Zoek in de site...

6-3

jaargang 6 (2005), nummer 3: lof der onaangepastheid

De intrareligieuze dialoog

door Zakaria Aoujil

In Nederland spreken we sinds 11 september 2001 van een zogenaamd publiek debat over de islam in Nederland. Een veelgehoorde kritiek is dat juist moslims zo onzichtbaar zijn in dat debat. Ik wil niet precies uitzoeken of dat helemaal waar is en zo ja, waarom dat dan zo is, maar ik wil wel bepaalde aspecten van de rol van moslims in dit debat belichten. Het gaat mij met name om de taak en de verantwoordelijkheid die moslims hebben in en buiten dit debat.

Er wordt vaak verondersteld dat de islam een massief, monolitisch “iets” is dat in Nederland is gekomen en allerlei – recentelijk vooral negatieve – invloed heeft en uitoefent. Ik betoog juist dat islam nog moet worden “gemaakt” in Nederland en dat het deze onvolkomenheid is die tot veel problemen leidt.

In dit artikel spreek ik soms over moslims, maar ik heb het met name over moslimstudenten en moslimjongeren in het algemeen. Ik veronderstel dat er een flinke kloof is tussen de “eerste generatie” moslims in Nederland en de moslims die hier zijn geboren en getogen. Kenmerkend voor Nederland, in tegenstelling tot landen als de Verenigde Staten of Engeland, is dat de islam hier groot is geworden door de komst van veelal ongeschoolde en laagopgeleide moslims. Door dit bijzondere, maar niet benijdenswaardige, begin van de islam in Nederland zien we dat er vandaag de dag nauwelijks sprake is van een intellectuele voorhoede van moslims, zeker niet één met wortels in Nederland. Ter vergelijking: in de Verenigde Staten zien we dat de nationale moslimstudentenvereniging al begin jaren zestig werd opgericht; in Nederland laat deze nog op zich wachten. Er ligt hier een belangrijke taak voor Nederlandse moslimjongeren. De steeds groter wordende groep van hoogopgeleide moslims in Nederland heeft de verantwoordelijkheid om die “intellectualisering” van het debat over en binnen de islam te verwezenlijken.

Veel negatieve tendensen in het islamdebat van Nederland zouden kunnen worden gekeerd, als moslims een sterke positie zouden hebben in dat publieke debat. Een dergelijke kwalijke tendens is de huidige vanzelfsprekendheid waarmee het in het islamdebat niet gaat om de manier waarop we islam kunnen vormgeven in Nederland, maar om de vraag of islam überhaupt een plaats behoort te krijgen of mag krijgen in Nederland. Omdat de insteek in deze discussie doorgaans negatief is, zijn constructieve bijdragen schaars. Van moslimzijden zie je vaak een defensieve houding, omdat de publieke aanwezigheid van moslims als zodanig ter discussie lijkt te staan.

Typerend in dit opzicht is ook de blijvende heisa rondom de hoofddoek. Als zelfs een dergelijk basaal onderdeel van de religie keer op keer wordt geproblematiseerd en ter discussie wordt gesteld, dan maakt dat het moeilijk om te geloven dat het alleen maar gaat om de zogenaamde uitwassen (wat die dan ook precies mogen zijn). In een klimaat van bedreiging – waar de wettelijke ongelijke behandeling van moslimse Nederlanders bespreekbaar is geworden – is het moeilijk om je kwetsbaar op te stellen, zowel naar anderen als naar mensen uit de eigen groep.

Een achterliggende kwestie is hier ook dat moslims in Nederland met een probleem van erkenning kampen, dat wil zeggen de erkenning als volwaardige Nederlanders. Het zijn vaak subtiele taaluitingen die dit laten blijken, maar alleen al het feit dat het bij moslims vanzelfsprekend is om te spreken over mate van “integratie” en bij andere (al dan niet orthodoxe) gelovigen niet, spreekt wat mij betreft boekdelen. Ik denk dat het met die erkenning pas goed zit op het moment dat een moslim fundamentele kritiek, die islamitisch wordt gerechtvaardigd, kan geven op de Nederlandse samenleving zonder dat zijn of haar legitimiteit als deelnemer van het publieke debat in twijfel wordt getrokken. Het feit dat het tegenwoordig voldoende is om die legitimiteit te verliezen op het moment dat men niet op verzoek afstand neemt van “de” shari’a of “jihad” – tegenwoordig weet kennelijk iedereen wat dat is –, is een indicatie van de dit probleem.

