Zoek in de site...

5-3

jaargang 5 (2004) nummer 3: angst

1. Angst in de praktijk: Bureau Slachtofferhulp - Twan Bronkhorst

Proviand vroeg zich af welke mensen in de praktijk vaak met angst te maken krijgen. Slachtofferhulp Nederland heeft tot doelstelling het zoveel mogelijk verhelpen en voorkomen van materiële en immateriële schade ten gevolge van een strafbaar feit of verkeersongeluk. Binnen de doelgroep vallen slachtoffers, betrokkenen (ook nabestaanden), en getuigen van bijvoorbeeld geweld, vermogensdelicten, zedenmisdrijven, verkeersongevallen met letsel danwel dodelijke a flo op, stalking, rampen, vermissing, brand, en dergelijke. Veelal is er dus sprake van een bedreigende gebeurtenis, een situatie die onder andere angst kan oproepen. Nu volgt danook een interview met Marga Heerink van Bureau Slachtofferhulp Nijmegen.

Wat is uw taak binnen BSH Nijmegen?

Oorspronkelijk gaf ik werkbegeleiding, trainingen, en cursussen. Momenteel ben ik teamleider, wat betekent dat ik me nu ook bezighoud met werving en selectie, het formuleren van beleid et cetera.

Wat is er bijzonder aan Slachtofferhulp? Mensen kunnen toch ook bij andere instellingen terecht voor soortgelijke hulp?

Er zijn enkele ‘ingrediënten’ die onze hulp bijzonder maken. Zo doen wij aan eerste opvang. De insteek is kortdurende hulp. Het komt nogal eens voor dat een persoon hulp behoeft die langduriger en/of specialistischer is dan dat wij kunnen bieden, in zo’n geval zullen wij diegene doorverwijzen naar een geschikte instantie.

Verder is onze hulp laagdrempelig, er zijn geen wachtlijsten, je kunt zelf opbellen voor een afspraak, of aanbellen, en de hulp is gratis.

Als laatste werken we met opgeleide vrijwilligers. Van het besef dat een gewone burger ‘zomaar’ hulp biedt kan een helende werking uitgaan.

Welke angsten komen jullie tegen bij cliënten?

Er zijn verscheidene angsten die wij regelmatig tegenkomen. Zo zijn er de direct voor de hand liggende angsten, zoals angst voor herhaling van het incident, of de angst dat de huidige klachten niet normaal zijn, dat ze niet zullen verdwijnen. Verder worden mensen heel vaak geconfronteerd met hun eigen kwetsbaarheid en/of hulpeloosheid, zoals bij een ongeval of bedreiging. Deze confrontatie roept angst op.

Ook komt het voor dat mensen bang zijn voor hun eigen wraakgevoelens en –fantasieën, de angst dat ze die niet in de hand kunnen houden. Daarnaast kan iemand ook bang zijn voor represailles van de dader wanneer er aangifte is gedaan.

In het dagelijks leven kunnen deze angsten zich vertalen naar bijvoorbeeld het niet meer in de auto durven rijden, of het vermijden van de plek waar de overval plaatsvond, eigenlijk een angst voor zaken die een associatie oproepen met het gebeurde. Zo kan iemand die op een tankstation beroofd is door een man met antilliaanse kenmerken, overvallen worden door angst wanneer een willekeurige donkergekleurde man bij hem in de shop komt. Met het praten over het incident kan de angst die men ervoer terugkomen, en zo verwerkt worden.

En hoe helpen jullie mensen dan om met die angsten om te gaan?

We helpen bij het vertellen van het verhaal, daarbij relativeren we niet, geven we geen oordelen. De angst wordt dan niet gebagatelliseerd, maar mag er zijn. Ik zie het zo: mensen die hier komen zijn eigenlijk altijd iets kwijtgeraakt, dat kan iets materieels, lichamelijks, of iets immaterieels zijn, of de illusie dat men een veilig leven heeft in een rechtvaardige wereld. In zekere zin is er dus altijd sprake van rouw verwerking, en bij verwerking is het juist essentieel dat je de herinneringen, emoties, en gedachten ervaart, doorleeft. Het is vaak goed je daar eerst doorheen te werken: het is niet een kwestie van snel wegslikken, maar van goed kauwen. Daarbij is het ook belangrijk dat het slachtoffer zijn verhaal kan delen, hij staat niet alleen. Wanneer hij zelf overmand wordt door emotie, is iemand die wél meevoelt, maar niet ontredderd raakt een grote steun.

Daarbij geven we mensen inzicht, vertellen we dat het hebben van klachten een normale reactie is op een abnormale gebeurtenis, leggen we globaal uit hoe het verwerkingsproces eruit ziet, en vertellen dat de klachten vaak na verloop van tijd zullen verminderen. Dit geeft mensen houvast en hoop, waardoor de ervaren klachten minder angst en onrust oproepen. Wanneer de verwerking stagneert, dan verwijzen we mensen door naar een instantie die passende hulp kan bieden –wij bieden zoals eerder gezegd kortdurende hulp.

Wat betreft wraakgevoelens en de angsten die hieraan verbonden kunnen zijn, is onze insteek dat die er mogen zijn, dat ze logisch zijn, dat men zich er niet voor hoeft te schamen. Wanneer er angst is voor represailles van de dader, dan kunnen we vertellen dat die maar zelden plaatsvinden. Dit weten we vanuit de politie.

In het kort gezegd is onze benadering van angst meervoudig: we laten zien dat de reacties op het gebeurde normaal zijn, dat het een onderdeel is van het verwerkingsproces; we geven de ruimte voor de eigen, individuele en unieke, ervaring; en we geven informatie. Uiteindelijk zullen klachten die gerelateerd zijn aan het gebeurde vaak langzaam aan wegebben, en dat geldt ook voor angst. Mensen raken de angst dan kwijt, of er zijn milde restverschijnselen, zoals een toegenomen waakzaamheid.

Medewerkers van Slachtofferhulp worden geconfronteerd met meerdere beangstigende gebeurtenissen. Welke invloed heeft dit op de eigen persoon?

Eigenlijk valt het reuze mee in hoeverre mensen hierdoor beïnvloed worden. Soms veroorzaken de verhalen wel reacties bij onze mensen. Ze blijven er bijvoorbeeld soms aan denken, zijn ongerust, boos of gefrustreerd –door onrechtvaardigheid– of zijn even wat treurig. Ik zie niet zozeer dat collega’s er angstiger door worden, het is veeleer zo dat ze soms geraakt worden door het verhaal van een cliënt, en de emoties die daar mee gepaard gaan met zich mee dragen.

Wij doen dan ook aan werkbegeleiding, waarin zowel vragen over aanpak van de hulp, als de persoon van de hulpverlener aan bod komen. Daarnaast kun je natuurlijk meer informeel stoom af blazen bij je collega’s tijdens het werken zelf. Het komt een enkele keer voor dat de problematiek van een cliënt raakt aan onvolledig afgeronde zaken van de hulpverlener zelf. In dat geval is het zo dat de hulpverlener daar dan zelf mee aan de slag zal gaan, in het belang van haarzelf én de cliënt.

En hoe is dat voor uzelf?

Ikzelf ben wel wat angstiger geworden naar aanleiding van de verhalen. Toen ik pas bij Slachtofferhulp werkte, fietste ik door de stad en dacht: “O, jullie moesten eens weten wat hier gebeurd is”. Je hoort toch allerlei nare verhalen, dat laat je niet koud. Zeker toen ik eerder nog alle groepen begeleidde, hoorde ik zoveel treurige dingen, dat ik dat niet goed aankon. Op een gegeven moment is die begeleiding toen herverdeeld, en heb ik minder groepen onder mijn hoede genomen, wat een goede oplossing is geweest.

Twan Bronkhorst is student klinische psychologie aan de KUN

De 3 V's

Een bedreigende gebeurtenis gaat nogal eens gepaard met angst, maar het is natuurlijk ook mogelijk dat andere emoties naar voren komen, zoals woede, of soms verdriet. Gedragsmatig ontlokt een bedreiging één van de zogeheten drie V’s: vechten, vluchten, of verstijven.

Angst is dan wel een negatieve emotionele toestand, maar in wezen adaptief, functioneel. Angst gaat gepaard met het rap klaarmaken van het lichaam voor een grote inspanning, en de lichamelijke sensaties behorende bij angst -zoals een versnelde ademhaling, transpireren- zijn daar tekenen van. Emotie en gedrag zijn dus eigenlijk nauw met elkaar verbonden: angst zet een proces in gang dat zorgt voor een welhaast automatische, razendsnelle respons: één van de drie V’s.

Uitwassen bestaan natuurlijk ook; we zien die bijvoorbeeld terugt in een fobie, paniekstoornis, of post-traumatische stress stoornis. De optredende angstreacties zijn in zo’n geval belemmerend, niet-adequaat.

2. Een kruimel op de rok van het universum - angst, ontzag en de voorliefde om er te zijn - Chris Bremmers

In deze tijd heeft wat men altijd noemde

schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand

zij troost niet meer de mensen

zij troost de larven de reptielen de ratten

maar de mens verschrikt zij

en treft hem met het besef

een broodkruimel te zijn op de rok van het universum*

Mensen kunnen bevreesd zijn – en zijn doorgaans bevreesd - voor van alles en nog wat, voor zichzelf ook en voor anderen. Ze kunnen bang zijn om ziek te worden of een tentamen niet te halen; om af te gaan bij een presentatie of te gaan stotteren als ze iemand tegenkomen; om huis en haard te verliezen of te worden verlaten; om een stommiteit te begaan of om iemand te kwetsen. In al die vrees en in al het vreeswekkende schuilt steeds een begeerte en iets begeerlijks: om gezond te zijn en een studie af te maken; om iets goed naar voren te brengen of te worden begeerd; om juiste beslissingen te nemen in het leven; om te wonen met wie we vert rouw d zijn en iets te betekenen voor een ander ……..

