3-4
jaargang 3 (2002), nummer 4: de mens achter de student
- De student als bijzonder species van de mensensoort I - H. Wintjes
- De student als bijzonder species van de mensensoort II - J. Hacking
- De mens achter de student - Gabie de Jong
- Biodiversiteit - Horst Wolter en Karla Niggebrugge
- Bèta’s en Mensen - Peter van Oostrum
- Op bezoek bij een oude(re) vriendin - Sander Oudenampsen
- Gedicht - Masker
- Studenten over hun soortgenoten - Een korte dialoog - Judith Soons
- De reiziger en de dromer - Judith Soons
- Dialoog.nl - T. Zondervan
- Tien van één met Hubert Hermans - Arno Vroom en Sander Oudenampsen
Wat zie je..?
Wie is de mens achter de student en hoe ziet deze eruit; kortom wat zie je?
Om deze en andere vragen nader te bekijken hebben we twee personen, die veel met studenten te maken hebben, gevraagd hun ervaringen en hun gedachten hierover op papier te zetten. Allereerst komt een studentendecaan aan het woord en vervolgens een studentenpastor van de studentenkerk.
1. De student als bijzonder species van de mensensoort I - H. Wintjes
Ruim 10 jaar ben ik werkzaam als studentendecaan aan deze instelling. In die 10 jaar heb ik menig student op mijn spreekuur gehad. De vragen en problemen waar zij mee komen zijn zeer uiteenlopend en omvatten eigenlijk alles wat zich in een mensenleven kan afspelen. Ik vind het een voorrecht hierbij een rol te mogen spelen. Niet omdat het studenten zijn, maar omdat het jonge mensen zijn. Zij maken, vaak onbewust, een grote ontwikkeling door en als mijn hulp ook maar enigszins kan bijdragen aan een positieve ontwikkeling is mijn dag goed.
In de loop der jaren heb ik met enkele duizenden studenten gesprekken gevoerd (in totaal voeren studentendecanen 2000 gesprekken per jaar; onze universiteit telt momenteel ca. 14.000 studenten). Mijn gevoelsmatige interpretatie (die dus niet wetenschappelijk is onderbouwd) is dat de huidige student vaker binnenkomt met een zakelijke vraag en is gericht op een snel antwoord en een snelle oplossing. Echter, als ik aandacht geef aan de student en de achterliggende gronden van de vraag aan de orde stel, blijkt er vaak meer aan de hand te zijn. Het is de vraag achter de vraag die erg belangrijk is, om tot een goede voortgang te komen. Hiermee bedoel ik nadrukkelijk niet alleen de studievoortgang, maar ook de voortgang in het leven.
Door allerlei oorzaken (studiefinan-ciering, economische en maatschappelijke eisen) hebben studenten het gevoel dat zij niet voldoen als zij niet snel en zonder complicaties door hun studie heen ’fietsen’. Tijd voor bezinning en academische vorming durven zij amper nog te nemen. Vaak constateer ik een opluchting als zij na een gesprek met een studentendecaan bevestigd hebben gekregen dat er ook nog een leven naast de studie mag en zelfs moet zijn.
Ik heb eens een student gesproken wiens moeder ernstig ziek was. Zijn geestelijk gehandicapte broer woonde nog bij zijn ouders en zijn vader had een drukke baan. Deze student voelde zich enorm betrokken bij het gezin waar hij immers nog steeds deel van uitmaakte, ook al woonde hij op kamers. Hij had lange tijd geprobeerd zijn studie in Nijmegen te combineren met de zorg voor zijn moeder en broer. Nu moest hij toegeven dat het alles bij elkaar te veel was geworden. In ons gesprek ontdekte hij (of was het slechts een bevestiging van wat hij al wist) dat op dit moment in zijn leven zijn prioriteit bij zijn familie lag en niet bij de studie. Samen hebben we bekeken hoe nu verder te gaan. Een tijdelijke studie-onderbreking was het resultaat. Geruime tijd later kwam deze student weer langs en vertelde hoeveel het voor hem betekent heeft, dat hij zijn moeder in de laatste periode van haar leven van zo dichtbij had mogen mee maken en dat hij zoveel dichter bij zijn broer was gekomen. Hij vertelde dat zijn innerlijk gegroeid was en dat hij nu ook nog zijn studie nagenoeg had afgerond!
Niet afgerond binnen de cursusduur maar wel afgerond als een tevreden mens. Dit voorbeeld is helaas tekenend voor de hedendaagse student. Persoonlijke, emotionele ontwikkeling staat immer op de laatste plaats, want gevoelsmatig is daar geen tijd voor. Hoewel vaak gedacht wordt dat jonge mensen meer tijd voor zichzelf nemen is het tegendeel helaas waar. Tijd voor zichzelf betekent vaak tijd gericht op het oppoetsen van het curriculum vitae. Geen tijd voor mentale ontspanning, verrijking van het leven of levensvreugde.
Vaak hoor ik om mij heen kreten “als studenten zijn consumptief en calculerend”. Daar ben ik het absoluut niet mee eens. Als zij het al lijken, is hen dat vaak opgelegd. Studenten zijn vaak zeer goede toneelspelers. Als je tijd en aandacht voor ze hebt, zal blijken dat studenten nog steeds jonge mensen zijn, die een grote emotionele en intellectuele ontwikkeling door-maken. Jonge mensen, die rekening willen houden met dat wat hun dierbaar is, met hun ouders, familie en vrienden. ‘Calculerend’ lijken ze misschien aan de buitenkant en als je bedenkt dat werkgevers liever een 25-jarige academicus hebben dan een 26-jarige is dit ook niet vreemd.
Toch manifesteert zich tijdens de studie aan een universiteit een zekere verandering bij deze jonge mensen. De ouderejaars student is kritischer en meer gericht op maatschappelijke problemen, dan de eerstejaars die fris van de middelbare school komt. Na enkele jaren studie realiseren zij zich dat studeren niet alleen een 4-jarige verblijf op een onderwijsinstelling is, waar zij een kostbaar papiertje kunnen bemachtigen, maar dat het ook een vorming betekent waar zij de rest van hun leven profijt van kunnen hebben.
Ik erger mij dan ook aan mensen die ervan uitgaan dat studenten alleen voor zichzelf leven en studeren. Het aantal keren dat ik studenten op bezoek heb gehad die dolgraag presteren om hun ouders blij te maken is ontelbaar. Het zijn vaak de ouders die het leven van kinderen/jonge mensen moeilijk maken en soms zelfs ondraaglijk. In de jaren dat ik dit werk doe heb ik mij meer dan eens verbaasd en ben ik geschrokken van de pijnen die ouders hun kinderen aan kunnen doen. En toch willen jonge mensen steeds weer een compliment van diezelfde ouders, laten zien dat ze het waard zijn in dit leven te mogen zijn.
De verschillen die ik zie tussen de huidige student en die van 10 jaar geleden zijn puur gevoelsmatig. Ik heb er nooit onderzoek naar gedaan. Ik zie wel steeds jongere studenten. In het algemeen is de huidige student zakelijker en meer zelfverzekerd en is hun netwerk van vrienden groter en sterker. Zij zijn zelfstandiger en doelgerichter. Op het eerste oog lijken zij weinig idealen te hebben, maar deze idealen ontstaan in de loop van de studie vaak wel. Achter het masker dat door velen gedragen wordt, schuilt nog steeds de jonge man of vrouw, die oog heeft voor zijn medemens en talenten in dienst van anderen wil stellen.
De keuze voor een universitaire opleiding wordt m.i. nog te vaak ingegeven door vanzelfsprekendheid. Vanzelfsprekend omdat iemand in het bezit van een VWO-diploma is of omdat ouders het op prijs stellen.
Te weinig durven studenten hun hart te volgen en een andere keuze te maken. Gelukkig hebben velen na enkele jaren studie wel het lef om te kiezen voor datgene dat hun werkelijk interesseert, met of zonder interventie van een studentendecaan.
Hetty Wintjes is studentendecaan van KUN.
2. De student als bijzonder species van de mensensoort II - J. Hacking
De mens achter de student, zo luidt de titel van dit nummer van Proviand. Hoezo “áchter”, alsof student - zijn een jas is die je kunt aan - of uittrekken. Student zijn is een vorm van menszijn. Maar wel een bijzondere vorm.
Studenten zijn mensen die studeren. Daaraan ontlenen ze hun naam. “Studeren” in het Latijn is zich toeleggen op, zich wijden aan, streven naar, de neiging hebben tot, zoeken te, op de hand zijn van, begunstigen, zich bekommeren om en tenslotte studeren. Nog mooier zijn de omschrijvingen bij het woordje “Studium”, namelijk: ijver, lust, neiging tot, drang, hebzucht, hartstocht, strijdlust, liefde tot, belangstelling, sympathiebetuiging, voorliefde, vooringenomenheid, partij, lievelingsbezigheid, wetenschappelijke beoefening, wetenschappelijk leven, literatuur. Zover mijn woordenboek Latijn.