Je zou het bovenstaande met een beetje kwade wil kunnen afdoen als de zoveelste uiting van “slachtofferisme” waar vele moslims aan schijnen te lijden, maar zo eenvoudig is het niet. Veel problemen waar moslims nu mee te maken hebben zijn ontstaan en worden niet opgelost, omdat er niet adequaat op wordt gereageerd. Ik denk dan ook dat de belangrijkste taak van moslims allereerst ligt in het “interne” debat. Ik schrijf “interne” tussen aanhalingstekens omdat er geen Nederlandse moslimgemeenschap bestaat waarbinnen dat debat kan worden gevoerd. Wat we in Nederland wel hebben zijn veel sterk verschillende moslims, uit diverse bevolkingsgroepen en deze moslims zijn in grote mate vreemden voor elkaar. De interne discussie dient dan ook mede om deze gebrekkige kennis, organisatie en institutionalisering te verbeteren. Debat en discussie betekent niet zozeer dat bestaande opvattingen tegen elkaar worden afgezet, maar veeleer dat opvattingen worden gevormd en voor het eerst goed worden geformuleerd in en voor een Nederlandse context. Dus in zekere zin kan dit worden gezien als een aanpassingsproject, al is de term “aanpassing” min of meer besmet geraakt in huidig Nederland.

De groep die de leiding moet nemen in dit debat is de eerdergenoemde intellectuele voorhoede. En die zal gevormd moeten worden door mensen als de moslimstudenten aan deze en andere universiteiten en hogescholen, dat wil zeggen de jongere, Nederlandse generatie van moslims. Bovendien vereist een dergelijk intern debat enige rust en vrede en de daarmee gepaard gaande ruimte voor verschillende opvattingen. De stelligheid die van alle kanten wordt geëist van moslims in deze tijden van spanning (aan wiens kant sta jij eigenlijk?), is juist het laatste wat je kunt vragen van moslims die bezig zijn met het smeden van nieuwe synthesen. Dus waar harde (ant)woorden geen plaats hebben en waar het nu net gaat om de balans, terwijl ambiguïteit eerder een zegen dan een vloek is. Daarom is “11 september” en alles wat daarna is gebeurd in dit opzicht bijzonder nadelig geweest voor moslims in Nederland. Alhoewel anderzijds ook veel moslims (en ook niet-moslims) – juist door alle negatieve aandacht – geprikkeld zijn om zich eens goed in de islam te verdiepen.

Ik lijk hier misschien te pleiten voor een naar binnen gekeerde (nog te vormen) moslimgemeenschap, maar dat is niet het hele verhaal. Het naar binnen keren is een noodzakelijke stap voordat men in staat is om een rol van betekenis te spelen in het publieke debat over maatschappelijke problemen en de oplossing daarvan. Dit is wellicht in strijd met de heersende veronderstelling dat moslims zelf alle antwoorden hebben op alle moeilijke vragen over of met betrekking tot de islam. Hier is de realistischere veronderstelling dan ook dat moslims zelf meer vragen dan antwoorden hebben over hun religie.

Ik neem hier, met een pleidooi voor een intrareligieuze dialoog, dan ook geen afstand van de geroemde interreligieuze dialoog, alhoewel daar de veronderstelling lijkt te zijn dat de problemen met name tussen religies bestaan, religies die op zichzelf al staan in Nederland. Dat laatste is wat betreft de islam zeker niet het geval. Het positieve van dergelijke interreligieuze dialogen is in ieder geval dat men komt tot individuele ontmoetingen tussen mensen met verschillende achtergronden, waarmee ze worden gedwongen om vanzelfsprekende ideeën (“vooroordelen”) over anderen aan te passen.

Al met al ben ik niet pessimistisch over de Nederlandse samenleving of de toekomst van moslims in Nederland. Er is tijd nodig voor de ontwikkeling van een islamitische voorhoede en zeker voor de ontwikkeling van een islamitische gemeenschap. Waar we voor moeten uit kijken is dat we in paniek en angst na elk incident, eisen dat de “spelregels” in de samenleving moeten worden veranderd en dan de facto alleen voor bepaalde bevolkingsgroepen. Er is geen betere manier om moslims als geheel te vervreemden.


Je onaangepastheid aanpassen

door Judith Soons

student geschiedenis en afgestudeerd arbeids- en organisatiepsychologe

Lof der onaangepastheid: het thema van deze Proviand. Lof, jazeker. Loffelijk is het als je jezelf zou kunnen zijn. Niet te hoeven nadenken wat je moet doen en of je niet per ongeluk iets verkeerds gezegd hebt. Niet bang zijn dat je er anders uit ziet, bijvoorbeeld als je gehandicapt bent of als je een bad hairday hebt.

Ik denk dat we stiekem in ons hart allemaal wel eens zin hebben om iets totaal vreemds te doen.Iets waar anderen echt raar van op zouden kijken. En wat je dus maar achterwege laat. Eigenlijk heel zonde, want zo verlies je een stukje van jezelf. Het geeft zo’n gevoel van vrijheid als je eens uit de band kunt springen en maffe dingen kunt gaan doen. In de sloot springen of zo. Boterhammen smeren in de collegezaal. Of heel vals meezingen met je discman in de trein. Maar ook: hoe handig zou het zijn als je je niet hoefde te verdedigen als je zou stoppen met je studie. Wat een luxe om je eigen toekomst uit te stippelen zonder lastige sociale consequenties. Heerlijk zou dat zijn! Wat zou het makkelijk zijn als je geen smoesjes hoeft te bedenken om onder een feestje uit te komen als je geen zin hebt. Of als je tegen je vriendin gewoon eerlijk zegt dat haar nieuwe kapsel echt vreselijk is. Helaas houden veel mensen zich toch in.

