Zoek in de site...

5-4

jaargang 5 (2004) nummer 4: thuiskomst

1. “Aan de vruchten zul je ze herkennen” Interview met Noud de Haas  - Wouter Grijm

Noud de Haas is als psycholoog werkzaam in de gezondheidszorg. Hij heeft een zelfstandige praktijk, waar hij in zijn eigen bewoordingen “gesprekken voert met mensen van wie het leven in de knoop is geraakt”, door welke oorzaak dan ook. Er zijn veel soorten hulpverlening voor mensen die op zoek zijn naar de zin en kwaliteiten van het leven; er is voor elk wat wils. Dat maakt de keuze voor de juiste hulpverlening er niet makkelijker op. Zelf is hij verbonden aan de Zengroep in Nijmegen, die in de traditie van de vietnamese Zen-monnik Thich Nhat Hanh meditatiebijeenkomsten organiseert.

Ik word ontvangen op de zolderkamer, die als gespreksruimte is ingericht. Een eenvoudige inrichting, een mogelijkheid om thee te zetten en verder niets wat zou kunnen afleiden van het onderwerp van gesprek. Op de vraag wat hij zelf onder thuiskomen verstaat legt Noud als eerste zijn beide handen op zijn buik en zegt: “Thuiskomen zou ik willen omschrijven als weer beseffen dat je leeft, tot rust komen en vooral innerlijk tot rust komen. Het leven nu lijkt vooral te gaan om veel leuke dingen te doen, met nadruk op veel. Leuk is in mijn ogen alleen maar leuk als je er energie van krijgt”. Vooral studenten hebben het in zijn ogen druk met veel dingen. Je moet alles gedaan hebben wat “in” is, je bent nooit thuis, je moet veel sporten, met veel activiteiten meedoen, noem maar op. En als je veel uit huis bent, bezig met van allerlei dingen te doen, ben je meestal niet bezig met thuiskomen. Door te proberen niet te veel te dwalen blijft ieder mens in de buurt van zijn eigen thuis. Maar als men dan toch is verdwaald, is het de kunst weer bij jezelf te komen. In feite wil iedereen zich overal lekker voelen. Echter door het verschil tussen de wens en de werkelijkheid ontstaat de onrust. En die onrust blijft aanwezig zolang je niet thuis bent bij jezelf.

Op de vraag of religie bij kan dragen aan het proces van thuiskomen, antwoord Noud zeer overtuigend: “beslist, zij het dat het dan wel een gezonde religie betreft. En daarmee bedoel ik dat de religie bevrijdend is, met of zonder een godsbeeld. Een religie zou niet knechtend mogen zijn. Aan mensen zou niet mogen worden voorgeschreven hoe ze moeten leven, geen verenging van het leven door schuld en boete. Mijn eigen twijfel over het christendom kwam na het moment dat een vriend was verongelukt. Toen ben ik mijzelf gaan afvragen of er wel een hemel is. In het begin voelde ik mij hier heel schuldig en zondig over, maar in feite is met deze vraag het zaadje geplant voor de situatie zoals die nu is”. Nu zijn  Zen en het Boeddhisme een hulpmiddel om thuis te komen. Thuiskomen gaat voor Noud vooral over eenvoud en rust. “Het is belangrijk om een scherp onderscheid te kunnen maken tussen wat belangrijk is voor jezelf en wat niet belangrijk is, onderscheid aan te brengen tussen wat enkel je aandacht trekt en wat je interesse wekt”. Ook heeft het begrip thuiskomen voor hem te maken met een bepaalde mildheid naar jezelf en je omgeving, met het kunnen uitstellen of voorkomen van oordelen over andere mensen. “Hoe anders ben ik dat ik jou kan veroordelen? Ben ik zoveel beter, ben ik zoveel nobeler of eerlijker? Ik vind het van belang dat ik in staat ben om me te verplaatsen in andere omstandigheden, niet om alle dingen goed te praten, maar om te leren begrijpen hoe de dingen gebeuren zoals ze gebeuren”. Zen gaat er vanuit dat ieder mens in wezen de capaciteit heeft het goede in zichzelf te ontwikkelen. Er gebeuren echter ook heel vervelende dingen in de wereld, die dit uitgangspunt niet direct onderstrepen. In Nijmegen worden regelmatig Zen-bijeenkomsten georganiseerd, waarbij het met elkaar delen van de eigen ervaring een belangrijk onderdeel is van de oefening. Zen is niet iets wat alleen maar in stilte plaatsvindt, maar wat juist moet worden toegepast in het dagelijks leven. Hoewel het idee over Zen is om je in je eentje ergens terug te trekken en in stilte niks te doen, is het juist aan te bevelen om Zen samen te beoefenen en de ervaringen te delen. Het gaat niet zozeer om welke methode nou het beste is, maar eerder om de vraag wat je ermee doet en welk gevoel je erbij hebt. Hier geldt het gezegde “aan de vruchten zul je ze herkennen”.

Zen of het Boeddhisme zijn ook maar vormen en richtingen, die een hulpmiddel kunnen zijn voor mensen die zoeken. Net zoals de gesprekken die hij voert met mensen die komen voor hulp. De vraag of het mogelijk is om thuis te komen bij iemand anders beantwoordt hij eerst met een frons, maar na eventjes nagedacht te hebben antwoordt hij bevestigend. “Wanneer je ergens bent voel je soms aan de ander en aan je omgeving dat het er ‘pluis’ is, dat je je op je ‘gemak’ voelt. Je voelt je er thuis.Verliefdheid of liefde is hier een voorbeeld van, waarbij het verliefd zijn kan worden gezien als een mandje proviand voor het eerste stuk op de lange weg van het samenzijn”. Een omarming of omhelzing kan je het gevoel geven alsof een golf van warmte en geborgenheid over je neer daalt. Een plek waar het veilig is, waar verder niks hoeft en waar het goed is zoals het is. Zo zou thuiskomen bij jezelf kunnen voelen.

Wij hebben de klok, maar de Oosterling heeft de tijd. Hiermee zegt Noud dat tijd een, zo niet dé basisvoorwaarde is om thuis te kunnen komen. En vult daarbij aan dat naast tijd ook motivatie, aandacht en eenvoud belangrijke elementen zijn. Er is geen kant-en-klaar recept om tot jezelf te komen. ‘Woorden zijn als een vinger die naar de maan wijst, je moet niet naar de vinger kijken maar in de richting waarin hij wijst’ (Oosters gezegde). Je zult tijd en aandacht dienen te geven aan jezelf om gehoor te geven aan de wens van thuiskomen. Het verschil tussen de wens en de realiteit zal de verandering in gang zetten. Door het leven eenvoudiger te maken, de dingen te vereenvoudigen, zul je meer tot rust kunnen komen. Onze westerse wereld kent een grote welvaart en een materialistische inslag. Er is veel geestdodende luxe en we worden steeds individualistischer. Het lijkt wel alsof we alles gedaan moeten hebben voor het kortstondige genot, maar langdurige vreugde beleven we er zelden aan. De behoefte aan stilte en rust lijkt steeds groter te worden, wellicht als reactie hierop. Een rust die over je neerdaalt, zoals strijklicht in de natuur over je heen kan vallen als je ’s ochtends vroeg in de bossen loopt en de nevel nog niet geheel is verdreven door de opkomende zon. Minder moeten, minder hoeven, meer de tijd nemen voor jezelf. Dat is wellicht de eerste stap in de richting van thuiskomen. Less fun and more joy.

2. Petra

Schets: donderdagavond in de stad op een terras. Zwoele zomeravond. Groep jongeren die een biertje drinken, lachen.

Ik: ik ben een van de jongeren. Ik heb het best naar mijn zin. Het is lekker om buiten te zijn als het zo warm is. De terrassen zijn nog vol, ook al is het bijna twaalf uur. Eigenlijk ben ik best moe en ik heb morgen ook weer college. Maar ik blijf. Ik wil niet naar huis. Ik weet dat als ik thuis ben, ik me weer triest ga voelen, eenzaam. Dan wil ik alleen maar slapen en dromen. Niet steeds weer terugkeren in de werkelijkheid.

Werkelijkheid:  Studie, verenigingen, sport. Mijn avonden zijn gevuld. Ik ken veel mensen en kan makkelijk een praatje maken. Ik heb een aantal mensen met wie ik veel optrek. Ik heb goede kansen op een fatsoenlijke baan en een geregeld leven.

Mijn beleving: Ik ben bang dat het allemaal schijn is. In mijn hart heb het ik idee dat het allemaal verkeerd af zal lopen. Ik val niet genoeg op tussen de anderen. Ik kan makkelijk met mensen praten, maar ik kan geen vrienden maken. Langzaam zie ik het gebeuren dat mensen met wie ik al jaren optrek nieuwe vrienden maken en mij steeds minder nodig hebben. Niemand heeft mij echt nodig. Daardoor voel ik me zo eenzaam. Mijn kennissenkring is in werkelijkheid veel kleiner dat het lijkt. Op een dag kan ik zomaar alleen achterblijven. Ik verlang er naar een thuis te hebben. Een plek waar ik iedere avond thuis kom en waar het altijd veilig en bekend is. Buiten in de werkelijkheid moet ik altijd strijd leveren, niets gaat vanzelf. Het moet toch mogelijk zijn een plek te vinden waar dat niet nodig is. Waar je altijd gewild bent en waar je je kwetsbare kant mag laten zien.