Zeggen deze omschrijvingen iets over de mens als student? Nauwelijks, want het gaat hier meer om een houding dan om een beschrijving van hoe de student is als mens. Daarom ga ik maar te rade bij mijn collega Froukien, die al een aantal jaren studentenpastor is. Zij zegt over studenten: “Wat ik leuk vind aan mijn contact met studenten is de openheid en nieuwsgierigheid, het op zoek zijn naar een manier van in het leven staan die bij hen past. Zij dagen mij ook uit om niet vast te roesten in mijn eigen ideeën, maar om kritisch te blijven. Wat me irriteert aan hen is dat ze soms niet komen opdagen, soms onbetrouwbaar zijn in afspraken.”
En in vergelijking met haar eigen studietijd zegt zij: “tegenwoordig moet er veel meer dan vroeger: sneller afstuderen (vier in plaats van zes jaar of langer), je móet werken want je wil geen hoge schulden, dingen doen die goed zijn voor je cv, (ik wist als student nauwelijks wat een cv was), je móet wel haast naar het buitenland om nog mee te tellen. Ik heb ook het gevoel dat huidige studenten méér bezig zijn met vragen rond religie en zingeving. In mijn tijd was er een sterker afzetten tegen religie en kerk. Vandaag de dag is het méér een open vraag, een vorm van interesse zonder zich echter te willen binden aan één of andere kerk. De cursus ‘kennismaken met wereldgodsdiensten’ loopt voor de tweede keer heel erg goed, er is veel belangstelling voor.”
Student zijn is tegenwoordig geen makkelijke job. In de tijd van Heinrich Heine bevolkten studenten de eet – en drinkgelegenheden en waren zij berucht om hun uitspattingen. Heine kan daar smakelijk over vertellen als hij wandelend door Duitsland trekt. Als je deze verhalen leest krijg je de indruk dat er toen nog géén haast was en dat de druk op studenten veel minder groot was want pa betaalde wel. Vaak stond de toekomst al vast en hoefde de student alleen maar zijn studie af te maken om pa in de zaak op te volgen.
Froukien merkt op ten aanzien van de hedendaagse keuze van studenten: “aan de ene kant willen ze alles open houden, en aan de andere kant hebben ze weinig manoeuvreerruimte. Vragen als: heb ik wel de goede studie gekozen, komen soms boven, maar er is geen tijd om daarbij stil te staan, want anders loop je alweer te ver achter. In de drie avonden rond de vraag “hoe nu verder na mijn afstuderen” die de Studentenkerk in samenwerking met de Dienst Studentenzaken organiseert komen deze vragen weer boven drijven. “Wil ik wel een baan in deze studierichting en wát wil ik eigenlijk met mijn leven?”
Jezelf bewijzen, niet alleen aan anderen, maar ook aan jezelf, dat staat erg centraal bij veel studenten.. Misschien vinden hedendaagse studenten het moeilijker om zichzelf te relativeren? Om jezelf en je fouten lachen, gebeurt dat wel voldoende? Studenten die mee hebben gedaan aan de bijeenkomsten, “leren omgaan met studiedruk en stress”, spreken over het feit dat ze alles zo serieus nemen en dat ze overbezorgd zijn over hun studieresultaten. Velen klagen dan ook over nek – en schouderpijn. Soms al jaren lang. Veel studenten die ik ontmoet zijn bezig met de vraag : wie ben ik? wat wil ik met mijn leven? Dit heeft, denk ik, met hun levensfase te maken – los van ouders en de vertrouwde omgeving. Relaties krijgen, zelfstandig op kamers gaan wonen, vrienden maken, het loskomen van ouders is volgens mij niet veel anders dan vroeger, met misschien dit verschil dat je er nu minder tijd voor hebt. Alles wordt in een kortere periode gepropt omdat de studie sneller moet worden afgesloten.”
Froukien merkt op: “Studenten die bij ons aan groepen meedoen klagen soms over uniformiteit van medestudenten: die richten zich vooral op hun carrière. Als je met geloof (en aanverwante zaken) bezig bent (christen of moslim) vinden medestudenten dat soms raar. Het is niet altijd zo makkelijk om daar over te praten hoewel er ook uitzonderingen zijn. Deze druk tot uniformiteit voelen studenten soms extra als er iets met ze ‘aan de hand’ is. Bijvoorbeeld in het geval dat een dierbare sterft en zij in een rouwproces terecht komen, of bij ziekte, of bij studieachterstand of familieomstandigheden (echtscheiding bijvoorbeeld of ruzie). Voor hun unieke persoonlijke omstandigheden is (misschien) wel bij studieadviseurs aandacht, omdat ze daar langskomen om hun verhaal te vertellen, maar vaak ontbreekt deze aandacht volledig bij medestudenten.
Tegelijk speelt juist ook in het studentenmilieu dat je moet bewijzen dat je een unieke persoon bent. Je wilt uitsteken boven de anderen, jezelf profileren als bijzonder en beminnenswaardig. Dat staat weer haaks op het streven naar uniformiteit.”
In de zestiger jaren waren de studenten de generatie die het antiautoritaire gedrag tegenover ouders en gezagsdragers in de maatschappij hebben gepropageerd en beoefend. Flower Power in plaats van wapengeweld. Experimenten met drugs en andere leefwijzen. De opkomst van de homobeweging en het feminisme (baas in eigen buik), de toename van voorbehoedsmiddelen en het pleidooi voor vrije sex. Inmiddels zijn we jaren verder en is er veel veranderd.
Froukien: “De huidige student heeft idealen. Jawel, misschien minder hooggestemd dan wij vroeger, maar daarmee wel een stuk realistischer dan in mijn generatie. Om het heel gechargeerd te zeggen; wij wilden de wereld veranderen, de huidige student schept soep voor daklozen. Waarmee ik niet wil zeggen dat er nu geen wereldverbeteraars meer rondlopen onder de studenten, noch dat wij vroeger niets concreets deden. Zo vind ik het zelf bijvoorbeeld leuk om te zien dat studenten nu nog met evenveel inzet brieven voor Amnesty schrijven en verspreiden zoals ik dat zelf als student deed. Een ander voorbeeld van concreet idealisme zie je bij de inzet van studenten bij de stichting Straatmensen voor straatmensen. Na een oproep op de universiteit melden zich evenveel studenten als mensen uit de stad, als vrijwilliger aan.
Ook lang níet iedereen is alleen op carrière gericht. Er is wel degelijk interesse in ‘meer’. Wij merken een toegenomen behoefte aan groepen met medestudenten met wie je iets deelt (ervaringen uit Taizé, of in de groep ‘Onderweg’, het delen van levens- en geloofservaringen); in diezelfde sfeer ben je niet alleen met je idealen bezig maar ontstaat er ook gezelligheid. Zo hebben wij vaker de vraag gekregen naar een soort ‘barruimte’ in de studentenkerk om na te kletsen.
In tegenstelling tot vroeger is studeren ook normaler geworden. Veel ouders hebben gestudeerd en zij vinden het niet anders dan vanzelfsprekend dat hun kinderen dit pad volgen. Soms spelen daar expliciet idealen in mee (geneeskunde) maar soms is het ook pure nieuwsgierigheid in andere culturen (culturele antropologie bijvoorbeeld).
Tenslotte: studenten zijn best bereid om over zichzelf en hun idealen en twijfels te praten als dat in een veilige situatie plaatsvindt. In hun dagelijkse leven komt daar vaak niet veel van, omdat de kroeg of de studentenflat niet altijd de geëigende plek is. Veel studenten wekken de indruk dat ze niet willen afgaan bij hun medestudenten en praten over twijfel en mislukken passen daar niet in. Je wilt jezelf niet als zwak presenteren. In de Zelfonderzoek dat de Studen-tenkerk aanbiedt op basis van de Zelfkonfrontatiemethode, ontwikkeld door de persoonlijkheidspsycholoog Hubert Hermans (zie Tien van één, pagina 19), staan studenten soms van zichzelf te kijken. Zo’n confrontatie met datgene wat je zelf als belangrijk beschouwt in je leven kan de aanzet zijn voor een veranderingsproces als je niet tevreden bent over de gang van zaken tot nu toe in je studentenleven.
Tegenwoordig studeren er veel meer vrouwen dan vroeger. Alleen het aantal vrouwelijke hoogleraren loopt nog achter bij de mannen. Dat is een gevolg van een ontwikkeling waarin de vrouwen minder kansen kregen in onze maatschappij. Bij de huidige studentenpopulatie speelt dit al veel minder.
