Zoek in de site...

4-4

jaargang 4 (2003) nummer 4: eerlijkheid

1. Als van slechtheid slechtheid komt, dan ook van rechtvaardigheid rechtvaardigheid - Patrick Chatelion Counet

Gisteren heb ik mijn buurman het hoofd ingeslagen. Had hij maar van mijn boom moeten afblijven. Zaagt er doodleuk een tak af. Omdat deze boven zijn grond hing, verklaarde hij. Door de schaduw groeide zijn sla slecht. Zei hij. Kan wel zijn, heb ik hem gistermorgen voorgehouden, maar mijn boom is mijn boom. Toen hij triomfantelijk naar de afgezaagde tak keek en fijntjes mompelde ‘behalve die tak dan’, heb ik die tak opgeraapt en geconstateerd dat jong hout niet meegeeft als je het hard op iemands hoofd laat neerkomen.

Natuurtoestand

Dit voorbeeld is niet uit mijn eigen leven gegrepen. Stel je voor. Het is vrije weergave van een passage uit de Leviathan van Thomas Hobbes, de zeventiende eeuwse contractsfilosoof die de natuurtoestand beschrijft. De natuurtoestand of natuurstaat is de fase van wetteloosheid en rechteloosheid die voorafgaat aan de burgerlijke staat. Je bent je leven niet veilig in zo’n natuurtoestand. Iedereen staat iedereen naar het leven, eigendom bestaat niet en wat je bezit daarvan mag je blij zijn als je dat over een uur nog altijd bezit. Althans, zo ziet Hobbes het. Hij had geen hoge dunk van mensen. Hij dacht dat de ene mens voor de andere een wolf was. En wat hij zich dáár weer bij voorstelde, was niet vleiend voor de wolf. Hij kon zich in elk geval niet indenken dat het wel goed kwam als er geen recht zou bestaan en als de één niet tegen de willekeur van de ander beschermd zou worden door regels en voorschriften.

Lang ben ik het met Hobbes oneens geweest. Misschien door het hippietijdperk waarin ik opgroeide, het pacifisme van John Lennon of de anarchie van de communes die ik leerde kennen waarin alles vrij was (‘leek’, zeg ik achteraf), meende ik dat je ook zonder dwang, zonder sancties en zonder strafrecht een rechtvaardige samenleving kon creëren. Wanneer ik zeg dat ik destijds naïef was, wordt dat zelden nog betwist. Toch wil ik diep in mijn hart nog altijd anarchist zijn. En wel omdat elk regeltje dat gemaakt wordt de nederlaag betekent voor de mogelijkheid dat iets ook in harmonie is op te lossen. Anarchie is harmonie – denk daar maar eens over na. Kortom, ik stelde mij de natuurstaat heel anders voor dan Hobbes. Paradijselijk, hemels, utopisch. Niet voor niets brengt pas de verwijdering uit de Hof van Eden de Tora, de Wet, met zich mee.

Bij Hobbes en later bij Rousseau en Kant is de burgerlijke staat de noodzakelijke voorwaarde waaronder de onrechtvaardigheid en de ongenoegens van de natuurtoestand weggenomen kunnen worden. Hoe ontstaat de burgerlijke staat? Doordat de burgers instemmen met de oprichting van de staat en de soevereiniteit – de opperste macht – van de regering, een koning of volksvertegenwoordiging. Dit is het idee van een maatschappelijk contract.

Wederom had ik daar als jonge rechtenstudent moeite mee. Had ik ooit toestemming tot de oprichting van zo’n staat gegeven? Mijn ouders? Mijn nog ongeboren kinderen? Kant had daar wel een antwoord op. Je moest je die algemene consensus, die toestemming, principieel voorstellen. Principieel betekent niet-feitelijk. Dat anderen voor jou zo iets principieels konden beslissen, bleef ik maar een natuurtoestandje vinden. Niet eerlijk. Principieel oneerlijk.

‘Niet-eerlijk’

Wie met kinderen leeft, hoort die zin minstens één keer per dag: ‘Ik vind dat niet eerlijk’. Het gezin is eigenlijk een Hobbesiaanse natuurtoestand. Bij ons hangt nergens een reglement waarop je kunt lezen wie wat wel en wie wat niet mag. Desondanks zit het met de soevereiniteit van de vader wel snor. Er is dwang, ja, maar de lijfstraffen zijn nagenoeg afgeschaft. Kwesties inzake vakanties, zakgelden en uitgaanstijden worden door mijn vrouw en mij met algemene consensus opgelost.

Niettemin horen wij minstens één maal per dag: ‘Dat is niet eerlijk’. We sluiten dan gauw de ramen, deuren en gordijnen om deze vergissing recht te zetten.

In de ogen van kinderen bestaat ‘eerlijk’ niet. Alleen ‘niet-eerlijk’ bestaat. Het is een beschrijving van de eigen situatie. Het zich fundamenteel tekort gedaan weten. Mij is onrecht aangedaan. Dit is de facto een Griekse manier van kijken. Onze kinderen zijn eigenlijk Griekse filosoofjes.

Het klassieke Griekse idee van rechtvaardigheid, dikaiosunê, gaat uit van kwaad dat is geschied en dat dient te worden rechtgezet. Dit idee beheerst nog altijd ons denken en ons rechtsstelsel. Als we zeggen ‘rechtvaardigheid zal geschieden’ bedoelen we dat een bepaalde toestand van onrecht zal worden rechtgezet. Het is een negatieve benadering. Er is iemand onrecht aangedaan en dat moet verzoend worden.

Ik ben ervan overtuigd dat een dergelijke manier van kijken ook ons handelen beïnvloed. We zijn vaak meer ermee bezig dat we zelf niets tekort komen, dan hoe we een ánder recht kunnen doen.

In de oude bijbelse voorstelling van rechtvaardigheid is dit precies andersom. Het Hebreeuwse begrip tsedaka drukt een relatie uit. Wederkerigheid. Ik kijk naar jou en zorg voor jouw belang, jij kijkt naar mij en zorgt voor mijn belang. En al helemaal als jij niet voor je eigen belangen kunt opkomen of ze niet ziet, dan ben ik er voor jou.

Een mooi voorbeeld is hoe David Sauls leven spaart hoewel deze hem tracht te doden. Op de vlucht verbergt David met zijn mannen zich in een spelonk. Saul betreedt die spelonk om zijn behoefte te doen. David spaart hem en snijdt alleen de slip van zijn mantel af. Als Saul weer beneden in het dal staat roept David hem en toont hem de slip van zijn mantel: “Van slechtheid komt alleen slechtheid”, roept hij. “Ik zal de hand niet tegen u opheffen”. Dan begint Saul luid te wenen en zegt: “Jij bent rechtvaardig, ik niet, want terwijl ik jou kwaad doe, doe jij mij goed” (1 Samuël 24:14 en 17).

Rechtvaardigheid wordt in bijbelse termen niet gemeten aan wat jou overkomt, maar wat je voor een ander betekent. Dat actieve gevoel van rechtvaardigheid zijn we in onze cultuur enigszins kwijtgeraakt. Iemand recht doen betekent voor ons iets reactionairs, letterlijk. Je reageert op het onrecht dat is geschied. De bijbelse variant vraagt om een activiteit: recht doen betekent op zoek gaan naar te verwezenlijken goede zaken, niet uitsluitend naar recht te zetten onrecht.

Natuurlijk kunnen we over bijbelse gerechtigheid en rechtvaardigheid niet spreken zonder Paulus’ rechtvaardigingsleer daarin te betrekken. Voor Paulus geldt dat idee van tsedaka tussen God en mens: het is een wederkerige relatie. Het onderhouden van de wet en de voorschriften zorgt ervoor dat we onze band met God ‘recht’ doen. Maar daarmee dwingen we niet af dat we rechtvaardig of gerechtvaardigd zijn, zegt Paulus. We zullen nooit in staat zijn zoveel goeds te doen dat alle kwaad ermee verdwijnt, niet uit de wereld, niet uit onszelf. Geen vrolijke Frans, die Paulus, maar zeker ook geen pessimist. God is degene die onze belangen behartigt waar we dat uit eigen macht niet kunnen. Paulus noemt het soms genade, soms rechtvaardiging, soms verzoening. Dat doet er niet toe. De idee is dat iemand voor ons zorgt, zodat wij voor anderen kunnen zorgen. Hard gezegd: denk vooral niet dat je voor jezelf kunt zorgen.

‘Alle gezag is van God’

Ze zijn er nooit goed uit gekomen, de contractsfilosofen, uit het probleem van toestemming. Kant nam zijn toevlucht tot God. “Alle Obrigkeit [alle gezag] ist von Gott”, citeert hij Romeinen 13:1 in zijn Metaphysik der Sitten (A 174). Dat is “geen historisch feit”, voegt hij daar weinig verrassend aan toe, maar een “praktisch Vernunftprinzip”. Deze toevoeging maakt het geen spat helderder, maar het betekent, kort gezegd, dat men elk thans bestaand gezag dient te gehoorzamen.

Wederom oneerlijk, dacht ik vroeger. Vergaten Kant en Paulus dan de tirannen, de Hitlers, de Saddam Hoesseins? Nee, die vergaten ze niet. Maar ze dachten ook aan de tijd, die alle tirannen doodt. En ze dachten aan het recht dat met voeten getreden wordt wanneer men een soeverein uit zijn soevereiniteit verdrijft.

Daarom verkondigen Kant en Paulus een anti-revolutionaire theorie. Niemand mag een tiran verdrijven zelfs niet wanneer deze de “angeborne Freiheit” van de mens verkracht. Pleegt men namelijk één keer een revolutie dan kan men daarna, hoe rechtvaardig men ook wordt, nooit meer een revolutie verbieden.

Oneerlijk vond ik het, en onrechtvaardig.

Maar Kant was niet op zijn achterhoofd gevallen. Daar zijn althans geen berichten van. Hij was van mening dat volkeren zich dienden samen te voegen, grotere maatschappelijke contracten dienden te sluiten, zodat een soeverein gecontroleerd werd en onder wetten kwam te staan die hem zijn willekeur konden ontnemen.

Kant had niet durven dromen dat in de 20ste en 21ste eeuw zulke vergaderingen van volkeren zouden ontstaan. De Volkenbond en de Verenigde Naties. Deze kunnen revoluties legitimeren – die intern onmogelijk zijn omdat burgers het gezag dienen te gehoorzamen – doordat zij soevereine vorsten resoluties mogen voorschrijven.