Petra

3. Thuiskomen is je bestemming vinden - David Vermijs

Thuiskomen is een prachtig woord en roept bij mij prettige associaties op. Thuis is fijn: terug gaan naar iets vert rouw ds, iets veiligs, iets dat je kent. Maar het woord “thuiskomen” bestaat behalve uit “thuis” ook uit “komen” en het laatste is een werkwoord. Thuiskomen vereist inspanning: je moet ervoor werken. Dat is ook zoals ik het voel. Er zal heel wat ‘gewerkt’ moeten worden voordat ik mijn bestemming gevonden heb. Thuiskomen voor mij is je bestemming vinden. En ik ben op zoek.

In deze beschouwing zal ik je een klein stukje meenemen op de zoektocht naar mijn bestemming. Dat zal ik doen aan de hand van mijn ervaringen met thuiskomen en de zoektocht daarnaar die‘leven’ heet.  Ik zal wat vertellen over mijn thuiskomen in Nijmegen, thuiskomen als student, thuiskomen en verbinden, het ‘ultieme’ thuiskomen en thuiskomen bij mezelf. In mijn zoektocht wil ik de verschillende ervaringen laten ‘thuiskomen’ op mijn bestemming.

Thuiskomen in Nijmegen

Wie veel reist wordt wijs.

Wie wijs is blijft thuis.

Confucius

In Nijmegen kom ik altijd thuis. Telkens als ik in Nijmegen het station uit stap, krijg ik dat gevoel. Ineens kan ik veel meer adem halen en hoe moeilijk ik het ook heb gehad tot dat moment, fluitend fiets ik weg. Op zaterdag en maandag ga ik graag naar de markt. Ik ontmoet hier veel leuke en mooie mensen. Heerlijk vind ik het om te gaan wandelen in de Ooij-polder, fietsen in de bossen of relaxen in de theetuin in Millingen. Deze stad geeft me veel.

In de afgelopen jaren heb ik veel gereisd en in het buitenland gewerkt. Reizen die me onder andere hebben gebracht naar Mallorca, India, Spanje, Rusland, Israel en de VS. Tijdens die reizen heb ik me vaak heel goed gevoeld. Ontmoette ik mensen en kwam ik op plekken die me het gevoel gaven daar thuis te komen. Die ervaringen leidden er toe dat ik nog meer wilde reizen, dat ik nog meer mensen wilde ontmoeten en plekken op de wereld zien.

Maar na mijn laatste reis wil ik even niet meer. Ik heb ontdekt dat ik echt Nederlander ben. Ook ík heb een thuis met mensen die me blij en gelukkig maken. Ik voel heel sterk dat ik nu hier wil blijven. Verder gaan met studeren, mensen ontmoeten, sporten en genieten van de prachtige omgeving. De Nijmeegse zomerfeesten meemaken en andere festivals in Nederland bezoeken. Zien wat hier allemaal is in dit mooie land en deze omgeving. Niet het thuis van anderen, maar mijn eigen thuis als Nederlander, Nijmegenaar en student verder ontdekken.

Thuiskomen als student

“Onderwijzen is aantonen dat het kan.

Leren is het mogelijk maken voor jezelf”[i]

Als student mag je het allemaal nog een beetje uitzoeken. Je bent net weg van thuis en bent op weg naar een nieuw thuis. Soms—in  het begin wat vaker—mag  je nog bij je oude thuis komen, maar steeds meer wordt er van je verwacht dat je je eigen thuis gaat bouwen. Illustratief hiervoor was een kijkavond die we onlangs in ons huis hadden.

Van de acht mensen die bij we hadden uitgenodigd waren er vier die bijna iedereen leuk vond. Maar na meerdere stemmingen en heftige discussies konden we maar niet kiezen. Uiteindelijk werd het een meisje dat erg neutraal over was gekomen, maar waar niemand echt tevreden mee was. Niemand wilde het risico nemen om iemand te kiezen waarmee het misschien moeilijk zou kunnen gaan worden. Het leek wel of iedereen die avond ontzettend op zoek was naar zijn eigen thuis. Toen hebben we om 1 uur ’s nachts de opgebouwde spanningen gezamenlijk losgelaten op de schommels in het Kronenburgerpark. De avond had ons als huisgenoten wel dichter bij elkaar gebracht.

Een paar dagen later belde het gekozen meisje dat ze een leukere kamer had gevonden en niet bij ons zal komen. Nu moesten we bijna het hele proces opnieuw doen en de tweede keer liep het beter en kozen we vrij snel. Typisch is dat ik het helemaal niet gek vond dat het meisje afbelde. Voor mij voelde het alsof we de weg van de minste weerstand hadden gekozen en daarmee niet hadden kunnen ‘thuiskomen’.

Hoe moeilijk deze processen ook zijn, ik heb het gevoel dat ik als student veel ontvang en veel mag leren. Ik krijg studiefinanciering en een bijdrage van mijn ouders. Werk in een baantje dat ik leuk vind. Studeer voor een schijnbedrag. Woon op een prachtige plaats midden in het centrum. Word 's ochtends wakker met de zon stralend in mijn gezicht. Doe veel leuke dingen, zoals sporten, uitgaan en naar interessante bijeenkomsten gaan. En vooral ontmoet ik veel mensen waarmee ik interessante gesprekken heb en een hoop lol maak. Mensen die me laten zijn zoals ik ben en me steunen in wat ik doe. Ik voel grote dankbaarheid voor deze verworvenheden en word als student steeds gelukkiger.

Thuiskomen en verbinden

Als je iets echt wilt, spant het hele universum zich samen om jou te helpen het te bereiken. [ii]

Alleen op je kamer zitten, lekker muziek luisteren, een boek lezen of het internet afstruinen. Het kan soms heerlijk zijn. Ik heb het nodig om me af en toe terug te trekken en tot mezelf te komen. Maar voor mij is het echte thuiskomen de verbinding aangaan met mensen. Dat vind ik heel moeilijk, het kost me veel energie, ik moet er veel voor ‘werken’. Maar het resultaat is bevredigend. Verbinden met anderen voelt als verbinden met jezelf. Thuiskomen is ook de verbinding krijgen.

Op dit moment in mijn leven ben ik op een hele intensieve manier bezig met verbinden. Ik doe namelijk emotioneel lichaamswerk. Dat is een soort therapie die als uitgangspunt kent dat alle ervaringen die je in je leven opdoet en die je niet verwerkt, zich op een of andere manier opslaan in je lichaam. Door lichamelijke oefeningen te combineren met gesprekken en een groepsproces, zoek je de spanning op en komen die ervaringen naar buiten. Dat gaat vaak gepaard met heftige, emotionele reacties zoals huilen, schreeuwen, agressie, woede en verdriet. Vele van die onverwerkte ervaringen stammen uit de vroege jeugd.

Mijn grote doorbraak was een maand geleden: ik kon de verbinding maken met mijn verdriet en het kind in mij. Ik heb nog nooit zó hard gehuild. Het kwam vanuit het diepste dat ik ken en het was zo intens. Het had te maken met thuiskomen, er mogen zijn op deze wereld. Een diep gevoel dat je mag zijn wie je ook bent, wat je ook doet. Je hoofd mogen neerleggen en je verdriet mogen hebben. Kind zijn, hoe oud je ook bent, en thuis mógen komen.

Dit verbinden is heel moeilijk. Het is een (groot) deel van jezelf loslaten, om weer een nieuw, dieper deel te ontdekken. Zekerheid opgeven om een nieuwe, grotere zekerheid te creëren. Je moet durven en je kwetsbaar opstellen. Zelf de beweging maken. Niet alleen naar mensen, ook naar je dromen, je wensen, je verlangens. Overal liggen mogelijkheden om je met je dromen te verbinden. Dat pad kent vele twijfels en heftige weerstand. Maar als je iets echt wilt, spant het hele universum zich samen om jou te helpen het te bereiken.

Het ‘ultieme’ thuiskomen

There is no way to happiness—happiness is the way.

Buddha

Wat ik wil bereiken, heb ik maar deels duidelijk voor ogen. Uiteindelijk wil ik rust vinden en tevreden en gelukkig zijn. Ergens ‘definitief’ thuiskomen. Hoe dat uiteindelijke ‘thuis’ er uit ziet en wat mijn plaats daarin zal zijn, is iets wat ik niet weet. Het beetje dat ik zo nu en dan daarvan mag ervaren, geeft een zodanig groots gevoel dat ik het nu al nauwelijks aan kan. Daarom weet ik dat ik er nog lang niet ben.

Wat ik wel weet is waar ik over ruim een jaar wil zijn, wanneer ik mijn Bachelor heb afgerond en de volgende grote uitdaging wacht. Mijn eindbestemming ligt namelijk voorlopig nog niet in Nijmegen, maar in de Verenigde Staten. Ik wil gaan studeren op Harvard of een andere prestigieuze Amerikaanse universiteit . Het is heel wat om dat te zeggen (laat staan hier op te schrijven), maar ik kan er niet omheen. En door het vaak te zeggen, schrijven en vertellen, dringt het steeds beter tot me door. Waarom wil die jongen dat?, zul je je afvragen.

Het zoeken naar mijn bestemming duurt al mijn hele leven en zal ook mijn hele leven blijven duren. Steeds weer ontdek ik een andere kant van mezelf: een eigenschap, een wens of een kwaliteit. Die zoektocht heeft mij geleerd dat ik een wereldburger ben. Dat ik andere culturen en landen interessant vind, meer ervan wil weten en er verblijven. Ook heeft de zoektocht mij laten zien dat ik veel om mensen geef, dat ik ze interessant vind en iets voor hen wil betekenen. Dat ik ze bij elkaar wil brengen en met elkaar verbinden. Ze thuis wil laten voelen bij mij en in de wereld. Ik heb gezien dat ik bepaalde kwaliteiten heb gekregen en ontwikkeld. Dat ik die verder wil ontwikkelen en goed wil worden in de dingen die ik belangrijk vind. Dat ik uitgedaagd wil worden en niet de makkelijkste weg wil kiezen, omdat ik van de weg met de meeste weerstand het meeste leer. Dat die uiteindelijke het snelste gaat.