Vrees, begeerte en wil

Vrees en begeerte gaan samen. Wie niets begeert hoeft niets te vrezen. En wie begeert neemt het risico niet te verkrijgen of te verliezen wat wordt begeerd. Mensen zijn begerige en dus vreesachtige wezens. En wat zij begeren willen zij graag bezitten, behouden of bereiken en beschermen tegen de dreiging van ontvreemding, obstructie of verlies. Vrees en begeerte gaan dus samen met het willen, waar iemand zichzelf en daadwerkelijk inzet om het begeerde te bereiken en mogelijke dreiging af te weren. En ‘willen’ impliceert een soort van bekrachtiging van de begeerte als iets dat eigen is aan iemand zelf en daardoor typisch menselijk wordt. Mensen zeggen ‘ik heb honger en wil graag eten’ en niet ‘het hongert in mij en zoekt voedsel’. Mensen begeren niet zomaar, maar zij begeren zelf te begeren.

Vrees heeft een dubbele intentionaliteit: het is steeds vrees voor iets of iemand anders als bedreigend … en het is steeds vrees om zichzelf of om iets met betrekking tot het eigen leven als datgene dat wordt bedreigd. Die intentionaliteit heeft een affectief aspect met een zeker ‘waarheidsgehalte’. Iets bedreigends kunnen we alleen ontdekken doordat we door iets geraakt worden en door dat te ondergaan. Vrees maakt als aandoening of affect iets duidelijk omtrent onszelf in relatie tot de werkelijkheid en tot andere mensen.

Hierbij moeten twee kanttekeningen worden gemaakt. In de eerste plaats kunnen we niet alleen bang zijn voor iets of iemand anders maar ook voor onszelf. In de tweede plaats kan de intentionaliteit van de vrees ook omslaan: we kunnen bang zijn voor onszelf en om een ander.

Ik zal die twee aspecten hier niet nader aan de orde stellen en me bepalen tot een ander aspect. Vrees kan betrekking hebben op een bepaald aspect aan onszelf of in ons leven, zoals in bovengenoemde voorbeelden. Maar het kan ook betrekking hebben op ons ‘zelf’ en op ons eigen leven als geheel: we kunnen vrezen om onszelf te verliezen, om de band met ons leven kwijt te raken of om ons leven te verliezen. En daar lijkt het omslagpunt te liggen van vrees in angst. Angst lijkt een radicalisering van de vrees te zijn en daarmee ook van de begeerte en van de wil.

Angst, verlangen en instemming

Vrees kunnen we doorgaans verbinden met een welbepaalde begeerte naar iets of iemand in het leven, terwijl de angst is verbonden met het elementaire verlangen om te leven en met het leven als geheel. De angst geldt niet iets dat … of iemand die bedreigend is voor iets bepaalds in of aan ons eigen leven, maar de onbestemde dreiging ten aanzien van dat ‘hele leven zelf’. De angst kan wel worden gewekt door een ander of iets anders, iets noodlottigs, onze levensconditie, onze eigen psychische constitutie. Maar de dreiging die daarvan uitgaat heeft iets onbestemds, omdat die onszelf of ons leven bedreigt met het verlies van onszelf of het verlies van ons leven. Indien wij angst hebben om onszelf dan dreigen we ons ‘zelf’ te verliezen. Bijvoorbeeld waar we zijn overgeleverd aan de willekeur van een ander of aan die van een of ander regime; waar we verzeild raken in een situatie waarin van ons wordt geëist iets te doen dat we niet kunnen verenigen met wie wij menen te moeten zijn of wat we als een goed en zinnig leven beschouwen.

We kunnen alleen maar in angst verkeren als we om ons eigen leven geven. En we kunnen alleen om ons eigen leven geven als we daaraan gehecht zijn. Als angst een leven bedreigt met zijn nietigheid, dan kan die dreiging alleen wegen op iemands leven, als ‘iemand’ eraan gehecht is en erom geeft precies dit eigen leven te leven. De bedreiging van een leven met zijn nietigheid, maakt dus ook de gehechtheid aan het eigen leven manifest en een ‘iemand’ die om dat eigen leven geeft.

Zoals de vrees relatief is tot de begeerte en tot de menselijke wil, zo lijkt mij de angst relatief tot het verlangen om te leven en de instemming met het leven. We begeren iets of iemand in ons leven. We begeren om te eten, we kunnen nastreven om die begeerte te bevredigen en om veilig stellen dat we dat kunnen blijven doen. Maar we begeren te eten omdat we verlangen om te leven. Wat mensen ook begeren: ze willen eerst en vooral graag leven. Dat ‘graag willen leven’ is geen begeerte zoals alle bijzondere begeerten die wij kennen. En dat geldt ook voor het verlangen om ‘iemand’ te zijn die juist zijn eigen leven leeft en die iets heeft met een bepaalde wijze van leven en met iets zinvols. Wijzelf, het leven zelf en dat waarom het in ons leven te doen is, is zelf niet meer iets begeerlijks, maar iets dat we verlangen.

De angst speelt een rol, niet waar het gaat om een bepaalde begeerte, maar om onszelf, om ons eigen leven, om ons leven als geheel. Angstwekkend is niet wat een bepaalde begeerte, maar wat ons hele eigen leven bedreigt. Angst raakt enerzijds aan onszelf, aan het eigene van ons leven en aan het leven zelf en anderzijds aan de buitenkant daarvan. Angst keert onszelf en ons leven als het ware binnenstebuiten: angst werpt ons terug op ons zelf en ons eigen leven waardoor dat zich ons toekeert en zegt: zo is het met jou en je leven gesteld. Je bent zomaar geboren, je verlangt kennelijk te leven en je zult onherroepelijk sterven; dit is het enige leven dat je te verlangen en te leven krijgt en dat je zult verliezen; en er is niemand anders die het een of het ander voor jou kan doen.

De angst werpt ons terug op de gegeven mogelijkheid om te leven die iemand zelf is. Waar iemand altijd al en levenslang aan gehecht is en waartoe iemand in staat is gesteld. Waarmee iemand zich wel moet verbinden, die iemand wel moet laten wegen en op zich nemen om ook maar een zelf te kunnen zijn, een eigen leven te hebben en iets in het leven te kunnen uitrichten. Wat wij zelf in een elementaire zin zijn en ons daarmee het meest eigen is – onze eigen mogelijkheid om te leven – is ons dus evenzeer vreemd. We hebben onszelf niet in dit leven gebracht. En ook de instemming met het verlangen om te leven – ja, ik wil graag dit leven leven – dat van dat vreemde iets eigens maakt, blijft zelf iets vreemds. Als wij pas onszelf worden door in te stemmen met ons eigen leven, wie is dan de ‘ik’ die met zichzelf instemt? Weten wij wel wat we dan zeggen? Wat verlangen wij eigenlijk als we verlangen om te leven? Wat wil dat zeggen: precies dit ene leven? Hoe dan ook verwijst de angst naar een verlangen om te leven dat we niet ‘hebben’, maar dat we, zolang we leven, in zekere zin altijd al zijn en dat we niet gekozen hebben. Maar we vallen er ook niet simpelweg mee samen.

Het verlangen om te leven is met het leven gegeven: het valt me toe zolang het me toevalt. En het kan me dus ook ontvallen wanneer het me zal ontvallen. En even zeker als het is dat ‘ik’ zomaar verlang te leven, zo zeker is dat mijn verlangen zal uitsterven met mijn dood. Van mij wordt dus gevraagd mij met iets te identificeren en om iets te verlangen: dit mijn leven, waarvan ik de identiteit en de begeerlijkheid niet zelf heb bepaald. Kortom: met iets dat ik al ben maar dat mij evenzeer vreemd is. Ik kan me dat dus niet ‘eigen maken’ zonder ook recht te doen aan die vreemdheid. De – wezenlijk angstige – levensconditie vraagt van mij een leven te begeren zonder toeëigening: om het op me te nemen zonder het helemaal aan me te trekken en om het serieus te nemen zonder het gewichtig te maken.

De ‘wil om te leven’ of beter: de instemming met het leven, komt zo neer op een soort van ‘voorliefde voor het eigen leven’. In de eerste plaats omdat zoiets als een ‘liefde voor het eigen leven’ voorafgaat aan onszelf en aan al datgene wat wij begeren: we kunnen pas iets met ons leven en met iets in het leven aanvangen als we al om ons eigen leven geven. In de tweede plaats omdat juist dit leven te begeren in zijn volle concretie geen enkele goede reden heeft dan dat het nu precies dit leven is. Ik kan met de beste wil van de wereld niet inzien waarom ik nu precies om juist deze gedachten, deze dag of deze v rouw zou geven. Maar ik moet wel erkennen dat het precies deze of gene is die mij om deze of gene laat geven. En in de derde plaats impliceert zo’n ‘voorliefde’ dat ik afstand kan doen van mijn verlangen en van het verlangde. Wat mij te verlangen is gegeven is niet vanwege mij en ook niet van mij.

Ontzag, interesse en de voorliefde om er te zijn

De strekking van de angst kan echter nog verder gaan dan het eigen leven en dan een specifiek menselijk leven. Zo maakt volgens de filosoof Heidegger de angst zowel ons eigen ‘in de wereld zijn’ manifest als de ‘wereld’ waarin wij verkeren. De angst maakt volgens Heidegger dus niet zozeer manifest dat ‘ik leef’ maar dat ik ‘er ben’ of beter: ‘er zelf te zijn’ (Dasein). Sterker nog, de angst maakt duidelijk dat er überhaupt iets is en niet niets. De angst maakt ons duidelijk dat we ‘er (zelf) zijn’ en dat wat dan ook ‘er is’. De angst betrekt ons enerzijds op onszelf en op het werkelijke waartoe we ons verhouden en betrekt onszelf en al het werkelijke tegelijk op dat ‘er is’. Dat laatste is zelf niet opnieuw iets werkelijks, maar het is ook niet zomaar ‘niets’. In de angst ervaren we niets dan … ons loutere bestaan en de loutere positiviteit van de werkelijkheid, in de zin van al datgene wat in enigerlei zin bestaat. Dit ‘niets dan …’ kan niet helemaal niets zijn, omdat het precies aanwijst op ‘bestaan’ en ‘werkelijkheid’. We hebben alleen maar een besef van wat ‘bestaan’ en ‘werkelijkheid’ wil zeggen tegen de achtergrond van een besef van ‘niets dan … bestaan of werkelijkheid’. Maar dat ‘niets dan … bestaan’ kan zelf niet als iets werkelijks worden bepaald of tot iets werkelijks worden herleid. In de angst ervaren we dus onze eigen betrekkelijkheid en die van alles dat we als iets werkelijks kunnen opvatten tot een radicaal onbepaalde en onherleidbare ‘grootheid’. Dat wil zeggen tot wat niet als iets menselijks of iets werkelijks kan worden begrepen en dat toch niet zomaar niets is maar dat zich juist betuigt door een zekere overmacht ten opzichte van mens en werkelijkheid waardoor die ‘er zijn’ en waardoor ze er zijn zoals ze er zijn en kunnen zijn.