Er zijn honderden dingen vastgelegd in sociale regels, die vertellen hoe het moet. Natuurlijk, in theorie mag je jezelf zijn. Wij Nederlanders, wij studenten zijn immers zó tolerant. Maar de praktijk is toch keihard; of je doet mee of je doet niet mee. En als je niet meedoet, moet je óf een goede reden hebben óf je ligt buiten de groep. Niet dat ze het altijd laten merken, maar oprechte interesse van anderen is dan soms moeilijk te vinden. En dan mag je hopen dat er een groepje is dat net zo is als jij, zodat jullie sociale regels op elkaar afgestemd zijn. Natuurlijk schilder ik het wat zwart-wit, dat weet ik ook wel. Maar ik ben er van overtuigd, dat er veel situaties zijn waarin gelet wordt op je sociale aangepastheid, bewust of onbewust.

Misschien dat er al lezers zijn, die nu denken: “Ja, maar keihard zingen in de trein is asociaal. Daar heb ik last van.” Of: “Mensen die kunnen werken, maar teren op de zak van de overheid: wat een stelletje profiteurs.” En dat is nou net het punt wat ik wil maken. We leven allemaal in dezelfde samenleving. Om maar eens een cliché aan te halen: de maatschappij, dat ben jij. En als iedereen zou gaan doen waar hij of zij zin in heeft, wordt het een chaos. Daarom worden die regels opgesteld. Dat was zo bij de apen en dat is nog steeds zo. Die regels zijn dus niet altijd even leuk, maar wel zo functioneel.

Persoonlijk vind ik het heel vervelend als iemand ‘s nachts de muziek op het hoogste volume zet. Of als ze alle belastingcenten opmaken, zodat ik straks moet ploeteren voor mijn AOW’tje. Je kunt niet anders dan een beetje rekening met elkaar houden, zodat niet alleen jij je op je gemak voelt, maar een ander ook. Behalve zorgen voor een beetje orde in de samenleving maken aangepastheid het ook makkelijker om contacten te leggen. Mensen accepteren je gewoon sneller als je doet alsof je aardig, attent en ‘normaal’ bent. Let bijvoorbeeld maar eens op de BN’ers. In interviews hoor je hen en hun fans heel vaak zeggen dat ‘ze zo normaal gebleven zijn’ ondanks hun beroemdheid, mediageilheid en geldverslindende levensstijl.

Vroeger was ik altijd van mening dat je zoveel mogelijk jezelf moest zijn en dat anderen dat maar moesten accepteren. Ik liet hen ook in hun waarde. Tegenwoordig begin ik steeds meer mijn mening te veranderen. Echtheid, oprechtheid zijn hele belangrijke zaken. Maar soms kost het gewoon minder moeite om je aan te passen en je net zo te gedragen als de anderen, want dan hoef je je niet te verdedigen. En zo erg is het ook weer niet. Ik vind het immers ook prettig als mensen met mij rekening houden. Het is denk ik van belang om een evenwicht te vinden: jezelf aanpassen om een ander te respecteren, maar ook ruimte geven aan je eigen oorspronkelijkheid. En zo af en toe móet je uit de band springen. Iets doen wat niemand verwacht. Anders is het ook maar saai, nietwaar?

Erasmus

In Lof der zotheid drijft Desiderius Erasmus de spot met de zotheid van deze wereld. Hij richt zijn pijlen op de dwaasheid van bepaalde verschijnselen, zoals chauvisnisme en ‘wat iedereen vindt’ (“aangepastheid”), en op de dikdoenerij, hoogdravendheid en eigen-dunk van de vertegenwoordigers bepaalde beroepsgroepen in zijn dagen, zoals kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, wereldlijke vorsten, schrijvers, dokters, juristen, theologen en wijsgeren.

Tegenover de zotheid van de mensen staat Gods ‘dwaasheid’, geopenbaard in Christus’ Kruis (1 Kor. 1:18 - 2:5): God heeft de verlossing verborgen gehouden voor wijzen, maar geopenbaard aan kinderen (Mt. 11:25). Laat de mens een voorbeeld nemen aan schepselen die niet mensenwijsheid najagen, maar die hun natuur volgen: kinderen, leliën, mosterdzaadjes en mussen. Over de theologen van zijn tijd, de scholastici, schrijft Erasmus onder andere:

“Hoewel zij er, meer dan wie ook, moeite mee hebben om toe te geven dat ze aan mij (d.i. Gods dwaasheid) het een en ander te danken hebben, …, maakt hun zelfgenoegzaamheid hen zo gelukkig dat zij zich in de zevende hemel wanen. (…)

Ze slaan je om de oren met neologismen en bizarre uitdrukkingen. Ook leggen ze je volgens eigen inzicht ondoorgrondelijke mysteriën uit, zoals het plan volgens hetwelk de wereld is geschapen en geordend, langs welke weg de erfzonde op het nageslacht is overgegaan, (…) en hoe in de eucharistie ondanks de transsubstantiatie de hoedanigheden van brood en wijn kunnen blijven bestaan.