In de afgelopen jaren ben ik steeds meer mensen tegen gekomen waarmee ik een verbondenheid voelde op één van deze vlakken. In de verschillende activiteiten die ik ontplooi zie ik dat ik steeds verder in de richting kom waar ik wil komen. Dat ik steeds meer mijn bestemming begin te vinden. Op Harvard studeren zal voor mij een grote mijlpaal zijn in het vinden daarvan. Daar kies ik een studie die helemaal aansluit bij mijn interesses. Studeer ik met mensen die op dezelfde weg zitten qua drijfveren. Word ik uitgedaagd om op alle vlakken uit te blinken en al mijn kwaliteiten in de strijd te gooien. En zal, na succesvolle afronding van de studie, een wereld open liggen waar ik kan doen wat ik voel dat ik moet doen. Om de wereld een klein beetje beter te maken en iets voor de mensen erin te kunnen betekenen. Dan ben ik op een (grote) bestemming en zal ik weer een thuis hebben gevonden.

Thuiskomen bij mezelf

“De goede strijd is de strijd die je voert omdat je hart het wil.(...)

De goede strijd is de strijd die gevoerd wordt in naam van onze dromen”[iii]

Al is Harvard een droom die ver weg lijkt, het zal zeker niet het eindstation zijn. Dat eindstation ligt nog verder weg, maar niet oneindig ver weg. Ik zal de zoektocht blijven vervolgen en zoeken naar mijn bestemming en mijn thuis. Elke keer dat ik weer een beetje meer thuis kom, voel ik me ook gelukkiger. De stappen van het leven doorlopen geven me een overweldigend gevoel. Ze geven me de kracht om verder te ‘werken’ en een nieuw stukje thuis te zoeken. De kracht om mijn verdere dromen achterna te gaan.

Één zekerheid hoop ik in dit zoeken naar mijn thuis nooit kwijt te raken: het gevoel dat mijn echte thuis in mij zit, diep van binnen. Daar waar ik nog weinig van af weet, maar dat me wel signalen geeft die mij in de goede richting van mijn bestemming leiden. Die wil ik volgen, want ze helpen me de strijd te voeren. Ze zijn onmisbaar en van onschatbare waarde. Daar kan ik altijd thuiskomen.

David Vermijs is student aan de KUN.

[i] Paulo Coelho. “De Pelgrimstocht naar Santiago. Dagboek van een Magiër”, p. 160

[ii] Paulo Coelho. “De Alchemist”

[iii] Paulo Coelho. “De Pelgrimstocht naar Santiago. Dagboek van een Magiër”, p. 62

4. Weg van huis, op weg naar thuis - Sander Oudenampsen

Zes jaar geleden raakte ik geïnteresseerd in de levensfilosofie die Boeddhisme heet. Een filosofie en een beoefening, waar ik veel inspiratie en ervaring uit heb geput. Meditatie, liefde, oprechtheid en eerbied waren en zijn dingen die mij op het Boeddhistische pad verder hebben gevoerd, en die me nog steeds elke dag inspireren. Diezelfde inspiratie bracht me ertoe om, een half jaar na mijn afstuderen, als vrijwilliger in een Boeddhistisch klooster in Thailand te gaan werken. In eerste instantie een halfjaar, maar ik heb er uiteindelijk acht maanden van gemaakt.

Nu ben ik net terug. Ik heb een interessante tijd achter de rug, uitdagend en zeer leerzaam. Een tijd waar ik mezelf en mijn eigen afkomst heb leren kennen. Een tijd waarin ik ook verdieping heb gezocht en gevonden, en de mogelijkheid heb gehad om mijn Boeddhistische beoefening uit te diepen en een onlosmakelijk deel van mezelf te maken. Twee weken geleden kwam ik terug uit Thailand. Ik arriveerde op Schiphol met een heleboel antwoorden, maar tegelijkertijd een heleboel nieuwe vragen.Thuisgekomen, of juist weg van huis?

Ik leefde daar in de Dhammakaya-tempel, een modern en groot klooster, waar veel monniken leven volgens de eeuwenoude kloosterregels, maar waar tegelijkertijd kantoorcomplexen prijken waar medewerkers en vrijwilligers budgetafspraken maken, agenda´s en werkstructuren opstellen, zoals in een moderne non-profitorganisatie. Het was dus misschien niet heel anders, zul je denken. En inderdaad, in het werk daar waren er zeker enige herkenningspunten, die me hebben geholpen de aanpassing te maken.

Maar de sociale relaties was een stuk moeilijker. Het was niet zo eenvoudig als ik aanvankelijk dacht om goede vriendschappen aan te knopen en op te bouwen, iets dat heel belangrijk is in zo´n gemeenschap. Ik werkte daar in een team van vrijwilligers en medewerkers die internationale gasten ontvangen en retraites voor hen verzorgen. Na zo´n vier maanden kwam ik erachter dat ik eigenlijk nog niemand van mijn teamgenoten echt goed kende. Het vereiste heel veel aanpassingsvermogen van mijn kant om te leren hoe je vrienden maakt met Thai. Het blijkt dat beleefdheid voor de Thai, zelfs als je elkaar al heel lang kent, toch nog heel belangrijk blijft. Zeg niets over wat er verkeerd is aan Thailand, want dat horen (met name de jonge) Thai niet graag. En wees altijd aardig en beleefd... Je hoeft de deur niet voor een Thai open te houden – maar je moet wel af en toe iets voor hem of haar kopen – meer dan wij Nederlanders zouden doen. Of gewoon ergens bij helpen. En zo kwam ik erachter dat het bij de Thai met name de dáden waren, de gunsten die je een ander bewijst die maken dat je goede vrienden wordt. In plaats van bij ons, waar het meer in dingen zit zoals elkaar begrijpen en aanvoelen, en dezelfde hobby´s of muziek kunnen waarderen.

Mijn broer e-mailde me zoiets als: ´ik begrijp wat je daar doormaakt, ik heb nu enkele maanden in Spanje gezeten en voel me hier zo´n vreemde eend in de bijt. En dan zit jij nog wel in Thailand, dat moet nog vele malen zijn´. Ik relativeerde dat een beetje. Maar eigenlijk zijn de Thai heel anders dan wij. Vraag een Nederlander op een lijstje op te schrijven wat hij zoals belangrijke waarden vindt en je krijgt zoiets als: ´integriteit, respect voor de ander en voor jezelf´. Vraag hetzelfde aan een Thai en je krijgt zoiets als ´eerbied voor monniken, eerbied voor je ouders en beleefdheid´.

Ik vond dat allemaal heel moeilijk. Op een zeker moment kwam ik over mijn problemen te spreken met een van de broeders daar, broeder Burin Thitakusalo. Ik weet nog heel goed wat hij antwoordde: ´Het gaat er niet om of het westen of oosten beter is, daar kom je geen stap verder mee. Het gaat erom dat we gezamenlijk een Boeddhistische cultuur opbouwen,    met het beste van beide werelden´. Hij raadde me aan het niet allemaal zo zwart-wit en moeilijk te zien en dat heeft me echt geholpen.

Na vijf maanden hard studeren begon ik de Thaise taal ook al redelijk meester te worden. Toen kwam ik erachter dat als je de taalbarrières overwon, je toegang vond tot meer informeel contact, en dat was eigenlijk heel vergelijkbaar met het contact wat ik hier had met Nederlanders. En zo bleek dat zo heel verschillende mensen toch heel wat met elkaar gemeen hadden.

En zo begon ik me dus steeds meer thuis te voelen in het klooster. Ik begon het leven er steeds meer te waarderen. De eenvoud, dat je zo weinig dingen van jezelf hebt, maar toch dat je voelt dat je heel veel hebt. Dingen samen doen, dingen in eenheid en eendracht doen. Samen mediteren, soms met zijn duizenden tegelijk. Samen chanten. Samen schoonmaken. En de energie. Je inzetten om de prachtige ervaring van een meditatief en boeddhistische leven met anderen te delen. Een energie die anders dan in het gewone leven dat ik hier heb in Nederland, want hier word je gedreven door stress en tijdslimieten en daar door grootse idealen en saamhorigheid. En zo ontdekte ik vele mooie dingen, waar ik me mee identificeerde, die een deel van me werden en die ik wilde meenemen naar Nederland. Dit heeft bij mij ook steeds meer de gedachte doen opkomen dat ik op een dag ook een monnikspij aantrek en het monniksleven begin. Eenvoud, eenheid en energie. En houden van anderen als een grote familie, een familie zonder grenzen.

Natuurlijk zijn er nog dingen die ik heel moeilijk vind. Zo ben ik gewend om overdag heel hard te werken en ´s ochtends en ´s avonds juist niet. Mijn oude werk- en rustschema, dat ik inmiddels weer heb opgepakt. Maar in Thailand werkt dat niet. Het hete weer stond het niet toe om keihard te werken, dus werk je de hele dag door op een rustig tempo. Maar dat was wel heel moeilijk om aan te wennen. En daarnaast de privacy. Gewoon een moment voor jezelf en op jezelf, dat was er daar weinig bij. Dat moest ik echt opzoeken.