Dat we ‘er zijn’ betekent meer dan ‘leven’. Het impliceert de openheid voor ‘er is werkelijkheid’ – die van mijzelf en die van wie of wat dan ook. ‘Er is’ duidt op de gebeurtenis (het ontstaan, tot ‘stand’ komen en aan het licht treden) van iets werkelijks en op het plaatsgrijpen ervan. Dat laatste is belangrijk want er moet een plaats zijn in de werkelijkheid – een ‘er’ – waar de gebeurtenis van zoiets als werkelijkheid – ‘is’ – plaatsgrijpt. En die plaats dat zijn wij in eerste instantie zelf als wezens die ‘er’ zelf zijn, maar dan zo dat we precies betrokken zijn op ‘er is … werkelijkheid’.

Maar is het wel de angst die ons duidelijk maakt ‘er te zijn’ en die ons betrekt op de onbekende grootheid van ‘er is werkelijkheid en niet niets’?

Loutere angst betrekt ons nog niet op de overmacht waarnaar het leven verwijst, voorzover die bestaat in de gebeurtenis waardoor er pas zoiets als leven en werkelijkheid is, het plaatsgrijpen daarvan. Daarvoor is iets meer en iets anders nodig. Misschien is het wel zo dat we eerst ‘door de angst heen moeten’, dat wil zeggen: de nietigheid van ons eigen leven en verlangen om te leven moeten toelaten. Hoe dan ook zou ik de betrekking tot dat ‘er is’ geen ‘verlangen’ noemen, het affect dat hier in het spel is geen ‘angst’ en onze wilshouding ten aanzien daarvan geen ‘instemming’.

Ik vermoed dat het affect van de angst juist relatief blijft tot het menselijke leven. Loutere angst zou, lijkt me, als affect geen enkel ander effect hebben dan een verheviging van de gehechtheid aan ons eigen leven, wat dat ook mag inhouden. En misschien mobiliseert de angst juist ‘liever te leven’ dan ‘niet te leven’, zodat de angst raakt aan onze voorliefde om (dit eigen leven) te leven. Datgene wat Heidegger ‘angst’ noemt, kan daarom eigenlijk geen ‘angst’ heten en moet nog iets anders inhouden dan wat we gewoonlijk als angst kennen. Het affect dat Heidegger analyseert bestaat eerder in een soort van ontzag. Naar analogie van vrees en angst - die relatief zijn tot begeerte en wil en tot verlangen en instemming - zal ik dat ontzag verbinden met een soort van interesse. De modificatie van verlangen naar zoiets als ‘interesse’ en die van angst naar ontzag houdt voor de instemming met het eigen leven – waarin het om ons eigen leven blijft gaan – zoiets in als de ‘voorliefde om er even te zijn’. Daarin gaat het niet meer primair om ons eigen leven, ook niet primair om (het leven van) de ander, maar om dat ‘er even zijn’ van wat en wie er is.

Zoals de angst een radicalisering van de vrees is, zo is het ontzag een radicalisering van de angst. En pas daardoor ontdekken we dat we ‘een kruimel zijn op de rok van het universum’. Maar een merkwaardige kruimel: eentje waarin het universum manifest wordt. De mens is in het geheel van de werkelijkheid (het universum) een nietig en futiel wezen: een kruimel. Het is hem en haar ontzegd in de schoot van het universum te kruipen en ook om er buiten te gaan staan om zelf eens te zien hoe het zit. En bij de geringste beweging van dat universum kan hij of zij van de rok vallen en tot niets vervallen. Maar hij komt niet zomaar voor in die werkelijkheid als een van de vele wezens onder andere wezens, alleen al vanwege het feit dat hij een besef heeft van zichzelf als kruimel en van ‘de werkelijkheid’ als universum en daarom in staat is om zichzelf in die werkelijkheid als een nietig wezen te situeren en dat universum te exploreren. Daardoor is een mens een betrekkelijk wezen, niet zomaar in de zin van ‘relatief tot de werkelijkheid waarin hij zich bevindt’, maar als ‘onontkoombaar geïnteresseerd in de manifestatie van de werkelijkheid.

Behalve vrees en angst is er dus nog een andere manier waarop wij betrokken zijn bij onszelf en bij de werkelijkheid en dat lijkt me ook te zijn waar Heidegger op uit is. Een menselijk wezen begeert niet alleen van alles en nog wat in het leven en verlangt niet alleen om zinnig te leven (we kunnen immers instemmen met de dood als we ons leven niet meer zinnig kunnen vinden). Het is ook hierin geïnteresseerd dat het ‘er is’, dat een ander ‘er is’ en dat er überhaupt zoiets als werkelijkheid is: dingen, levende wezens, gebeurtenissen …. Wij zijn daar onontkoombaar in geïnteresseerd en door geïntrigeerd – een betere term weet ik ook niet. Die interesse wordt, dunkt me, niet getekend door zoiets als angst, maar door een soort van ontzag. Dat ‘er iets is’, is misschien het meest ontzaglijke dat we kunnen ‘ontzien’. Zoals we alles wat er te zien valt kunnen zien, maar dan altijd in een licht dat we ‘niet zien’ en waardoor er pas iets te zien valt en dat daarom zelf ontzaglijk is en ontzaglijker dan alles wat er te zien valt. En waardoor wij zelf – of tenminste ons ‘oog’ dat hier ontziet – ook iets ontzaglijks heeft. Het ontzag geldt dan niet alleen dat ‘er is’, maar ook onszelf en anderen, althans voorzover we in ons leven ‘iets hebben met’ dat ‘er is’.

Dat ontzag lijkt mij karakteristiek, niet alleen voor het gewone dagelijks leven en daarmee voor de moraal, maar ook voor (sommige) kunst en (sommige) wetenschap. Ontzag heeft wel van doen met angst, omdat het net als angst onder meer wordt gekenmerkt door een soort van zelfverlies. Maar dat verlies transformeert ons ‘zelf’ tegelijk in zoiets als een instantie van aandacht. Wie iets doet dat hij of zij ‘goed acht’, iets ‘moois’ maakt of iets aan het licht wil brengen, verliest zichzelf in het gebaar, het werk of de aandacht. En wel op grond van een soort voorliefde (amateurisme) voor wat er gedaan, gemaakt of aan het licht gebracht moet worden. ‘Voorliefde’ heeft hier verschillende connotaties. Het gaat om iemand of iets waarvoor we niet zelf kiezen maar dat aan onszelf voorafgaat en waarmee we nu eenmaal blijken iets hebben. Het gaat om iets heel concreets: precies deze persoon of dit werk of dit onderzoek waar we om geven, maar waarin het tegelijk gaat om het leven van die persoon, de briljantie van het werk of het onthullende aan het onderzoek. Als in alle liefde gaat het erom diegene of datgene zelf te laten bestaan zonder dat we er iets aan hebben of bij winnen. Als we er al zelf toe doen, dan precies daar waar we er eigenlijk niet zelf toe doen. Intussen moet die voorliefde wel verbonden blijven met ons eigen en ons dagelijks leven. Misschien is een treffende combinatie de poging onze voorliefde te ‘cultiveren’ om er even te zijn, zolang de kruimel niet van de rok valt.

Dr. Chris Bremmers is als universitair docent bij de afdeling "Wijsgerige Ethiek" van de Faculteit der Filosofie

* Lucebert, ‘Ik tracht op poëtische wijze’ 3e strofe uit: ‘de analphabetische naam’in “Van de afgrond en de luchtmens. De eerste vier bundels.’De Bezige Bij, Amsterdam 1999, p. 46.

3. ’T IS GOED - Meike Oosterwijk

‘De wereld is groot, de wereld is mooi’. Poëzie leert over het leven. ‘Oh grote mooie wereld. Nek in de lucht. Armen gestrekt. Dansen. Draaien. Dromen.’ Ik las over de wereld, die grote mooie wereld. In de wereld, dacht ik over de wereld, niet wetend hoe moeilijk het is, om de wereld en de gedachte wereld te onderscheiden, als dat überhaupt al mogelijk is.

Zo vertrok ik in gedachten, de grote wereld in. Leven, liefde, knopen, waarop mag ik hopen? Ik hoopte dat ik kon gaan, van m’n wortels vandaan. Ik hoopte dat ik me kon begeven, op het pad van m’n eigen leven. Maar m’n wortels hebben me getekend, daarin had ik me misrekend. Het vervelende van wortels is, dat je ze niet ziet. Verstopt onder de grond, zodat niemand ze ziet, zo diep, zo diep.

Zo trok ik de wereld in, in gedachten. Een spiegel van m’n eigen gedachten, was wat ik kon verwachten, maar onderscheid, was ik kwijt. ‘Zoek en gij zult vinden.’ Zoek? Het zoeken was zoek. Vinden? Ik werd gevonden, want als je niet vindt, word je gevonden, als een ding tussen de dingen. Daar was ik dan, midden in de wereld, de grote, te grote wereld.

,,Kom, dans met mij.”

Van pianissimo ging het naar extra forte, tot de muziek stopte. Het was stil. En de dans? Een illusie?

Wat was er gebeurd? De dans een herinnering? Gezocht? Gevonden? En het onderscheid was ik kwijt, m’n spiegel verloren, m’n wortels vergeten als de schoonheid en de dromen.