Maar dit is allemaal zulke oude koek! Nee dan zijn er volgens hen wel andere problemen voor grote en, zoals zij dat uitdrukken, geïnspireerde theologen. Als ze daarover beginnen dan worden ze pas echt goed wakker! Bijvoorbeeld: (…) Is Christus op meer dan één manier Gods Zoon? Is de stelling: ‘God de Vader haat de Zoon’ mogelijk? Zou God op aarde hebben kunnen komen als vrouw, als duivel, als ezel, als pompoen of als steentje? En hoe zou dan die pompoen hebben kunnen prediken? (…)

En die (theologen) zijn allemaal zo geleerd en hun theorieën zo moeilijk, dat naar mijn mening zelfs de apostelen nóg een uitstorting van de Heilige Geest nodig zouden hebben als ze het daarover met dit moderne theologenvolkje (i.e. de scholastieke theologen) aan de stok zouden krijgen.

(…) Nu denkt u zeker dat ik maar zo’n beetje grapjes zit te maken, maar ik vertel echt niets bijzonders. Zelfs onder theologen zijn er … die walgen van die naar hun inzicht onbenullige haarkloverijen, …er een afkeer van hebben, omdat ze er een soort heiligschennis in zien, en het beschouwen als uitermate goddeloos om zo oneerbiedig te spreken over zulke verborgen zaken, die men moet aanbidden en niet uitleggen, om daarover te redetwisten met onheilige, heidense (d.i. aan de antieke, griekse filosofie ontleende) spitsvondigheden (…).”

Uit: Desiderius Erasmus, Lof der Zotheid, Laus Stultitiae; vertaald door J.M. Vermeer-Pardoen, tweetalige editie, Utrecht 1992; hoofdstuk 53, pp. 164-181.

Al-hamdu li-Llah!!!

door een Nederlandse moslima, student aan de Radboud Universiteit

Nadat ik mij in allerlei geloofsovertuigingen had verdiept heb ik uiteindelijk bewust voor de Islam gekozen. Voornamelijk naar aanleiding van flinke discussies met een aantal (bevriende) moslim(a')s, kwam ik er geleidelijk aan achter dat mijn vooroordelen over de Islam niet overeen bleken te komen met de werkelijke inhoud van de Islam.

In mijn jeugd heb ik nauwelijks contact gehad met moslims aangezien er maar weinig bij mij op school zaten of in de buurt woonden. Daardoor betrapte ik mijzelf erop dat mijn vooroordelen vooral gebaseerd waren op de nogal negatieve beeldvorming over moslims en de Islam in de media. Uit de discussies bleek - tegen mijn verwachting in - dat de normen en waarden in de Islam veel meer overeenkomsten vertoonden met die waarmee ik zelf opgevoed ben. Ook leerde ik dat Jezus net zoals onder andere Mozes en Mohammed een Profeet was die met de boodschap van Allah naar de mensen was gekomen en dat hij bij moslims ook erg geliefd is. Ik zag in dat als ik echt meer over de Islam wilde weten, het wel noodzakelijk was dat ik een onbevooroordeelde, open houding tegenover de Islam aannam. Daarbij wilde ik aan mijzelf toe kunnen durven geven dat mijn opvattingen vaak niet zo vanzelfsprekend hoefden te zijn als ik altijd al had gedacht. Op die manier leerde ik dat er een duidelijk onderscheid te maken valt tussen de vaak cultureel gekleurde uitingen van moslims (waarvan vooral de extreme versies in het nieuws komen) en de werkelijke boodschap van Allah, de Islam. Ik heb van verschillende moslim (organisatie)s lessen gevolgd over de Islam, waarbij zij mijn vele kritische vragen steeds weer geduldig beantwoordden. Doordat ik van verschillende betrouwbare bronnen gebruik maakte en mij zo steeds meer verdiepte in wat er in de Qur’an en de hadieth (overleveringen van het leven van de Profeet) staat, werd ik mij steeds meer bewust hoe mooi en belangrijk de Islam is. Ik merkte dat ik mij veel meer aangetrokken voelde tot de Islam dan tot al de andere geloofsovertuigingen: ik wilde zelf heel graag moslim worden!! Ik vergelijk het wel eens met een bloem: eerst was ik als een bloemknop, gesloten voor de Islam, maar hoe meer ik erover leerde, des te meer ik open ging voor de Islam, totdat ik uiteindelijk een stralende bloem werd: al-hamdu li-Llah! In december 2002 heb ik de geloofsgetuigenis uitgesproken met de intentie om moslim te worden. De geloofsgetuigenis betekent: "Ik getuig dat er geen andere God is dan Allah en ik getuig dat Mohammed zijn Boodschapper is." Islam betekent ook wel overgave aan de Wil van Allah. In de Qur’an staat de aan de Profeet Mohammed geopenbaarde boodschap van Allah voor de mensen.