En uiteindelijk ben ik weer in Nederland, sta ik weer op Schiphol. Ik moet weer wennen aan de haast, aan de directe en harde communicatie. Maar aan de andere kant is het hier weer een stuk ordelijker, en hoef je niet telkens een schietgebedje op te zeggen voor je een auto instapt en je in het levensgevaarlijke Thaise verkeer begeeft.

En ben ik nu thuisgekomen? Ik weet het niet. Sommige dingen zijn hier zo vert rouw d, maar sommige dingen zijn hier gewoon niet te vinden. Nederlanders zijn nu eenmaal niet zo bezig met het Boeddhisme. Maar voor mij is het een uitdaging om komende tijd na te gaan of ik hier mijn Boeddhistische thuis kan bouwen. Ze hebben me in een meditatiecentrum in België behorend bij dezelfde tempel, gevraagd of ik er wil komen werken als vrijwilliger. Daar heb ik ja op gezegd. En zo ga ik een nieuwe tijd tegemoet. Een tijd waarin ik deze zo verschillende werelden bijeen probeer te brengen, niet tot een eenheidsworst, maar tot een betekenisvolle harmonie. Daarvoor moet ik nog veel leren – zowel over de Thaise cultuur als mijn eigen cultuur. En zo kom ik thuis en ga ik tezelfdertijd op zoek.

Sander Oudenampsen (25) is afgestudeerd Arbeids- en Organisatiepsycholoog. Hij werkt als vrijwilliger in een Thais klooster en meditatiecentrum in België

5. THUIS

Op een plek

waar je de stilte

nog kan horen,

waar de haan kraait

bij het ochtendgloren,

daar ben ik thuis.

Vandaar ben ik gekomen.

Ook daar zal ik weer gaan.

Voor onderweg

heb ik dit thuis

met me mee genomen,

opdat het niet

verloren

zal gaan.

Meike Oosterwijk

6. Over en uit, definitief thuis? - Theo Koster

Jaren geleden, op mijn eerste werkplek in Schiedam, kreeg ik op zondagmiddag bericht dat iemand stervende was en mij nog graag wilde zien. Het was een zeer oude, ietwat excentrieke dame die mijn hart gestolen had. Ik stapte direct op mijn fiets het winterweer in. Ze was zeer helder van geest en zat in haar stoel. Ons gesprek was luchtig; belangrijke zaken waren eerder besproken. Ik vertelde haar, door wat voor weer ik naar haar toe was gekomen, en sprak gekscherend de verwachting uit dat zij, als ze zo meteen boven kwam, zou zorgen dat ik niet door de hagel terug naar huis moest. Lachend zegde ze mij dit toe en stierf enkele momenten later. Toen ik naar huis fietste scheen de zon.

Thuiskomen is een kunst, en dat geldt ook voor het loslaten van de plek of omgeving, waar je je geworteld had, je op je gemak voelde, bemind werd, woedend, tevreden, verdrietig kon zijn. Het leven leert je deze kunst, mits je dit leven met zijn hoogte- en dieptepunten ook werkelijk bij jezelf toelaat. Dit lijkt vanzelfsprekend, maar is het niet. Elders in dit nummer wordt beschreven de kunst van thuiskomen. In dit artikel borduur ik hierop voort. Eenmaal thuis zul je dit vroeg of laat moeten verlaten. Hoe zal dat zijn? Waar kom ik terecht? Of houdt op een zeker moment alles gewoon op?

Naarmate ik ouder word en leven minder vanzelfsprekend is, merk ik dat thuis zijn, een thuis hebben, voor mij geen eindstation is. Ik geniet van het leven dat ik leid. Toch betrap ik mijzelf erop, dat ik dit leven aan het relativeren ben. Ik zoek vaker de stilte en de eenzaamheid en vraag me af: is dit het nu? Ik realiseer me, dat je deze vraag op verschillende manieren kunt verstaan. Mij worden deze mijmeringen ingegeven vanuit oprechte nieuwsgierigheid; wie of wat staat me te wachten als ik mijn huidige thuis achter me moet laten?

Mijn thuis achter me laten is nu nog een kwestie van moeten en geen vrije keus zoals bij bovengenoemde dame, die alles wat ze geweest, ervaren, gedaan had bewust en opgeruimd  kon loslaten. Menigmaal mocht ik aanwezig zijn bij mensen die ‘het moeten achterlaten’ in de ogen keken. Iedere keer was dit uniek en heel bijzonder, ongeacht of het een familielid, een medebroeder, een bekende of iemand was met wie ik als pastor contact had. Ik heb gemerkt, dat het moeten achterlaten gemakkelijker gaat naarmate je ook werkelijk iets achter te laten hebt. Dit klinkt paradoxaal. Mensen die intens geleefd hebben kunnen dit leven, als het echt niet meer anders kan, ook werkelijk loslaten. Heel anders is dit met mensen die zorgvuldig op hun leven gepast hebben, opdat hun niets zou overkomen. De leeftijd waarop je voor het blok gezet wordt blijkt naar mijn ervaring secundair. Naarmate je ouder wordt krijg je meer kansen om hierover te mijmeren, maar niet ieder neemt deze kansen en je haalt snel in als het eropaan komt. Loslaten is inderdaad geen prestatie maar een kunst die primair verbonden is met het feit of je echt geleefd hebt met alle emoties die ons leven oproept zoals lachen en huilen, angst en vert rouw en, zien en afzien.

Naast mijn werk in de Studentenkerk ben ik actief in het jongerencentrum Onder de Pannen. Dit centrum is gezellig ingericht, op aanwijzingen van jongeren. Elke groep wordt persoonlijk ontvangen met een kop koffie en thee, opdat ieder zich er thuis gaat voelen. Dit laatste heb ik niet in de hand; ik ben slechts voorwaarden scheppend. Toch doet het me altijd weer goed als ik soms tijdens de ontvangst al zie, dat de schoenen uitgaan. Dit is voor mij een teken, dat betreffende zich op het gemak voelt. Op gelijke wijze stel ik me voor, dat er op mij gewacht en naar mij uitgezien wordt, op mij als lid van die grote groep mensen, die met mij deze wereld bewoont.

Ik moet denken aan de vaak geciteerde uitspraak: “In het huis van mijn Vader zijn vele woningen.”(Joh. 14,2). Het werd en wordt nog steeds gebruikt als een troostende uitspraak naar anderen. Mensen hielden en houden zich deze uitspraak voor ter bemoediging: ook voor jou, ook voor mij is er ergens wel een plekje bij God. Lang heb ik in dit vert rouw en geleefd, maar ik vraag me nu af: zou het werkelijk zo zijn, dat Degene die naar ons uitziet verschillende woningen heeft moeten inrichten om ons gastvrij te ontvangen? Zo’n ultieme verdeeldheid stuit me tegen de borst.

In mijn middelbare school- en in mijn studententijd werden allerlei groepsbanden, waarin ik geborgen én opgesloten zat, opengebroken. Met de komst van de Beatles en Stones gingen ook jongens en mannen zich in haardracht van elkaar onderscheiden, en dat gebeurde op veel meer terreinen in onze samenleving. Dit proces heeft zich voortgezet in de ontzuiling: het wegvallen van kerkelijke en sociale grenzen; in de mondialisering: het wegvallen van het ijzeren gordijn in Oost Europa en van de apartheid in Zuid Afrika; en in de zogenoemde postmoderniteit: het wegvallen van de grote verhalen, waarin iedereen moeiteloos een plaats had, centraal of marginaal. Het resultaat is een multiculturele en multireligieuze samenleving met een grote nadruk op ieders individualiteit en uniciteit. Op het eind van mijn studententijd vond ik mijn huis en kwam ik thuis bij de Dominicanen, een Orde van kloosterlingen waarin grote aandacht is voor ieders individualiteit en eigenheid naast een nadruk op de onderlinge band, de broederschap.

In vrijheid en met respect voor elkaars eigenheid samenleven kost moeite. Vele studenten worstelen met verborgen eenzaamheid: je ziet het niet aan hen; het komt in gesprekken ter sprake.  Achter een vriendelijk en zelfbewust gezicht blijkt vaak verwarring schuil te gaan. Het verbaasde me niet, dat de losse exemplaren van het vorig nummer van Proviand met het thema ‘Angst’ binnen een mum van tijd allemaal meegenomen waren. Er is een groot verlangen persoonlijk te worden en diepgaand te dialogiseren, maar dit blijkt binnen de huidige samenleving, waarin enerzijds de verschillen tussen mensen zo groot zijn en anderzijds het ontbreekt aan verbanden die ons uitnodigen elkaar aan te spreken, niet eenvoudig. De vele conflicten en het soms grove geweld binnen klein verband en op wereldwijde schaal vind ik verschrikkelijk. Het doet me niet wanhopen, integendeel; voor ervaar dit tevens als een soort groeistuipen. Elke dag opnieuw, als ik in de Studentenkerk ben, geniet ik van de diversiteit aan studenten die over de vloer komt. Bont is de variëteit in studierichting, ras, kleur, geloof en cultuur en men voelt zich er op het gemak. Makkelijker dan ikzelf dit doe zie ik deze studenten met elkaar in gesprek gaan en daaraan plezier beleven. Dit stemt mij hoopvol; wat hier in de Studentenkerk kan moet ook op grotere schaal kunnen.

