder Malachias, zo vertelde hij ons tijdens het abdijweekend, is dat zijn verlangen niet sterk genoeg is of niet diep genoeg gaat. Vandaar dat de monniken proberen de afleidingen van de wereld zoveel mogelijk te mijden om zich met alle kracht te richten op God.

Vrede en vroomheid ging ze aan, deze zeer volkomen kennis, in de diepste eenzaamheid zonder middel aangeworven; en het was iets zo verborgens, dat ik er slechts van kan staam'len, alle weten overstijgend.

Zó zeer was ik opgetogen, zo verdiept en zo van zinnen, dat mijn zelfbesef ontledigd achterbleef van alle ervaren en de geest verrijkt werd met een door-niet-te-verstaan begrijpen, alle weten overstijgend.

Johannes van het Kruis vat dit proces in zijn gedicht samen. Dichter in optima forma, brengt hij onder woorden wat zich in zijn binnenste heeft afgespeeld. Dat is de kern: het gaat niet om een ervaring van eenheid buiten jou, in de wereld, maar het is een ervaring van eenheid in jou, in jouw beleving van de werkelijkheid. En jouw ervaring vindt altijd plaats vanuit een perspectief. Misschien is de eenheidservaring wel even het loslaten van het perspectief – de bril wordt je als het ware afgenomen en je mag meemaken dat je deel bent van een groter geheel, omdat de details waar je anders zo op gefocust bent, alles wat met je ego te maken heeft, even uit het zicht verdwijnen.

Wie daartoe geraakt – ja waarlijk – houdt zichzelf niet meer in handen; wat tot dan hij heeft geweten komt hem voor als zeer onedel; en zo machtig groeit zijn kennis, dat hij blijft in een niet-weten, alle weten overstijgend.

Stijgt men hoger, des te minder kan men er begrip van krijgen, wat het is: die duist're wolkzuil die de donk're nacht verheldert; wie eens van dit weten weet had, blijft dan ook in een niet-weten, alle weten overstijgend.

De duistere wolk roept herinneringen op aan de wolk bij Mozes, in het boek Exodus. God die in een wolk met Mozes praat – op die wijze aanwezig is. Geen wetenschap, geen manipulatie via technieken kan dit bewerkstelligen, want het is een kwestie van genade, van mogen ervaren, een geschenk uit de hemel. Johannes van het Kruis noemt het een (op)stijgen. Het lijkt alsof er een weg wordt afgelegd, een eenzame weg waarbij de zintuigen een andere rol spelen. Maar als je dit gedicht goed leest, weet je het niet meer. Hoe heeft dit kunnen plaatsvinden? Johannes van het Kruis weet het zelf niet. Wel blijft staan dat het een weten overstijgend is. Daar zit je dan met je goede bedoelingen, met je intenties dit gevoel van verlichting ook een keer mee te maken. Ik merk het wel eens in gesprekken met mediterende studenten. Sommigen zijn aangeraakt door de verhalen uit het (zen)boeddhisme en hebben één doel: Satori, verlichting. Maar hoe hard je ook je best doet met mediteren, dit doel is niet te verwezenlijken door je inzet. Je kunt het niet forceren, niet afdwingen, niet veroorzaken.

En dit niet-wetende weten is van een zo hoog vermogen, dat de wijzen met hun denkkracht het nooit kunnen overtreffen; nooit bereikt hun weten dit door-niet-te-verstaan begrijpen, alle weten overstijgend.

Van zo hoge uitnemendheid ook is dit allerhoogste weten, dat er wetenschap noch geestkracht is, die dit bewerken kan; wie zichzelf ertoe kan brengen door-niet-te-verstaan te weten, zal steeds meer hierin doordringen.

En als 't u belieft te horen: d'aard van deze hoge kennis is een allerhoogst besef van het Wezen van de Godheid; 't is het werk van haar erbarmen als Zij alle weten in dit niet-weten doet overstijgen.