Froukien: “Mannen verschillen niet zoveel van vrouwen met dit verschil: het lijkt wel eens dat mannen nog meer dan vrouwen kinderen zijn van deze tijd. Ze willen eerst en vooral resultaten zien. Bij de cursus leren mediteren zie je dan ook vooral vrouwen die het aandurven. Mannen zijn ver in de minderheid. Ze willen van tevoren vaak weten wat het oplevert. Vrouwen durven ook eerder op zoek te gaan naar hun gevoelens als ze het idee hebben te veel in hun hoofd te zitten. Ook typisch een kwaal van onze tijd, alles beredeneren, niet durven afgaan op je intuïtie.”
Hebben wij nou een goed beeld van de hedendaagse student als mensensoort? Een klein beetje, vermoed ik, want veel aspecten zijn níet de revue gepasseerd, zoals de zap- en flitscultuur (van de ene kick naar de andere), het woon- en leefgedrag, het uitgaansleven en kleding.
Froukien Smit en John Hacking zijn studentenpastores van de studentenkerk
De student aan het woord
In de vorige artikelen zijn twee personen aan het woord geweest die veel met studenten praten. Hieronder passeren drie verhalen de revue van studenten zelf. Hierin vertellen zij hoe ze denken over ‘de mens achter de student’.
3. De mens achter de student - Gabie de Jong
De Medische FaculteitsVereniging Nijmegen is de studievereniging van de studies Geneeskunde en Biomedische Wetenschappen. Het doel van de MFVN is studenten naast hun studie extra activiteiten te bieden. Dit varieert van de levering van boeken en instrumenten, lezingen en reizen tot gala’s en natuurlijk feesten. 90 tot 95% van de studenten aan de Faculteit der Medische Wetenschappen is lid van de MFVN. Voor een kleine contributie kunnen zij deelnemen aan alle activiteiten en diegene die dat willen kunnen hier zelf ook een steentje aan bijdragen.
De MFVN is dus een studievereniging. Zelf heb ik vaak de neiging om daar dan direct bij te vermelden dat dit geen studentenvereniging is. Maar wat maakt nu eigenlijk het verschil? Wat is de reden dat studievereniging in mijn ogen beter klinkt dan studentenvereniging?
Vooroordelen zijn hier in grote mate bepalend voor. Bij een studentenvereniging denk men snel aan ontgroeningen, bier drinken en dispuutstruien. Maar wat is nu het verschil tussen een dispuut/studentenvereniging en een willekeurige andere groep mensen. Is dat verschil wel zo duidelijk?
Naast het feit dat je er voor kiest om jezelf een dispuut te noemen moet er eigenlijk gekeken worden naar wat zo’n dispuut eigenlijk inhoudt. Puur objectief kan je er niks anders van zeggen dat het een groep mensen is die het leuk met elkaar kan vinden, die daarom tijd samen doorbrengt en die graag wil laten zien dat zij bij elkaar horen. Wil niet elke groep dat? Die eerste twee constateringen, daar zal niemand over struikelen. Vaak is het die laatste die tot afkeurende blikken leidt. Het meest prominente is vaak de kledingkeuze en daar wil ik dus graag op in gaan.
Waarom dragen mensen bepaalde kleding? Het antwoord hierop is, naar mijn idee, dat ze het fijn vinden bij een bepaalde groep te horen en ze een bepaald standpunt willen uitdragen. Iedereen is continu bezig met het laten zien van zijn/haar ideeën door de kleding die ze dragen. Disputen, studieverenigingen, mentorgroepen, voetbalsupporters, bepaalde muziekliefhebbers.
Rest nu de vraag waarom het dan juist bij disputen en studentenverenigingen e.d. tot vooroordelen leidt. Bij een voetbalsupporter wordt alleen geconstateerd dat hij/zij voorkeur heeft voor een bepaalde club, maar over zijn/haar gedrag valt verder niks te bepalen. Waarom bij een dispuut dan wel? Ik heb hier lang over nagedacht en kan alleen maar tot de conclusie komen dat ik mijn vooroordelen aan de kant zal moeten zetten. Er is geen reden om dispuutsleden wel te veroordelen en muziekliefhebbers niet.
Natuurlijk moet je altijd kritisch blijven en kun je het best niet eens zijn met bepaalde handelingen/regels, maar aangezien ik zelf sinds enige tijd ook wat truien in mijn bezit heb en ik ze met plezier draag, kan ik alleen maar hopen dat men ook bij mij beseft dat ik meer ben dan alleen mijn bestuurstruitje.
Gabie de Jong is bestuurslid van APGA h.t. der MFVN
4. Biodiversiteit - Horst Wolter en Karla Niggebrugge
Er werd ons gevraagd om een stuk te schrijven over de mens achter de student. Of in ons geval de mens achter de bioloog. Of misschien beter: de bioloog achter de mens. In eerste instantie zijn we natuurlijk allemaal eerst mens en daarna pas student, of welk ander beroep of functie je ook bezigt. Het zal vaak wel zo zijn dat de scheidslijn tussen die twee zeer vaag is, als die er überhaupt al is. Als mens kies je je eigen bezigheden en dus ook je eigen studie. Het is goed voor te stellen dat hoe meer deze interesses overeen stemmen met datgene wat je in het dagelijks leven doet, des te prettiger je je voelt.
Terug naar ons onderwerp, de biologie. Biologie is een zeer brede studie die gaat van bloempjes en bijtjes, via genetica en medische vakken, naar informatica onderdelen, maar ook zelfs management richtingen. Het is dus vanzelfsprekend dat je in een dergelijke brede studie veel mensen vindt met zeer verschillende interesses. In de biologie spreken we dan van een hoge biodiversiteit.
Bestaat er dan een typische biologie student? Nee, natuurlijk niet, net zoals er geen typische student bestaat en geen typische Jan Modaal. Het is zeker niet zo dat wij later allemaal een Midas Dekker willen worden. Er zijn echter wel typetjes, voortvloeiend uit verschillende interesses en persoonlijkheden. Bij biologie zien wij dan onder andere de natuurfreak, de-ik-ben-uitgeloot-voor-geneeskunde-bioloog, de nerd, de bal en de geiten-wollen-sok. Dergelijke typetjes komen natuurlijk in alle contreien voor. In feite is dit hokjes-denken en is elke persoon uniek en eigenlijk niet in een hokje te stoppen. Maar het gaat er hierom dat er in grote lijnen wel overeenkomsten zijn tussen verschillende mensen.
Net zoals de ene cel in ons lichaam met een andere moet samenwerken om het organisme levend te houden, moeten wij als mensen dat ook doen in de samenleving. Dat kan alleen als we elkaar respecteren. Doordat biologie een zeer intensieve studie is waarin je veel met anderen moet samenwerken en veel uren met elkaar doorbrengt, leer je elkaar goed kennen. Zo leer je dus samenwerken met anderen die soms een andere kijk op de zaken hebben dan jijzelf. Hier komt uit voort dat je elkaar leert respecteren, omdat je wordt geconfronteerd met het feit dat andere ideeën soms beter zijn dan die jij zelf had bedacht vanuit jouw visie op zaken. Volgens ons is dat een van de hoofdzaken die zorgt voor de prettige sfeer bij biologie in Nijmegen: respect voor anderen.
De auteurs zijn studenten biologie aan de KUN.
5. Bèta’s en Mensen - Peter van Oostrum
Ik studeer Technische Natuurkunde in Enschede. De opvallende kenmerken van bèta’s vallen mij vooral op nu ik als deeltijdfilosoof ook andere ‘typen’ studenten leer kennen. Afhankelijk van hoe ver je wilt gaan, is het werken met die stereotypen handig of zeer vertekenend in de analyse van mensen. Ik zal er maar vanuit gaan dat men in dit artikel verder wil gaan dan alleen beschrijving van stereotypen. Toch zal ik mijn betoog aanvangen door een gekarikaturaliseerd beeld te geven van een bèta.