Tegen deze achtergrond heb ik opnieuw Johannes opengeslagen om te zien, of hij werkelijk spreekt over een huis met vele woningen. Dat doet hij inderdaad in de Statenvertaling en in de zogenoemde ‘Petrus Canisius’ vertaling die tot 1978 veelvuldig gebruikt werd in de r.k.kerk. In de Willibrordvertaling van 1995 lees ik: “In het huis van mijn Vader kunnen velen hun verblijf houden”. De grondtekst, het Grieks, laat voor zover ik dat kan beoordelen met mijn kennis van het Grieks, beide interpretaties toe. Ook een vertaling wordt gekleurd door de context waarbinnen deze ontstaat. Het zal duidelijk zijn, dat ik leef vanuit de huidige context.

Eens zal er een eind komen aan mijn leven en zal ik de orde van de Dominicanen moeten loslaten. Hoe dat zal zijn? Ik verwacht dat er naar mij uitgezien wordt, zoals ik dat doe met jongeren in Onder de Pannen. En zoals sommige van deze jongeren hun schoenen uitdoen, zo zal ik wellicht de schroom voor de vreemde en het opgesloten zitten in mijn eigen uniciteit afleggen om vrij en ongedwongen met ieder te genieten van het leven dat we delen. We zullen dit doen in de directe nabijheid van Degene die ons nu al voortdurend hiertoe uitnodigt, en die onze grenzen, zwakheden, en onvermogen kent.

Het verhaal, waarmee ik dit artikel begon, krijgt gaandeweg vorm in mijn eigen leven. Was het toeval, dat op de terugweg de zon scheen? Nee, natuurlijk niet. Eens zullen alle wolken verdwijnen, alle obstakels die ons van elkaar en van onze oorsprong vervreemden.

Theo Koster is dominicaan en pastor in de Studentenkerk.

7. HOME SWEET HOME - Florence Boekitwetan

Ik ben een derdejaars studente uit Indonesië en woon hier al bijna 3,5 jaar. Het  was wel moeilijk toen ik hier voor het eerst op kamers ging wonen. Ik woonde eerst bij mijn oom en tante, dat gaf me een veilig gevoel. Ik kon met hen praten, mijn verhalen aan hen kwijt en om advies vragen. Toen ik eenmaal op kamers woonde, heeft het een paar maanden geduurd voordat ik me hier ‘thuis’ voelde.  Het was wel heel anders.  Ik voelde me hier alleen. Iedereen was met zichzelf bezig en niemand leek geïnteresseerd in het feit dat er een nieuwe meisje uit het buitenland was komen wonen. Er was dus niemand die gezellig langs kwam om te praten om maar iets te noemen. Inmiddels voel ik me hier wel thuis op mijn kamer; het is een plek geworden waar ik rustig kan denken, uitrusten en mijn eigen dingen kan doen, met of zonder vrienden. Verder heb ik hier alles wat ik nodig heb in mijn kamer (lees: internet ).

Toch zijn er momenten dat ik veel last heb van heimwee. Vooral als ik gestresst ben, bijvoorbeeld tijdens de tentamens, maar ook in de vakanties omdat iedereen weggaat met zijn familie en gelegenheden waarbij ik graag bij mijn familie ben. Zoals met de propedeuse-uitreiking, feestdagen en vooral op mijn verjaardag omdat het in de zomervakantie is (iedereen is plotseling verdwenen!). Ik heb soms ook heel plotseling tijdens het eten met vrienden dat ik een heimweegevoel krijg (hier mis ik one lekkere Indonesische eten met sambal!). Verder als ik met mijn vrienden klets, mis ik de humor en grapjes van thuis. En als ik honden zie, dan ga ik mijn honden missen. Ik heb thuis twee schattige Malteser leeuwtjes.

Zodra ik heimwee begin te krijgen moet ik eerst zuchten (dit werkt hoor!), daarna probeer ik me te concentreren op wat ik aan het doen ben. Na een tijdje vergeet ik dan weer dat ik  heimwee heb. Verder kijk ik vaak naar foto’s van mijn familie (inclusief mijn honden) – die goede tijden- en laat ik mijn emoties even de vrije loop. Daarna zet ik mijn heimwee weer aan de kant en ga ik verder werken of andere dingen doen (back to reality).

Het heimweegevoel heeft een invloed op mijn dagelijks leven. Soms heb ik het gevoel dat ik niet helemaal mezelf kan zijn en dat vind ik wel vervelend. Thuis ben ik de fun-maker en hier moet ik altijd twee keer nadenken over wat ik ga zeggen omdat de mensen hier een heel ander gevoel voor humor hebben. Ik merk ook dat ik me heel anders gedraag als ik bij Nederlanders ben (de serieuze en strenge ik) dan wanneer ik bij mensen uit andere landen ben (lees: uitwisseling studenten).

Wanneer ik hier thuis kom, moet ik eerst een paar dingen doen (een soort van ritueel) voordat ik me echt thuis voel. Zodra ik binnen ben, doe ik meteen mijn thuiskleren aan;  gewoon wijd T-shirt en een wijde broek (die meerekt als je veel eet). Daarna schop ik mijn schoenen uit en loop op blote voeten in mijn kamer rond en zet de verwarming hoger, soms op het tropische af.

Misschien lijkt het wel raar, vooral voor mensen die nog nooit van huis zijn weggeweest. Zij kunnen hier echt van opkijken, maar iedereen heeft nu eenmaal zijn eigen manier van doen en laten. Het lijkt me leuk om een keertje van andere mensen te horen hoe en wat ze doen om zich thuis te voelen als ze ver van huis zijn.

Florence Boekitwetan is student aan de KUN.

8=op verzoek verwijderd

Valerie van Zessen is student religiestudies

9. …Thuis ver van huis - Judith Soons

Op het moment van schrijven zit ik twee maanden in Duitsland. Hier heb ik een aardig idee gekregen van hoe belangrijk het is om ergens thuis te kunnen komen. Thuiskomen is voor mij dat er een plek is waar je je veilig kunt voelen. Waar het niet uitmaakt wat je doet. Het mooiste is natuurlijk als er mensen zijn met wie je kunt praten over de dingen die er gebeurd zijn of dingen waarover je je zorgen maakt. Thuis wordt niet bepaald door waar je bent, maar met wie je bent. Op de meest lelijke plek kun je je thuis voelen als je vert rouw de mensen om je heen hebt.

Voordat ik naar het buitenland ging had ik altijd het idee dat mijn thuis overal en nergens was en dat het dus niet uitmaakte waar ik was. Daarom wilde ik ook graag weg; nieuwe culturen leren kennen, dingen ontdekken. Het leek me vreselijk om mijn hele leven in hetzelfde kringetje rond te draaien. Ik had me dan ook voorgenomen tussendoor niet naar huis te gaan, om te kijken hoe dat zou bevallen en omdat ik wilde kijken hoe het was om op mezelf aangewezen te zijn. Dat bleek echter, zeker de eerste dagen, toch heel wat minder leuk te zijn dan ik dacht.

Ik had het grote geluk een kamer gekregen te hebben van de Studentenhuisvesting hier, zo hoorde ik toen ik daar aankwam. Ik ging er naar toe en trof een nette, maar lege kamer aan. Ganggenoten waren niet te bekennen. Ik had geen idee waar ik heen kon, want ik kende niemand. Het was alsof ik geen thuis meer had. Ik stond er alleen voor en kon alleen een kwartier per dag mailen. Het voelde alsof ik tussen de wal en het schip gevallen was; ik had het oude ‘thuis’verloren en nog geen nieuw gevonden. Eenzaamheid is wel een gevoel dat daarbij hoort.

Gelukkig heeft de mens meestal een bewonderenswaardig vermogen om zich aan nieuwe omstandigheden aan te passen. Ik leerde al snel mensen kennen via de talencursus die ik deed. Met hen trok ik een beetje op. Ze kwamen uit alle delen van de wereld: Polen, Singapore, Japan, Australië, Engeland, Chili, Mexico en noem maar op. Wat ze vertelden was heel interessant en ze waren ook best aardig, maar de contacten waren oppervlakkig en vluchtig en dat vond ik jammer. Na een paar weken kreeg ik internet op mijn kamer en daar is veel leuks op te ontdekken. Het is zo echt veel makkelijker om contact te houden.

Ook het praten viel in het begin tegen. Ofschoon ik de taal al machtig was, had ik soms het idee tegen een muur op te lopen als ik wat spontaans wilde zeggen. Ik kon niet snel genoeg de woorden vinden en dan was de opmerking die ik wilde maken niet meer relevant. Bovendien blijft er, misschien door de taal, toch een verschil bestaan tussen de ‘buitenlanders’en de Duitsers. Niet met de studenten die veel met buitenlanders optrekken, maar vooral onder mijn Duitse studiegenoten heb ik echt het idee dat ze je niet als een van hen beschouwen. Natuurlijk is dat ook zo, je bent er maar een paar maanden en gaat dan weer weg en je kunt je niet altijd zo makkelijk uitdrukken als zij dat doen.

Natuurlijk besef ik dat mijn situatie helemaal niet zo erg is. Ik ga over een paar maanden weer terug en een deel van mijn ‘thuis’ komt op bezoek. En waar ik erg mazzel mee heb, is dat mijn vriend in een andere stad hier in de buurt studeert. In geval van nood of gewoon als het even niet zo lekker gaat, kan ik hem mailen en we zien elkaar regelmatig. Eigenlijk is het wel heel gek; het is een stukje van thuis dat je mee neemt. Hij is vert rouw d en hij kende mij al voordat ik naar Duitsland ging. Ik heb ook echt meer het idee thuis te zijn als hij erbij is. Toch hebben we er wel bewust voor gekozen elk in een andere stad te gaan studeren en dus ook een eigen netwerk van mensen op te bouwen waar we mee op trekken. Onze relatie komt hierdoor in een nieuwe context en dat maakt het soms best lastig. Ik heb het idee dat het oude ‘thuis’en het nieuwe ‘thuis’ vaak verschillend en niet altijd met elkaar te combineren zijn. Het verwondert me dan ook niet dat bij veel buitenlandse studenten met een relatie deze beëindigd wordt.