Volgens de Qur’an, de hadieth en de unanimiteit van geleerden is het bedekken van haar awrah (dus haar hele lichaam behalve haar gezicht, handen en voor sommige geleerden ook behalve haar voeten) een verplichting voor de vrouw. Als zij zo gehoorzaamt aan Allah, dan krijgt zij daar beloning voor. De hoofddoek dient, zo staat onder andere in de Qur'an, ter bescherming en herkenning van de vrouw. Dit was iets wat ik al een hele tijd wist, maar waarvan ik het praktiseren zelf bleef uitstellen uit angst dat er daardoor een afstand tussen mij en mijn familie zou ontstaan… Uiteindelijk heb ik afgelopen vakantie aan mijn ouders durven vertellen dat ik zelf al een hele tijd erg graag een hoofddoek wilde dragen, maar dat ik dat steeds had uitgesteld vanwege die angst. Ik had gemerkt dat ik daar zelf niet gelukkig van werd, omdat ik zo niet helemaal mijzelf kon zijn. Aangezien het waarschijnlijk op elk ander moment ook niet gemakkelijk zou zijn om het aan hen te vertellen en ervoor te gaan, heb ik toen de knoop doorgehakt en dit aan hen verteld.

Zij hadden het al wel zien aankomen en mijn moeder zei dat als ik dat zelf echt wilde, ik dat moest doen! Zij kunnen zich op bepaalde punten niet vinden in mijn keuze en maken zich zorgen over hoe mensen op mij zullen reageren. Met mijn twee zussen heb ik ook regelmatig open gesprekken over mijn keuze voor de Islam en de hoofddoek. Ik ben erg blij dat zij mij nu ik een hoofddoek draag niet anders zijn gaan behandelen en dat zij het leuk vinden om met mij te gaan sporten, shoppen in de stad, etc.

Blijven communiceren en je ideeën en verwachtingen over en naar elkaar uitspreken is in alle relaties (met familie, vriendschap, partner, etc.) heel belangrijk; zo kun je onbegrip en misverstanden voorkomen. Mijn vriend(inn)en reageerden tot mijn blijdschap en opluchting over het algemeen erg positief: zij vonden het erg goed dat ik doe wat ik zelf belangrijk vind en dat ik mij daarbij niet laat beperken door, ten koste van mezelf, rekening te houden met wat anderen wel niet zouden kunnen denken of doen! Ik ben me bewust dat ik nu ook herken-baar ben als moslima en ik probeer oprecht de islamitische normen en waarden toe te passen in mijn dagelijks leven. Daarbij merk ik dat zowel moslims als niet-moslims mij vriendelijk (terug) groeten, toelachen en behandelen, al-hamdu li-Llah!

Ik denk zelf dat het vooral belangrijk is dat ik mijzelf blijf en dit ook uitstraal. Wie je bent en wat je uitstraalt wordt niet belemmerd door een hoofddoek. Als mensen waarmee je in contact komt zich door hun eigen beeldvorming en associaties over hoofddoeken laten beperken, dan is dat vind ik hun probleem! Maar wanneer er wetten worden gemaakt waarin moslimvrouwen wordt verboden om in bepaalde beroepen of openbare gelegenheden een hoofddoek te dragen, dán worden zij pas duidelijk in hun vrijheid beperkt om als volwaardig burger aan de samenleving deel te nemen! Oprecht openstaan voor je medemens vergt veel moed, omdat je zo net zoals ik ook geconfronteerd wordt met je eigen vertrouwde en 'vanzelfsprekende' beeldvorming. Je eigen beeldvorming zegt namelijk vaak meer over jezelf dan over de ander! (Testje: laat twee mensen een boom beschrijven, dan zie je vanzelf dat je twee verschillende beschrijvingen zult krijgen!) Vanaf het moment dat ik de hoofddoek draag voel ik mij helemaal mezelf; het voelt echt als een bevrijding/opluchting dat ik op de eerste plaats wil en durf te kiezen voor het gehoorzamen aan de Wil van Allah in plaats van me zorgen te maken over wat anderen er van vinden! Mijn eigen beeldvorming, dus een stukje van mijzelf, veranderen en aanpassen aan iets wat mij meer aansprak, is iets wat ik gelukkig heb aangedurfd, al-amdu li-Llah!!!

(Al-hamdu li-Llah betekent: alle lof en dank komen toe aan Allah.)

Geschreven door mij, een Nederlandse moslima. Aangezien het mij uitsluitend om het belang van de inhoud en de boodschap van mijn verhaal voor u gaat en niet om mij als individu, wil ik om privacyredenen graag anoniem blijven.

(Naam bekend bij de redactie)

Settelen kan altijd nog

door Bram Balk

Na drie jaar universiteit ben ik wel veranderd. Ik zou het alleen geen aanpassing willen noemen. Ik ben niet zo ‘aanpasserig’. Mensen passen zich maar aan mij aan, ik doe dingen graag op mijn manier. Daardoor ga je wel vaker op je bek.