Allereerst steekt er voor de mens die wat verder van het bèta-wereldje af staat een hoop waarheid in het typetje. Het klopt: we hebben allemaal één of meerdere computers. Verder zijn er velen die na de hele dag achter de computer gezeten te hebben in verband met de studie of het bijbaantje naar huis snellen om daar verder te gaan met e-mailen, chatten en nog veel engere dingen. Bij dit laatste hoort bijvoorbeeld recompilen aan je kernel of iets dergelijks. Meer dan 95% van de studenten die een ‘echt harde’ studie doen is mannelijk. In de pauze zijn er werkelijk mensen die een gesprek beginnen met de mededeling dat ze het geheugen van hun computer hebben uitgebreid met nog eens 256 MB. Succes hebben ze daar ook nog mee, iedereen somt het geheugen van zijn computer(s) op en vertelt nog eens hoe hij het in de loop der tijd heeft uitgebreid en bij welke koers. Verder zal er iemand zijn die erop wijst dat Windows werkt met swapfiles en dat het voor de gewone consument helemaal niet nodig is om veel geheugen te hebben. Steevast volgt er een opmerking over de stabiliteit van Windows in relatie met de gebruiksvriendelijkheid van Linux. Maar dat valt allemaal best mee. Zo vaak staat men niet te kletsen in de pauze. Er moet immers gemaild worden en zo niet, dan moet er wel het één of ander worden voorbereid op de computer.
Even zonder gekheid. Er zijn inderdaad een hoop mensen die zo’n oppervlakkig leventje lijden. Maar daarmee is niet gezegd dat iedereen dat vrijwillig doet of zal blijven doen. Achter de horizon gloort hoop. De meesten zullen ver van Enschede vandaan ooit wel een leuk meisje ontmoeten, dat hen laat zien dat er ook nog zoiets is als gevoel. Gevoel is in dit kader heel belangrijk, want dat is nu juist wat de mens, dus ook de mens achter de student karakteriseert. Dat er zoiets als gevoel is weten de bèta’s wel, maar er wordt zelden in het openbaar over gesproken. Het liefdesleven, in het geval dat er daarvan sprake is, komt in het openbaar zelden ter sprake. Je kut voelen mag wel maar dan moet er wel iets heel ergs aan de hand zijn. Je harde schijf moet zijn vastgelopen of zo. Sterfgevallen in de naaste familie worden soms doodgezwegen.
Dat was althans het beeld dat ik had voordat ik uit onvrede met die situatie besloot filosofie te gaan studeren. Ik vind natuurkunde namelijk vreselijk interessant, maar in mijn ontologie is er plaats voor meer. Natuurkunde studeren is voor mij noodzakelijk doch niet voldoende. Ik heb er dan ook bewust voor gekozen geen Wijsbegeerte van Wetenschap en Techniek in Enschede te gaan studeren, maar om ook eens elders rond te neuzen. Ergens waar de omgangsvormen iets menselijker zijn. Want ik voel me toch niet helemaal thuis in zo een kille omgeving.
In Nijmegen hangt een totaal andere sfeer. Loop over de Thomas van Aquinostraat en vang maar eens wat flarden van gesprekken op. Het gaat over gevoelens. Over vriendjes /vriendinnetjes, over het druk hebben, over RSI, over depressies en op hun teentjes getrapte medestudenten. Hetzelfde geldt eigenlijk ook voor het station of waar dan ook. (Ik moet eerlijkheidshalve vermelden dat ik nooit voet heb gezet in de bètafaculteit in Nijmegen.) Nijmegen is daarom voor mij de bakermat van menselijkheid. Als iemand daar de vraag “Peter, hoe gaat het eigenlijk met jou?” stelt, is men bedremmeld als ik iets met “goed” mompel. Ik moet eerlijk toegeven dat het allemaal even wennen is. Maar het bevalt mij wel dat mensen over persoonlijke dingen, zelfs al gaat over koetjes en kalfjes, kunnen praten. Op die manier kan je makkelijker omgaan met je eigen gevoelens omdat je ze ergens kwijt kunt. En natuurlijk speelt ook mee dat je zo te horen krijgt dat anderen de dingen op een vergelijkbare manier ervaren, dat geeft ook steun.
Natuurlijk heb ik het één en ander overdreven. Onder mijn vrienden bij de bèta’s in Enschede zijn ook mensen met wie ik tot diep in de nacht over gevoel, religie en politiek kan discussiëren. En in Nijmegen bij de alfa’s en gamma’s zijn ook mensen die met een doffe, roodomrande blik van het schermwerken om zich heen staren. Over het algemeen denk echter ik dat de mens achter de bètastudent een geestelijk aanzienlijk soberder leven lijdt dan de gemiddelde mens achter de gemiddelde student, maar - zo schemert er soms toch doorheen - dat wordt niet altijd even bevredigend gevonden. Dat merk ik aan mijzelf en een paar enkelingen die net iets opener zijn dan de norm. Ik denk dat de bèta’s heel kil lijken, maar dat het voornamelijk de buitenkant, het cultuurtje is. Onder docenten zitten werkelijk trieste gevallen, mensen die na hun studie zijn blijven hangen in de kille wereld van de bèta’s. De afschrikwekkende werking die die individuen op mij hebben, hebben er mede voor gezorgd dat ik mij, zij het in deeltijd, gedwongen zag uit te wijken naar een andere stad. Maar ik ben en blijf helaas gedeeltelijk een bèta, dus een beetje eenzaam, zielig en gefrustreerd zal ik wel mijn hele leven zijn, of op zijn minst overkomen. Gelukkig ben ik mij daar nu van bewust en dat maakt genezing al een stuk minder onwaarschijnlijk.
Peter van Oostrum is student Technische Natuurkunde in Enschede en volgt de bovenbouwstudie Filosofie aan de KUN
6. Op bezoek bij een oude(re) vriendin - Sander Oudenampsen
Een tijdje geleden hoorde ik van Martine Wijers, studente Rechten, een bijzonder verhaal. Martine bezocht al enige tijd mevrouw Tannhauser, een weduwe die in een verzorgingshuis woont. Ik verbaasde me hier enigszins over en besloot haar een paar vragen te stellen. Onderstaand een impressie.
Ik spreek met Martine en mevrouw Tannhauser in een verzorgingshuis te Nijmegen. Martine vertelt hoe ze mevrouw Tannhauser tegenkwam. Een paar jaar terug maakte ze schoon in het verzorgingshuis als bijbaantje. Min of meer toevallig kwam ze mevrouw Tannhauser een paar keer tegen. Later hielp ze haar toen ze een modeshow in het verzorgingshuis wilde bekijken. Vanaf dat moment werden ze dikke vrienden.
‘Vanaf dat moment heb ik mevrouw Tannhauser regelmatig bezocht hier in het verzorgingshuis. Dat vind ik heel leuk om te doen. Ik had geen idee dat een vrouw van haar leeftijd zo levendig en positief in het leven kon staan. Ze kijkt naar veel dingen die ikzelf doodgewoon vind met zo’n verwondering...’ Toen mevrouw Tannhauser voor het eerst vernam dat Martine Rechten studeerde, was ze verbaasd. Martine: ‘dat bericht ging door de gang hier als een lopend vuurtje.’
Mevrouw Tannhauser heeft één zoon, maar die woont nu in Australië. Ze is slecht ter been, maar dat is aan haar humeur niet te merken: ‘Ze is heel meelevend en toont veel waardering voor veel dingen die ik vertel en doe. Dat spreekt in haar situatie toch niet vanzelf. Ze vindt het heel leuk dat ik langskom, ook omdat ze zelf niet zoveel buiten komt. Wanneer ik haar over mezelf vertel, doet ze indrukken op. Indrukken die ze zelf nu steeds moeilijker en minder opdoet.’
Martine denkt dat niet veel studenten bij Rechten zoiets zouden willen doen als een bezoek brengen aan mevrouw Tannhauser. ‘Je moet er echt tijd voor vrij maken. Het zou voor veel van mijn jaargenoten niet echt voor de hand liggen.’ Martine laat niet zo snel een contact met iemand doodbloeden, dat is duidelijk. Zo zoekt ze ook nog regelmatig een oude hospita van haar op.
Sinds dat Martine mevrouw Tannhauser bezoekt, merkt ze wel dat haar kijk op sommige dingen veranderd is. ‘Je ontdekt dat zo’n ouder iemand ook jong is geweest, iets waar je normaal gesproken nooit bij stil staat.’ Aan de andere kant is er veel veranderd: veel van de vrijheden die Martine’s generatie heeft, heeft mevrouw Tannhauser niet of nauwelijks gekend. ‘We leven tegenwoordig gewoon op een veel grotere “schaal”. En bovendien is een jonge vrouw tegenwoordig natuurlijk veel onafhankelijker, met veel meer mogelijkheden.’
Maar zoals gezegd, hebben Martine en mevrouw Tannhauser ook wel veel gemeen. Als Martine een praatje maakt met mevrouw Tannhauser, vertelt ze dat ze dit jaar de Vierdaagse wil gaan lopen. Mevrouw Tannhauser heeft deze echter al een keer gelopen, tot Martine’s grote verbazing: ‘Ja, dat was in 1937.’