De eerste weken waren soms ondanks de gunstige omstandigheden best moeilijk, maar langzamerhand heb ik een aantal mensen om me heen met wie ik veel optrek en veel dingen onderneem, mensen die ik graag mag. Natuurlijk zijn het nog steeds geen heel diepgaande contacten, zoals je dat hebt met mensen die je jaren kent, maar ik amuseer me wel. Ik heb foto’s aan de muur gehangen en zo mijn tijdelijke kamer een beetje van mij gemaakt.

Zeker is dat het een heel zinnige periode is, waar ik veel leer. Wat ik vooral geleerd heb, is dat een goed thuis hebben heel waardevol is en dat het kost tijd om het op te bouwen. Een omgeving, dingen en mensen in die omgeving, moeten ‘eigen’ en vert rouw d worden. Als dat lukt denk ik dat je je thuis kunt voelen, waar je ook bent.

Judith Soons is afgestudeerd psychologe en student Geschiedenis.

10. Thuis komen - Arno Vroom

Wat kan ik nog meer doen? Moet ik niet nog meer solliciteren? Hoe kan ik groeien? Hoe kan ik die twijfel overwinnen? Wanneer ervaar ik die flo w? Hoe zou die nieuwe baan zijn? Hoe kan ik meedraaien in the circle of life, in de wereld van veranderingen? Onze samenleving verandert immers voortdurend. Veranderingen waar ik hoe dan ook in meega.

…Plotseling is het stil…

…De zon straalt en ik loop door de stad te slenteren. Het is zondag. Een dag waarop velen uitslapen. Een dag waarop de stad lijkt uitgestorven. Vandaag is de drukte van de stad veranderd in een rustige stad. De drukte lijkt wel even weggevloeid. Al lopend lijkt het of bij mij ook de drukte, the circle of life, wegvloeit. Ik hoor de vogels en zie een aantal verdwaalde omstanders.

Op zo’n moment. Een moment waar niks hoeft, waar ik ook van mezelf niks verlang, maar met volle teugen geniet van de omgeving lijkt het alsof ik ben thuis gekomen.

Thuiskomen. Een begrip waarbij de wereld en mijn hoofd tot stilstand lijken te komen. Omdat ik wil veranderen, ervaar ik nauwelijks momenten van thuiskomen. Immers stilstand is iets anders dan veranderen. Dit lijkt een paradox, immers thuiskomen (door stilstand) zie ik als iets moois.

Zo keek ik er vroeger tegenaan. Eigenlijk vond ik het ook eng. Is stilstand niet achteruitgang? Is thuiskomen niet een achteruitgang?

Ik wil hier niet uitweiden over de vraag of stilstand achteruitgang is, maar mijn ervaringen nu laten mij zien dat thuiskomen helemaal geen stilstand inhoud of in ieder geval geen achteruitgang. Wanneer ik thuiskom en stil word, word ik een onderdeel van het geheel. Dit biedt de mogelijkheid om vanuit mezelf beter te anticiperen op mijn omgeving en visa versa. Zo ontstaat er in mijn ogen een subtiele collectieve energie! Het rare is dat de veranderingen ook subtieler worden. Eigenlijk sneller gaan. Dus veranderingen staan gelijk aan stilstand?

Af en toe heb ik het gevoel thuis te komen. Op zich al een hele ontwikkeling vergeleken met vroeger. Ik houd me er niet veel mee bezig, maar ik zou het mooi vinden om voor altijd thuis te komen. Thuis te komen bij je hart, je geest, je gevoel en vloeiend als water met de veranderingen mee kunnen gaan. Het leven leven!

Arno Vroom is werkzoekend en afgestudeerd aan de opleiding Bedrijfswetenschappen.

11. Een thuisloze vrouw aan het woord

Ik woon in het MFC.* Als iemand een paar jaar geleden had gezegd, dat ik in het MFC zou wonen, dan had ik hem eens goed aangekeken en gezegd dat hij niet goed snik was! Het MFC, stel je voor! Daar wonen toch verslaafden, de moderne ‘born loosers’  Daar had ik niets mee van doen. Het idee al! Ik moest toch wel verrekt diep gezonken zijn als ik daar terecht kwam. Ondenkbaar voor mezelf, zoiets.

Ik kon er toch op wijzen, dat ik al zeven jaar met een vriend samenwoonde in een mooie maisonnette. Ik zorgde voor het huishouden, hij werkte hard in de bouw. In het weekend gebruikten we, door de week niet. Van vrijdagavond tot zondagavond leefden we op de coke. Maandagmorgen begon de werkweek weer. Dit hebben we jaren volgehouden.

Ik heb een zoon van in de twintig. Hij woont op zichzelf en studeert. Zijn vader gebruikte heroïne; uit nieuwsgierigheid heb ik die wat bruin gevraagd, en voordat ik het wist was ik ‘hooked’. Ik heb zelfs enige tijd gespoten, maar dat doe ik niet meer. Ik gebruik t rouw ens allang geen heroïne meer, alleen nog maar wit.

Thuisloosheid kwam bij anderen voor, zeker niet bij mij. En zo was het ook. Maar dat zou veranderen. En niet zo zuinig ook. De voortekenen van die veranderingen zag ik niet. Of beter gezegd, die wilde ik niet zien. Ik wilde er eenvoudig niet aan, totdat het onheil onafwendbaar toesloeg.

Eerst enkele waarschuwende stoten, schoten voor de boeg. En tenslotte de finale knock-out. Ineens en totaal. Mijn man weggevoerd door enkele politieagenten, toen ruzie met de buren over vermeende overlast, vlak daarna de sociale dienst, die me vertelde dat ik vanwege onderhuur onterecht huursubsidie had gevangen, die ik zonder pardon moest terugbetalen. Dat kon ik niet. Zonder overgang zat ik ineens versuft op de straat. Ik besefte eigenlijk niets. Ik vertoefde in het duister van de nacht op straat, alleen en met een huurschuld als een molensteen om mijn nek. In de kou, schuilend voor de hagelbuien, werd ik zelf een deel van die duisternis, doornat, slapend in bushokjes, overdag in de stad; waar anders? Maar na een aanvankelijk gevoel van totale reddeloosheid wende het leven op straat verrassend snel. Ik werd immuun voor alles wat mensen over mij dachten of zeiden. Ik hoorde het niet meer. Van het bestaan van een maatschappelijke opvang wist ik niet, totdat iemand me wees op het bestaan van ‘Arcuris’. Daar kon ik een plaatsje voor de nacht bemachtigen. Ik heb er een half jaar geslapen.

Ik leefde een geconditioneerd leven: iedere dag hetzelfde ritme, dezelfde verveling, dezelfde pijnlijke voeten, dezelfde regen, want de zon zag ik niet meer; op commando opstaan in Arcuris. ontbijtje, de straat op richting stad, naar de dagopvang, en maar zitten op een stoel, de eentonige lange wandeling terug naar Arcuris, iedere dag weer, warme maaltijd en vlug slapen, want ik was moe, moe van alles. Leven op de automatische piloot. Maar soms was er het heldere beeld van de catastrofe. Dat beeld maakte me angstig en in de conditie, waarin ik zat, kon ik het er niet bij hebben. Dat beeld moest weg, weg! Maar hoe? In mijn totale verwarring dacht ik vindingrijk te zijn en sloot als een idioot verbonden, waarvan ik kon weten dat die hoe dan ook geschonden zouden worden. Maar, dacht ik, ze hadden ook hun voordelen. Ik vergat de realiteit en dat was nu precies wat ik wilde. Weg met die vreselijke waarheid. Geen verdriet meer! Weg ermee!

Mijn vriend kwam vrij. Ik sliep niet meer in Arcuris. Ik wilde bij hém zijn, samen; we vonden een beschut plekje in de stad, verscholen achter een muur, droog en uit de wind. Daar sliepen we met zijn tweeën, door niemand gestoord. We probeerden niet alleen onze problemen te vergeten, ons verdriet, nee we probeerden alles te vergeten. Dus ook de goede dingen, mijn zoon, mijn ouders en eigenlijk alles wat ons dierbaar was. Ook de afbetalingen vergaten we.

Zo leefden we weer van roes tot roes.

Het onvermijdelijke gebeurde toch. Sinterklaas, Kerstmis, Nieuwjaar: verschrikkelijke dagen voor ons. Ze riepen herinneringen op, te pijnlijk om te dragen en confronteerden ons meedogenloos met alles, wat wij kwijt waren geraakt. We probeerden ons verdriet, onze eenzaamheid te onderdrukken, namen steeds vaker een pijpje, raakten ongekend opgefokt, maakten luidruchtig ruzie met elkaar, met jan en alleman. Juist die mensen, die zo nodig goed moesten doen in de kersttijd riepen een ongekende irritatie bij ons op. Het liep volkomen uit de hand. Wegens geweldpleging werd mijn vriend wederom gearresteerd.

En zo zit ik dan nu in het MFC, in een soort dierenasiel, maar dan voor mensen; ik hoor  ineens bij die mensen, die bij niemand horen. Ik kom echt niets tekort en alles is oh zo keurig en oh zo netjes geregeld: eten, drinken, wassen, hygiëne. Maar niets, maar ook niets is van mij: ik kan niet kokkerellen, wat ik toch zo graag doe; ik moet een slaapkamertje met twee anderen delen, kan het fotootje van mijn zoon nergens ophangen, geen plantje neerzetten of een tafelkleedje schikken; ik mag zelfs niet gaan slapen voor half tien ’s avonds, ook al ben ik doodmoe.