Wat was er gebeurd? Had ik met een dwerg of een reus gedanst? Had ik van een mug een olifant gemaakt? Zonder onderscheid, geeft antwoord respijt. Als muggen olifanten worden, spiedt de angst mee over je schouder, als een joker, terwijl je in de spiegel kijkt. Spieden? ‘Spelen’ jokt de joker. Beeld vertekent. Beeld vergroot.

,,Kom, dans met mij” spot de joker, terwijl hij met je danst. ‘Dansen. Draaien.’

,,Draai, draai” kraait de joker.

De wereld draaide om mij; ik werd er duizelig van. Draaide ik om de wereld of draaide de wereld om mij? Het kon me niet meer schelen. Waarop kan ik hopen? Wat zal ik zoeken? Nog een spiegel, of iets daar voorbij?

,,Dansen, draaien” schreeuwde de joker.

,,’t Is goed met jou.”

Hij was verbluft.

,,’t Is goed met de olifant en de mug.”

‘’t Is goed’ zulke magische woordjes. En de droom kwam terug: ‘Oh grote mooie wereld. Nek in de lucht. Armen gestrekt. Dansen. Draaien. Dromen.’

Meike Oosterwijk studeert wijsbegeerte en is schrijfster/dichteres in wording.

4. De dynamiek van een kunstenaar - Wouter Grijm en Steven Teerenstra

klein

In het donker bleek het even goed zoeken naar het atelier van Guido Verhoek, de kunstenaar met wie wij die avond een afspraak hadden. Tussen twee statige panden in was uiteindelijk een trap naar een souterrain, dat naar het atelier leidde. Guido Verhoek is bekend van zijn expositie in de Bètafaculteit van de universiteit enige jaren geleden, waarvan de titel uiteindelijk “portraits of fear” is geworden. Het thema is destijds uit het niets geboren. De opdracht voor de expositie werd bijtijds aan hem gegeven, zodat hij ruim een jaar de tijd had om zijn creatieve vermogens de vrije loop te laten. Zittend op een terrasje heb je goed de gelegenheid om de mensen te aanschouwen, ze te observeren en te kijken naar de gelaatsuitdrukkingen en houdingen. Er zijn maar enkele basisuitdrukkingen voor je gemoedstoestand, zoals neutraal, angst, woede, verbazing, walging, verdriet en geluk. Het idee om de expositie te vullen met gezichten vol angst, is eigenlijk ontstaan als reactie op het strakke, emotieloze mannen- of machogezicht, wat zo vaak als masker gedragen wordt. Daaronder zit een emotie, die met elke schreeuw weer een andere vorm en intentie krijgt.

Guido heeft een uitspraak van Jurg Immendorf zeer ter harte genomen, die ooit eens zei dat “de enige taak van de kunstenaar is om over de rand van zijn eigen bord te kijken”. Oorspronkelijk wilde hij architect worden, maar helaas is het zo dat als je weinig gevoel hebt voor wiskunde sommige beroepen ineens onbereikbaar voor je zijn geworden. Dus werd het beroep docent aardrijkskunde, waarmee hij voor een groot deel in zijn onderhoud voorzag. Maar het kunstenaarschap zat diep van binnen, waardoor hij veel van zijn vrije tijd bezig was met het maken en creëren van kunst. Zo heeft hij gezichten weergegeven op schilderijen, maar ook in de vorm van kleimaskers, geverfd op tegels en geborduurd op tafellakens. Het op verschillende manieren uitleven van je creativiteit leidt soms tot een vorm, die past bij dat wat je zoekt.

“Kinderen hebben altijd veel beter gezien en begrepen van wat ik met mijn eerste werken bedoelde en wilde uitdrukken. Zij snapten direct wat ik met mijn abstracte, reflectieve schilderijen wilde zeggen. Volwassenen vonden het mooi of lelijk”. Gezichten hadden al vroeg zijn interesse en met het verkrijgen van de opdracht voor de expositie kwam het idee om de emotie van de man weer te geven. Bij het bekijken van de ruimte wist hij ook direct hoe hij die wilde inrichten en wat hij moest maken. De technieken die hij gebruikt, heeft hij zichzelf in de loop der tijd aangeleerd door eenvoudigweg te proberen. Wel is een Franse kunstenares altijd een soort lichtend voorbeeld geweest van hoe je met kunst overweg moest gaan. Tussen de angstige gezichten heeft hij ook een schilderij van een lachende man geëxposeerd. Maar temidden van de angst werd door niemand het lachende gezicht opgemerkt; allen vonden dit gezicht een uitdrukking van angst. Dit was toch wel een zeer opmerkelijke constatering, wat de subjectiviteit van de interpretatie van een gezichtsuitdrukking weergeeft.

Dit wetende, zouden de mensen allemaal lachende gezichten en grimassen hebben gezien als de expositie de titel “portraits of laughter” had gekregen?

5. Terror Management - Mark Dechesne

In een tijd van terroristische aanslagen, van politieke moord, van kogelbrieven, maar ook van een roep om gedeelde normen en waarden, lijkt een begrip uit de sociale psychologie gemakkelijker invoelbaar, dan in het Nederlands te vertalen: Terror Management.

Maar dat het zo concreet zou worden, had eigenlijk niemand verwacht; zeker niet de uitvinders van het begrip, Jeff Greenberg, Tom Pyszczynski, en Sheldon Solomon1. Teleurgesteld in de sociale psychologie, die uitblinkt in methodologische precisie, maar veelal tekortschiet in haar doelstelling daadwerkelijk iets te weten te komen over sociaal gedrag, meenden zij dat de antropoloog Ernest Becker een aantal belangwekkende ideeën had ontwikkeld. Becker, die meer waardering kreeg van literaire critici dan wetenschappers, hield zich vooral bezig met enkele “grote vragen” van het leven. Waarop is ons gevoel van betekenis en eigenwaarde gebaseerd? En waarom is dit gevoel zo belangrijk voor mensen?

De belangrijkste stelling van Becker is dat deze gevoelens van waarde en betekenis worden verkregen door identificatie met een heldensysteem dat iedere cultuur in zich herbergt; en deze gevoelens uiteindelijk dienen om een uniek menselijk existentieel probleem beheersbaar te maken. De mens is immers een uniek dier: het is het enige wezen dat in staat is de eigen eindigheid te voorzien. En als ervan wordt uitgegaan dat ook de mens streeft naar zelfbehoud, dan ontvouwt zich een uniek, en altijd, tenminste potentieel aanwezig, conflict.

Becker meende dat dankzij onze gevoelens van waardigheid dit existentiële conflict uit het leven wordt gehouden. Door het gevoel van symbolische waarde te zijn, wordt het fysieke bestaan overstegen: Een mens heeft het gevoel veel meer te zijn dan zijn lichaam alleen, en slechts het lichaam is sterfelijk. Dat gevoel van waarde wordt vooral verkregen door erkenning van anderen. Wie voldoet aan de normen van waardevol gedrag, die iedere cultuur in zich heeft, krijgt erkenning. En wie zich perfect gedraagt volgens het waarderingssysteem, wordt een culturele held: Iemand die voor altijd, met nadruk op altijd, zal blijven worden herinnerd vanwege zijn of haar daden. Met deze ideeën gingen Greenberg, Pyszczynski en Solomon aan de slag. Ze ontwikkelden op basis van de ideeën van Becker een eigen theorie die meer, maar zeker niet perfect, paste in hun traditie, de traditie van de sociale psychologie.

En de integratie van geesteswetenschappelijke benadering van Becker met de meer experimentele aanpak bleek bijzonder vruchtbaar. Natuurlijk, één experiment zal nooit volledig inzicht verschaffen in de manieren waarop mensen betekenis geven aan hun leven. Maar de 200 experimenten die inmiddels zijn uitgevoerd geven toch wel een goede algemene indruk van de processen die hierbij een rol spelen.

De experimenten zijn redelijk eenvoudig. Vraag de helft van je proefpersonen twee vragen over hun eigen dood te beantwoorden, en de andere helft twee vragen over een onschuldig onderwerp, zoals televisiekijken, of een onderwerp dat zeer vervelend is, maar dat niet met de dood te maken heeft, zoals een wortelkanaalbehandeling. Vervolgens is het zaak proefpersonen op datgene aan te spreken dat hen een gevoel van waarde of belang verschaft. Het geloof bijvoorbeeld, of het gevoel van eigenwaarde. Als de gedachte van terror management theorie klopt, dan zouden mensen die over de dood hebben nagedacht, het geloof of gevoel van eigenwaarde of hun geloof moeten bekrachtigen. En het klopt.

Opvallend daarbij is dat bij de eerste experimenten vooral werd ingegaan op nationalisme. Met name in de Verenigde Staten, waar de experimenten werden uitgevoerd, is de natie een belangrijke bron van eigenwaarde. En als een buitenstaander zegt dat het allemaal niet zoveel voorstelt, dan zouden met name mensen die aan de dood zijn herinnerd, er negatief door geraakt worden. Deze experimenten geven een verassend inzicht in de wereld van vandaag. Dat er na “terror” minder tolerantie voor vreemdelingen zou zijn, dat de verkoop van nationale vlaggen zou toenemen, maar ook dat de stabiliteit van egalitaire sociale systemen zou afnemen, was eigenlijk al bekend bij sociaal-psychologen, tenminste bij diegene die het terror management onderzoek volgen.

Ikzelf ben er in 1995 mee begonnen, als student. Vooral uit nieuwsgierigheid. Ik had een tamelijk onnozele blik op Amerikanen: Dat zijn nationalisten dacht ik, en in Nederland zou de bevinding dat verhoogd doodsbesef, verhoogd nationalisme teweeg brengt, nooit opgaan. Maar na enig doordenken had ik wel een situatie gevonden waarin ook Nederlanders hun gevoel van betekenis willen uiten. En zo was er het eerste experiment: De helft van de proefpersonen werd aan de dood herinnerd, de andere helft dacht na over televisiekijken, en vervolgens werd iedereen gevraagd: voorspel de uitslag van de wedstrijd Nederland-Duitsland. En inderdaad: Nederland kreeg een veel grotere kans op winst toebedeeld door die proefpersonen die aan de dood waren herinnerd.