De Verenigde Staten en Groot-Brittanië hebben zich buiten het internationale recht gesteld. Zij hebben een soevereine regering omver geworpen zonder algemene consensus. Nooit zullen hun gezagsdragers daarom kunnen zeggen, wanneer zijzelf door geweld en revolutie uit het zadel worden gestoten, dat zulks een ongerechtvaardigde daad is.

In Irak zien we thans een natuurtoestand van jewelste. Niemand is zijn bezit langer dan een uur zeker. Kunstschatten worden geroofd door mensen die redeneren dat ze eigendom van iedereen zijn en dus vooral van hen. In Bagdad is geen mens veilig. De burgers schreeuwen om politie en ik schreeuw mee.

Ooit keerde ik me tegen de contractsfilosofen. En hoewel ik nog altijd niet begrijp wat Rousseau wil zeggen met zijn befaamde uitspraak dat “iedere burger die weigert aan de algemene wil te gehoorzamen, door het gehele rechtslichaam genoodzaakt mag worden vrij te zijn”, ben ik geneigd het te onderstrepen. Misschien bedoelt hij dat de Amerikanen en de Britten gedwongen hadden moeten worden de Verenigde Naties te gehoorzamen.

Ik was het oneens met Kants anti-revolutietheorie. Nu niet meer.

Maar anarchist wil ik nog altijd zijn. Hoe precies, dat moet ik nog uitzoeken.

En die tak waar ik mijn buurman zijn hoofd mee heb ingeslagen. Daar heb ik spijt van. Als ik hem zelf had weggezaagd, had ik hem een dienst bewezen. Nu voelde ik me tekort gedaan. En dat is helaas altijd een reden om ook een ander tekort te doen.

Dr.mr. Patrick Chatelion Counet is theoloog aan de KUN.

2. De deugd en de ondeugd - Meike Oosterwijk

Alleen de ondeugd lijkt zich te willen laten lenen, om zich te laten beschrijven, alsof hij een spiegel zou zijn voor menigeen. Maar de deugd leent zich niet aan een vlugge pen of een vrolijke grap, spiegelt niet, zij is enkel, in de eenvoud van haar wezen, altijd oprecht, altijd eerlijk.

Zo hangt de ondeugd midden in de nacht in de lantaarnpaal om zijn geliefde te overtuigen van zijn goede bedoelingen:

“Liefste! Voor jou alleen ben ik helemaal naar boven geklommen! Liefste! Voor jou!”

Terwijl zij de naderende politieauto aan zag komen rijden, waaruit een agent stapte die in het licht van diezelfde lantarenpaal vroeg:

“Wat is hier aan de hand?”

“Ach...” stamelde het liefje van de ondeugd.

“Ach...”

“Liefste!” riep hij naar benee.

“Ach... neem hem maar mee...”.

De deugd zou dit niet zijn overkomen. Maar de deugd laat zich ook niet op deze manier aanspreken en beschrijven. Het lijkt een bijna onmogelijk opgave haar direct aan te spreken, zoals dat bij de ondeugd altijd mogelijk is. Want vraag een ondeugd maar eens naar zijn laatste ondeugd. Hij zal luidkeels verslag doen, met een twinkeling in zijn ogen en een brede lach op zijn gezicht. Maar wanneer je de deugd naar haar laatste deugd vraagt dan zou ze die niet meer weten. Ze handelt uit vanzelfsprekendheid en vanzelfsprekendheid laat zich nu eenmaal moeilijk bespreekbaar maken.

Slechts voorzichtig, in negatieve termen kunnen we haar benaderen: door te beschrijven hoe de ondeugd, als keerzijde van de deugd, zich verstrikt in zichzelf, en valt in de kuil die hij voor een ander heeft gegraven, schrijven we tevens, zij het impliciet, een pleidooi voor de deugd:

“Nee, nee, ik lieg niet, echt niet!”

Natuurlijk loog hij. Hij had niet voor niks zijn geweten de hele dag thuis gelaten. Die ochtend had hij zijn geweten weten te misleiden door haar af te leiden. Hij was naar het koffiezetapparaat gegaan, had koffie in het filter en water in het apparaat gedaan. Toen de keuken geurde naar verse koffie en zij hem welgenoegd gadesloeg vroeg hij:

“Zal ik even de krant uit de brievenbus gaan halen...?”

“Graag” antwoordde zij, want als geweten wilde zij natuurlijk ook altijd het laatste nieuws weten.

Maar in plaats van met de krant onder zijn arm naar haar terug te gaan was hij er snel vandoor gegaan. En de hele dag had hij van alles gedaan, wat zij hem nooit zou hebben toegestaan.

“Nee, nee, ik lieg niet, echt niet!”

Dat hij haar, zijn geweten, gewoon was vergeten, was er bij haar niet in gegaan. En nu moets hij liegen. En iedere leugen onthouden, zodat hij zichzelf bij een volgende niet zou tegenspreken. Dat leidde er al snel toe dat hij naar de maan was geweest en weer terug en dat hij op ziekenbezoek was geweest bij een verkouden mug! Hij raakte verstrikt in zijn eigen leugens, hij ving zichzelf in zijn eigen web.

Zo hebben we voorzichtig de deugd weten te benaderen. Maar ze wil zich nog steeds niet laten beschrijven, ze is enkel, in de eenvoud van haar wezen, altijd oprecht, altijd eerlijk.

Meike Oosterwijk studeert wijsbegeerte en is schrijfster/dichteres in wording.

3. Als het in de krant staat is het waar? - Alexander Pleijter

Vorig jaar kondigde de Amerikaanse regering aan een bureau op te richten dat zich zou gaan bezig houden met het verspreiden van misleidende informatie. Dit bureau zou via de media haar verzinsels de wereld in sturen om terroristen en vijandig gezinde regeringen op een dwaalspoor te zetten. Journalisten toonden zich geschokt; de Amerikaanse regering zou hen op deze manier als wapen gebruiken in de strijd tegen het terrorisme, en nog veel erger, de regering zou hen willens en wetens bedriegen met leugens en verzinsels. Dat stuitte het journalistieke gilde stevig tegen de borst, want zij zijn immers hoeders van de waarheid.

In journalistieke beroepscodes neemt de plicht om de waarheid te vertellen een centrale plaats in. In 1954 stelde de Internationale Federatie van Journalisten in de Code van Bordeaux een internationale richtlijn op voor journalistiek handelen. Als eerste plicht van de journalist staat genoemd eerbied voor waarheid en voor het recht van het publiek op waarheid. Twee gezaghebbende Amerikaanse journalisten, Bill Kovach en Tom Rosenstiel, formuleerden onlangs enkele principes die de missie van de hedendaagse journalist duidelijk maken. Ook zij noemen als eerste verplichting het dienen van de waarheid.

De verontwaardiging over het bewust verspreiden van leugens via de media is met het oog op de journalistieke codes dan ook niet verwonderlijk. Journalisten beschouwen het als hun taak het publiek de waarheid te vertellen en zitten dus niet te wachten op misleidende berichten. Maar die verontwaardiging onder journalisten over het leugenbureau zet ook aan tot denken. Want is het dan zo dat overheden zonder zo’n bureau wel de waarheid zouden vertellen aan journalisten? En is het niet juist de taak van journalisten om berichten te controleren op hun waarheidsgehalte voor zij ze doorsturen naar hun publiek?

In de journalistieke handboeken is zonder uitzondering de stelregel te vinden dat feiten gecontroleerd moeten worden. En op de school voor de journalistiek worden de reporters in spe voortdurend herinnerd aan dit principe. De feiten moet kloppen en mogen niet verdraaid of weggelaten worden, want dan is er volgens de journalistieke erecode als snel sprake van misleiding of manipulatie.

De praktijk is echter weerbarstiger dan de stelregels. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de journalistiek niet gevrijwaard blijft van leugens en bedrog. Elke dag schotelen journalisten hun publiek onwaarheden voor. Soms met opzet, zoals de Amerikaanse Janet Cook die de prestigieuze Pulitzerprijs won met een uit de duim gezogen reportage over een drugverslaafde jongen. In Nederland viel een journalist een aantal jaren geleden door de mand met een verzonnen verhaal in de Volkskrant over kinderen die ontvoerd werden in het pretpark Disneyland Parijs.

Maar de gevallen van kwade opzet zijn incidenten. Belangrijker is het te wijzen op slordigheden, haast en gemakzucht. Deze hebben vaak te maken met een ander belangrijk streven van journalisten, namelijk het brengen van nieuws. En dan het liefst nieuws dat andere journalisten nog niet hebben gemeld. Die jacht op primeurs leidt nogal eens tot wat wel wordt aangeduid als instantberichtgeving, het zo snel mogelijk doorgeven van berichten, zonder dat men de tijd neemt deze te controleren. Tot wat voor blunders dat kan leiden bleek bijvoorbeeld in januari 2002 toen journalisten het bericht hielpen verspreiden dat Jules Deelder zou zijn overleden. De website van de regionale omroep RTV Rijnmond maakte als eerste melding van de onheilstijding. Even later verscheen het bericht ook op de website van het Utrechts Nieuwsblad, en vervolgens nam de redactie van RTLText het nieuws ook over. Het bericht bleek echter van geen kant te kloppen. Het was een hacker gelukt de site van RTV Rijnmond te kraken en er het nepbericht te plaatsen. De andere media hadden het bericht zonder enige controle overgenomen en hielpen zo met het verspreiden van dit verzinsel.

Daarnaast hebben journalisten echter ook te kampen met het probleem dat veel feiten nu eenmaal moeilijk te controleren zijn. Sommige instanties hebben een monopolie op bepaalde informatie, en journalisten moeten maar geloven dat de gegevens kloppen die zij doorgespeeld krijgen. Dat is de afgelopen weken weer duidelijk gebleken tijdens de oorlog in Irak. Niet voor niets duikt bij elke oorlog weer de befaamde uitspraak op dat het eerste slachtoffer in een oorlog de waarheid is. De oorlogvoerenden proberen de publieke opinie achter zich te krijgen en de vijand in verwarring te brengen door de mediaberichtgeving naar hun hand te zetten. Tijdens de afgelopen oorlog bleek weer hoe goed de Amerikaanse en Britse legers de media weten te bespelen met hun propagandatechnieken.