Johannes van het Kruis is ondanks alle niet-weten resoluut: deze ervaring is een ontmoeting met God, het wezen van de Godheid. Een geschenk van God aan jou waardoor je iets van die goddelijke werkelijkheid mag ervaren. Maar hoe moet dat dan nu? Wanneer mogen wij dat cadeautje ontvangen? Komt er ooit een moment waarop we het zullen krijgen? God zal het weten. Dat ligt niet in onze macht. Maar misschien helpt het als wij ons verlangen cultiveren, dat we ontdekken dat ook in ons een verlangen naar God, naar de goddelijke dimensie van onze werkelijkheid, leeft. Hoe dat moet? Nou dat is vrij eenvoudig: ga bij jezelf maar eens na wat de kracht is van waaruit je leeft. Ben jij de oorzaak daarvan? Sta jij aan het roer, deel jij de energie uit, bepaal jij hoelang je leeft en hoe je gezondheid ervoor staat? Kortom, er werkt een levenskracht in jou waarvan jij niet de oorzaak bent. Voor een gelovige is dat duidelijk: God werkt in mij. Voor een niet-gelovige is dat misschien “gewoon” het leven. Maar wat is hét leven, wat is verlangen naar het diepste wezen? Het is met al onze kennis niet echt goed te verklaren. Ik houd het maar op goddelijke kracht, goddelijke geestkracht die ons bezielt, die ons in leven houdt en die in de vorm van verlangen terugverlangt naar zichzelf. God verlangt in de vorm van verlangen in ons naar zichzelf. Het verlangen is goddelijk, het verlangen maakt ons wakker om mee te verlangen. Het verlangen doet onze weerstand smelten, veegt onze argumenten van tafel.

een

Stream of Consciousness

Slechts een handvol uren voordat ik aan dit stuk begin, is FC Twente landskampioen geworden en heeft daarmee een alweer geruchtmakend seizoen afgesloten. Voetbal. Hoewel het hele volksstammen op de been brengt en het miljoenen mensen in euforie kan doen uitbarsten, kent het ook zijn schaduwzijdes. Met de grootste daarvan zijn we afgelopen jaar weer veelvuldig geconfronteerd: supportersgeweld. U mag supporters overigens gerust tussen aanhalingstekens lezen en hoeft tegelijkertijd niet dit blad dicht te slaan om zich ervan te vergewissen dat dit de Proviand en niet de Voetbal International is. De reden dat ik dit voorbeeld aanhaal, is dat supporters / hooligans het eerste voorbeeld zijn van eenheid dat in me opkomt. (Dat is waarschijnlijk te wijten aan de marathonuitzending van Studio Sport, maar dat terzijde.) Het is de eenheid van de groep die ze tot de nachtmerrie van burgermeesters en politiecommissarissen maakt: nooit je kameraden verlinken, altijd loyaal blijven aan de groep, buitenstaanders zoveel mogelijk weren.

In één van de lemma's van de gamma canon die momenteel door de Volkskrant wordt samengesteld, schrijft de auteur dat er drie categorieën zijn waarop je identiteit gebaseerd kan zijn. Eén daarvan is door middel van een wij / zij-tegenstelling. Jij bent wat de ander niet is. (Of jij bent juist niet wat de ander wél is.) Deze nogal negatieve benadering van identiteitsbepaling is alomtegenwoordig: niet alleen bij de eerder opgevoerde supporters is er sprake van, ook nationalisten van diverse pluimage hebben zich er nu en in het verleden schuldig aan gemaakt. Eenheid in haar wellicht meest destructieve vorm.

Gelukkig is aan het woord eenheid veel vaker een positieve connotatie verbonden: de eenheid binnen een relatie, tussen landen of volkeren, die laatste veelvuldig onderstreept tijdens ministeriële en koninklijke werkbezoeken. Waardoor komt die positieve bijklank? Nu ik dit zo schrijf, begin ik me af te vragen of er een diepere reden is dat we veel vaker de overeenkomsten dan de verschillen tussen mensen of dingen benadrukken. Zijn we niet een beetje geobsedeerd door de noodzaak om overal eenheid in te herkennen? Denk aan onze neiging tot het categoriseren van objecten, mensen of gedachten. Nu heb ik altijd moeten zuchten als ik een interview las met het zoveelste popbandje dat er niet tegen kon dat hun muziek ‘in een hokje gestopt’ werd; het is nu eenmaal eigen aan de mens om verbanden te leggen, vergelijkingen te maken. Mogelijk heb ik daar het antwoord te pakken op mijn eerdere vraag: misschien wordt onze hang naar eenheid gedreven door het zoeken naar verbanden. Vast van evolutionaire oorsprong.