En toch, langzaam, stapje voor stapje, komt mijn besef van de werkelijkheid weer boven. Ik ben van de berg gerold en lig nu nog in de kuil. Midden tussen de scherven van mijn illusies. Het grote vuur geblust, op een paar vonkjes na.Vonkjes, die ik dag na dag probeer aan te blazen, waarvan ik hoop dat het eens een nieuw vuur zal worden. Doet me denken aan het kunstwerk in de straatkerk: gesloten handen, die voorkomen dat het flakkerend vlammetje dooft, maar die geopend het zuurstof geven, nieuw leven. Ik ga t rouw ens weer naar de straatkerk, praat er over de zin en onzin van het leven, over wat het leven me geleerd en afgeleerd heeft. Vroeger vond ik dat niet belangrijk, eerlijk gezegd flauwekul. Maar nu kwam ik het geloof op straat tegen: mensen, die in mij geloofden en naar mij luisterden, voor wie ik iemand was. In het MFC worden me door hulpverleners gereedschappen aangedragen. Ik grijp ze met beide handen aan. Met mijn goede ouders – verwijt ze niets! – heb ik weer goed contact. Tot tranen toe bewogen waren ze, toen ik hun laatst iets van mijn schuld terugbetaalde.

Waarachtig het werkt! Soms tot mijn stomme verbazing. Ik krijg weer adem. En af en toe, heel even en nog in de verte heb ik een droom: weer een eigen huis, mijn zoon op visite, mijn ouders te eten. Heel langzaam, heel kwetsbaar voltrekt zich in mij het verbazingwekkende wonder van het ontwaken uit een duivelse roes.

Ik kom weer tot leven. Tot redelijk denken, tot mens-zijn.!

MFC is het Multi Functioneel Centrum in Nijmegen: een 24-uurs dag- en nachtopvang met gebruikersruimte voor drugsgebruikers.

Opgeschreven en bewerkt door Fons Meijers (pastor straatkerk van Nijmegen) in samenspraak met een thuisloze v rouw .

12. Passage

Hoe een rectificatie tot een nieuwgeboorte leidt…

In het vorige nummer van Proviand sloop een fout in het gedicht van Lucebert (pg. 4, regel 2: het woord ’schoonheid’ viel een keer weg). Chris Bremmers zag dít en tevens de mogelijkheid tot een nieuwe rubriek. In Passage geven we een podium voor het bespreken van een gedicht dat inhoudelijk aansluit bij het thema. Voor het thema ’thuiskomen’ geeft hijzelf de aftrap. Het gedicht staat op de pagina hiernaast, het commentaar volgt hieronder.

ik tracht op poëtische wijze

dat wil zeggen

eenvouds verlichte waters

de ruimte van het volledig leven

tot uitdrukking te brengen

ware ik geen mens geweest

gelijk aan menigte mensen

maar ware ik die ik was

de stenen of vloeibare engel

geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt

de weg van verlatenheid naar gemeenschap

de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg

zou niet zo bevuild zijn

als dat nu te zien is aan mijn gedichten

die momentopnamen zijn van die weg

in deze tijd heeft wat men altijd noemde

schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand

zij troost niet meer de mensen

zij troost de larven de reptielen de ratten

maar de mens verschrikt zij

en treft hem met het besef

een broodkruimel te zijn op de rok van het universum

niet meer alleen het kwade

de doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig

maar ook het goede

de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte

morrelen

ik heb daarom de taal

in haar schoonheid opgezocht

hoorde daar dat zij niet meer menselijks had

dan de spraakgebreken van de schaduw

dan die van het oorverdovend zonlicht

Uit: Lucebert, Van de afgrond en de luchtmens. De eerste vier bundels

Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 1999, p. 46

Tot zichzelf komen - Chris Bremmers

Dit gedicht is het tweede gedicht uit de ‘dubbelbundel ‘Apocrief/De analphabetische naam’ uit 1952, die het eigenlijke debuut vormt van Lucebert. ‘Apocrief’ duidt op een ‘onecht’ of niet authentiek geschrift. ‘De analfabetische naam’ verwijst naar de taak die Lucebert zich stelt in zijn eerste gedicht. Daarin neemt Lucebert afscheid van een oud schoonheidsideaal en van de oude dichterlijke gestalte die hij zich had aangemeten. Daarnaar verwijst de ‘stenen of vloeibare engel’ uit de tweede strofe van dit gedicht. Dat afscheid gaat gepaard met een terugkeer naar een oorsprongsdimensie aangeduid door ‘de analfabetische naam’, een dimensie die nog vóór (en voorbij) de vert rouw de ‘alfabetische’ taal of symbolische orde ligt. Die terugkeer is ook een beweging op weg naar een nieuwe bestemming die wordt aangeduid in dit tweede gedicht: ‘de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen’. De oorspongsdimensie wordt hier opnieuw vertolkt door bronnen (‘waters’) die kennelijk alleen vrij komen en openbaar worden (‘verlichting’) door een soort van ‘eenvoud’. Ik vermoed dat die eenvoud bestaat in niets anders dan de ‘levenservaring’ zelf in de enkelvoudige en radicale zin van de ervaring ‘te leven’ of ‘er te zijn’. Een ervaring die expliciet wordt vertolkt in een ander gedicht uit de bundel ‘er is ik en er is’.

Ik wil in mijn overweging hier vooral even stilstaan bij de betekenis van ‘thuiskomen’ als ‘tot zichzelf komen’. Dit gedicht is namelijk ook het tweede van de vier zogeheten ‘roepingsgedichten’ uit de ‘Analphabetische naam’, waarin Lucebert de roeping tot zijn dichterschap dichterlijk vertolkt. Lucebert komt daarin dus ‘tot zichzelf’, niet alleen als dichter zoals we nog zullen zien, maar eerst en vooral als mens. Hij krijgt en noemt in de loop van deze bundel letterlijk zijn eigen naam (Lucebert betekent ‘lichtgeboorte’) en verwerft door zijn eerste verwoording naam en faam als dichter.

Het ‘volledig leven’ is geen ‘ideaal leven’ en evenmin het louter feitelijke leven zoals zich dat nu eenmaal laat constateren. Het duidt eerder zoiets aan als ‘hier en nu ten volle leven en daar genoeg aan hebben’. Het is ‘vol’, dat wil zeggen: precies dit en mijn leven in zijn volle concretie hier en nu. Het is ‘vervuld’ in de zin van: het volstaat precies dit leven te leven dat nu eenmaal het mijne is en dat ik nu en steeds opnieuw te leven heb. De vervulling verwijst niet naar een gemis aan een ander of aan een andere manier van leven. Maar we moeten daarbij niet het aspect van de ‘strekking’ van dat leven en de daarbij horende ‘ledigheid’ vergeten. Wat het eerste betreft: leven betekent ‘er te zijn’ en dat is heel wat meer dan louter leven. In ieder geval verwijst dat ‘er’ naar de ‘ruimte van het leven’ die het omgeeft, waarin het verkeert en waarin het zich kan bewegen met alles wat het daarin tegenkomt. En daarbij gaat het niet zozeer om ‘mij persoonlijk’, maar juist om dat ‘leven’ (al kan dat leven het niet zonder mij stellen). Een volledig leven is in zekere zin ‘ledig’ van mijzelf – zoals de dichter zichzelf heeft weggeschreven uit het gedicht. Of omgekeerd: iemand is daarin ‘vrij van zichzelf’, verliest zich aan ‘niets dan te leven’ of ‘er te zijn’: nergens goed voor, verder niets te doen.

Gehoor geven aan een roeping is een merkwaardige vorm van thuiskomen. Iemand komt tot zichzelf of bij zichzelf (het Franse ‘chez soi’ betekent ‘thuis’ en letterlijk ‘bij zichzelf’). Maar dat waartoe iemand geroepen wordt, is uiteraard een tot dan toe en vooralsnog onbekende grootheid en het ‘zich’ waar iemand dan bij komt is evenzeer een tot dan toe en vooralsnog onbekende. Zoals iemand op een verborgen talent kan worden aangesproken dat nog gestalte moet krijgen en waardoor iemand pas ‘zichzelf’ wordt. En zo’n talent betekent vaak dat iemand zich ergens voor inzet: muziek, wetenschap, de vredesbeweging … dat veel verder strekt dan de persoon in kwestie en waarin die persoon zichzelf juist kan verliezen. Bovendien komt iemand zo pas thuis door juist weg te gaan van een vert rouw de gestalte en op weg te gaan naar een vreemde bestemming. En ‘zich geroepen voelen’ betekent te worden aangesproken op ‘iets’ in jezelf vanwege iets anders, dat kennelijk een krachtige aanspraak op je laat gelden, waar je vervolgens ‘voor gaat’ en dat veel verder strekt dan je zelf. Een beweging waarin iemand zichzelf verliest aan ‘iets’, maar in dat verlies precies tot zichzelf komt. Maar die beweging en die weg zijn concreet, ze worden getekend door precies dit gedicht. En vervolgens, maar anders - want niet meer als expliciete vertolking van een weggaan, een beweging en een op weg gaan - door alle gedichten die daarop volgen als tekens onderweg.