Wat moest ik verwachten van Nijmegen? Ik was er nog nooit geweest, kende de stad alleen van naam, wist niet waar de campus lag en had geen idee of je er op kamers kon. Ik had gekozen voor een onbekende studie in een onbekende stad ergens in de provincie, zonder kamer, zonder bekenden. En dat vind ik nog steeds prima. Ik heb namelijk nooit naar Nijmegen gekomen om daar te blijven.

Op de universiteit neemt iedereen elkaar ontzettend serieus. Daar moest ik aan wennen. Je moet constant op je woorden letten en dat doe ik niet. Mijn tutor, bijvoorbeeld, kon een ludieke e-mail waarin ik suggereerde dat ze ‘wellicht niet bestond’ niet echt waarderen. Ik ben vrij impulsief in dit soort dingen. Ik leer ook nooit, zoals vrij veel studenten doen, presentaties van buiten. Dan kun je niet meer improviseren of inspelen op suggesties. Dat vind ik zonde: ik hou van het onverwachte.

Ik ben en blijf Utrechter. Eens een harde g, altijd een harde g. Ik pendel in het weekend door de provincies en doe overal m’n eigen ding. In Utrecht is het lastig uitleggen waarom ik naar Nijmegen ben gegaan. Ik koos Nijmegen voor de studie, maar na drie jaar aan de weg timmeren vraag ik me af of dat het belangrijkste is. Natuurlijk wil ik mijn papiertje. Maar belangrijker vind ik dat ik geen ongeleid projectiel meer ben.

Ik heb keuzes gemaakt, dat heeft me veranderd. Het grootste verschil is dat ik tussen Nijmegen en Utrecht mijn eigen weg heb gekozen. Ik wilde niet aanpassen aan Nijmegen, Utrecht, de studie of de mensen om me heen. Ik wilde aanpassen aan mezelf. Dat is veel moeilijker dan meelopen met de groep, met de studie of met je vrienden. Settelen kan altijd nog, tot die tijd volg ik mijn eigen weg.

Stille luchten en rijkdom

Interview met Rob Sweere, kunstenaar door Wouter Grijm en Steven Teerenstra

Een insider van de kunstenaarswereld heeft eens gezegd dat je als kunstenaar moet balanceren tussen genialiteit en gekte om kunst te kunnen maken. Om deze uitspraak te toetsen zijn we op zoek gegaan naar een kunstenaar, die ons een antwoord op deze vraag zou kunnen geven. Daarvoor hoefden we niet eens ver te zoeken, aangezien De Cabine van Rob Sweere voor de deur van de Studentenkerk heeft gehangen, met de afmetingen van een kleine stiltekamer in een boom wel te verstaan. Wellicht hebben jullie dat object gezien en hebben enkelen misschien wel deelgenomen aan het project. In elk geval was hij gaarne bereid om naar aanleiding van dit project een interview voor Proviand te geven.

In zijn atelier in Arnhem hebben we het plezier hem te ontmoeten en vragen hem als eerste om kort toe te lichten wie hij is. Veel verder dan een kort antwoord dat hij zich als een nulpunt ziet, van waaruit de wereld wordt bekeken, komen we niet. Hij vindt zijn persoonlijkheid er weinig toe doen ten opzichte van wat hij wil realiseren met zijn kunstvormen. Hij beschouwt zichzelf in ieder geval niet als een atelierkunstenaar, die na het afmaken van het object de deuren opent en het kunstwerk naar buiten schuift voor expositie. Het centrale idee van Rob is dat hij de mensen in hun dagelijkse omgeving een ondagelijkse ervaring wil geven, het liefst in een openbare ruimte. Mensen zijn gewoontedieren en registreren slechts een gering deel van hun directe omgeving bewust. Het merendeel van de omgeving gaat als een onopgemerkte reeks momenten voorbij. Daarom worden de objecten van Rob ook wel ‘focussing devices’ genoemd, omdat ze de mens ertoe bewegen een deel van de omgeving heel bewust waar te nemen en te ervaren. Zo heeft de Cabine als doel gehad om de directe omgeving waar te nemen zonder enige sociale interactie met die omgeving. Je hing als waarnemer boven een parkeerplaats met uitzicht over een bushalte en de straat en het bladerdak boven je. Je kon je zo nodig geheel afsluiten van die zelfde omgeving door de Cabine dicht te schuiven. Aan de Cabine mocht worden deelgenomen onder zeer strikte spelregels. Er mochten geen boeken, radio’s, laptops of mobieltjes mee, de ladder om in de Cabine te komen werd ingetrokken en je moest er minimaal 12 uur in verblijven. Er lag een dagboek om iedereen zijn of haar eigen belevingen te laten schrijven. Het zijn juist de strakke spelregels die mede de ervaring bepalen, waarbij elke ervaring goed is maar per persoon zeer kan verschillen.