Daarover gesproken (heerlijk, dat doorassociëren!), de evolutie heeft ons groepsdieren gemaakt, omdat we met zijn allen dingen gedaan kregen die alleen nooit gelukt zouden zijn. Ik stel me zo voor dat we eerst het voordeel hebben ervaren om elkaar te waarschuwen voor naderend onheil, misschien heeft vervolgens iemand eens – al zittend om een kampvuur – geroepen ‘laten we het eens wat proactiever aanpakken!’. (Ik ga er even aan voorbij dat dit zich dan afgespeeld zal moeten hebben ver voordat wij ons van dit soort 21ste eeuws taalgebruik konden bedienen). Onder de indruk van deze retoriek zijn we vervolgens in groepen op jacht gegaan. (Merk hier het bruggetje naar de voetbalsupporters van zoeven weer op.) De rest van het verhaal is bekend: nederzettingen, protosteden, metropolen. Sinds een tijdje vormt een almaar groeiend deel van de aardbewoners zelfs op wereldwijde schaal een zekere samenlevingsvorm door het gebruik van internet. Met het waarschuwen voor beesten heeft dat allemaal weinig meer te maken.

Hoe groot de zegeningen van internet ook zijn, welke kant de balans voor of tegen het bestaan ervan uitslaat, hangt er maar van af aan wie je het vraagt: sommigen zien louter de voordelen van internet, anderen wijzen bijvoorbeeld op het zoveel gemakkelijker kunnen verspreiden van haat en kinderporno. Of het internet ons dus als mensheid dichter tot elkaar gebracht heeft, valt sterk te betwijfelen. Dat viel met de kennis van nu natuurlijk ook eigenlijk niet te verwachten: internet is een middel en geen doel op zich en is dientengevolge dan ook ‘moraal-neutraal’. Het internet is eigenlijk niet meer dan een schaalvergroting: er kan op grotere schaal en met minder moeite goed gedaan worden (denk aan massale steunbetuigingen, geld- en hulpinzamelingen en het verenigen van mensen), maar evengoed is de drempel voor immoreel gedrag op veel vlakken flink verlaagd. De voorbeelden daarvan zijn legio. Zij die dachten (hoeveel zouden dat er zijn geweest?) dat internet het middel zou zijn dat eindelijk de barrières tussen volkeren zou gaan beslechten, mag zich aansluiten in het rijtje mensen dat het Esperanto eenzelfde functie toedichtten. Wishful thinking.

Hoe mooi de gedachte ook is aan een taal die mensen bindt, samenbrengt, verenigt en conflicten de wereld uit helpt, helaas daalt het aantal mensen dat het Esperanto vloeiend spreekt – of in elk geval in enige mate machtig is – jaar na jaar. (Even tussendoor: wist u trouwens dat er wereldwijd toch nog ongeveer duizend mensen zijn die het Esperanto als moedertaal hebben?) Ondanks deze tendens in het gebruik van Esperanto, heb ik ontzag voor het lijvige project dat Lejzer Zamenhof, de bedenker ervan, op zijn schouders heeft gehaald. Een monnikenwerk dat is ingegeven door de wens alle mensen op aarde met elkaar te verbinden en harmonie te bewerkstelligen door taalbarrières weg te nemen. Hoe lovenswaardig ik het doel echter ook vind, de vraag is hoe groot de kans was dat Esperanto in zijn opzet geslaagd zou zijn. Bij communicatie speelt immers veel meer dan sec de woorden die je gebruikt, zij deze van Franse, Chinese of Esperanto origine. Een aanzienlijk deel van communicatie is van non-verbale aard; houding, maar ook symbolen. Een Japanner, bijvoorbeeld, kan in een gesprek de hele tijd knikken en bevestigend antwoorden, dat hoeft echter helemaal niet te betekenen dat hij het ook eens is met wat je zegt. Daarnaast speelt je culturele achtergrond natuurlijk ook een flinke rol, evenals historie. En ergens vind ik het ook niet erg dat het project ‘Esperanto’ niet in zijn (althans aanvankelijke) opzet geslaagd is. Ik mis het namelijk zo nu en dan al dat ik over de grens niet meer met Peseta's, Drachmen of Marken mag betalen, ik moet er niet aan denken dat je ook nog eens, overal waar je komt, dezelfde taal moet spreken. Doe mij dan maar die toren van Babel!