Het meeste oorlogsnieuws kwam de voorbije weken uit Amerikaanse en Britse bronnen. Zij beheersen de agenda van de Westerse media door ze voortdurend te voorzien van grote en kleine nieuwtjes. Dat daardoor een bepaalde kijk op de oorlog wordt verschaft zal duidelijk zijn. De Amerikaanse en Britse eenheden hebben immers niet het belang om waarheidsgetrouw verslag te doen, maar om een beeld te scheppen dat hun goed uitkomt. Zo zijn zij gebaat bij een beeld dat duidelijk maakt dat hun daden gerechtvaardigd zijn en die van de vijand verwerpelijk. Hun propaganda stond dan ook in het teken van de bevrijding van het Irakese volk van een misdadige tiran waarbij ze de burgerbevolking zoveel mogelijk ontzien. En geregeld werden daarvoor enkele nieuwtjes verzonnen die door de media werden overgenomen. Zo meldden de media op zeker moment dat er sprake was van een grote volksopstand in Basra. Later bleek dit een geval van misleiding dat bedoeld was om het Irakese leger in verwarring te brengen en de indruk te wekken dat het Irakese volk aan de zijde van de Westerse bevrijders stond. Eenzelfde voorval deed zich voor met het foutieve bericht in de media dat de 51ste Irakese divisie zich had overgegeven, maar die twee dagen later met een stoet tanks evenwel een uitbraak uit Basra deed.

Dat dergelijke berichten in oorlogstijden de kop op steken is niet erg verwonderlijk. Journalisten krijgen moeilijk toegang tot de plaatsen waar strijd wordt geleverd en de militaire instanties beschikken over informatie die moeilijk gecontroleerd kan worden. Maar tegelijkertijd hebben journalisten het instinct om het nieuws te brengen en hun publiek ze snel mogelijk op de hoogte te brengen van elke ontwikkeling. De verslaggeving van een oorlog wordt daardoor nogal eens een aaneenschakeling van geruchten, vermoedens en leugens die weinig van doen hebben met iets als waarheid.

Maar niet alleen in oorlogstijd is er sprake van berichtgeving waarvan het waarheidsgehalte onduidelijk is. Ook in het alledaagse journalistieke werk in Nederland nemen journalisten vaak gemakkelijk informatie over van instanties zonder deze te controleren. Een voorbeeld is de reeks aan berichten die regionale kranten dagelijks van de politie krijgen toegestuurd over inbraken, vernielingen, verkeersongelukken, vechtpartijen en andere nieuwswaardige incidenten. Deze worden over het algemeen zonder enige vorm van controle overgenomen en in de krant gezet. De meeste journalisten zijn zich er wel van bewust dat die berichten niet altijd kloppen. Een journalist vertelde me ooit dat er eens was ingebroken in zijn huis terwijl hij boven in bed lag te slapen. Later las hij in de krant waarvoor hij werkte een bericht over die inbraak, waarbij gemeld werd dat de bewoners niet thuis waren. Toen hij vervolgens de redactie belde kreeg hij te horen dat men er niets aan kon doen, want het bericht kwam van de politie en de redactie had niet de tijd om al die informatie te controleren.

Soms halen zulke onwaarheden ook het nationale nieuws. Een aantal jaren geleden verdronk een meisje in Barendrecht en de media meldden dat honderden omstanders hadden toegekeken zonder een reddingspoging te ondernemen. Het bericht was gebaseerd op een uitspraak van een politiewoordvoerder, maar bleek later niet te kloppen. Een aantal mensen had wel degelijk een poging gedaan het meisje te redden. Vergelijkbaar was de consternatie toen na de aanslagen in de Verenigde Staten van 11 september 2001 het bericht in de media verscheen dat Marokaanse jongeren feestvierend door de straten van Ede trokken. Ook dit bericht was louter gebaseerd op de verklaring van een politiewoordvoerder en toen verslaggevers zich vanwege het ontstane tumult zich gingen verdiepen in deze zaak bleken de feiten toch wat genuanceerder te liggen.

Overeenkomst in deze voorbeelden is de drang van nieuwsmedia om zo snel mogelijk het nieuws naar buiten te brengen. Geen enkel medium wil achter lopen op de concurrentie en daardoor jagen journalisten elkaar op in de race om het nieuws. Tijd voor gedegen onderzoek is er dan meestal niet en het controleren van de feiten schiet er in de praktijk dan al snel bij in. Dan verlaten journalisten zich op de betrouwbare reputatie van instanties als de politie en gaan er vanuit dat zij waarheidsgetrouwe informatie leveren. Maar een bureau dat moedwillig leugens de wereld in helpt is de journalistiek een brug te ver, want dan moeten ze elk bericht op waarheid controleren.

Drs. Alexander Pleijter is universitair docent communicatiewetenschap aan de KUN.

4. Krishnamurti - Over de waarden van het leven - Wouter Grijm

Alhoewel het thema normen en waarden reeds in de vorige uitgave van Proviand aan bod is gekomen, is er in het boek Over de waarden van het leven van Krishnamurti een hoofdstuk opgenomen over waarheid en leugen. Wat mij zo bijzonder aanspreekt in dit boek van deze Indiase filosoof is de vragende vorm die de schrijver hanteert bij het vertellen en filosoferen over verschillende thema’s. Hij zet mij door z’n beschouwingen verder aan het denken; ook hij heeft de waarheid niet in pacht. Op de vraag van één van zijn toehoorders “wat is een leugen” antwoordt hij kort en krachtig “met jezelf in strijd zijn, innerlijke tegenstrijd”. Echter, als lezer wordt je uitgenodigd om de daaronder liggende vraag te onderzoeken, namelijk wanneer iemand in een innerlijke tegenstrijd verkeert, bewust of onbewust, met of zonder opzet, een nauwelijks waarneembare of overduidelijke tegenstrijdigheid. Door zelfreflectie kom je achter het voor jouw geldende antwoord.

“De bron van tegenstrijdigheid ligt besloten in het gegeven dat de meesten van ons proberen iets te zijn, proberen te leven naar een voorbeeld, een norm, een benadering, een idee. Om daardoor geborgen te zijn, zich veilig te voelen, om een goede opinie van zichzelf te hebben etcetera. De behoefte om iets te zijn houdt een tegenstrijdigheid in: namelijk dat je iets anders niet wilt zijn.

Het is slechts die tegenstrijdigheid die van belang is, niet of je al dan niet een leugentje om bestwil vertelt. Maar die tegenstrijdigheid is het gevolg van al onze gevoelens. In hoeverre zijn we slaaf van onze gevoelens? Uit de tegenstrijdigheid komen de leugens voort, maar de waarheid is niet het tegengestelde van de leugen.” Enkel door niet te proberen iets te zijn vermijd je de innerlijke tegenstrijd en leef je in waarheid. Zo zou je mijns inziens dit kleine hoofdstuk over waarheid en leugen beknopt kunnen samenvatten. Een eenduidig antwoord over wat waarheid is krijg ik niet als lezer. En in onze maatschappij zijn er legio omstandigheden en voorbeelden te noemen en te bedenken, waarin we allemaal niet helemaal zijn wat we zouden willen. Of juist iets voordoen wat we zouden willen zijn. Ons iets beter presenteren dat we nu zijn. En dus niet in waarheid leven. Misschien is het juist het evenwichtsspel van waarheid en leugen waarin we onszelf dienen te bekwamen en daarin te proberen de balans naar de waarheid door te laten slaan.

5. De nieuwe kleren van de keizer in een psychologisch jasje - Judith Soons

Het sprookje

Vele jaren geleden leefde er een keizer die zo vreselijk veel van mooie, nieuwe kleren hield dat hij al zijn geld uit gaf om zich mooi te maken. Hij bekommerde zich niet om zijn soldaten. Het theater of een rijtoer in het bos vond hij alleen maar leuk om zijn nieuwe kleren te laten zien. Voor ieder uur van de dag had hij een ander gewaad.

Op een dag kwamen er twee mannen, die zich voor wevers uitgaven en zeiden dat ze de mooiste stoffen konden weven die je je maar denken kon. Niet alleen de kleuren en het patroon waren ongelooflijk mooi, maar ook hadden de kleren die ervan gemaakt waren, de wonderbaarlijke eigenschap dat ze onzichtbaar waren voor iedereen die niet voor zijn ambt deugde of die onvergeeflijk dom was.
”Wat een fijne kleren,” dacht de keizer, “Als ik die aan heb, kan ik erachter komen wie in mijn rijk niet deugt voor zijn ambt en dan kan ik de knappen van de dommen onderscheiden. Die stof moet ik meteen laten weven!” En hij gaf de wevers een flinke hand geld, zodat ze met hun werk konden beginnen. De mannen zetten twee weefgetouwen op en deden alsof ze werkten tot diep in de nacht. Maar er zat helemaal niets op het weefgetouw! Brutaalweg vroegen ze om de fijnste zijde en het prachtigste goud; dat stopten ze in hun eigen zak. “Nu zou ik eigenlijk toch wel eens willen weten hoe ver ze zijn met de stof” dacht de keizer, maar het werd hem wel een beetje bang te moede als hij eraan dacht dat wie dom was of niet voor zijn ambt deugde, de stof helemaal niet kon zien. Hij wist natuurlijk wel dat hij voor zichzelf niets te vrezen had, maar bij wilde toch liever eerst iemand anders sturen om te zien hoe het ermee stond. “Ik stuur mijn oude, eerlijke minister naar de wevers” dcht de keizer. Die kan het best zien hoe de stof wordt, want hij heeft verstand en niemand doet zijn werk beter dan hij!
Toen trad de brave, oude minister de zaal binnen waar de twee bedriegers aan de lege weefgetouwen zaten te werken. “De hemel beware me” dacht de oude minister en hij sperde zijn ogen wijd open. “Ik zie niets!” Maar dat zei hij niet.
De beide wevers verzochten hem dichterbij te komen en vroegen hem of het geen mooi patroon was en of het geen prachtige kleuren waren. Ze wezen naar het lege weefgetouw. De arme, oude minister sperde zijn ogen steeds verder open, maar hij zag niets, want er was niets. “Lieve hemel!” dacht hij, “zou ik dom zijn? Dat had ik nooit gedacht en dat mag geen mens weten! Zou ik niet deugen voor mijn ambt? I kan ze toch niet vertellen dat ik de stof niet kan zien!”
“Minister, u zegt zo weinig!” zei de één, die aan het weven was.
“Oh, maar het is prachtig! Gewoonweg schitterend!” zei de oude minister en hij keek door zijn bril. “Dat patroon en die kleuren! Ja, ik zal aan de keizer zeggen dat het mij bijzonder goed bevalt!”
“Oh, dat doet ons plezier” zeiden de twee wevers en nu noemden ze de kleuren en ze beschreven het bijzondere patroon. De oude minister lette goed op, zodat hij dat kon navertellen als hij bij de keizer kwam, en dat deed hij.
Nu verlangden de bedriegers meer geld, meer zijde en goud; dat hadden ze nodig voor de kleding. Maar ze staken alles in hun eigen zak; er kwam geen draad aan het weefgetouw. Toch gingen ze nog steeds door met weven aan het lege weefgetouw.
De keizer stuurde weldra weer een brave raadsheer om te zien hoe het met het weven ging en of de stof gauw klaar was. Het verging hem net als de minister. Hij keek en keek, maar omdat er niets anders was dan lege weefgetouwen, zag hij niets.
“En, is het geen prachtig stuk stof?” vroegen de bedriegers en ze vertelden over het prachtige patroon dat er helemaal niet was.
”Dom ben ik niet,” dacht de man. “Zou ik dan niet deugen voor mijn goede ambt? Dat is toch te gek! Maar dat moet je niet laten merken!” En toen prees hij de stof die hij niet zag en verzekerde hen hoe goed de mooie kleuren en het prachtige patroon hem bevielen. “Het is gewoonweg schitterend!” zei hij tegen de keizer. Alle mensen in de stad spraken over de prachtige stof.
Toen wilde de keizer zelf ook gaan. Met een hele schare uitgelezen mannen, waaronder de twee oude, brave raadslieden die er al eerder waren geweest, ging hij naar de listige bedriegers, die nu uit alle macht weefden, maar dat had geen draad om het lijf.
“En, is het niet magnifiek?” vroegen de twee brave raadslieden. “Moet Uwe Majesteit eens zien, wat een patroon, wat een kleuren!” En toen wezen ze op het lege weefgetouw, want ze dachten dat de anderen de stof vast wel konden zien. “Wat krijgen we nou?” dacht de keizer, “ik zie niets! Maar dat is verschrikkelijk! Ben ik dom? Deug ik niet voor het keizerschap? Dit is het vreselijkste dat me kon overkomen!” “Oh, het is heel mooi!” zei hij. “Het heeft mijn allerhoogste instemming!” En hij knikte tevreden en bekeek het lege weefgetouw; hij wilde niet zeggen dat hij niets kon zien. Het hele gevolg dat hij bij zich had, keek en keek, maar zag al niets meer dan alle anderen. Toch zeiden ze net als de keizer: “Oh, het is heel mooi!” en ze raadden hem aan van deze nieuwe prachtige stof kleren te laten maken voor de grote optocht die binnenkort zou plaatsvinden. “Het is magnifiek, schitterend, excellent!” klonk het van mond tot mond en allemaal waren ze er zielstevreden over. De keizer gaf ieder van de bedriegers een ridderorde voor in hun knoopsgat en de titel van weefjonker.