Waren eerdere objecten er op gericht om één persoon een niet alledaagse ervaring te laten ondergaan, latere projecten zijn er gekomen voor de ervaring van twee personen tegelijkertijd. Bij de tegenwoordige projecten gaat het om de ervaring van een groep mensen. Het breekpunt in zijn werkwijze is gekomen toen hij een aantal jaren geleden een fotoserie gereed had, die werd geëxposeerd in een museum voor moderne kunst. Ondanks het feit dat hij hier zeer lang naartoe had gewerkt en geleefd, had hij het gevoel dat zijn intentie en zijn beleving of boodschap via deze kunstuiting niet overkwamen bij het publiek. Voor een kunstenaar moet er niets onbevredigender zijn dan dat je bedoeling niet totaal overkomt. Na een paar maanden vertwijfeld te hebben rondgelopen kwam bij hem de omkeer dat de beleving van kunst bij ieder mens anders is en dat het juist de beleving zelf is waar het om gaat.

Het waargenomene bepaalt de beleving en de beleving bepaalt de waardering voor de kunst. De mens neemt waar met zijn ogen, tastzin, reuk, oren en smaak, maar bij Rob gaat het ook om de emotionele ervaring. Het bepalen van de context van de waarneming is voor Rob een kunstvorm op zichzelf. De vorm van het object geeft het kader aan waarbinnen de waarneming plaatsvindt. In de Cabine kende de directe omgeving van de waarnemer weinig hoeken en was er heel bewust gekozen voor het warme natuurmateriaal hout. De draagconstructie bevond zich ook aan de buitenzijde van de Cabine, wat een kenmerk is van meerdere kunstvormen van Rob. Hierdoor wordt de directe omgeving van de waarnemer niet bepaald door de draagconstructie. De waarneming vond een paar meter boven het aardoppervlak plaats, ‘dicht bij de samenleving’ maar toch zonder direct contact. Er was zelfs een wachtlijst van mensen, die een verblijf in de Cabine wilde ervaren. Na afloop is ook een bijeenkomst georganiseerd om de ervaringen uit te wisselen. De verschillend ervaringen zijn voor Rob weer nieuwe input voor zijn volgende projecten. Voor een ander project, waar hij momenteel (internationaal) mee bezig is, nodigt hij mensen uit om gezamenlijk 30 minuten lang liggend naar de hemel en de wolken te kijken. Ook hier gelden strenge spelregels, zoals geen mp3-speler, discman of mobieltje mee en geen gesprekken onderling. In Arnhem werd het personeel van een winkelcentrum uitgenodigd om mee te doen aan dit project en ook hier waren de deelnemers zeer enthousiast over deze kunstbeleving. Het Silent Sky Project wordt door Rob gekscherend samengevat als een hoop herrie en gedoe (voor zichzelf) voor een half uurtje rust (voor anderen).

Steeds weer wordt de mens uitgenodigd om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Rob denkt dat dat ook de kracht van zijn kunstvorm blijft, dat die mensen uitnodigt zelf onderdeel van de kunst uit te maken, waarbij elk mens weer zijn eigen waarneming en bijbehorende emotie heeft. “Ik heb nog nooit een mens ontmoet die niet nieuwsgierig is”, zegt Rob. “Meestal is de reactie vooraf iets in de trant van “ik weet het wel” of “ik heb zoiets al gedaan”, maar nadat ze het ondergaan hebben is meestal de reactie achteraf “dat het totaal anders was dan gedacht!”. Het draait om de verstilling of om de reflectie, die optreedt op het moment van deelname aan de kunst”. Zo is er van elke plek een stuk poëzie te maken, uitgezonderd plekken waar echt niets aan toe te voegen valt, zoals een keer bleek tijdens Robs reis naar de Himalaya. De Himalaya ís poëzie.

Met zijn manier van werken doorbreekt hij voor zijn gevoel ook een groot taboe in de kunstenaars-wereld, namelijk dat hij de boodschap of de wens heeft iets toe te voegen aan het tijdsbeeld in plaats van een reflectie van het tijdsbeeld te maken. “Ik ben kunstenaar en ik ga pas werken (vaste baan, red.) als er hongersnood heerst. Ik heb een hele grote drive om vierentwintig uur 365 dagen per jaar zo bezig te zijn. Ik vind mijn kunstvormen ook geslaagd als er één persoon de ervaring heeft ondergaan. Ik maak mijn kunst voor de maatschappij en moet van tevoren dan ook zeer goed nadenken over de context en de manier waarop ik de mensen kan uitnodigen deel te nemen”. Maar om dit alles te realiseren is erg veel voorbereiding nodig, dienen allerlei vergunningen te worden geregeld, moet er geld beschikbaar zijn vanuit sponsoren, fondsen of subsidies etc. Rob is daarbij voor een belangrijk deel afhankelijk van anderen. Voor de technische realisatie van zijn projecten werkt hij ook met ingenieurs samen, die zijn creatieve concepten helpen te vertalen in technische en fysische eenheden. Het conceptueel denken wordt in eerste instantie niet gehinderd door welke vorm van technische haalbaarheid dan ook en leidt daardoor vaak tot bijzondere technische oplossingen en constructievormen, die het idee alsnog mogelijk maken.