Martine Wijers is vierdejaars studente Rechten,
Mevrouw Tannhauser is een bewoner van een verzorgingshuis.
7. Gedicht
MASKER
Laat je niet voor de gek houden door mij,
laat je niet voor de gek houden
door mijn gezicht,
omdat ik duizend maskers draag,
en dat ik bang ben om ze af te doen,
en geen van allen ben ik.
Doen alsof is kunst,
het is mijn tweede natuur,
maar laat je in godsnaam niet
voor de gek houden.
Ik geef de indruk dat
ik zelfverzekerd ben,
dat alles zonnig en rimpelloos is,
van binnen... en van buiten,
dat zekerheid mijn naam is,
en rust mijn spel,
en dat het water kalm is,
en ik de macht heb,
en dat ik niemand nodig heb,
maar alsjeblieft, geloof mij niet!
De oppervlakte lijkt glad,
maar dat is een masker ,
er zit geen innerlijke rust onder,
Mijn pijnlijke ik leeft in mijn onzeker-
heid, in angst en eenzaamheid,
maar dit verberg ik,
ik wil niet dat iemand het weet,
ik raak al in paniek bij de
gedachte aan mijn zwakheid,
en de angst voor de ontdekking.
Dat is waarom ik als een gek
dat masker creëerde,
om me achter te verschuilen,
een nonchalant misleidende façade,
om me te helpen te doen alsof,
De stem van het kind
me af te schermen van de glimp van de
waarheid... maar juist die glimp is mijn
redding, mijn enige redding,
en dat weet ik!
Het is, als het gevolgd wordt door
acceptatie, door liefde,
het enige wat mij kan overtuigen van
datgene waar ik mijzelf niet van kan
overtuigen;
Dat ik iets waard ben.
Ik durf het je niet te zeggen,
ik durf het niet, ik ben bang,
bang dat jouw glimp niet gevolgd wordt
door acceptatie, en liefde.
Ik ben bang dat je minder over mij denkt,
en me zult uitlachen,
en dat jouw lach mij vermoord.
Ik ben bang dat ik diep van binnen
niks ben, en dat je dat zult zien,
en dat je me zult afwijzen,
dus speel ik mijn spel,
mijn wanhopige spel,
met mijn façade van zekerheid aan de
buitenkant,
en een trillend kind binnenin...
En zo begint de parade van de maskers,
en mijn leven wordt oppervlakkig.
Ik klets zomaar wat met jou,
met zinnige oppervlakkigheid.
Ik vertel je alles over wat in feite niets is,
en niets... over wat in feite alles is,
over wat er huilt in mij.
Dus als ik op die manier door mijn routi-
ne ga, laat je niet voor de gek houden
door wat ik zeg,
door wat ik zou willen zeggen, door wat
ik moet zeggen om te overleven,
maar... wat ik niet kan zeggen.
Ik haat verstoppen, eerlijk.
Ik haat het oppervlakkige spel dat ik
speel, maar je moet me helpen,
je moet mijn hand vasthouden,
ook al is dat het laatste
wat ik lijk te willen.
Jij alleen kunt het lege staren van de
levende doden van mijn ogen wegvegen,
jij alleen kunt mij terug roepen
in het leven.
Elke keer dat je aardig bent,
en vriendelijk, en je me aanmoedigt,
elke keer dat je probeert te begrijpen,
omdat je echt zorg voor me hebt...
groeien er vleugels aan mijn hart,
erg kleine vleugels,
erg tere vleugels,
maar wel vleugels.
Met jouw gevoeligheid en sympathie
en de kracht van begrip,
blaas je leven in mij...
Ik wil dat je dat weet,
ik wil dat je weet hoe belangrijk je bent
voor mij,
hoe jij de maker kunt zijn van de persoon
die ik ben,
als je daarvoor kiest,
alsjeblieft, kies ervoor
Jij alleen kunt de muren afbreken,
waarachter ik zit te trillen.
Jij alleen kunt het masker weghalen,
jij alleen kunt mij bevrijden
van mijn schaduw,
wereld van paniek en onzekerheid,
van mijn eenzame persoon.
Sla mij niet over.
alsjeblieft sla mij niet over.
Het zal niet makkelijk voor je zijn;
een lange overtuiging
van waardeloosheid
bouwt sterke muren.
Hoe dichter je bij me komt.
hoe meer ik in den blinde terug zal
meppen.
Ik bevecht alles
waar ik naar hunker...
Maar mij is verteld
dat liefde sterker is dan muren.
En daarin ligt mijn hoop.
alsjeblieft.
sla de muren neer.
met ferme hand.
maar met zachte hand.
want ik ben erg gevoelig
WIE IK BEN?
Dat mag je je afvragen.
ik ben iemand die je erg goed kent.
ik ben elke man die je tegenkomt.
ik ben elke vrouw die je tegenkomt
IK BEN ... jij!
8. Studenten over hun soortgenoten
Een korte dialoog Judith Soons
J: “Het lijkt alsof er niets filosofisch te zeggen valt over studenten.”
P: “Nou volgens mij kun je er best nog wel iets filosofisch over zeggen als je dat graag wilt. Zie het studentenleven maar als de excursie naar het licht bij Plato.”
J: “Hoe bedoel je?”
P: “Nou, je kent de allegorie van de grot toch wel?”
J: “Ja.[1][1]”
P: “Wel de studenten verlaten tijdelijk de gewone wereld, de maatschappij, om in het licht een hoop bij te leren. En als ze dan terug komen in de maatschappij worden ze geacht de andere mensen te leiden.”
J: “Dan hebben ze ook niet veel geleerd, na hun studie-tijd gaan de studenten gewoon weer met de stroom mee. Ze veranderen de wereld niet. Uiteindelijk worden de studenten van nu de oude sokken van later."
P: “Ja maar ik denk dat ze er toch ook een hoop van leren. Al was het maar een beetje assertiviteit. Aan de andere kant is het studentenleven ook weer niet zo verheven. Kijk maar naar de excessieve bierconsumptie in de verenigingen. Maar zo zijn die studenten als individu toch niet? Of wel. Zo’n vereniging is een verzameling studenten die stuk voor stuk, in meerderheid althans, niet van die zuipende beesten zijn. Hoe kan het dan dat als je ze bij elkaar zet ze zich zo gaan misdragen?”
J: “Misschien is het geheel in dit geval minder als de som der delen.”
P: “Wat maakt het ook uit? Ik kan mij niet voorstellen dat het licht daarboven in de allegorie van de grot bestaat uit een aantal mensen die tijdelijk uit de grot zijn gekropen. Dat zou lang zo verhelderend niet zijn.”
J: “Hoe bedoel je. Waarom kan het dan niet verhelderend zijn?”
P: “Nou, je kan toch niets leren van andere individuen die net zo weinig weten als jij door je buiten je grotje te gaan bezatten?”
J: “Ja maar als dat nu eenmaal het licht is dan is dat nu eenmaal het licht. Maar ik denk dat er nog meer te leren valt. En bovendien zijn er ook studenten die niet zuipen.”
P: “Het is nog niet gezegd dat alle studenten in hun studententijd evenveel leren, misschien snappen die mensen die niet meezuipen het niet. Nee, ik denk dat je wel gelijk hebt. Maar wat is het dan dat ze leren?”
J: “Volgens mij leren ze gewoon hoe het werkt in de volwassen wereld en gaan ze helemaal nog niet buiten de grot.”
P: “Dat is wel een goede manier om er tegenaan te kijken. Maar aan de andere kant, er is mij wel eens een blik gegund in de wereld van de grote mensen. En die liepen echt niet te zuipen. Die stonden elke dag vroeg op om te gaan werken. Elke dag hetzelfde, echt rete saai.”
J: “Wat jij beschrijft zijn stereotypen, maar er zit vast nog veel meer achter die stereotypen. Er zijn waarschijnlijk maar weinig mensen voor wie dat beeld opgaat. Als je mensen persoonlijk leert kennen blijken ze allemaal veel genuanceerder in elkaar te steken.”
P: “Misschien geldt dat ook wel voor het beeld van de zuipende student. Dus hebben we nu helemaal niets bereikt met onze dialoog?”
J: “Nee ik denk het niet. We weten niets meer dan dat we niets kunnen weten omdat de studenten allemaal verschillen.”
Judith Soons in gesprek met Peter van Oostrum
_______________________
[1][1] De allegorie van de grot komt er kort samengevat op neer, dat mensen geboeid in een grot zitten en alleen afspiegelingen zien van de werkelijke werkelijkheid. Door te reflecteren kan men wijsheid vergaren en zich van zijn ketenen ontdoen. Dan is het mogelijk de weg naar buiten de grot te vinden en de echte werkelijkheid te aanschouwen. Vervolgens kunnen deze wijze mensen terug de grot in gaan om anderen te onderwijzen hoe ook zij het licht kunnen zien.