Dan mag miscommunicatie ons al veel ellende opgeleverd hebben, die grote bazaar van duizend-en-een talen die de wereld is, dat maakt haar toch wel een beetje mooier. Een lappendeken die over het land is gelegd, door de tijd aaneengenaaide taalfamilies, talen, dialecten en accenten, waarin je vreemde verschillen kunt ontdekken, maar ook veel overeenkomsten. (Ik ken bijvoorbeeld iemand die tot voor kort nog geen enkele taal had kunnen vinden waarin Broccoli anders heette. Hij maakte de fout door dat tegen een Fin te vertellen.) Het is juist het gebrek aan volstrekte eenheid dat talen en dialecten voor mij tot zo'n fascinerend gespreksonderwerp maakt. Die spanning tussen eenheid en eigenheid, tussen herkenbaar en exotisch, dat is de grote waarde van onze veelheid aan talen. En nu ik daar zo over nadenk, komt dat bij veel van de onderwerpen terug die bij me opkomen als ik aan het woord eenheid denk: het spanningsveld tussen eenheid of uniformiteit enerzijds en diversiteit of uniciteit anderzijds. Laten we dat koesteren, niet alleen taal, maar ook in de bepaling van onze identiteit en misschien ook wat meer in onze beleving van voetbal.

Thijs

toren

Geraakt

Chantal Schaap

Masterstudente Geestelijke verzorging met een kerkelijke opleiding. ‘

Prends le Temps

Prends le temps de réfléchir,

c’est la source du pouvoir.

Prends le temps de lire,

c’est la base de la sagesse.

Prends le temps de jouer,

c’est le secret pour rester jeune.

Prends le temps de rechercher le silence,

c’est moment propice pour trouver Dieu.

Prends le temps de garder ton esprit ouvert,

c’est l’occasion d’aider les autres.

Prends le temps d’aimer et d’être aimé,

c’est un cadeau du ciel.

Prends le temps de rire,

c’est la musique de l’âme.

Prends le temps de partager,

c’est le secret du bonheur.

Prends le temps de rêver,

c’est l’avenir qui en dépend.

Prends le temps de prier,

c’est le plus grand pouvoir sur terre.

Neem de tijd

Neem de tijd om te reflecteren,

het is de bron van kracht.

Neem de tijd om te lezen,

het is de basis van wijsheid.

Neem de tijd om te spelen,

het is het geheim om jong te blijven.

Neem de tijd om stilte te zoeken,

het is het geëigende moment om God te vinden.

Neem de tijd om een open geest te houden,

het is de aanleiding om anderen te helpen.

Neem de tijd om lief te hebben en te worden liefgehad,

het is een cadeau van de hemel.

Neem de tijd om te lachen,

het is de muziek van de ziel.

Neem de tijd om te delen,

het is het geheim van geluk.

Neem de tijd om te dromen,

het is de toekomst die ervan afhangt.

Neem de tijd om te bidden

het is de grootste macht op aarde.

(Eigen vertaling)

geraakt

Een studiegenoot van mij gebruikte dit gedicht een aantal jaren geleden als opening van een bijeenkomst. Hij had het gedicht gevonden in een kerkje ergens in Frankrijk, toen hij daar op vakantie was. Het ontbreken van de naam van de auteur van het gedicht gaf het voor mij iets mysterieus.

Het gedicht raakte me direct in mijn hart. Hier wordt precies verwoord waar het naar mijn idee in het leven om gaat: kracht, wijsheid, God vinden, anderen helpen, liefde, delen en dromen. Prachtig!! Zo simpel verwoord, maar het raakt voor mij de kern van het leven en van ons aardse bestaan als mens.

Het lijkt zo simpel en zo logisch om voor deze belangrijke dingen de tijd te nemen, maar ik betrap mezelf er vaak genoeg op dat ik dat helemaal niet doe en dus veel te weinig stil sta bij de voor mij echt belangrijke dingen. Zoals zo veel anderen, ben ook ik een drukbezet persoon; iemand die van alles en nog wat doet. Het gebeurt dan ook weinig dat ik echt ergens heel bewust de tijd voor neem. Dit zou ik echter meer willen doen, vooral om te reflecteren en te kijken waar ik sta, wat ik belangrijk vind en op die manier hoop ik de persoon te kunnen zijn of worden die ik ben en die ik wil zijn. Wanneer ik dit gedicht lees, word ik eraan herinnerd om mijn aandacht en energie op de goede en belangrijke dingen te richten. Daarom is dit gedicht een richtsnoer in mijn leven waaraan ik me graag wil vasthouden.