Dat was natuurlijk maar het begin. Vragen van meer conceptuele aard kwamen eigenlijk al snel bij me op. Het leek me dat er een grote verscheidenheid aan reacties mogelijk was als mensen met de dood worden geconfronteerd. En wat zijn nu de factoren die bepalen welke specifieke reactie optreedt? En zo werd het, om het succes van anderen een beetje te exploiteren2: “decision making under existential uncertainty”. Aan de hand van principes uit de besliskunde en sociale cognitie wordt gepoogd om tot een beter inzicht te komen in de keuze die mensen maken als ze worden geconfronteerd met de dood: Wat doet er dan toe?

En daar gaat mijn proefschrift over. Proefpersonen worden ofwel aan hun sterfelijkheid herinnerd, ofwel aan een neutraal onderwerp, en worden vervolgens in een situatie gebracht waarbij sprake is van een dilemma. Zo worden de proefpersonen in een experiment geconfronteerd met een horoscoop die voor de helft van de proefpersonen is heel positief, en voor de andere helft heel negatief is. Vervolgens worden de proefpersonen gevraagd hun geloof in astrologie aan te geven. Mensen die net een negatieve horoscoop te lezen hebben gekregen, ondergaan een dilemma: ben ik t rouw aan mijn geloof in astrologie, of wil ik een positief zelfbeeld?

Het blijkt dat de keuze die proefpersonen maken, afhangt van de mate waarin ze behoefte hebben aan zekerheid. Proefpersonen met een hoge behoefte aan zekerheid die aan de dood zijn herinnerd, verhogen hun geloof in astrologie zowel nadat ze een positieve, als nadat ze een negatieve horoscoop te lezen hebben gekregen. Proefpersonen met een lage behoefte aan zekerheid die aan de dood zijn herinnerd, verhogen alleen hun geloof in astrologie als ze een positieve horoscoop te lezen hebben gekregen.

Dergelijke bevindingen suggereren dat er meerdere reacties mogelijk zijn als mensen worden geconfronteerd met hun eindigheid, en geven bovendien aan dat sommige reacties meer adaptief zijn dan anderen. Immers, wie blijft geloven terwijl het geloof een bron van negatieve zelfwaardering vormt, komt te lijden onder de eigen geloofsopvattingen. Mogelijk geeft dit een verklaring voor het gegeven dat religie, naast een bron van vreugde en steun, ook een bron van gevoelens van schuld en schaamte kan vormen.

De experimentele studie van de variëteit aan reacties die mensen ontwikkelen als ze aan de dood zijn herinnerd, zijn bovendien mogelijk relevant voor praktische situaties waarin de dood een belangrijke rol speelt. Zo kunnen de fundamentele inzichten die uit terror management theory voortkomen wellicht van belang zijn voor de medische zorg, waar er natuurlijk veelvuldig sprake is van confrontaties met de dood. Inzichten die voortkomen uit terror management theory kunnen daar van waarde zijn, omdat aan de hand van deze inzichten wellicht beter kan worden voorspeld hoe mensen omgaan met bijvoorbeeld het gegeven dat ze een terminale ziekte hebben, en welke manier van omgaan met dergelijke ziekten het meest adaptief is.

Zelf heb ik inmiddels al een poging gedaan om de praktische waarde van de theorie te onderzoeken op een ander domein waar de verkregen inzichten mogelijk relevant zijn: vredesmissies. De afgelopen jaren is Nederland daarbij zeer actief geweest. Mede door het belang dat de Nederlandse overheid hecht aan het internationale karakter van dergelijke missies, is zelfs besloten het Nederlandse leger te laten fuseren met het Duitse. Nu lijken er beleidsmatig veel voordelen te zitten aan een dergelijke fusie. Maar toch, als je de bevinding erbij haalt dat bij een verhoogd sterfelijkheidsbesef, Nederlanders liever Nederland zien winnen van Duitsland, dan zou je kunnen voorspellen dat juist op het moment dat er sprake is van daadwerkelijke dreiging, Nederlanders liever niet met Duitsers samenwerken.

Om dit te onderzoeken hebben we vragenlijsten uitgedeeld bij Nederlandse militairen die ofwel in Münster, waar geen dreiging is, ofwel in Afghanistan, waar wel dreiging is, met Duitse militairen samenwerken. De vragenlijsten hadden betrekking op de mate waarin de militairen zorgen hadden over de dood, en op hun welwillendheid om met Duitse militairen samen te werken. Militairen in Afghanistan bleken veel meer met de dood bezig te zijn dan de militairen in Münster. Bovendien bleken zij veel minder welwillend te zijn om met Duitsers samen te werken, en bleken zorgen over de dood bij deze verminderde welwillendheid een belangrijke rol te spelen.

En hierin ligt volgens mij de belangrijke uitdaging voor terror management onderzoek in de toekomst: is het mogelijk aan de hand van de laboratorium-bevindingen voorspellingen te doen over situaties waarin de dood een belangrijke rol speelt? Zoals het voorbeeld van de samenwerking van tussen Nederlanders en Duitsers tijdens internationale vredesmissies aangeeft, kan het terror management onderzoek verrassende en belangwekkende implicaties hebben.

Dr. Mark Dechesne is verbonden aan de vakgroep Sociale en Organisatiepsychologie van de Rijksuniversiteit Groningen.

1. bijv. Pyszczynski, T., Solomon, S.,& Greenberg, J. (2002). In the wake of 9/11: The psychology of terror. Washington DC: American Psychological Association.

2. Tversky, A., & Kahneman, D. (1974). Judgment under uncertainty: Heuristics and biases. Science, 185, 1124-1131.

6. De Angst van een Angsthaas - Peter van Oostrum

Ik ben eigenlijk een beetje bang om over angst te schrijven. Angst is een heel vreemde emotie. Het maakt je duidelijk hoe kwetsbaar je bent. Of beter gezegd het is het, al dan niet terechte, besef dat je kwetsbaar bent. Meestal is het vooral een heel erg sterk gevoel. Met je ratio kun je zeggen wat je wilt. Maar ook al ben je daar heel erg goed in, het blijft knagen.

Als ik het als een fysiek gevoel moet omschrijven lijkt het nog het meest om het draaien van je maag als je in de achtbaan plotseling vreselijk hard door een bocht, eentje die je niet aan ziet komen, wordt getrokken. Eén van de grote verschillen is echter dat je angst vaak, niet altijd, aan kunt zien komen.

Anticiperend op wat niet komen gaat span je alvast je buikspieren aan. Je hartslag gaat omhoog en je voelt veel minder van je ledematen. Dat klinkt heel vreemd maar daar komt het wel op neer. Dat is vast allemaal logisch te verklaren met de evolutietheorie; als je ergens bang voor bent is er wellicht een gevaar waar je lichaam zich op voor moet bereiden. Maar net als alle lichamelijke tekenen van spanning tijdens het spelen van een spelletje poker in het casino, heeft het geen enkel nut. De gelijkenis reikt verder. Ook angst werkt hier averechts. Het is een reden om nog banger te worden. Bang voor de angst. Als je tijdens een pokerwedstrijd doorhebt dat je zweet, krijg je het nog warmer. Als je bang bent voor angst dan schijt je in je broek.

En daar schuilt hem het gevaar nu juist in. Ik kan iedereen daarom van harte aanraden angst te negeren en gevaar te veronachtzamen. Waarom niet? Angst is meestal irrationeel en het versterkt zichzelf dus het is meestal zwaar overtrokken. En je bereikt er helemaal niets mee. Als je je gevoelens van angst de vrije loop laat neemt de angst je over. Dan ga je in een constante toestand van paniek leven.

Rationeel is dat niet. Maar gevoelens en ratio zijn volgens sommigen elkaars tegenovergestelden. Ik denk niet dat dat zo is. Ik denk dat ze elkaar wel vaak tegenspreken en soms, vaak, ook tegenwerken. Omdat gevoelens zo vaak vervelend zijn heb ik lang gemeend ze uit te moeten bannen. Maar een emotionele zelfmoord door over-rationalisering is niet bepaald de makkelijkste oplossing. Een mens heeft nou eenmaal gevoelens en daar moet hij mee leren leven. Als je dat een beetje doorhebt dan blijken er ook prettige gevoelens te zijn. Denk aan liefde.

Maar mooie dingen zijn kwetsbaar. Zijn we weer terug bij angst. We hadden het over angst. Over gore, bloedeloze angst die zich in elke vezel doet gelden. Steeds komt ze om de hoek kijken. Welke hoek dan ook. Dat is het verraderlijke eraan. Je zou er bijna bang van worden.

Peter van Oostrumis student Technische Natuurkunde aan de UT in Enschede en student Filosofie aan de KUN.

7. Angst en Liefde als fundament van het leven - Judith Soons

Op een dag kwam ik deze zin tegen die ik jaren geleden eens heb opgeschreven: “Als je de angst om dood te gaan hebt overwonnen, ben je klaar om te beginnen met leven.” De gedachte hierachter was dat als je niet meer bang bent voor het feit dat je leven eindig is, je je vrij kunt voelen en kunt gaan leven. Dood gaan is immers het ergste wat een mens kan overkomen. Als je niet meer bang bent om dood te gaan, heb je je ergste angst overwonnen en dan kun je je zonder voorbehoud overgeven aan wat het leven je brengt.

Het idee dat we dood zullen gaan is voor veel mensen een heel eng idee. Er zijn zelfs theorieën zoals de Terror Management Theory, die zeggen dat je je leven opbouwt rond het idee dat je dood gaat. Dit betekent niet dat je continue met de gedachte aan de dood rondloopt, maar dat je onbewust steeds dingen doet om er niet mee bezig te zijn. Als je bijvoorbeeld bezig bent om een carrière te plannen, geeft dit aan dat je nog lang niet dood wilt. Het is een manier om de angst voor de dood te onderdrukken of om te zetten in energie voor andere dingen.