9. De reiziger en de dromer - Judith Soons
Het was een doordeweekse dag dat ik even wat wilde gaan drinken in de stad. Buiten was het warm en ik vond dat ik wel iets fris verdiend had na een dag werken. Ik nam plaats op een terras en genoot van de zon en het geroezemoes om mij heen. Mijn ogen vielen dicht in de lome sfeer.
Ineens viel er een schaduw op mijn gezicht. Ik opende mijn ogen en zag dat een jonge man naast mij was komen zitten. Hij had oude kleren aan in allerlei lagen over elkaar. Ze waren verschoten en ouderwets, maar dat leek zo te horen. Ik had de man nog nooit gezien. Hij had een kleine rugzak bij zich, waar niet veel in zat.
De man keek recht voor zich uit en zei niets. Toen de ober een biertje kwam brengen, pakte de man het aan en rekende af. Vervolgens zette hij het glas op tafel en pakte een boek uit zijn rugzak. Het was een Duits boek. Ik probeerde onopgemerkt opzij te kijken, maar de titel kon ik niet lezen. De man las een aantal bladzijden heel aandachtig, maar sloeg het boek daarna plotseling dicht.
Toen pas keek hij opzij. Zijn gezicht zag er geleefd uit. Het had iets peinzend, ofschoon hij niet veel ouder dan ik kon zijn. Het fascineerde mij. Hij had doordringende groene ogen, die op de een of andere manier toch een beetje onzeker keken.
“Je hoeft de wereld niet rond te reizen om te begrijpen dat de hemel overal blauw is,” zei hij ineens.
”Zo staat het hier.” En hij klopte op het boek.
Ik was verbaasd. Knikte wat van ja.
“Dat is van Goethe, dat citaat.”
“Oh”, dacht ik bij mijzelf, “ Nou en?”
“Begrijp je dat?” Hij stelde de vraag met nadruk.
Ik vroeg mij af wat hij bedoelde en vond het een beetje zielig.
“Jij bent een dromer, nietwaar? Jij denkt na. Jij voelt je ontevreden met je leven. Je weet dat je veel hebt, maar je beseft het niet. Integendeel, de verlangt naar meer. Je droomt over geluk en hoopt dat de toekomst altijd beter wordt, als je maar weet hoe de wereld werkt. Je wilt weten waarom je leeft zodat je het leven tot het uiterste kunt leven. Over een tijdje zul je op reis gaan. Om dit alles te leren. Het spijt me voor je, maar je kunt net zo goed hier blijven.”
De wereld om mij heen vervaagde. Alles: de zon, de mensen, het drankje dat voor mij stond. Ik zag ze niet meer. Ik was verbaasd. Mijn intuïtie concentreerde zich alleen nog op hem. Hier was iets vreemds gaande. Langzaam knikte ik. Hoe wist hij dat?
Toen hij begon met spreken had ik geprobeerd mij weg te draaien van hem en hem subtiel duidelijk te maken dat ik geen contact wilde en geen aandacht had. Nu draaide ik terug.
Hij begon te vertellen en ik luisterde.
“In mijn studententijd was ik een echte losbol. Ik deed aan alles mee; met volle overgave stortte ik mij op het studeren en het studentenleven. Ik zat op kamers. Om half elf werd ik ‘s ochtends wakker, en dat was dan vroeg. Ik stond op, trok uit mijn kast de kleren die nog op de schone hoop lagen. Mijn moeder had ze netjes gestreken. Na het ontbijt ging ik naar buiten en maakte de diverse sloten los van mijn fiets. Ik fietste naar de universiteit, waar het college allang begonnen was.
Zachtjes opende ik de deur en glipte naar binnen. De docent keek eens fronsend mijn kant op, maar verstopte zich daarna weer achter de overheadprojector. Snel spiedde ik om mij heen, op zoek naar bekende gezichten. Ah, daar zat Herman. Ik zette een glimlach op mijn gezicht en ging zitten. Even bijkletsen met mijn buurman over de laatste stand van zaken. Daarna richtte ik mij op het college.
In de pauze smachtte ik naar een sigaret en rookte die buiten samen met de anderen. Natuurlijk ging het gesprek nergens over, maar we hadden gewoon lol.
Zo ging de dag verder. Tijdens de lunchpauze zocht ik snel een computer om mijn mail te kunnen checken. “ You’ve got mail.” Het bleek een hele lijst te zijn met nieuwe mailtjes. Er zaten belangrijke dingen tussen over het bestuur en de studentenvereniging waar ik lid van was. En mailtjes van vrienden, vaak onzin.
Daarmee vulde ik ook deze dag. Het was een gezellige dag. Na het eten was ik gaan sporten met een paar studiegenoten. Het was nog niet laat op de avond en buiten was het prachtig weer. Het leven was mooi. Met mijn studiegenoten ging ik daarna nog wat drinken bij onze ‘stamkroeg’. Er kwamen nog meer bekenden en het werd een vrolijke boel. Hoewel ik wist dat ik de dag erna een tentamen zou moeten leren, dronk ik toch mee met de rest. Je moet jezelf ten slotte niet isoleren, nietwaar? Ik begon sterke verhalen te vertellen en de anderen hingen aan mijn lippen. Ik had er nooit veel moeite mee om in het middelpunt van de belangstelling te gaan staan.
Het gesprek kwam op later, als we groot zouden zijn. “Later?”, dacht ik bij mijzelf, “zoveel is er niet te verwachten. Uiteindelijk vind niemand het antwoord op de vraag naar het ultieme geluk. Dus gaan ze trouwen en werken ze zestig uur per week om hun kinderen te eten te geven en op vakantie te kunnen.” Maar in plaats van dit te zeggen, begon ik grapjes te maken. “ Ah joh, lang leve lol. Wat later komt, zien we wel. Dan worden we van die zakenmannetjes. Dan SMS ik je schunnige moppen. Vette leasebak onder je kont. Lekkere wijven kicken daarop…” Ik gaf een vette knipoog en mijn vrienden begonnen hard te lachen. Ze fantaseerden verder. Over het riante salaris, de Mercedes (“nee, een Jaguar”), de vrouw aan het aanrecht en allerlei zaken. Ik hoorde het aan met een grijns op mijn gezicht. Wat een lol.
Om drie uur braken we al op, want we moesten het niet te laat maken. Ik fietste naar huis. Eindelijk was ik alleen. De lach verdween van mijn gezicht. In mijn herinnering kwam het gesprek met Liesbeth vorige maand. “Mijn ex-vriendin!“ dacht ik wrang. Ze had het uitgemaakt. Ik wist niet eens precies waarom. Het deed me pijn, zelfs nu nog. De maan stond helder en vol aan het firmament en het licht scheen op de straten. Blijkbaar had het geregend, want de weg glom. Ik trok de rits van mijn jas verder dicht en trapte hard door. Ik was moe. Verdrietig. Ik begreep niet waarom, ik had het toch goed. Alles wat een mens zich kon wensen. Een goede studie, veel vrienden, veel hobby’s. Wat zat ik nou te zeuren? Dit alles moest toch naar een gelukkige toekomst leiden. Mijn hoofd tolde en ik hoorde opnieuw de woorden die ik eerder die avond had uitgesproken over de toekomst. Het deed me niets meer. Het was een grap, zoals de rest van het leven. Iedereen deed wat hij moest doen. Vrolijk, intelligent, druk, sociaal. Ik deed wat men van mij verlangde. Wat de boeken mij vertelden om gelukkig te kunnen worden. Een wolk trok voor de maan en de hemel verduisterde.
Het was stil op straat.
Thuisgekomen ontdeed ik mij van mijn kleren. Ik keek in de spiegel en zag een blozend rond gezicht met blond haar. De mond probeerde te lachen, maar de ogen keken donker naar zichzelf. In de spiegel zat een barst. Die zat er al lang. Doodmoe rolde ik even later mijn bed in. Het einde van een doodgewone dag.” De man stopte met praten en knipperde even met zijn ogen.
Hij vertelde verder. “Zo kwam ik mijn studietijd door. Er waren wel leuke momenten, dat wel. Maar te vaak niet. Ik voelde mij onrustig. Ook de relatie die ik daarna kreeg ging uit. Ik was er een tijdlang kapot van en loste dat op door veel te sporten en te werken. Ze vonden dat ik er snel overheen was… Zoals altijd. Ik feestte gewoon. Veel medestudenten zag ik niet meer toen de colleges eenmaal voorbij waren. Het studentenleven lag achter mij. Maar ik wilde niet gaan werken. Ik wilde weg uit de sleur, weg van de schijn en het echte leven opzoeken. De vrijheid ontdekken. Ik besloot naar India te reizen.