10 met Jorrig Vogels

Jorrig Vogels (24) heeft Taalwetenschap gestudeerd aan de RU. Hij is nu promovendus aan de Universiteit van Tilburg.

In welk onderwerp zou je je nog willen verdiepen?

De relatie tussen taal en bewustzijn in verschillende culturen.

Er zijn bijvoorbeeld volken die niet praten over links en rechts, maar over noord en zuid. Als je iemand vraagt om een rij voorwerpen, nadat hij omgedraaid is, hetzelfde neer te zetten, dan draait hij de voorwerpen niet mee. Het noordelijkste voorwerp blijft aan de noordkant staan.

Er zijn ook volken die tellen 1, 2, 3, veel. Laat ze vijf steentjes of vijftien zien en vraag wat er meer zijn: “Het is allebei veel, dus geen verschil”.

Hebben die mensen een ander bewustzijn en een taal die daarbij past? Of was de taal er eerst en is hun denken eraan aangepast? Als je een andere taal spreekt, denk je in ieder geval anders. Wij hebben door onze taal dus een tunnelvisie. In andere talen zie je andere mogelijkheden.

jorrig

Mijn leven heeft een wending genomen toen…

… ik op de middelbare school over ging van kindzijn tot een soort onbestemd zwemmen in een leegte. Eerst waren we allemaal kind en dat was gemakkelijk. Maar ik bleef in mijn kindzijn hangen, terwijl anderen interesse kregen in feesten, bier en meisjes. Eerst vond ik die veranderingen wel spannend, maar later kreeg ik steeds minder aansluiting met leeftijdsgenoten en moest me anders voordoen dan ik was. Ik werd aardig gevonden onder het mom van ‘het is niet erg dat jij zo bent’, maar ik kon niet mezelf zijn. Pas tijdens mijn studie kwam ik in contact met mensen die mij accepteren zoals ik ben.

Maar net als in mijn kindertijd, ben ik nog steeds het liefst alleen of met één goede vriend. In een groep voel ik me minder op mijn gemak. Sommige mensen verwerven snel een plaats in een groep en ik verbaas me altijd over het gemak waarmee ze dat doen.

Ook ik wil graag met een leuke groep dingen doen, maar dat kost heel veel energie. Bij alles moet ik nadenken. Dan wil ik een grapje vertellen, maar het gesprek niet onderbreken. Terwijl ik denk “wanneer zal ik dit grapje maken?” maken anderen al honderd grapjes en hebben lol.

Misschien ook om dat te begrijpen, ben ik taalwetenschap gaan studeren en onderzoek ik nu menselijke communicatie.

Gelovig, atheïst of iets anders?

Mijn ouders zeggen: “Van geloof komt alleen maar ellende, kijk maar naar alle religieuze conflicten.” Ik heb thuis dan ook nooit enige Bijbelkennis meegekregen. Kerstmis en Pasen waren voor ons feesten van het licht en van de lente.

Ik ben zelf een atheïst, maar zeker geen anti-theïst. Dat er iets is dat ons allemaal bindt, vind ik een mooie gedachte. Ik geloof er alleen zelf niet in.

Ik denk dat een heleboel mensen ongelukkig zouden worden als dat weg zou vallen. Als de paus nu zou zeggen: “God bestaat niet”, komt daar waarschijnlijk ergere ellende uit voort dan uit alle geloofstwisten.

Wat is het eerste wat bij je opkomt bij het thema ‘eenheid’?

Dat we soms onze identiteit lijken te verliezen in de massa, bijvoorbeeld bij een voetbalwedstrijd of een concert. Bij rellen denk ik dat de individuele mensen nooit zoiets zouden doen, maar elkaar opjutten tot de meest verschrikkelijke dingen. Ook daarom voel ik me prettiger met weinig mensen: ik wil mezelf niet verliezen in die massa.

Die massaliteit zie ik bijvoorbeeld ook terug bij de publieke omroep die steeds meer op de commerciële zenders gaat lijken en daarmee bijdraagt aan de eenheidsworst. Of bij winkelstraten die volledig inwisselbaar zijn geworden. Volgens mij moet je als publieke omroep mooie programma’s maken, al is het maar voor drie mensen, en als winkelier kwalitatief goede producten, en niet alleen dat wat de meerderheid wil.