Ik ben het met deze theorie niet helemaal eens. Ik geloof niet dat alles wat je doet te maken heeft met de dood. Maar ik denk wel dat de angst voor de dood belangrijk is en dat het een fundamentele angst is, eigen aan het menszijn. Immers: mensen zijn (waarschijnlijk) de enige dieren die beseffen dat ze dood kunnen gaan. Andere dieren beschikken niet over de intelligentie om erover na te denken. Wel zo makkelijk... Ook denk ik dat er nog een fundamentelere angst is dan die voor de dood: namelijk de angst om te verliezen.

Waarom denk ik dat? Mensen kunnen nadenken over zichzelf en over anderen. Ze zien dingen om zich heen gebeuren en geven er een interpretatie aan. Ze zijn gewend dat ze bepaalde dingen kunnen en bepaalde dingen kunnen begrijpen. Als er niet datgene gebeurt wat ze willen dat gebeurt, worden ze bang. Als ze vermogens kwijt raken die ze eerst wel hadden of als een toekomstige vervulling van wensen in het water dreigt te vallen. En dat is er aan de hand als je dingen verliest.

Stel: je wordt ernstig ziek. Waar ben je dan bang voor? Voor de pijn misschien, maar vooral voor gebreken die kunnen ontstaan. Bijvoorbeeld dat je niet meer naar feesten kunt gaan, of niet meer kunt gaan reizen. Of dat je niet meer kunt lopen, zien of horen. In al die situaties verlies je dus een stuk bewegingsvrijheid die je eerst wel had. Je bent meer afhankelijk van anderen. Dit is een voorbeeld van een duidelijk ernstige situatie. Mijns inziens is angst om te verliezen zo fundamenteel dat deze ook in kleinere dingen terug komt. Ik denk zelfs dat het zo kan zijn dat de meeste, misschien wel alle belangrijke reacties en gevoelens van mensen zijn terug te leiden of op Angst of op Liefde. Het zijn beide fundamenten van het leven.

Alles wat je doet, doe je met een reden. Je gaat niet in het wilde weg 'iets' doen. De reden om iets te doen, is om een bepaald doel te bereiken. Nu heb je doelen op verschillende niveaus: het ene doel is praktischer (boodschappen doen) dan het andere (gelukkig worden). Meestal zijn lage, praktische doelen het middel om hogere doelen te bereiken. Een voorbeeldje: iets simpels zoals een schroefje kopen, heeft als doel dat de lamp opgehangen kan worden. Door licht in je kamer te brengen, bereik je het doel dat je kunt lezen en studeren ‘s avonds. Door te studeren kun je werk gaan doen dat je leuk vindt. En een leuke baan draagt bij aan je geluk. Je kunt dat laatste doel ook op andere manieren bereiken. Het kopen van een schroefje is noch een voldoende noch een noodzakelijke voorwaarde,maar uiteindelijk draagt het wel bij aan het bereiken van je hoogste doel.

Dit hoogste doel heeft (bijna) altijd met Liefde te maken. Of jij wilt zelf gelukkig worden of je wilt dat anderen dat worden. In beide gevallen gaat het om liefde. Het lijkt egocentrisch: alles in het werk stellen voor je eigen doel. Zeker als je bedenkt dat de meeste mensen toch echt hun eigen geluk belangrijker vinden dan dat van anderen. Ik geloof niet dat er veel mensen zijn die hun eigen geluk geheel en al aan de kant schuiven, opofferen, om anderen te helpen. Om een flauwe redenering te volgen kun je zelfs zeggen dat het helpen van anderen die mensen bevrediging schenkt en ze dus gelukkig maakt... Het lijkt dus egocentrisch en in zekere mate is dat natuurlijk ook zo, maar het hoeft niet erg te zijn. Of iets egocentrisch en negatief is, hangt af van de manier hoe jij gelukkig wordt: door mensen af te zetten en zo veel geld te verdienen of door vrienden te maken of de regenwouden te redden?

Liefde bepaalt dus het hoogste doel. Maar wanneer komt angst dan om de hoek kijken bij deze ladder tot geluk? Eigenlijk bij iedere hoek, maar vooral als je hoger op de ladder komt. Het gaat vooral om de angst om een doel niet te bereiken. Je studie niet te halen, een baan niet te vinden, je vriend(in) kwijt te raken; dat soort dingen. Angst om te verliezen dus... Immers, je bent niet bang als het niet jezelf en je eigen doelen betreft. Een zelfmoordaanslag in Israël is niet eng, zolang je er maar niet bij betrokken bent of betrokken bij kunt raken.

Er zijn verschillende manieren om met angst om te gaan. Ten eerste heb je onverschilligheid: erg praktisch. Je voelt niet meer dat je bang bent en laat je er dus niet door weerhouden. Je zult echter ook niet het geluk ervaren dat je zou hebben als je die angst of hindernis overwonnen had. Voor de slachtoffers van zelfmoordaanslagen is het bovendien ook niet bepaald fijn; zij krijgen waarschijnlijk minder hulp, want plichtsgevoel is dan nog het enige motief om dit te geven. Mensen die uit liefde hulp geven, zijn niet onverschillig. Ten tweede kun je de angst ontwijken. Je kunt gewoon stoppen met je relatie omdat je bang bent dat het ooit uit zou kunnen gaan en daarna jezelf wijsmaken dat het een verstandige beslissing was. Dat is dus niet handig, want zo word je niet gelukkig. Bovendien kun je niet alle vervelende dingen ontwijken. Dat kan gewoon niet! Je kunt nooit zeker weten of bijvoorbeeld een relatie zal werken of niet, tenzij je er vol voor gaat en het probeert. En dat brengt mij tot de enige zinnige methode: jezelf met de angst confronteren. Gewoon de dingen doen die je eng vindt, eventueel voorzichtig beginnen (je hoeft niet direct naar Idols te gaan en in een vol stadion te gaan zingen, als je bang bent om je stem te laten horen). De meeste mensen kunnen veel meer dan ze denken. Jij ook. Dan handel je uit liefde. Je probeert namelijk je doel te bereiken door er recht op af te gaan en je niet te laten tegenhouden door je angsten.

Helemaal kwijt raken zul je de angst waarschijnlijk niet. Maar je kunt jezelf ermee confronteren en het accepteren. Het is normaal dat je niet altijd zelfverzekerd bent. Als je accepteert dat er vervelende dingen kunnen gebeuren en je kunt genieten van de goede dingen die op je pad komen, is het misschien makkelijker om door die angst naar het geluk te kijken. Bovendien is het heel gek, maar ik heb het idee dat als je je minder druk om dingen maakt, dat het dan op de een of ander wonderbaarlijke wijze vaak wel goed komt. Het meeste piekeren mensen nu eenmaal over dingen die niet gebeuren.

Het confronteren is best een harde methode. Je kunt jezelf afvragen of je daar gelukkig van wordt: jezelf steeds maar confronteren. Je hoeft het ook niet voortdurend te doen, maak een keuze in dingen die je belangrijk vindt en zoek ook leuke dingen op, natuurlijk! En ja, het is moeilijk soms. Maar zo is het leven. If you can't beat it, join it! Op naar de liefde!

Judith Soons is studente geschiedenis en afgestudeerd psychologe.

8. Gevangen tussen leven en dood

Mijn leven wordt beheerst door angst en lijkt soms slechts een aaneenschakeling van situaties te zijn die mij angst inboezemen en die overwonnen moeten worden. Ik kom er dan weliswaar weer sterker uit, maar er lijkt geen einde aan te komen. Heb ik net een trotse zege achter de rug, dient de volgende hindernis zich aan.

Behalve deze vrees voor moeilijke omstandigheden, is er een grote angst die me overal achtervolgt: de angst om te kiezen. De reden hiervoor is tweeledig. Allereerst maakt iedere keuze andere keuzes onmogelijk en het liefst zou ik alle mogelijkheden open laten, maar Léven betekent nu eenmaal dat je keuzes moet maken. Je ontsnapt er niet aan en je moet ze de hele dag maken; van wat je eet of drinkt, naar welke muziek je wilt luisteren, tot schijnbaar veel belangrijkere keuzes zoals die voor een levenspartner of studie. Zelfs niets doen is een keuze. Als alle mogelijkheden nog open zijn, betekent dat dat je jong bent en je er nog alles van kunt maken. Het leven is dan nog veelbelovend. Want hoe ouder je wordt hoe meer keuzes je hebt gemaakt. Iedere keuze brengt je dichter bij het einde. Met andere woorden: ik ben bang voor de dood.

Daarnaast ben ik bang om de verkeerde keuzes te maken, ondanks het feit dat mijn verstand zegt dat je soms beter een verkeerde keuze kunt maken en een stap terug doen dan helemaal niet kiezen. Daar leer je meer van en dan weet je dàt tenminste. Ik heb de neiging om mijn leven in de wacht te zetten tot ik het wèl weet. Maar ook dan maak ik dus eigenlijk een keuze. Angst werkt voor mij soms letterlijk verlammend. Veel keuzes die ik de afgelopen jaren heb moeten maken, lijken (en zijn dat misschien ook) levensbepalend. Zo besloot ik een jaar naar het buitenland te gaan, daar heb ik levenslessen opgedaan die mijn kijk op het leven voor altijd hebben veranderd. Ik wil graag wat maken van mijn leven en het liefst een zo interessant mogelijk leven leiden. Die druk ervaar ik vooral nu: nu ik jong ben moet ik er wat van maken, zodat ik er, als ik ouder ben, met voldoening op terug kan kijken. Dit maakt dat ik bang ben om te leven (door de hoge eisen die ik er aan stel), maar ook dat ik bang ben om dood te gaan voordat ik er iets heb kunnen maken.

Mijn leven zit dus eigenlijk gevangen tussen angst om te leven en angst om dood te gaan. Als je niet uitkijkt ben je 99 en heb je niet geleefd. Deze angst leidt dus letterlijk tot niets. Daaruit kan ik eigenlijk maar één conclusie trekken: ik moet die angst overboord zetten en durven te leven. De twijfel is echter inmiddels een t rouw e metgezel geworden. Toch zou ik doelgerichter willen leven, minder twijfelen, minder bang zijn. Het risico is echter hierin te ver door te schieten en onbezonnen te werk te gaan, zonder t rouw te blijven aan mezelf. Oeps, daar twijfel ik dus al weer…

Naam bekend bij de redactie

9. Object-loze Angst - Tim op 't Rood

Toen ik hoorde dat Proviand een nummer wilde uitbrengen over het thema 'angst' voelde ik me geroepen om hier iets over te schijven. Het fenomeen 'angst' is mij erg goed bekend. En ik zal in dit geschrijf iets proberen te laten zien van mijn geworstel met deze gevoelens. Ik zal in dit stuk slechts een aantal typische dingen vertellen. Het verhaal zou te lang worden als ik er alles bij zou betrekken wat er mijns inziens mee in verband staat. Het gaat meer om de indruk.