De hele nacht vóór de ochtend waarop de optocht zou plaatsvinden, bleven de bedriegers op en ze hadden wel zestien kaarsen aan. De mensen konden zien dat ze het druk hadden om de nieuwe kleren van de keizer af te krijgen. Ze deden alsof ze de stof van het weefgetouw haalden, ze knipten met grote scharen in de

lucht, ze naaiden met naalden zonder draad en zeiden ten slotte: “Kijk, nu zijn de kleren klaar”. De keizer kwam zelf naar ze toe met zijn voornaamste hovelingen, en de twee bedriegers hielden een arm omhoog alsof ze iets vasthielden en zeiden: “Kijk, hier is de broek. Hier is de jas. Hier de mantel!” en zo verder. “Het is licht als spinrag! Je zou denken dat je niets aanhad, maar dat is juist het bijzondere ervan!” “Ja!” zeiden alle hovelingen. Maar ze zagen niets, want er was niets. “Zou het Uwe Keizerlijke Majesteit aller genadigst het behagen uw kleren uit te doen?” vroegen de bedriegers. “Dan zullen we u de nieuwe aantrekken, hier voor deze grote spiegel!” De keizer deed al zijn kleren uit en de bedriegers deden alsof ze hem steeds een van de nieuwe kledingstukken gaven die ze gemaakt zouden hebben, en de keizer stond voor de spiegel te draaien. “Lieve hemel, wat staat dat mooi! Wat zit dat goed!” zeiden ze allemaal. “Wat een patroon! Wat een kleuren! Dat is een kostbaar kostuum!” “Het gevolg staat te wachten met het baldakijn dat in de optocht boven Uwe Majesteits hoofd gehouden wordt!” zei de opperceremoniemeester. “Ik ben klaar!” zei de keizer. “Zit het niet goed?”

Toen draaide hij nog een keer voor de spiegel alsof hij zijn pracht nog eens goed bekeek. De kamerheren die de sleep moesten dragen, tastten met bun handen over de vloer, alsof ze de sleep opnamen: ze liepen iets in de hoogte te houden, ze durfden niet te laten merken dat ze niets konden zien. En zo liep de keizer in de optocht onder het prachtige baldakijn en alle mensen op straat en voor de ramen zeiden: “Ach, wat zijn de nieuwe kleren van de keizer weergaloos, wat een prachtige sleep heeft hij aan zijn mantel! Het zit als gegoten!” Niemand wilde laten merken dat hij niets zag, want dan deugde hij immers niet voor zijn ambt of was hij heel dom. Nog nooit hadden de kleren van de keizer zo'n succes gehad.

“Maar hij heeft niets aan,” zei een klein kind opeens. “Ach heer, de waarheid moet je uit een kindermond horen,” zei de vader en de een fluisterde tegen de ander wat het kind zei. “Maar hij heeft helemaal niets aan,” riep ten slotte het hele volk. En de keizer kromp ineen, want hij zag dat ze gelijk hadden, maar hij dacht: “Ik moet het maar tot het eind volhouden”. En de kamerheren droegen een sleep die er helemaal niet was.

Het commentaar

Wat dit sprookje zeggen wil, is dat mensen elkaar en zichzelf voor de gek houden, leugens rondstrooien en de waarheid onderdrukken. In het sprookje deden ze het, omdat ze bang waren voor gezichtsverlies. Stel je voor: als ze de waarheid gezegd hadden zou iedereen, inclusief zijzelf, hen dom en ongeschikt vinden.

Maar natuurlijk is het minstens zo dom om een ander te geloven, terwijl je met je eigen ogen ziet dat die keizer geen kleren aan heeft. Nee, om die waarheid boven tafel te brengen moet een kind ter tonele verschijnen. Een kind als symbool van de onschuld en de oprechtheid.

Terwijl de volwassenen in de gaten houden wat anderen doen en zeggen, is het kind niet bang om uit de toon te vallen. Voor de volwassenen lijkt het belangrijker te zijn om niet dom gevonden te worden dan om de waarheid te vertellen. Ik vermoed dat dit niet puur egoïsme is, maar te maken heeft met zelfbescherming. Eigenwaarde is voor een mens erg belangrijk. Deze bestaat voor een belangrijk deel uit de positieve reacties die je van je omgeving krijgt. De angst om ‘af te gaan’ en je eigenwaarde kwijt te raken, zit diep in de mens geworteld. Mensen proberen daarom logischerwijs negatieve reacties uit de omgeving te voorkomen. Daarom houden ze zichzelf voor dat de keizer wel kleren aan heeft. Ze zijn bang dat ze het fout hebben en uitgejouwd zullen worden. In het sprookje gebeurt dat in extreme mate: de mensen vinden de reactie van anderen belangrijker dan het vert rouw en in hun eigen waarneming.

Hierbij speelt het ook een rol dat niemand van elkaar weet wat de ander denkt. Iedereen doet het zus en zo, dus als ik anders denk, zal ik het wel fout hebben. Dus interpreteer je het gedrag van de ander naar eigen inzicht en pas je jezelf aan. Je bedenkt hoe de ander gaat reageren en wat de ander van je zal vinden. Dit blijkt echter vaak niet te kloppen met wat de ander echt denkt.

In feite is dit een vorm van liegen tegen jezelf. Je ‘verloochent’ als het ware je eigen mening en misschien wel je eigen zijn, zodat je beter in de maatschappij past. Opmerkelijk is dat dit volgens mij nog steeds gebeurt en niet alleen thuishoort in het beeld van de strakke geregelde maatschappij van vroeger. Het is de individualistische norm van deze tijd om jezelf te zijn, te laten zien wie je bent of om je af te zetten tegen de ‘grijze massa’. Desondanks gebeurt het mijns inziens nog steeds zelden dat mensen hun hoofd boven het maaiveld uitsteken. Iedereen doet gewoon wat van hem of haar verwacht wordt. Dit creëert schijnheiligheid. Men laat niet zien wie men werkelijk is, maar wie men denkt dat men moet zijn.

Ook voor studenten geldt dit. Ze proberen allemaal uniek te zijn, maar doen dit wel in veilige grote groepen. In deze groep krijgen ze veel positieve reacties en dit doet hun ego deugd. Eventuele sneren van mensen buiten de groep hebben hierdoor weinig invloed. Bovendien is het als student geoorloofd binnen bepaalde grenzen af te wijken. Minder geaccepteerd wordt het wanneer datzelfde gedrag als volwassene wordt vertoond.

Waarom gedragen mensen zich niet zoals ze willen zijn? Men wil zich gewoon niet zo kwetsbaar opstellen. Dit kan misschien zelfs zo ver gaan dat mensen daadwerkelijk die kleren van de keizer zien en hun waarneming aanpassen! Omdat ze het zó graag willen zien en gewoon een aantal feiten onderdrukken.

Er zijn talloze situaties waarin dat gebeurt. Neem bijvoorbeeld de voormalige Sovjetunie onder Stalin: bijna iedereen in Nederland en andere landen is er van overtuigd dat Stalin een moordende en martelende dictator was. Toch zijn er mensen die blij waren met deze man als leider van hun land en hem nog steeds vereren. Hoe kunnen ze dat geloven? Dat kan alleen als ze zich bewust afschermen van de werkelijkheid. In de psychologie wordt dat een zichzelf dienende vertekening (self-serving bias) genoemd. Mensen selecteren over het algemeen alleen die informatie die klopt met wat ze willen denken. Er zit als het ware een filter in je hersenen. Informatie die niet van pas komt, wordt buiten de deur gehouden.

Hetzelfde principe zou op kunnen gaan voor studenten die het leren van een tentamen steeds uitstellen. Onder het mom van ‘dat red ik toch nog wel’ zetten ze eventuele zorgen hieromtrent overboord en gaan toch naar dat ene feest, waar ze echt heen moeten.

Ook in een relatie, waarin eigenlijk allang duidelijk is dat er geen toekomst meer in zit, zie je die zichzelf dienende vertekening terug. Soms willen mensen gewoon niet zien hoe slecht het gaat, omdat ze dan ook met de vervelende consequenties geconfronteerd worden. De student zal immers achter de boeken moeten kruipen en zijn sociale leven op een lager pitje zetten. De partner zal zijn relatie moeten opbreken en eenzaam en alleen verder gaan. Deze gevolgen willen mensen niet ervaren en daarom sluiten ze zich ervoor af.