Toen ik vertrok had ik hoge verwachtingen over de armoede, de mensen, de echtheid van hen. Ik heb veel gezien. Ik heb die armoede gezien. Mensen die in houten krotten leefden. Die met zijn zevenen opeengepakt zaten en een pan eten moesten delen. Ik heb met een aantal inwoners gesproken. Of nou ja, spreken. Ik verstond er geen woord van, maar we lachten en gebaarden wat naar elkaar. Hun leven was zo anders dan dat van mij. Hun denkbeelden anders.
Tijdens die reis heb ik veel meegemaakt waarvan ik heb kunnen leren. Dat er meer mogelijkheden zijn dan je kunt inschatten. Dat ik mazzel heb gehad met de situatie waarin ik ben geboren. Wat het betekent om westerling te zijn.
Toch was er een ding dat mij verbaasde. De situatie leek anders, maar was het niet. Een ander land, een andere taal, een andere cultuur. En toch dezelfde problemen, dezelfde liefde. Maar geen antwoord op de vraag hoe je gelukkig kunt worden.
Na een half jaar vloog ik terug naar huis. Dat was vorige week. Vrienden en familie wachtten mij op op het vliegveld. Ze omhelsden mij. Tegelijkertijd was ik blij en verdrietig om hen te zien. “Je bent niets veranderd,” zeiden ze. Het stak me. Ik dacht anders, steviger in het leven te staan. Ik had gedacht volwassen geworden te zijn door zo’n grote reis te maken.
Maar ze hebben gelijk. Ze hebben godverdomme gelijk! Ik ben weggevlucht van mijn leven. Maar dat kan niet. Je kunt weggaan uit een plaats, een land, een groep mensen. Maar je kunt niet weggaan van jezelf. Je schaduw gaat altijd mee. De wereld zit evenveel in jou als jij in de wereld.
Nu begrijp ik de woorden van Goethe. Je hoeft de wereld niet rond te reizen om te zien dat de hemel overal blauw is. Je moet het beseffen als je eronder staat en naar die blauwe lucht kijkt. De wereld is overal hetzelfde voor jou, omdat jij hem ziet. De wereld is niet mooier ergens anders. Niet beter. Je moet zelf de schoonheid zoeken en dat kan net zo goed in je leven dat je nu leidt als ergens ver weg in India.
Jij bent ook een dromer, net als ik. Ik zag het aan je gezicht. Jij wilt ook weg.
Het is goed om te dromen. Maar zoek niet te ver.”
Ik wilde hem een reactie geven, maar ook wilde ik zijn verhaal even laten bezinken. Hij gaf mij echter geen tijd. Hij dronk in een teug zijn glas leeg, zette het op tafel, pakte zijn spullen en liep weg. Ik zag hem verdwijnen tussen het winkelend publiek. De grijze massa. Hij viel niet op. Alleen door zijn rugzak kon ik hem nog een tijdje volgen met mijn ogen.
“Wie de zee overvaren, verwisselen van hemel, maar niet van ziel. Dat is van Plinius,” mompelde ik toch zachtjes in mijzelf.
Ten slotte stapte ik ook op en verdween. In diezelfde massa. De mensen met wie ik het moest doen in mijn leven. Ik, als student, als bijna-volwassene. Die daarom de toekomst in zich moest hebben.
Maar ik wist het nog niet. Waar moest ik die zoeken?
10. Dialoog.nl - T. Zondervan
Zo’n tien jaar geleden zapte ik toevallig naar een uitzending van het Vlaams Blok op de Belgische televisie. In het kader van zendtijd voor politieke partijen kregen ze gelegenheid om de meest walgelijke propaganda te verspreiden. Ik maakte me al langer zorgen over de groeiende vreemdelingenhaat; dit was voor mij de laatste druppel. Ik besloot een groepje mensen bij elkaar te roepen om na te denken over wat we hiertegen konden doen. Ons leek het beste antwoord: mensen die de rechts-extremisten uit elkaar willen drijven juist bij elkaar brengen door ontmoeting en gesprek.
Het werd de basis voor een reeks activiteiten met jongeren waaraan ik de afgelopen 10 jaar heb meegewerkt: theaterweekends met jonge Nederlanders en jonge vluchtelingen, jongerenreizen naar Bosnië, contacten met jongeren uit Roemenië en sinds twee jaar dialoogweekends voor allochtone en autochtone jongeren. Vanuit het Dominicaans jongerenwerk in Huissen organiseren we samen met de multiculturele studievereniging Anatolia uit Amsterdam deze dialoogweekends voor studenten.
Dialoog met elkaar aangaan luistert erg nauw. Op ons dialoogweekend van november vorig jaar bijvoorbeeld, confronteerde een Turks-Nederlandse jongere meteen op vrijdagavond de Nederlandse jongeren met de vraag: hoe kijken jullie tegen moslims aan na 11 september? Hij sprak namens de andere aanwezige Turks-Nederlandse jongeren die zich grote zorgen maakten over de gevolgen van de aanslagen in New York. Ze vertelden hoe ze merkten dat ze sindsdien, bijvoorbeeld in de tram, anders bekeken werden. De andere Nederlandse jongeren luisterden, maar bleven stil. Ze waren lamgeslagen door deze vraag. Daarom besloten we om deze vraag te laten liggen tot zondagochtend. Dialoog is een beladen onderwerp en dat is alleen maar erger geworden na 11 september. Daarom begint elke dialoog met een ontmoeting. Gewoon vertellen wie je bent en wat je doet. Pas wanneer je elkaar persoonlijk wat beter kent, kun je aan de slag.
Dialoog met elkaar aangaan betekent ook dat je samen het programma voor zo’n weekend maakt. Voor elk weekend is er een voorbereidingsgroep die het thema voorbereidt. Vorig najaar kozen we voor het thema ‘zondebok’. De moslims dreigden op grote schaal tot zondebok te worden gemaakt voor wat er in de VS gebeurd was. Dat speelde zich niet alleen op politiek vlak af, maar gebeurde ook tussen mensen onderling. We besloten om te verkennen hoe het zondebokmechanisme werkt, zowel op micro- als op macroniveau. In een workshop met een theaterdocent maakten we korte scènes over hoe schuld geven en schuld krijgen werkt en bespraken die na. In de gekozen rollen van één van die scènes sijpelde bijvoorbeeld heel mooi door hoe een allochtone jongere er zijn autochtone tegenspeler zeer indringend op aansprak dat die na het vorige weekend nooit meer contact had opgenomen. Werkelijke dialoog gaat verder dan een weekendje samen op de hei doorbrengen.
Later op die dag hadden we een workshop met André Lascaris, een bewoner van de communiteit in Huissen, die veel over het werk van de Franse filosoof Girard heeft gepubliceerd. Girard heeft onderzocht hoe het zondebokmechanisme werkt in sociale processen. De basis van zijn theorie is het ‘mimetisch principe’: ik vorm mijn verlangens niet zomaar vanuit het niets, maar door ze te spiegelen aan die van een voorbeeldfiguur. Deze ander wordt zich ervan bewust dat ik hetzelfde object begeer als hij en zo ontstaat er openlijke rivaliteit. Dit mechanisme is ‘besmettelijk’: wanneer anderen de rivaliserende begeerte opmerken van mij en mijn voorbeeld dan wekt dat ook bij hen begeerte op naar datzelfde object. Zo ontstaat op grote schaal een chaotische situatie van botsende verlangens. Om orde in zo'n situatie te scheppen, moet er een zondebok aangewezen worden die onze aandacht afleidt van de conflicterende verlangens. Het was voor één van de deelnemers pijnlijk herkenbaar. Ik trof hem na afloop van de workshop buiten aan, heftig lurkend aan een sigaret. Hij vertelde dat het gedeelte uit de workshop over het mimetisch principe zeer herkenbaar en confronterend was geweest, omdat zijn beste vriend zich onlangs had verloofd met het meisje waarmee hij had willen trouwen. Die vriend had pas interesse gekregen voor het meisje nadat de jongen hem over haar verteld had.
Er wordt stevig gewerkt op zo’n weekend. Maar de tijd ‘tussen de bedrijven door’ is minstens net zo belangrijk. We koken multicultinair, waarbij we gebruik maken van de modernste technieken. Want wat doe je als je vergeten bent dat je iets zou koken voor de groep? Dan bel je met je moeder en bereidt met haar on-GSM-line gevulde Turkse paprika’s. Verder kijken we altijd naar een leuke film (bv. The Joy Luck Club, The Truman Show) en is er tijd om samen langs de uiterwaarden te struinen. Er wordt dan veel gekletst over alles wat je wil weten van iemand die je beter wilt leren kennen: studie, familie, hobby’s, enzovoorts. Gezelligheid is dus minstens net zo’n belangrijk onderdeel van deze weekends.