In de tijd dat ik naar de middelbare school ging, had ik een vreemd soort klachten. Ik had soms het gevoel alsof ik met mijn hoofd in een vissenkom leefde, afgesneden van de buitenwereld. Mijn moeder noemde het afwezigheidsgevoelens, dat kan ik me nog herinneren. En omdat ik er echt last van had, heb ik destijds een EEG laten maken van mijn hersensignalen. Je kunt het al raden: hier was niets op te zien.

Het thema van dit nummer is angst. En ik zou niet over die vissenkom zijn begonnen als dit er niets mee te maken zou hebben. Welnu, in mijn ervaring ligt angst in het verlengde van de afwezigheidsgevoelens. Het wordt misschien makkelijker voorstelbaar als ik erbij vertel dat ik het geen fijn gevoel vond om afgesneden te zijn van de buitenwereld. Ik begreep niet wat er aan de hand was. Bovendien had ik bijzonder weinig grip op deze gevoelens. Het gevolg was: angst.

Een paar jaar geleden is er iets vervelends gebeurd met mij. Het meisje dat een half jaar mijn vriendin was, maakte een einde aan onze relatie. Ik had het niet zien aankomen. Ook dankzij het feit dat ik me gemakkelijk verlies in liefdesrelaties, kwam deze boodschap behoorlijk hard aan. Ik kan me nog herinneren dat het verdriet te groot werd om te kunnen hanteren. Het gevolg was: angst. En in dit geval was de angst heviger dan ooit.

In de tijd die hierop volgde, had ik bijzonder veel problemen met mijn, vaak angstige, gevoelens. Ik heb daarom contact gezocht met de huisarts. En hij heeft me doorverwezen naar een haptonoom. In de haptotherapie heb ik geleerd dat vrijwel alle gevoelens een zuiver lichamelijk component hebben. Ik was in die tijd bezig met afstuderen. En de angst had zo veel invloed op mijn leven dat ik een aanzienlijke tijd kwijt ben geraakt met het hanteren van deze gevoelens. Mede dankzij de haptotherapie heb ik twee manieren ontwikkeld om de angst te reduceren.

Enerzijds heb ik een tijd lang dialogen geschreven. Deze zijn ontstaan doordat ik mijn gevoelens op papier zette. Tijdens het schrijven voelde ik vragen opkomen over mijzelf. Zodoende schreef ik op den duur korte dialogen waarin ik een uitweg zocht voor de angst. De andere manier om angst te reduceren heeft veel meer met de inzichten van de haptotherapie te maken. Het bestaat uit een aantal oefeningen die ik deels zelf bedacht heb. Bij dergelijke oefeningen is het essentieel dat ik mezelf tot rust maan om vervolgens goed te kunnen voelen hoe ik mijn lichaam beleef.

Vanwege de ongrijpbare aard van de angst, heb ik deze een speciale naam gegeven. Zoals ik het ervaar, is er geen object waar ik angstig van word. De angst lijkt als een virus dat op zoek is naar een gastheer-cel. Het grijpt ontvankelijke gevoelens en ideeën. Zo heeft de angst zich wel eens geuit als angst voor het wegvallen van de zwaartekracht. Of soms was ik bang dat ik gek zou worden. Hoe dan ook: de angst was aanwezig en leek zich in elke situatie te manifesteren door zich ergens mee te vermengen. Vandaar de naam 'Object-loze Angst'.

Om een indruk te geven van de aard van de angst en de wijze waarop ik deze gevoelens probeer te verwoorden, heb ik wat stukken uit zo'n dialoog geknipt. Onderstaande dialoog heb ik geschreven in de tijd dat ik tegen het einde van mijn afstuderen liep:

"Ik word doodmoe van de angstgevoelens. Bij alles dat ik doe, voel ik het. Ik rijd naar Océ en ik heb angst. Ik praat met mensen bij Océ en ik heb angst. Ik bind mijn verslag in en ik voel angst. Ik rijd naar Eindhoven en ik voel angst. Ik doe precies de dingen die ik wil doen. En continu voel ik angst. Slechts fracties van seconden zijn fijne gevoelens sterker dan de angst. De angst overheerst mijn leven. Alles dat ik doe, staat in het teken van angst. Uren achter elkaar. Dagen achter elkaar. Weken achter elkaar. Maanden achter elkaar ..."

"... Geef me maar een pilletje. Doe iets want dit is niet te verdragen. Het is angst, angst en nog veel meer angst. Ik stop met schrijven omdat het geen zin meer heeft nog langer pijn op papier te zetten. De woorden stoppen maar het gevoel gaat door."

"Wat moet ik doen?"

- "Laten we er over praten. Waar heb je last van?"

"Ik voel angst, continu."

- "Kun je dat gevoel omschrijven?"

"Het is alsof ik continu één of andere heel nare spanning in mijn lichaam moet onderdrukken omdat ik anders heel vreemde dingen ga doen."

- "Stel dat je die spanning niet onderdrukt, wat zou je dan doen?"

"Weet ik veel. Mijn hoofd tegen de muur kapotslaan ofzo. Of door een gesloten raam springen. Of zo lang en hard wegrennen totdat ik er bij neerval. Of alles dat ik tegen kom, kapotslaan."

- "Kun je het gevoel nog verder beschrijven? Waar zit het in je lichaam?"

"Mijn hoofd zit strak op mijn lijf. Eigenlijk voel ik de spanning in heel mijn lichaam. Ik adem zwaarder. Mijn benen voelen raar. Ik heb soms het gevoel dat ik ga stikken. Soms heb ik het gevoel dat ik zo hard wil schreeuwen dat mijn keel scheurt en dat ik vervolgens stik in mijn eigen bloed. Ik voel wanhoop. Pure wanhoop."

- "Probeer het gevoel aan je lichaam te koppelen. Spoor het punt op waar zich de spanning concentreert en leg daar je hand op. Geef je gevoel de aandacht."

"Als ik me op mijn gevoel concentreer, voel ik kleine krampen als schokjes door mijn lichaam gaan."

- "Laat het maar schokken. Hou het niet tegen. Voel wat je te voelen hebt. Durf er op te vert rouw en dat je je uiteindelijk weer beter zult gaan voelen. Kalmeer jezelf als de gevoelens te hevig worden. Maar voorkom dat je er tegen vecht. Vecht vóór jezelf."

"Ik zal het doen. Ik ga naar mijn kamer."

- "Succes ermee. Kijk maar als je het nodig vindt om er dadelijk nog over te praten."

"Dankje."

Ik kan inmiddels wel zeggen dat het stukken beter met me gaat. De laatste bijeenkomst met de haptonoom ligt al langer dan een jaar achter mij. Lange tijd heb ik wel nog overwogen om nog aan psychotherapie te beginnen. Maar na veel gepieker, gemail met therapeuten en gesprekken met onder andere Theo Koster, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik geen therapie meer nodig heb. De angst is steeds milder geworden, mede dankzij mijn dialogen en oefeningen. Maar niet minder belangrijk was het relatieverend vermogen van Theo. Door hem kijk ik nu anders tegen de afwezigheidsgevoelens aan. Ik ervaar deze afwezige toestand niet langer als beangstigend. Mogelijk vormen dergelijke gevoelens juist een beschermings-mechanisme dat ik me ooit eigen gemaakt heb. In ieder geval is het iets waar ik niet langer angstig door hoef te worden.

Om dit geschrijf op een positieve wijze te beëindigen, laat ik nog een korte dialoog lezen waarin het me lukt om de mijn gemoedstoestand te verlichten:

"Hallo meneer D. Hoe gaat het met jou?"

- Rustig aan.

"Wat betekent dat dan? Bij mij gaat het zelden rustig aan. Bij mij is er altijd wel iets aan de hand. Dat kan zowel positief als negatief zijn, maar er is altijd wel iets aan de hand."

- "Hoe gaat het dan met jou?"

"Met mij gaat het als vanouds: zowel heel goed als ook heel slecht tegelijk."

- "Daar kan ik me niets bij voorstellen. Kun je me uitleggen hoe dat gaat?

"Ik zet de radio aan en zweef weg op klanken die mij doen denken aan hetgeen waar ik met pijn in mijn hart naar verlang. Als ik met mijn rug op de grond lig, laat ik het over mij heen komen. Even later knagen zwaarmoedige sferen aan het vert rouw en in mijzelf. Als ik mezelf daarna weer tot orde roep, voel ik heerlijke sferen waarin het goed toeven is. Zo gaat het tegelijk goed als slecht met mij."

- "Ik kan het me gewoon niet voorstellen wat jij daar allemaal zegt. Is jou leven ooit saai?"

"Het komt echt wel ooit voor maar meestal is mijn leven tegenovergesteld aan saai: heel indrukwekkend."

- "Dat moet ergens ook wel heel spannend zijn, nietwaar?"

"Ja, dat is het zeker. Maar soms verlang ik er naar op een bank te kunnen zitten zonder dat ik diep na te hoeven denken of de noodzaak te voelen om mijzelf tot orde te roepen."

- "Ik kan me daar wel iets bij voorstellen."

"Ik denk dat ik om deze reden ook weinig boeken lees of televisie kijk: mijn leven maakt al genoeg indruk op mij, daar hoeft geen spanning aan toegevoegd te worden."

- "Maar gaan jouw gevoelens ook ergens over of ben jij je daar niet bewust van?