Hoewel het niet altijd even duidelijk te merken is, heeft deze vertekening wel een doel (het heet niet voor niets “zichzelf dienend”). Mensen doen moeite om een zelfbeeld te vormen en een goede indruk te maken naar zichzelf toe en naar anderen. Wanneer ze dan informatie krijgen die het beeld dat ze van zichzelf hebben tegenspreekt, zullen ze deze informatie negeren of verbuigen, zodat die niet zo bedreigend is. Het is een soort van overlevingsstrategie.

Kun je het mensen dan kwalijk nemen dat ze tegen zichzelf liegen, als het blijkbaar een volkomen natuurlijk –en doelmatig- principe is? In bepaalde mate denk ik van wel.

Daarentegen: juist als je weet dat dit vertekenende principe werkende is, is het belangrijk je dat te realiseren en je eigen denkbeelden en manier van waarnemen na te gaan. Het kan geen kwaad eens stil te staan bij de werkelijke situatie en zaken eens van een andere kant te benaderen.

Wat meer eerlijkheid ten opzichte van elkaar zou hierbij van pas kunnen komen, zodat we niet schijnheilig tegen elkaar doen, maar zeggen wat we vinden. En ook onze kwetsbare kant durven tonen. Dan zul je zien dat de ander die ook heeft! Natuurlijk is een basis van respect hiervoor vereist.

Toch pleit ik ervoor een bewuste, kritische houding ten opzichte van jezelf aan te nemen en eerlijk te durven zijn, want het zou zomaar kunnen dat ook jij jezelf voorhoudt dat die keizer de prachtigste kleren aan heeft.

Judith Soons is studente psychologie aan de KUN.

6. Eerlijkheid - Peter van Oostrum

Eerlijkheid is er in vele vormen. Eén ervan is het soort eerlijkheid waar het gaat om communicatie. Zonder eerlijkheid is zinvolle communicatie niet mogelijk. Als je er niet vanuit kunt gaan dat degene die iets zegt dat eerlijk, naar waarheid, probeert te doen dan heeft het geen zin ernaar te luisteren. Je hoeft niet perse de waarheid te spreken, maar je moet er wel naar streven.

Amerika richtte een tijdje geleden, naar aanleiding van de gebeurtenissen op 11 september 2001, een bureau op om (deels) fictieve persberichten de wereld in te slingeren met als doel de publieke opinie in binnen- en buitenland ‘voor te bereiden’ op miltair ingrijpen waar de overheid dat nodig achtte. Hierop kwam een hoop kritiek uit datzelfde binnen- en buitenland. Het was niet de bedoeling dat de overheid minder populair zou worden, dus verscheen er in de pers het bericht dat het bureau als reactie op de kritiek was ‘opgeheven’. Maar of het ook waar is dat dat bureau niet meer bestaat ... Voor hetzelfde geld is het bericht van het einde van het ‘bureau van de leugen’ een product van datzelfde bureau.

Vroeger kon je er 100% zeker van zijn dat de berichten die je in de pers vond waar waren. Maar nu er gezegd is dat het niet per definitie waar is wat er in de pers wordt vermeld kunnen we nergens meer van uitgaan. Als er staat dat de Amerikanen chemische wapens hebben gevonden in Irak kan het waar zijn, maar het kan ook niet waar zijn. Hetzelfde geldt voor berichten van ingenomen steden. Als de krantenjongen (Al-Sahhaf) uit Bagdad zegt dat Irak de oorlog zo goed als heeft gewonnen weet je nog niet of het waar is. Als Piet Paulusma zegt dat het kan vriezen of dooien, dat de temperatuur morgen tussen de –2 en 20°C wordt met hier en daar wellicht een bui, en tussendoor eventueel zonneschijn, dan weten we niet of het waar is.

Eerlijkheid is een mooi beginsel, maar nu het overboord is gezet beleven we de mooiste tijden ooit. Zo lijkt het. Oorlogen worden in een poep en een zucht gewonnen, iedereen, zelfs de Chinese overheid, maakt zich enorme zorgen over een griepje en de treinen rijden beter op tijd dan de tandwielen in het allerduurste horloge. En nu we toch bezig zijn kunnen we meteen wel het bericht de wereld insturen dat de berichtgeving dit jaar door de één of andere onafhankelijke commissie als het meest betrouwbaar in de geschiedenis van de journalistiek is bestempeld. Dan kunnen zelfs de sceptici onder ons er voortaan in geloven.

Of is enige terughoudendheid gepast? Is de wereld niet zo zwart/wit dan wel felgekleurd als de media ons voorspiegelen? En als dat dan niet zo is, doen ze dat expres, of geloven ze het zelf wel en zijn ze toch wel eerlijk?

Laten we zeggen dat we het ‘eerlijk gezegd’ niet weten!

Peter van Oostrum is student Technische Natuurkunde aan UT in Enschede en student Filosofie aan de KUN.

7. De moraal van eerlijkheid - Tim op ’t Root

Lof der eerlijkheid

Je kent vast de situatie waarin je voor de keus staat: 'zal ik het vertellen of niet?' Indien de ander veel voor je betekent en het om een belangrijk feit gaat, behoeft het weinig betoog dat je het beter wel kunnen vertellen. De ander in de waan laten dat er niets aan de hand is, lost niets op. Door er open over te zijn, kunnen jullie er samen iets moois van maken.

Integriteit

Het grondprincipe met betrekking tot de manier waarop ik met mensen omga, is integriteit. Integriteit wil mijns inziens zoveel zeggen als het accepteren van de ander als zelfdenkend en geheel mens en hem of haar de vrijheid geven zich te ontwikkelen op zijn of haar manier. Een direct gevolg hiervan is dat ik veronderstel dat elk mens zijn eigen verantwoordelijkheid kent. Als ik het verantwoordelijkheidsgevoel van de ander namelijk niet veronderstel, zou ik automatisch de verantwoordelijkheid van de ander op me nemen. Daarbij kan ik niet anders dan mijn eigen norm hanteren. En dat zou de ander onvrij kunnen maken in zijn of haar ontwikkeling. Het veronderstellen van het verantwoordelijkheidsgevoel van de ander hangt dus direct samen met het vertellen van de waarheid. Daarom zal ik eerlijk zijn naar de ander. Want slechts de objectieve waarheid doet een beroep op de ander zonder dat ik mijn eigen norm gebruik.

Solliciteren

Na mijn studie Technische Natuurkunde heb ik onder andere gesolliciteerd bij Philips Research in Eindhoven. Vroeger droeg dit de naam Philips Natlab. Ik was in contact gekomen met de pers oneelsfunctionaris via een vriend van mij die daar al langer werkzaam was. De pers oneelsfunctionaris vroeg mij of ik een stukje wilde opsturen met mijn motivatie om bij Philips Research te komen werken. Het stukje mocht informeel en pers oonlijk zijn. Ik schreef een eerlijk en helder stuk waarin ik openlijk vertelde over mijn goede en minder goede eigenschappen. Na korte tijd werd ik uitgenodigd om het één en ander in woorden en gebaren toe te komen lichten. Ik heb daar met verschillende mensen gesproken. De sollicitatieronde nam bijna een hele dag in beslag. Het was een buitengewoon interessante dag. Ik voelde me erg goed. Dit heeft te maken met het feit dat ik op een informele manier in contact ben gekomen met dit bedrijf. Tijdens de gesprekken ontdekte ik dat iedereen met wie ik gesproken had mijn informeel stukje met motivatie beschouwde als een serieuze sollicitatiebrief. Ik had daar geen moeite mee. Integendeel. Het bood juist de mogelijkheid heel open naar elkaar te zijn. Er was op geen enkele manier sprake van 'mooi weer spelen'. Mede daarom was het een boeiende dag. Niet lang na deze dag werd ik gebeld door de pers oneelsfunctionaris. Het was geen kort telefoontje. Ze hadden over mij vergaderd om te besluiten of ik bij Philips zou mogen beginnen. Het antwoord was 'nee'. Ze hadden mij een prettig en boeiend pers oon gevonden met een brede interesse. Toch werd ik niet aangenomen met als argument dat ze niet konden inschatten of ik met mijn complexe pers oonlijkheid ook in de toekomst goed zou passen binnen Philips. Ze waren bang dat ik me niet zou kunnen aanpassen. Mede vanwege de zwakke economie zou het aannemen van mij een te groot risico met zich meebrengen.

Sollicitatietraining

Als je op je sollicitatiegesprek eerlijkheidshalve niet alleen vertelt over je positieve eigenschappen maar ook over je negatieve moet je er niet raar van opkijken als ze geen raad met je weten. Het zal je niet verbazen dat je op een sollicitatietraining te horen krijgt dat je vooral over je positieve kanten moet spreken. Mijn sollicitatie bij Philips was geen normale sollicitatie. Het was een onderdeel van mijn pers oonlijke zoektocht naar mijn werkelijke interesses. Ik wist na mijn studie namelijk niet goed wat ik wilde gaan doen. Daarom voelde ik geen enkele remming tijdens deze sollicitatie. Uit het evaluatiegesprek kan ik afleiden dat ik een goede indruk achtergelaten heb. Maar tevens kan ik hieruit afleiden dat ik misschien iets te veel van mezelf heb laten zien. De mensen bij Philips wisten niet wat ze met deze informatie aanmoesten. Derhalve ben ik ook van mening dat je de kans op succes tijdens een sollicitatie vergroot naarmate je jezelf meer verkoopt. Je moet de mensen vertellen wat ze willen horen.

Liefdesrelaties en eerlijkheid

Je bent vast ooit verliefd geweest. Kun je je herinneren hoe je destijds omging met de pers oon die je op dat moment zo leuk vond? Als je verliefd bent, kijk je door een roze bril. Je zou bij wijze van spreken andermans stront kunnen eten. De negatieve kantjes worden weggemoffeld en de positieve kanten worden hemels. Wat ziet de wereld er ineens veel mooier uit. Ik ken deze ervaring ook. Maar ik ken ook een heel andere ervaring. In mijn vorige twee liefdesrelaties ben ik heel erg eerlijk geweest. Ik handelde naar mijn grondprincipe en vertelde eerlijk en oprecht wat ik dacht en voelde. Daarbij heb ik altijd duidelijk aangegeven dat het mijn mening is en geen algemene waarheid. So far so good. Maar al snel bleek mijn aanvankelijk zo bejubelde eerlijkheid toch wel erg zwaar te verteren. Ik ben vanaf dag één van de relatie eerlijk geweest over mijn ideeën. Ook over mijn ideeën over de ander. Niet lang daarna bleek dat ik met mijn eerlijkheid meer kwaad dan goed veroorzaakt had. Ik had haar dingen verteld waar ze niet mee om kon gaan. Uiteindelijk zijn deze relaties ondanks de goede bedoelingen goed fout gelopen.