Maar goed, hoe zat het nou met die discussie over de beeldvorming onder Nederlanders over moslims? Die kwam er inderdaad, op zondagochtend, maar niet als een discussie van de autochtonen versus de allochtonen. Na de workshops van de vorige dag konden we genuanceerd praten over de gevolgen van 11 september. Vreemdelingenhaat en het zonde-bok-mechanisme zijn belangrijke problemen en moeten bestreden worden. Maar we keken ook verder dan dat, want er zijn nu eenmaal ook gewoon cultuurverschillen. Een Nederlandse jongere vertelde dat haar relatie met een Iraniër uiteindelijk stuk was gelopen omdat hun ideeën over de rol van mannen en van vrouwen te verschillend waren. Zo ontstonden er ook verhitte discussies over de beeldvorming over de vrouw en over homoseksualiteit in de Islam. Ook die discussie was weer beladen. De Turks-Nederlandse jongeren bleken boos te zijn over de selectieve verontwaardiging over de uitspraken van imam El Moumni, op wie veel feller werd gereageerd dan op orthodox-christelijke woordvoerders die zich negatief uitlaten over homoseksualiteit.
In deze discussies van zondagochtend kwam langzaam nog een belangrijk aspect van interculturele ontmoeting naar boven borrelen. Wanneer je mensen met een andere culturele achtergrond beter probeert te leren kennen, loop je altijd ook op tegen de manier waarop je zelf naar andere mensen en de wereld kijkt. En dat zijn niet zomaar ideeën. Je hele identiteit is erop gebouwd. Het zijn heel ‘intieme’ stukjes van jezelf, waarvan je je maar gedeeltelijk bewust bent. Het meest duidelijk blijkt dit wanneer je gaat discussiëren over religie. Je religie, of je levensbeschouwing, blijkt iets heel persoonlijks te zijn. Wanneer mensen op hun religieuze of levensbeschouwelijke opvattingen worden aangevallen, worden ze ook meteen persoonlijk aangevallen. Het doel dat we nastreven met deze dialoogweekends is dat we beter leren begrijpen hoe deze processen werken. Dat is een belangrijke voorwaarde voor dialoog. Daarnaast willen we dat jonge mensen met verschillende culturele achtergronden ook daadwerkelijk praten met elkaar over dit soort wezenlijke dingen. Wanneer dat aan de orde komt, gaan we het gesprek over religie niet uit de weg.
Het gaat dan niet alleen over discussies tussen Nederlandse en Turks-Nederlandse jongeren. De onderlinge verschillen tussen de jongeren uit beide groepen zijn ook groot. Sommigen zijn religieus, anderen helemaal niet. Sommigen zijn religieus gezien orthodox, anderen juist heel vrijzinnig. Voor veel jonge islamitische vrouwen blijkt het heel lastig te zijn om thuis of met andere allochtone jongeren te praten over hun eigen, kritische, visie op de Koran. Op deze weekends komen ze daar eindelijk eens aan toe, gesterkt door de kritische houding van jonge Nederlandse vrouwen jegens kerk en godsdienst. Ook tussen Nederlandse jongeren onderling ontstaan discussies over bijvoorbeeld de rol van religie in de samenleving. Sommigen van hen hebben de religie afgeschreven, omdat ze daarbij alleen maar denken aan ‘saaie kerkmensen’ of aan de paus die condooms in Afrika verbiedt. De Dominicanen blijken niet in dat plaatje te passen en dat is stof voor discussie. Een ander voorbeeld is één van de Turkse jongeren die, geïnspireerd door zijn islamitische geloof, zich naast zijn studie het vuur uit de sloffen loopt voor interculturele dialoog, huiswerkbegeleiding opzet voor Turkse kinderen met leerachterstanden enzovoorts. Ook dan is religie niet iets versteends meer, maar iets heel vitaals dat midden in het leven staat.
Helaas blijkt dat het succes van deze weekends sterk afhangt van de wervende kracht van enkele enthousiaste deelnemers. Er was vorige maand weer een weekend gepland, over man-vrouwverhoudingen en de rol van religie daarin. Dat moesten we helaas afblazen wegens te geringe belangstelling. Bij Anatolia was een nieuw bestuur aangetreden, waarvan nog niemand zo’n dialoogweekend had meegemaakt. Het lukte hen niet om in de eigen vereniging, met tientallen leden, vijf mensen warm te maken voor zo’n weekend. Ook van de kant van de Nederlanders schreven maar weinigen van de deelnemers van de vorige weekends in. Daar hadden we wel het geluk dat één zeer enthousiaste jongere weer vier nieuwe deelnemers wierf. Veel jonge mensen hebben het heel druk en dat speelt ook ons parten. Toch is dit soort dingen niet alleen een kwestie van tijd, maar ook van prioriteit. Op veel plaatsen in Europa en ook in Nederland rukt het rechtse populisme op. Dan ben ik weer terug bij het punt dat me tien jaar geleden bracht tot het organiseren van interculturele activiteiten. Moet ik nu uit het afgelasten van het laatste dialoogweekend concluderen dat deze weekends toch niet het goede antwoord hierop zijn? Of moeten we de politiek en de samenleving helemaal buiten beschouwing laten? Om wat voor reden zou je dan interculturele dialoog aangaan?
Ton Zondervan is coördinator van het jongerencentrum ’Onder de pannen’ in Huissen.
11. Tien van één met Hubert Hermans Arno Vroom en Sander Oudenampsen
Hubert J.M Hermans is sinds 1980 hoogleraar van de vakgroep Persoonlijkheidsleer aan de KUN. Hij verwierf bekendheid in internationale kringen met zijn theorie van het dialogische zelf en de zelfkonfrontatie- methode. Recentelijk werd hij benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau voor zijn vooruitstrevende wetenschappelijke werk.
Noem een film, boek of muziekstuk waarvan u zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen.
Narziss und Goldmund van Herman Hesse. In dit boek gaat het om twee zeer verschillende personen: Narziss, de introverte geestelijke en Goldmund, de extroverte levensgenieter. Het bijzondere aan het boek is het slot, wanneer blijkt dat Goldmund versleten en Narziss nog vitaal is. Narziss’ weg lijkt meer persistent te zijn.
Op welk onderwerp zou u opnieuw willen promoveren?
Eigenlijk zou ik graag wel filmregisseur geworden zijn. Films kunnen de onderliggende, verborgen gevoelens naar boven brengen.
In welke omgeving komt u het best tot uw recht?
Hier in mijn huis. Vooral in het begin van de nacht.
Wat is de mooiste dag in uw leven geweest tot nu toe?
Een dag kan ik niet echt noemen. Ik heb het liever over mooie momenten die niet in dagen onder te brengen zijn. Eén van die momenten was bijvoorbeeld toen ik mijn moeder belde om te vertellen dat ik lector Persoonlijkheidsleer geworden was.
Wat is de beste raad die u ooit heeft gekregen?
‘Jong, geniet van het leven’. Mijn vader gaf me die raad, maar wás tegelijkertijd die raad. Als hij ergens zat, dan was hij daar echt: iedereen kon zich dan laven aan zijn rust.
Wat doen we met de ‘K’ van de KUN?
Misschien moet je de hele naam van de universiteit sowieso veranderen… Wel vind ik het belangrijk om de godsdienstige traditie en wortels van de KUN te bewaken – en te toetsen.
Wat heeft de ideale universiteit dat de KUN niet heeft?
Meer academische vrijheid. Het is een universiteit waar een wetenschapper meer tijd achter zijn bureau kan doorbrengen, dan aan de overlegtafel. De universiteit van nu raakt steeds meer verstrikt in allerlei procedures. Het voelt wel eens alsof je als onderzoeker overal kauwgom om je heen hebt.
Gelovig, atheïst of iets anders?
‘Agnost met een religieus vermoeden’, zoals de cabaretier Fons Jansen ooit zei. Ik denk dat zowel een onderzoeker als een religieus persoon zoekers kunnen en moeten zijn.
De kerk is: een instituut dat altijd worstelt met zijn openheid.
Wat is het eerste dat bij u opkomt als u denkt aan ‘De mens achter de student’?
Onzekerheid. De student van nu leeft in een wereld die steeds sneller en onvoorspelbaarder verandert. Ik was zeer verbaasd toen ik zag hoe mensen op de moord van Pim Fortuyn reageerden: honderden liepen over straat, biddend en huilend – zoiets had ik in ons land nog nooit gezien
![]() |