"Natuurlijk gaan mijn gevoelens ergens over. Op dit moment spelen verschillende dingen een rol: ik ben verliefd en ga morgen met haar naar de film. Niet lang geleden heb ik mijn vriendin verloren. De sporen hiervan zijn er nog. Bovendien heb ik laatst heel nare dingen meegemaakt. Ook dit laat sporen na. Heel veel dingen zijn de laatste tijd samengekomen. Daar ben ik heel veel mee bezig."

- "Ik begrijp het. Maar kun je er wat meer over vertellen?"

"Wat wil je weten?"

- "Hoe voel jij je nu?"

"Ik voel het ene moment heel nare dingen. Ik voel dan een soort van angst. Deze is niet sterk maar wel onontkoombaar. En even later heb ik euforische gevoelens als ik de angst overwonnen heb."

- "Maar komt die angst dan steeds terug nadat jij die overwonnen hebt?"

"Ja. De bron waaruit de angst zijn kracht haalt, lijkt wel oneindig diep."

- "Maar dat is ie niet, dat weet jij zelf ook wel."

"Ja, dat weet ik. Maar weet je dat het soms ontzettend vermoeiend is om alsmaar opnieuw tegen deze angst te moeten vechten(?)"

- "Ik kan me deze angst niet goed voorstellen maar ik geloof je onmiddellijk."

"Ik sta er uiteindelijk helemaal alleen voor. Maar ik voel me met de dag sterker worden. Ik heb veel vert rouw en in de manier waarop ik met mijn problemen omga."

- "Dat is heel belangrijk. Geen muur is te hoog als je weet hoe je er overheen kunt klimmen."

"Precies. Dat heb je mooi gezegd."

- "Maar als je wilt praten: je kunt altijd bij mij terecht."

"Dat waardeer ik echt. Dank je!"

Ter afsluiting zou ik iedereen die worstelt met dergelijk (angstige) gevoelens willen aanraden om het eens goed op papier te zetten, voor zover je dat nog niet doet. Het kan echt helpen.

10. Angst en verandering - Thijs Caspers

Ieder mens heeft angsten. De één meer dan de ander weliswaar, maar hoe groot of klein ook, het is een fenomeen wat niemand onbekend is. Angst is iets ongrijpbaars, een stille bezoeker met vele gezichten. Die er vaak even is, om een volgend moment weer te verdwijnen. En dan dat scala van angsten, als een bos vol gedaanten, in soorten en maten. Instinctieve angst, faalangst, examenvrees, alles heeft zijn plek in deze kleurrijke emotie.

Angst is niet alleen iets van deze tijd, het is iets wat sinds mensenheugenis deel uit maakt van ieders bestaan. Was men vroeger bang voor de donder, of andere ‘onverklaarbare’ natuurfenomenen. In de middeleeuwen had men weer andere angsten: hekserij, brandstapels tot aan de gedachte dat je van onze platte aarde af kon varen. Maar hoe zien de angsten er eigenlijk uit waarmee wij ons nu geconfronteerd zien?

Deze vraag kent vele antwoorden.Je hoeft alleen maar je ogen te openen en wat wij dan zien is een beeld van een veranderlijke wereld. Natuurlijk heeft onze wereld altijd verandering ondergaan, maar het lijkt wel alsof de film van het leven in deze tijd steeds sneller wordt afgedraaid. En deze toenemende snelheid heeft effect op iedere handeling die plaats vindt, iets wat een duizelingwekkend effect heeft. Niet zo gek dus dat dit een diepe uitwerking heeft op mens en maatschappij.

Opvallend in de activiteitenopzet van de studentenkerk dit jaar, is de extra aandacht die er wordt besteed aan verdiepende activiteiten. Waren dat twee seizoenen geleden zes activiteiten en vorig jaar zeven, dit jaar staan maar liefst elf op de planning. Onder deze elf, vielen mij er met name twee op.“Inspirerende figuren”en “Mystiek van toen en nu”. Beiden geven het beeld van vier bewonderenswaardige personen. Zo wordt er bij “inspirerende figuren” gekeken naar stichters of belangrijke personen van kloosterorden, en bij “mystiek van toen en nu”, naar een aantal mystici.

Toeval, of worden met deze activiteiten ingespeeld op een belangrijke tendens die zich nu voordoet in onze maatschappij? Is het zo dat wij in onze versnelde film meer behoefte ervaren aan inspirerende mensen die ons sterken in deze dynamische en soms beangstigende wereld? Als een soort van houvast, als een voorbeeld voor hoe het ook kan.

Iets wat best aannemelijk lijkt. In onze maatschappij is een sterke behoefte aan identificatie. Vanuit een onderliggende angst, voldoet men vaak onbewust aan een bepaalde verwachting die er geschapen is. Door ons zelf, of door de maatschappij. Een gegeven waar je je maar moeilijk aan kunt ontrekken. Daarnaast zijn de identificatiefiguren die men zoekt, al even veelzijdig als het fenomeen angst zelf. In deze tijd lijkt ieder zo zijn eigen houvast te creëren, waarbij men zelf de keuzes kan maken.

Een noodzakelijk kwaad, iets van alle tijden, of een verandering van deze tijd? Hoe dan ook een fenomeen waar we niet omheen kunnen. De studentenkerk speelt hier op in met twee activiteiten om in een behoefte te voldoen. De activiteit “inspirerende figuren” is al begonnen en was tot nu toe zeker inspirerend te noemen. Voelt u zich ook aangetrokken? U bent van harte welkom!

Thijs Caspers is student theologie.

11.De tien van een van Jannes de Vries

Jannes de Vries (27) heeft sociologie gestudeerd in Utrecht en is nu AiO sociologie in Nijmegen. Naast werk bij Studentenkerk-in-Actie, is hij actief bij het organiseren van lezingen en gespreksgroepen bij de Ontmoetingskerk en is hij lid van “Linker Wang”, het platform voor geloof en politiek van Groen-Links.

1. Kun je een boek, film of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?

Het boek “Spiegel in raadsels” van Jostin Gaarden. Hierin ontmoet een ziek meisje een engel en legt hem uit hoe het is om ziek te zijn. Op zijn beurt legt de engel uit hoe het is om engel te zijn. Spelenderwijs komen zo filosofische vragen naar boven en dat spreekt me aan: het boek roept veel vragen op en zet je aan het nadenken.

2. Op welk onderwerp zou je opnieuw willen promoveren?

Internationale Economie: ik vind het belangrijk op maatschappelijk relevante vragen in te gaan. Dat was ook mijn reden om sociologie te studeren. Binnen internationale economie kun je vragen die nu spelen oppakken. Bijvoorbeeld: wat voor gevolgen heeft globalisering wereldwijd op armoede of wat is het effect van het Westerse handelsbeleid daarop?

3. In welke omgeving kom je het best tot je recht?

Een rustige omgeving…waar je niet meteen op de eerste indruk beoordeeld wordt, maar de kans krijgt om te groeien. Waar inhoud belangrijker is dan uiterlijk en waar je de tijd krijgt om na te denken en niet meteen hoeft te beslissen.

4. Maak de volgende zin af: mijn leven heeft een wending genomen toen

ik op kamers ging wonen: aan de ene kant krijg je meer vrijheid, bijv. in kleine dingen zoals kiezen wat en hoe laat je gaat eten. Aan de andere kant krijg je ook meer verantwoordelijkheid naar jezelf: niet meer je ouders, maar jij zelf moet je zaakjes regelen. Dat betekent ook nadenken over de consequenties van je keuzes en handelen, bijv. koop je biologisch eten of niet en waarom.

5. Wat is de beste raad die iemand je ooit heeft gegeven?

“De mens lijdt nog het meest aan het lijden dat hij vreest maar dat nooit op komt dagen.”

Dit was wat mijn vader tegen me zei, toen ik me als brugklasser zorgen maakte of ik wel voldoendes voor mijn proefwerken zou halen. Langzamerhand heb ik me deze raad steeds beter eigen gemaakt en heb ik een evenwicht bereikt tussen enerzijds een naief zorgeloze instelling en een te bezorgde.

6. Wat doen we met de katholieke identiteit van de KUN?

Dat er aan wetenschapsfilosofie gedaan wordt en er aandacht is voor de mens achter de student vind ik goede zaken. Aan de andere kant vind ik dat niet typisch katholieke zaken.

In vergelijking met Utrecht valt het me op dat de studentenkerk prominenter aanwezig is,

alhoewel dat ook zou kunnen liggen aan het feit dat in Utrecht de studentenkerk niet op de campus is.

7. Wat heeft de ideale universiteit wat de KUN niet heef?

Nadruk op kennis verzamelen en niet op slagingspercentages. Bij het examineren moet de kwestie voor een docent niet zijn of er voldoende studenten geslaagd zijn, maar of ze er wat van hebben opgestoken. Omgekeerd zou de vraag voor een student moeten zijn wat hij/zij van het vak heeft opgestoken en niet (alleen) of hij/zij een voldoende heeft. Maar ik besef me dat het bij grote studies moeilijk is om multiple choice vragen te omzeilen en echt iets met de stof te doen.

8. Gelovig, atheïst of iets anders?

Christen. Geloof is voor mij zowel inspiratie bij mijn maatschappelijk handelen, alsook steun: je mag er zijn, niet alleen als je goed presteert. Levensvragen zoals “waarom is er kwaad, wat is de rol van de dood, wat is de zin van het leven” worden in de bijbel door verschillende schrijvers in verschillende tijden beantwoord. Het lezen van de bijbel biedt me mooi startpunt om te kijken: welk antwoord past bij mij, bij onze tijd en onze samenleving.

9. Maak de volgende zin af: de kerk..is een gemeenschap waar ik zelf deel van uit maak en daarom vind ik het moeilijk over de kerk in de derde persoon te praten. Ik kan wel zeggen: Wij als kerk moeten aan iedereen de mogelijkheid bieden om op een eigen manier met geloof bezig te zijn. Zonder dat het zo algemeen wordt dat we niets meer met elkaar gemeenschappelijk hebben. Ik herken graag iets van mezelf terug in de kerk.

10. Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema "Angst"?

Toch weer aan die spreuk van Nicolaas Beets. Het gaat erom een evenwicht te zoeken. Angst moet je niet gaan domineren, maar het heeft ook een belangrijke, waarschuwende functie.

jannesdevrieskl