Waarheid

Hoe komt het dat eerlijkheid in theorie zo veel lof ontvangt terwijl wij mensen er soms met een grote boog omheen lopen? We zullen ons moeten afvragen wat eerlijkheid eigenlijk is. Mijns inziens betekent eerlijkheid zoveel als het vertellen van de waarheid ten einde zijn of haar eer te behouden. Merk op dat de juistheid van eerlijkheid zelfs stilzwijgend besloten is in het woord zelf. Immers: het vertellen van de waarheid redt iemands eer. We zullen ons dus moeten afvragen waarom mensen het soms verzuimen om de waarheid te vertellen.

Egoïstische en altruïstische oneerlijkheid

Als een mens wordt geconfronteerd met waarheid kan hij of zij daar in wezen op twee manieren mee omgaan: ontkennen of accepteren. Maar waarom kan de confrontatie met de waarheid leiden tot het ontkennen ervan? Mijns inziens heeft dit te maken met het harde karakter van de waarheid. De confrontatie hiermee kan minder mooie kanten van iemand aan het licht brengen en zou zelfs het gevoel van veiligheid kunnen aantasten. Maar hiermee is nog geen antwoord gevonden op de vraag waarom een mens de waarheid achterhoudt voor een ander. Om daarop een antwoord te vinden, veronderstel ik dat mensen zekere waarheden met zich mee dragen die zij zelf nog niet geaccepteerd hebben. Deze waarheden bevinden zich op het grensvlak van de ontkenning en de acceptatie. Wanneer je nu voor de keus staat iets te vertellen dat sterke associaties oproept met deze pers oonlijke ongewenste feiten, zal je de waarheid iets wat aanpassen. Op deze manier voorkom je dat deze feiten te dicht bij komen. Ontkenning is een mechanisme in het belang van de ontkenner. Daarmee gesteld kan ontkenning leiden tot oneerlijkheid uit eigen belang van de ontkenner. Maar naast deze egoïstische motivatie om te waarheid achter te houden, bestaat er ook een altruïstische motivatie: omwille van het beschermen van de ander. De ander zou moeite kunnen hebben met de geboden waarheden. Daarom zou men er bewust voor kunnen kiezen deze niet te vertellen. Ook wel: een leugentje om bestwil.

Ontkenning

Als de waarheid aan het licht komt, kan een mens geconfronteerd worden met vervelende eigenschappen van zichzelf. Dat zal niemand verbazen. Maar dat deze confrontatie zelfs kan leiden tot een gevoel van dreiging is misschien wat minder vanzelfsprekend. Het gevoel van veiligheid kan opgevat worden als de overtuiging dat de pers oonlijke vooruitzichten goed zijn. Of in ieder geval dat de pers oonlijke toestand niet bedreigd wordt. In veel gevallen is het echter niet verifieerbaar of deze overtuigingen overeenkomen met de werkelijkheid. Zulke overtuigingen zouden dus op een illusie gebaseerd kunnen zijn. Dus kan men deze overtuigingen in veel gevallen ook niet bewijzen. Het gevoel van veiligheid kan daarmee dus aangetast worden. De waarheid is hard. Hierdoor kan zij een gevoel van dreiging in de hand werken doordat ze een overtuiging kan afbreken welke voor de pers oonlijke veiligheid van belang is. De vraag die we ons kunnen stellen, is: wat kan door de waarheid bedreigd worden? Ik ben van mening dat de identiteit van de mens bedreigd kan worden door de waarheid. En deze 'identiteit' zou je heel breed kunnen opvatten. Het zou zowel 'status' en 'aanzien' kunnen inhouden maar zeker ook veel dieper liggende thema's als een gevoel aanwezig te mogen zijn. Ik denk dat het terug kan grijpen naar thema's en gevoelens die een mens opdoet in zijn of haar babytijd. Woordenloze ervaringen waarin je ondekt wie je bent en dat je er mag zijn. Ik denk hierbij ook aan de behoefte-piramide van Maslow. Pas als de meer primitieve behoefte bevredigd is, ontstaat een hogere behoefte. Ik denk dat veiligheid een heel primitieve behoefte is welke door (harde) waarheid aangevallen kan worden. Daarom zal een mens zich verdedigen. Hij kiest voor de strategie van het ontkennen ten einde zijn of haar pers oonlijke veiligheid te bewaren.

Acceptatie

Naast het ontkennen van de waarheid zou je de aan het licht gekomen feiten ook kunnen accepteren. Echter, ik ben van mening dat acceptatie een proces veronderstelt waar relatief veel tijd voor nodig is. Naarmate de feiten meer afwijken van het tot dan toe geaccepteerde, zal er meer tijd voor nodig zijn om deze feiten te accepteren. Daarmee gesteld denk ik dat een mens slechts een eindige hoeveelheid waarheid kan verdragen wil hij of zij niet vervallen in het rigoreus ontkennen ervan. Of ook wel: “Mankind cannot have too much reality”.

Veiligheid van Philips

Maar wat heeft bovenstaande nu te maken met het voorbeeld over mijn sollicitatie bij Philips? Het zou een beetje ver gaan om te veronderstellen dat de mensen bij Philips zich bedreigd hebben gevoeld door mij. Toch ben ik van mening dat bovenstaande beschouwing ook in dit geval van toepassing is. Natuurlijk is het goed mogelijk dat ik ben afgewezen doordat zij mij ongeschikt vonden voor de geboden vacature. Ik moet er eerlijkheidshalve bij vertellen dat zij onder andere de volgende twee argumenten aandroegen: ik zou te weinig structuur handhaven in de aanpak van mijn werk. En ik zou een beperkte elementaire kennis bezitten. Naar mijn idee valt over beide argumenten te discussiëren. Maar als belangrijkste argument werd aangedragen dat ik tegenstrijdige eigenschappen vertoonde. Hierdoor konden zij niet inschatten of ik een goede werknemer voor hun zou zijn en zou blijven. Deze zekerheid wilden ze graag hebben. En precies deze zekerheid zou je mijns inziens kunnen vergelijken met de pers oonlijke veiligheid welke een mens kan beschermen door waarheden te ontkennen. Ik ben er van overtuigd dat ik veel meer kans op succes had gehad wanneer ik mijn negatieve kanten wat meer verdoezeld had. Kortom: zolang er geen risico's mee verbonden zijn, zal elk mens het waarderen wanneer iemand eerlijk is over zichzelf en dus ook over zijn negatieve eigenschappen. Wanneer er echter wel consequenties dan wel risico’s aan verbonden zijn, zal men in veel gevallen deze waardering niet openlijk toegeven.

Zachte relatie

Tegenwoordig heb ik een vriendin. Het gaat goed tussen ons. Een belangrijk verschil met mijn vorige relaties is de manier waarop ik met eerlijkheid omga: ik vertel zoveel als onze relatie kan verdragen. Sommige feiten laten lang op zich wachten. Maar dat geeft niet. Daar kan ik me bij neerleggen. Uiteindelijk zal eerlijkheid alsnog zegevieren. Althans, dat is waar ik van uitga. Ik heb geen geheimen. Maar ik heb wel geleerd dat ik met sommige dingen uiterst voorzichtig om dien te gaan.

Moraal

Wat is nu de moraal van dit verhaal? De moraal is in ieder geval niet dat je te allen tijde maximaal eerlijk moet zijn. Om een antwoord te vinden op deze vraag zal ik terug moeten gaan naar mijn grondprincipe integriteit: ik zal de ander accepteren als zelfdenkend en geheel mens en hem of haar de vrijheid geven zich te ontwikkelen op zijn of haar manier. Wanneer ik een ander kwets door te eerlijk te zijn, hinder ik hem of haar in zijn of haar pers oonlijke ontwikkeling. En dat is in strijd met mijn grondprincipe. Het komt er op neer dat ik integriteit belangrijker vind dan eerlijkheid. Wanneer ik voor de keus sta om iets te vertellen, zal ik me dus eerst iets moeten afvragen: zal de ander mijn eerlijkheid waarderen als ik dit vertel? Ik ontkom er niet aan een stukje van andermans verantwoordelijkheid op me te nemen. En met deze conclusie heb ik nog de meeste moeite gehad.

Einde van eerlijkheid?

Ik zou zeggen: nee. Wanneer eerlijkheid te absoluut benaderd wordt, ontstaan er problemen. Immers: als we alles vertellen, ontstaan er problemen. En als we niets vertellen, ontstaan er problemen. Eerlijkheid is een mooi streven maar ook niet meer dan dat. Er zijn belangrijkere waarden in het leven. Slechts wanneer we ook aandacht schenken aan deze waarden, zullen we onze rust vinden. Samenvattend zou ik willen zeggen: 'Eerlijk is mooi maar dient niet al te puur opgediend te worden'.

Tim op ’t Root heeft de studie Technische Natuurkunde gedaan aan de TU in Eindhoven. Momenteel studeert hij Wiskunde aan de KUN.

8. Lezers over het thema …

Wat is eerlijkheid nu en wat moeten we er mee? Allereerst een visie op eerlijkheid van Arno Vroom, lid van D66. Daarna geeft Hans Crebas die fractievoorzitter van D66 in Flevoland is hier een korte reactie op.

Niets is mooier dan eerlijk zijn…

“Ga je mee naar het provinciehuis om de verkiezingsuitslag bij te wonen?” vraagt Hans me.

“Nee, het lukt me niet. Ik heb vanavond een afspraak.”

Waarom ben ik niet eerlijk, vraag ik me af. Ik heb namelijk geen afspraak. De echte reden is dat ik gewoon geen zin heb.

Wat is het toch een opgave om eerlijk te zijn.

De bijbel zegt ons eerlijk te zijn. Ik heb dit dan ook vaak genoeg gehoord. Eigenlijk leek het een regel die mij opgelegd werd.

Nu weet ik niet of die regel in mij gekropen is, maar ik vind ‘eerlijk zijn’ echt belangrijk. Als ik eerlijk kan zijn naar de ander, dan geeft mij dat een goed gevoel. Wie vindt het hebben van een goed gevoel nu niet fijn?

Hierboven werd al duidelijk dat ik het niet altijd eerlijk ben. Een echt dilemma!