Getuige de tweede strofe, gaat het hier niet alleen om een roeping tot dichter: de dichterlijke roeping is verbonden met zoiets als ‘menswording’. Wat is het verband tussen beide? We kunnen toch moeilijk beweren dat de mens vooral een dichterlijke roeping heeft en dat de dichter vooral een humanitaire roeping heeft. Maar we kunnen misschien wel zeggen, dat een menselijk leven een zekere poëtische strekking heeft die juist door dichters expliciet wordt vertolkt. En dat, omgekeerd poëzie bij uitnemendheid de vertolking is van de typisch menselijke levenservaring.

In ieder geval heeft deze dichter alleen iets te melden als mens en wel als mens ‘gelijk aan menigte mensen’. Menigte, dat is niet de massa en ook niet alle individuen voor zich, maar het met alle anderen gedeelde en toch niet aan allen gemene bestaan van juist dit leven. En een mensenleven wordt uiteraard getekend door ‘geboorte en ontbinding’, kortom door een levend besef van eindigheid. Het merkwaardige aan het eigen leven is dat het ons enerzijds meest vert rouw d is, terwijl het anderzijds ook radicaal vreemd is. We hebben het immers niet aan onszelf gegeven: het is ons toegevallen en het kan ons levenslang ontvallen. En we zijn tot niets in staat als we niet al verlangen om te leven of beter: als ons leven niet verlangt door onszelf te worden geleefd.

De eindigheid van het eigen leven betrekt ons zo op het vreemde ‘gegeven’ altijd al en altijd nog in leven te zijn. ‘Tot het ons loslaat’ om met Kopland te spreken. Krachtens die verwijzing zit een eindig leven niet in zichzelf opgesloten, maar heeft het van doen met wat aan dat leven ‘uitwendig’ is en het uit zichzelf haalt. Dat strekt nog verder dan het gegeven in leven te zijn, het eigen lichaam en de anderen, namelijk tot en met ‘stenen, dieren en vogels’. Meer precies tot stenen als stenen, dieren als dieren en vogels als vogels. Een eindig menselijk leven – maar dan wel precies als een eindig menselijk leven - is in staat om aan een andere dan een louter menselijke werkelijkheid te raken en die werkelijkheid zichzelf te laten zijn in plaats van die op zich te betrekken of voor zich te gebruiken: een steen een steen, een dier een dier, een vogel een vogel.

Dat zijn brokstukken of flarden van de ‘hele werkelijkheid’ waarin een mens verkeert. Maar wat betekent ‘de hele werkelijkheid’? Wat ooit als ware werkelijkheid werd uitgedacht of wat zich als hele werkelijkheid toekeert heeft ‘haar gezicht verbrand’. Misschien is het volle licht waarin ze zich toonde en aanzien kreeg teveel voor haar geweest. De ‘hele werkelijkheid zelf’ – het universum – is kennelijk iets verschrikkelijks: het zwijgt, het wil niets zeggen en trekt zich niets aan van een menselijk leven. Als ‘schoonheid’ een aanduiding is van een hele en een klaarblijkelijke werkelijkheid – zoals ze op en uit zichzelf blijkt te zijn – dan biedt die geen uitkomst als het gaat om de zin van een menselijk leven. Maar behalve de ware werkelijkheid, biedt ook het morele ideaal kennelijk geen uitkomst. Misschien is dat te onwerkelijk of is ongegrond gebleken wat werd uitgedacht als een beter leven of een betere wereld waarin ‘de’ mens allengs of uiteindelijk tot zichzelf zou komen en zich zou kunnen vinden.

In het herhaald verzwegen ‘als’ – dit leven als een eindig leven dat zich ook uitstrekt tot een ander als ander en tot stenen als stenen, dieren als dieren en vogels als vogels, kortom tot al datgene dat zich in zo’n leven aandient, maar er niet in opgaat en ook uitblijft – daarin scharniert de hele werkelijkheid: een universum. Dat is niet de totale werkelijkheid, ook niet de werkelijkheid op zich en ook niet de ‘ware’ werkelijkheid. De hele werkelijkheid – het universum – is een gebroken werkelijkheid en een ingeklede werkelijkheid. En dat breekpunt en de inkleding van ‘de hele’ werkelijkheid ‘zelf’ is de taal: er is geen ding zonder het woord, maar het woord is niet het ding dat het vat, bevat, omhult en toch is een woord dat door niets wordt opgeroepen en dat naar niets verwijst een lege huls en een loos gebaar.

Daarom zoekt de dichter de taal op en wel in datgene wat de taal zelf te kennen geeft en klaarblijkelijk maakt: haar schoonheid. Komt hij daarin thuis en kan hij daarin wonen? En is dan een mens juist thuis in een talige werkelijkheid en kan hij juist daarin zichzelf zijn? Is er taal die ‘het volledig leven’ tot uitdrukking kan brengen? Zijn er gedichten die dat kunnen? Volgens het slot van dit gedicht houdt de schoonheid van de taal niet meer menselijks in dan ‘spraakgebreken van de schaduw’ en ‘spraakgebreken van het oorverdovend zonlicht’. Dat suggereert dat die schoonheid een mens niet veel meer te bieden heeft dan iets menselijks, niet iets mooiers of beters. Maar in die schoonheid schemert ook iets door en klinkt iets door dat in de gewone alfabetische taal niet ter sprake kan komen, waar horen en zien een mens vergaat, maar zonder dat die mens daarbij vergaat. Zijn gedichten dan datgene waarin mensen – even - tot zichzelf kunnen komen en zichzelf even verliezen? En wel precies door te raken aan wat in hun leven buiten zichzelf valt zonder dat het ze vernietigt?

Chris Bremmers is universitair docent bij de afdeling ’Wijsgerige ethiek’ van de Faculteit der Filosofie.

13. De tien van een van Gemma Pappot

Gemma Pappot (62) heeft Frans gestudeerd in Amsterdam en Parijs. Ze heeft zowel in Frankrijk als Nederland als docente Franse letterkunde gewerkt. Sinds 7 jaar is ze lid van het koor en de liedcommissie van de Studentenkerk.

1. Kun je een film, boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?

Ik kan niemand iets voorschrijven, al is het maar omdat ik niet weet waar iemand in zijn levensontwikkeling staat en wat zijn actuele levensvraag is. Voor mijzelf sprekend is er wel een boek waar ik op blijf teruggrijpen: “A course in miracles”. Het is een hedendaagse openbaring, door Christus gedicteerd! Wie dit onzinnig vindt zou “A journey without a distance” kunnen lezen, over het ontstaan van de “Course”. De boodschap van de Course is niet altijd eenvoudig, maar wel zeer hoopgevend, nl: “iedereen komt uiteindelijk thuis”.

2. In welk vakgebied zou je willen promoveren?

Op dit moment geen. Ik heb nogal wat reserves t.o.v. de Westerse wetenschap. Die is nogal eenzijdig,  wat je bijvoorbeeld ziet aan hoe met acupunctuur omgegaan wordt. Daarbij heeft deze wetenschap veel power door de hele industrie die ermee verweven is en de bijbehorende cultuur: we leven in een consumptieve propaganda cultuur, waarin het vinden en vasthouden van je stilte-kern moeilijk gemaakt wordt.

3. In welke omgeving kom je het beste tot je recht?

Een rustige en creatieve omgeving. Niet teveel mensen, maar wel mensen die creatief, bewust leven en dat uitstralen.

4. Maak de volgende zin af: mijn leven heeft een wending genomen toen …

ik jaren geleden een mystieke ervaring heb gehad. Later bleek die overeen te komen met een Bijna-dood-ervaring, hoewel ik liever van een Licht-ervaring spreek. Bij mij was geen sprake van ziekte of levensgevaar, wel van een psychische zoektocht. Ik ben in een andere dimensie geweest, waar woorden, aandacht en uiterst liefdevolle aanwezigheid waren.

5. Wat is de beste raad die je ooit hebt gekregen?

“Be still and know that I am God.” Je moet de stilte opzoeken om de Godskern in jezelf te vinden waardoor God jou kan bereiken. En de waarschuwing “To plan is to attack.” Dat doet me terugkomen bij overgave, bij die innerlijke stilte. Niet zelf invullen.

6. Wat doen we met de katholieke identiteit van de KUN?

Religies bestaan uit een kern van universele waarden en een schil eromheen die cultuur bepaald is. Die laatste moet altijd in beweging blijven, zich vertalen naar de huidige tijd. Voor het katholicisme kan  de KUN daaraan bijdragen.

8. Gelovig, atheïst of iets anders?

Post-katholiek… De katholieke religie heb ik als erfgoed in mijn jeugd meegekregen en ik voel niet de behoefte om me tot een andere religie te bekeren. Voor mij weet de huidige vorm van het katholieke geloof echter niet de link te maken met mijn meest persoonlijke ervaringen en denken en daarvoor vind ik bv. ook mijn inspiratie in het Tibetaans Boeddhisme en de Course in Miracles.

9. Maak de volgende zin af: de kerk …

is een gebouw… Christendom is een erfenis, van generatie op generatie doorgegeven Ik hoop wel dat we vrij met deze erfenis mogen omgaan, ondanks dat we natuurlijk gesubsidieerd zijn. De ruimte die er in de Studentenkerk is voor oecumene en tekstbenadering, spreekt me aan. Het is een echte ontmoetingsplek voor mij geworden.

10. Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema “thuiskomen”?

De workshop “familie-opstellingen” die ik twee jaar geleden heb gevolgd. Dit is een methode, ontwikkeld door de Duitse psychiater Hellinger, om evenwicht in familie relaties te herstellen. Dat was voor mij nog een stukje thuiskomen - op aarde. Een aanvulling op het spiritueel thuiskomen wat ik ervoer in de mystieke ervaring.

gemma