Eerlijk zijn komt bij mij vooral naar voren in de communicatie. Als ik iets wil zeggen of als ik antwoord geef op iemands vraag. Wat betreft het antwoord geven op iemands vraag, vind ik het eerlijk om in zijn/haar vraag de informatie te leggen die jij hebt en die hij/zij vraagt.

Als ik een eerlijk antwoord geef, geeft mij dat een goed gevoel.

Balen, balen…Waarom ben ik dan niet eerlijk geweest? Omdat je iemand dan schade toebrengt? Ik denk echter dat ik eerder mezelf schade toebreng!

‘Wees eerlijk en je uitstraling zal veranderen in goud.’

Reactie: niets is mooier dan dapper zijn…

In eerste instantie heb ik ruimhartig toegezegd om op Arno te reageren, maar ik heb zogenaamd steeds geen tijd om tot uitvoering over te gaan. Geen urgentie, dus uitstel. Zoveel uitstel, dat het onderwerp gaat irriteren en de rebel in me losbreekt.

Eerlijkheid als ideaal voorschrijven? Is dat niet de methode bij uitstek om gedrag van mensen te controleren?

Godsdiensten zijn daar goed in!

Wees eerlijk op de biechtstoel, dan ben je doorzichtig, manipuleerbaar, sociaal controleerbaar. Ik geloof dus niet in eerlijkheid als ideaal. Wel in dapperheid. Je wilt een doel bereiken en vecht daarvoor, dwars tegen de conventies in.

Eerlijk zijn heeft een narcistische kant. Het geeft blijkbaar een goed gevoel en een mooie uitstraling.

Maar wat kan een ander jouw goede gevoel schelen. Als het even niet goed uitkomt, ben je niet eerlijk meer, wees nou eerlijk.

Geeft niet, niet balen. Er zijn belangrijker dingen. Heb je gevochten voor je idealen?

“Wees dapper en vergeet je uitstraling.”

9. Waarden in beweging

Een verkenning van waardenveranderingen in Nederland in de periode 1980-2000

Het is erg actueel over de verloedering van normen en waarden in de Nederlandse samenleving te spreken en te roepen om een krachtig herstel. Men klaagt over diefstal, agressie op straat, overlast en wijst op het verlies aan gemeenschappelijke waarden in onze moderne, multiculturele samenleving. Onderzoek toont aan, dat deze klachten wel iets zeggen over de realiteit, maar tegelijk meer suggereren dan er in de vaderlandse werkelijkheid gaande is. Van een radicale omwenteling van centrale levenswaarden is geen sprake. Wel zien we een langzame verschuiving van de waarden van de Nederlandse bevolking in de richting van meer calculerende, economische burgerlijkheid en een sterk toegenomen hang naar consumptief hedonisme, zonder werkelijke diepgang.

Het waardenonderzoek

Elke vijf jaar wordt vanuit de Katholieke Universiteit Nijmegen een representatieve afspiegeling van de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 18 tot 70 jaar ondervraagd. Het eerste onderzoek vond plaats in 1980 en het meest recente in het jaar 2000. Analyse van de gegevens levert vier waarden-oriëntaties op, dat wil zeggen relatief duurzame, collectieve voorstellingen en standaar-den van Nederlanders over wat goed, belangrijk en daarom nastrevenswaardig is. Het betreft de familiaal-burgerlijke waarden (de waardering van huwelijk en gezin), de economische-burgerlijke (het belang van beroep, vooruitkomen en financiële zekerheid), de maatschappijkritische (gelijkheid en spreiding van macht en inkomen) en de hedonistische waarden (genieten, plezier, nieuwe dingen beleven). De eerste twee waardenoriëntaties vormen samen het traditioneel-burgerlijke waarden-patroon.

In 1980 stond de familiale burgerlijkheid aan de top, de hedonistische oriëntatie kwam op de tweede, de economische burgerlijkheid op de derde plek, op ruime afstand gevolgd door maatschappijkritiek. Anno 2000 lijkt de individuele zelfverwerkelijking de centrale culturele waarde geworden en staat de hedonistische oriëntatie stevig aan de top. Daarnaast is er een relatief duurzame ontwikkeling te signaleren in de richting van toegenomen economische burgerlijkheid; vooruitkomen in het leven en het financieel goed hebben zijn duidelijk in belangrijkheid gestegen. De populariteit van huwelijk en gezin brokkelde aan het begin van de jaren ’80 af, maar sinds die tijd is de ervaren belangrijkheid daarvan nagenoeg gelijk gebleven. Geen afscheid dus van het burgerlijk waarden-patroon, maar een verschuiving in de richting van economische verburgerlijking is te constateren. De maatschappij-kritische waardenoriëntatie bezet steevast de laagste plaats, maar er is geen afbraak te signaleren. Integendeel, er lijkt zich een gematigde tegenbeweging te manifesteren.

Boeiend is ook de verschuiving in de onderlinge samenhang tussen de verschillende waarden-gebieden. Zo is de combinatie van de economische en de familiale burgerlijkheid (het traditioneel burgerlijk waardenpatroon) uit elkaar gevallen. Een nieuwe combinatie is ontstaan tussen de economische burgerlijkheid en de hedonistische levensvisie. Stond in 1980 maatschappijkritiek op gespannen voet met familiale burgerlijkheid, nu blijken deze alternatieve waarden verrassend genoeg goed samen op te kunnen treden. De verhouding tussen de van oorsprong niet-burgerlijke maatschappijkritiek en de economische burgerlijkheid volgt een soortgelijke trend: van goeddeels onafhankelijke visies naar gezamenlijk opererende waarden. Burgers combineren momenteel waarden die 20 jaar geleden niet of nauwelijks in één pers oon waren te verenigen, zoals economisme èn hedonisme, familialisme èn maatschappijkritiek.

V rouw en zijn – vermoedelijk vanwege hun achterstandspositie – ietwat maatschappijkritischer dan mannen. Verder zijn er weinig sekseverschillen te constateren. De toegenomen fixatie op plezier en genot en op inkomen en aanzien is dus geen exclusieve mannenaangelegenheid.

Jongeren zijn op vrijwel alle meetmomenten verreweg het meest hedonistisch en het minst familialistisch. Ze zijn bijzonder gevoelig in de zin dat de veranderingen bij hen in hoog tempo optreden. Frappant is ook dat bij de jeugd de economische burgerlijkheid sterk is toegenomen; maatschappijkritiek daarentegen niet. Protest is blijkbaar niet meer zo ‘hip’; fun en materieel succes zijn tegenwoordig ‘cool’.

Wat betreft familialisme vertonen mensen zonder kinderen, ongehuwden en gescheidenen een duidelijke trendsetter rol. Bij deze categorieën, die al in 1980 relatief laag scoorden op familialisme, is sprake van een verdere afname van deze burgerlijke waarden. Zij hebben blijkbaar minder boodschap aan alles wat met huwelijk, gezin en kinderen te maken heeft. In het oog springend is verder het rappe tempo waarin mensen zonder kinderen en ongehuwden de economische burgerlijkheid hebben overgenomen en – zij het in minder sterke mate – het hedonistische gedachtegoed.

Onkerkelijken zijn het meest hedonistisch en kernkerkleden – de sterk bij de kerk betrokkenen – het minst. Modale kerkleden nemen een tussenpositie in. De stijging in hedonisme vertoont bij deze drie groepen echter hetzelfde patroon. Bij onkerkelijken is de familiale burgerlijkheid door de jaren heen ietwat afgenomen, bij modale leden vrijwel gelijk gebleven en bij de kernleden zelfs in geringe mate gestegen. Alleen de kernleden zijn wat het economisme betreft vrijwel constant; bij de niet-leden en de modale leden is de economische burgerlijkheid toegenomen. Begin ’80 waren de onkerkelijken het meest maatschappijkritisch, de kernkerkleden het minst. Opvallend is dat door de jaren heen de verschillen tussen de groepen in maatschappijkritiek volledig zijn verdwenen.

Hoe hoger het opleidingsniveau ligt des te geringer de traditionele oriëntatie op familie en gezin. In hedonisme zijn er geen verschillen tussen laag, middelbaar en hoog opgeleiden; de stijgende trend in hedonisme loopt in deze groepen dan ook parallel. Hoog opgeleiden zijn wat betreft economische burgerlijkheid bezig met een inhaalslag; zij gelijken steeds sterker op de meer economisch georiënteerde laag en middelbaar opgeleiden.

Ten aanzien van de waarden van de werkende sociale klassen versus de niet-werkende valt vooral de positiebepaling van studenten op. Terwijl inactieven in de loop der jaren ten aanzien van het hedonisme een inhaalmanoeuvre hebben afgelegd, lopen studenten in hedonisme voorop en verwijderen zij zich in steeds sterkere mate van de werkenden. In 1980 waren studenten het meest maatschappij-kritisch en hoger opgeleiden (incl. zelfstandigen) het minst. Anno 2000 zijn studenten wat deze oriëntatie betreft gelijkwaardig aan hoger opgeleiden, die het minst maatschappijkritisch zijn gebleven. Natuurlijk scoren studenten op familialisme laag en huisv rouw en relatief hoog. Opmerkelijk is de sterk gestegen economische burgerlijkheid onder de studerende jeugd.

In de grote steden is zowel de familiale burgerlijkheid als de maatschappijkritische oriëntatie door de jaren heen afgenomen. Het gestegen hedonisme en in bepaalde opzichten ook het toegenomen economisme zijn trends die zich zowel in grote steden als in minder stedelijke gebieden in gelijke mate voordoen.

De actuele rol van waarden

Geregistreerd is ook de betekenis van waarden anno 2000 voor individuen en de samenhang met andere opinies, houdingen en gedragingen. Zo heeft de familiaal-burgerlijke waardenoriëntatie traditioneel conservatieve trekken. Het hangt samen met christelijke godsdienstigheid en cultureel conservatieve opvattingen over burgerlijke vrijheidsrechten en de rol van de v rouw . De oriëntatie is politiek rechts en etnocentrisch van aard, maar gaat tegelijk gepaard met lokale betrokkenheid en genereuze zorg om anderen in de vorm van giften. De economisch-burgerlijke oriëntatie heeft met het familialisme gemeen een naar rechts neigende politieke overtuiging alsook een relatief negatieve houding ten opzichte van allochtonen. Het economische is echter niet-godsdienstig en niet-conservatief in cultureel opzicht. Het hedonisme is te typeren als een enigszins anti-godsdienstige en cultureel progressieve oriëntatie, politiek links van het midden, zonder veel betrokkenheid bij de directe sociale omgeving en geringe acceptgiro-vrijgevigheid. De maatschappijkritiek verschijnt als een meer linkse, economisch progressieve oriëntatie, gericht op de verdeling van welvaart, actiebereidheid en betrokkenheid bij de woonomgeving. Benadrukt moet worden, dat de samenhang tussen de vier waarden enerzijds en andere opvattingen en gedragingen anderzijds over het algemeen zwak is, dus dat de onderzochte waarden maar in beperkte mate het dagelijks leven van mensen sturen.

Conclusie

In de huidige Nederlandse samenleving zijn de traditioneel-burgerlijke waarden nog steeds wijdverspreid en is er zelfs aanleiding om te spreken van een zekere restauratie in de sfeer van economische burgerlijkheid; men gaat ten opzichte van 1980 in sterkere mate vóór aanzien, succes en prestatie. Wel zien we een duidelijke trend in de vorm van een toegenomen fixatie op pluk-de-dag, consumptief hedonisme. De neiging tot hedonistische genoegens – die haaks staat op de Nederlandse culturele (lees: calvinistische) traditie – is een uitdrukking van het proces van individualisering. In dit proces heeft de economische modernisering van de Nederlandse samenleving – in de zin van toegenomen economische welvaart en technologische ontwikkeling – naar alle waarschijnlijkheid sterk de hand gehad.

Jongeren vormen de voorhoede als het gaat om het toegenomen belang van ‘werk, werk, werk’ (burgerlijk economisme) en de interesse voor een opwindend leven en consumptiedrift (hedonisme). Vanuit dit pers pectief bezien is het vooruitzicht misschien minder rooskleurig. Waarden zijn niet louter een privé-aangelegenheid, maar bezitten maatschappelijke dimensies. Die komen tot uiting in de wijze waarop mensen met elkaar omgaan, in de keuze van wat zij als een maatschappelijk probleem zien, in de motivatie waarop zij zich al of niet maatschappelijk engageren en in de toekomstvisie die richting geven aan hun handelen. Door de toename van hedonisme in de vorm van individuele zelfverwerkelijking kan maatschappelijke integratie en engagement tot probleem worden. In een sterk hedonistisch en materialistisch georiënteerde samenleving kan individualisme omslaan in hyperindividualisme, narcisme en onverschilligheid, verliest men de interesse voor de omgeving en worden zaken als gelijkheid en solidariteit eenvoudig aan de laars gelapt.

Het rapport “Waarden in Beweging” is van de hand van prof.dr.Rob Eisinga, hoogleraar Methoden en Technieken bij de vakgroep Sociologie van de KUN. Hij heeft deze samenvatting van zijn rapport geautoriseerd.

10. De tien van een met Caroline Verdonk

Caroline Verdonk (30) studeerde voeding & management en filosofie, waarna ze 3 jaar als adviseur werk en inkomen bij het CWI werkte. Een half jaar geleden is ze als uitvaartbegeleider bij Suzanne van Horssen Uitvaartbegeleiding begonnen.

1. Kun je een film, boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?

Vele! Het zesde zintuig van Marianne Frederiksson. In dat boek dromen de hoofd pers onen, een blind jongetje en een paranormaal begaafd meisje, dat ze tijdens een kerkdienst door het dak naar buiten vliegen. Het wonderlijke is dat de kerkgangers hen daadwerkelijk zien vliegen, terwijl de kinderen op dat moment in bed liggen. Ik herken in dit boek dat er meer manieren van waarnemen zijn dan alleen de zintuiglijke; de aandacht voor het intuïtieve. Het heeft ook te maken met je over dingen verwonderen; gewone dingen op een andere manier bekijken.

2. Op welk onderwerp zou je opnieuw willen afstuderen?

De verschillende pers pectieven op de dood; hoe deze invloed hebben op de wijze waarop mensen een uitvaart en alles eromheen vorm geven. Dat vind ik fascinerend.

3. In welke omgeving kom je het best tot je recht?

Daar waar ik gestimuleerd word mijn capaciteiten aan te spreken, maar ook ( pers oonlijke) steun krijg en waar ruimte is voor meer dan alleen het zintuiglijke of verstandelijke.

4. Maak de volgende zin af: mijn leven heeft een wending genomen toen…

drie jaar geleden Ludwig Heyde (professor Filosofie) overleed. Ik raakte betrokken bij een onderdeel van zijn uitvaart: het koor. Ik merkte hoe belangrijk ik het laatste afscheid vind dat je mensen kunt geven. Dit heeft uiteindelijk tot mijn huidige baan geleid, waar ik veel van mezelf in kwijt kan. Al is het maar kort, je moet er steeds 100% zijn voor de nabestaanden. Het is mooi en dankbaar werk.

5. Wat is de beste raad die je ooit hebt gekregen?

Leef elke dag alsof het je laatste is. Zorg dat je leven op elk moment af is, leef zonder spijt en geniet van het leven en van de kleine dingen.

6. Wat doen we met de ‘K’ van de KUN?

Veel, hoop ik. Waarbij de ‘K’ voor mij vooral voor levensbeschouwelijk en zingevend staat, te integreren in alle vakgebieden.

7. Wat heeft de ideale universiteit dat de KUN niet heeft?

Meer aandacht voor de ‘homo universalis’ idee. De ontwikkeling van de student meer, en het specifieke studie-diploma minder centraal stellen als eindproduct.

8. Gelovig, atheïst of iets anders?

Gelovig, ja, vooral in de zin van een dieper bewustzijn. Maar wel heel breed, gevestigde stromingen hebben veel raakvlakken en ik pik overal wel iets uit op.

9. Maak de volgende zin af: de kerk…is voor mij vooral gemeenschap.

10. Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema “eerlijkheid”?

Mega belangrijk! Ook in wat je van jezelf aan anderen laat zien: geen maskers. Eerlijkheid geeft duidelijkheid. Het kan jezelf of het betreffende onderwerp kwetsbaar maken, wat slecht kan vallen, maar ook iets moois teweeg kan brengen.

11. Activiteit: Abdijweekend in Koningshoeven - Thijs Caspers

Het kloosterleven uit de tijd? Het snel opborrelende antwoord voor mij op deze vraag was ja. Ja, totdat een aantal jaren geleden zich de mogelijkheid voor deed een weekend het kloosterleven te proeven in een abdij te Oosterhout. Getroffen was ik door de open houding van de broeders, de rust en de stilte die ik vond in dit oord. Een plek als een oase van rust, met een grote aantrekkingskracht op de hedendaagse mens. Na vorig jaar een weekend meegeleefd te hebben met de Benedictijner monniken te Echt, werd het dit jaar tijd om de abdij Koningshoeven in Tilburg aan te doen. Een abdij gesticht in 1882 en gestoeld op de regel van Benedictus.

Een bijzonder weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag ligt ons in het verschiet wanneer wij ‘s middags op de trein stappen richting Tilburg. Dat het weekend in ieder geval anders beloofd te worden dan een gangbaar weekend, wordt al snel duidelijk wanneer de bus ons precies dropt voor de ingang van Koningshoeven. Een vergrendelde poort met daarachter een imposant groot gebouw geven mij de eerste kriebels. Het is net alsof je een andere wereld binnenstapt. Je laat de drukte, om je spirituele batterij eens goed aan de voeding te leggen. Onjuist is te zeggen dat kloosters geen functie meer zouden hebben in deze tijd. Juist nu trekken er meer en meer mensen naar deze plekken om voor korte of langere tijd iets terug te vinden in de stilte. Iets wat men steeds moeilijker lijkt te vinden in het dagelijkse leven.

Na de poort gepasseerd te zijn worden wij welkom geheten door de gastenbroeder Clemens. Een enigszins markante persoon die wat knullig overkomt, maar het hart op de goede plek heeft. Mensen met de verwachting een weekend met weinig invulling te hebben, komen bedrogen uit. Hier in de abdij heeft men een gestructureerde dagindeling waarin het “Ora et Labora” duidelijk naar voren komt. Gebeden wordt er op gezette tijden en wel te verstaan een keer of zes per dag. Na allen een kamer te hebben toegewezen gekregen, mogen we al aanstalten maken naar de kapel. Onze eerste ontmoeting met de broeders, in stilte wel te verstaan.

Na de afsluitende gebedsdienst van de dag, de Lauden, hebben we de tijd aan onszelf. Een niet te versmaden detail is dat Koningshoeven de plek is waar neerlands enige trappist nog wordt gebrouwen. Dat heeft zo zijn voordelen, getuige de tjokvolle kelder met Belgisch aandoend bier. Wij laten het ons heerlijk smaken, maar drinken met mate, omdat wij om kwart over vier ’s nachts alweer op moeten staan voor het ochtendofficie. Ja, gebeden wordt er hier, en dit beperkt zich niet alleen tot een normaal lopende werkdag. Gevolg is dat men een heel ander ritme heeft. Men staat om vier uur ’s nachts op, maar gaat daarentegen wel om negen a tien uur ’s avonds onder de wol.

De zaterdag was een prachtige dag. Verdieping en gebed wisselden elkaar af met een mooie wandeling in de middag. Daarnaast hebben we nog een gesprek gehad met een van de broeders, broeder Isaak. Hij is vroeger directeur geweest van een kinderziekenhuis, voordat hij de keuze maakte in te treden. Uiterst interessant om de mens achter de pij te ontmoeten.

Na zonsondergang heeft een aantal van ons nog Taizéliederen gezongen in de kerk. Daarbij waren ook enkele broeders aanwezig. Een verrassing was het zeker toen broeder Isaak de volgende ochtend vroeg of wij tijdens de eucharistie wilden zingen. Een voorstel waar wij graag op in gingen. Omdat het deze zondag landelijke open kloosterdag was, zat de kerk goed vol. Mensen waren van ver gekomen om eens een kijkje te nemen achter de poort die de rest van het jaar vaak dicht zit.

Zondagmiddag bekruipt mij een gevoel van ongenoegen. De momenten die we hebben meegemaakt dit weekend waren erg intensief. Maar net nu ik enige verdieping vind in de dagindeling, wordt het alweer tijd om afscheid te nemen. De stilte achterlaten valt mij zwaar. De abdij en de broeders laten wij achter ons en gaan te voet naar het station. Ik denk dat deze vorm van leven maar voor weinig mensen is weggelegd. Maar zeker is het voor mij wel dat velen van ons hier iets kunnen vinden. Graag ga ik weer eens terug, een wederkeren naar de stilte. Het was een prachtig weekend…

Thijs Caspers studeert aan de Hogeschool Arnhem en Nijmegen, Sociaal Pedagogische Hulpverlening.