Op de vraag of een kunstenaar nu moet balanceren tussen genialiteit en gekte heeft hij geen echt antwoord. Voor hem is het op deze manier bezig zijn de gewoonste zaak van de wereld en is die vraag en ook het antwoord op die vraag geheel niet relevant. Hij beaamt wel dat hij zichzelf egocentrisch vindt door continue met het werk bezig te zijn naast vrouw en kinderen, die thuis ook aandacht vragen. Maar er zijn thuis goede afspraken gemaakt en het werk is inpasbaar in het gezinsleven. Hoewel hij in feite niks nodig heeft om zijn werk te doen, geen plan, structuur, toejuiching of wijzing, blijft de maatschappij altijd nodig om de kunst voor te maken. “Wat moet ik ook anders? De creativiteit is er gewoon, denken en dingen uitdenken is het leukste wat er is. Dat wil ik blijven doen en daar ga ik voor zolang het kan”. Zo heeft hij een nieuw concept bedacht om de mens geluidstrillingen te laten ervaren als onderdeel van een immens grote hoorn. Wie de kans niet wil missen om deze ervaring te ondergaan moet in april eens een kijkje nemen in de Melkfabriek in Arnhem, waar een kunstexpositie wordt gehouden waar deze hoorn deel van uitmaakt. Je moet daar niet naar toe om een antwoord op de vraag te vinden of een kunstenaar nu toch een beetje geniaal of gek moet zijn. Sterker nog, die vraag is eigenlijk niet relevant. Ieder mens heeft zo zijn eigen capaciteiten en kwaliteiten, die hopelijk ten gunste van het grote geheel worden ingezet. Uiteindelijk wordt aan ons toeschouwers, de waarnemers van de kunst, gevraagd een oordeel te vellen. En vervolgens worden we uitgenodigd onze mening te herformuleren na de sensatie te hebben ondergaan. Pas als je deze kunstvorm hebt ervaren ben je in staat een goed oordeel te vellen. En met deze ervaring zijn we in ieder geval een rijker mens geworden. Misschien is de creativiteit van de een juist nodig om de ander een stukje rijkdom te laten ervaren.

Lezers over het thema

Een interessante wisselwerking doemt op?!

Arno Vroom

student Bedrijfswetenschappen geweest en momenteel werkzoekend

Het eerste beeld dat bij me opdoemt bij dit thema is een soort evolutionaire ontwikkelings-stadia. Nu zit ik in een fase waarin ik probeer mijn neiging tot aanpassen wat los te laten. Vroeger paste ik me bijna lukraak aan om maar aardig gevonden te worden. Dat dit ten koste ging van mijn identiteit, of van mijn gevoelens, zoals ik dat liever zeg, is evident. Nu wil ik mijn gevoelens wat meer naar voren brengen, waardoor ik merk dat ik me beter voel. Een geinig (maar wel belangrijk) neveneffect is dat de omgeving beter op mij reageert. Ik moet zeggen dat ik hier best wel plezier van heb, wanneer ik me minder aanpas en mijn omgeving positiever reageert. Momenteel ervaar ik dus een rare, maar wel leuke wisselwerking.

De cursus Emotioneel Lichaamswerk heb ik net afgerond. Deze heeft mij zeker geholpen bij de fase waar ik nu in zit. Van de fase van altijd maar aanpassen tot de fase van meer naar mezelf luisteren. Interessant is nu om het evenwicht tussen die twee te vinden. Alleen al de zoektocht naar mijn eigen evenwicht is een genot.

10 van 1 met Sander Kole

Sander Kole (32) studeerde geschiedenis in

Leiden en rechten in Nijmegen. Lopend jaar heeft hij als studentlid zitting in het bestuur en de beleidsraad van de Studentenkerk.

1 Kun je een film, een boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?

Heren van de Thee van Hella Haasse. Het gaat over een plantersfamilie in Nederlands Oost-Indië, eind 19de eeuw. Je ziet er de opkomst van de Nieuw Ethische Politiek in weerspiegeld. Zagen de oprichters van de plantage Indië als een zuiver wingewest, hun zonen groeiden op in een tijd dat de idee ontstond om humaan met de inheemse bevolking om te gaan.

2. In welk vakgebied zou je nog verder willen verdiepen?

Ik zou me graag meer verdiepen in andere, niet-christelijke religies: de Islam, het Boeddhisme, …. Als je daar meer kennis van hebt, dan kun je andere samenlevingsvormen beter begrijpen…, wat niet per sé betekent dat je ze ook goedkeurt.

3 In welke omgeving kom je het beste tot je recht?

Daar waar warme en sociaal betrokken mensen zijn die stevig in het leven staan, ongeacht of ze mijn religieuze of politieke voorkeur delen, en die daarbij ook openstaan voor andere mensen en denkbeelden.

4 Mijn leven heeft een wending genomen toen…

ik in Leiden geschiedenis ging studeren. Dat heeft mijn wereldbeeld veranderd. Wat voor feit doorgaat, is vaak alleen maar een interpretatie. Zo zei een van de profs bij wie ik college volgde eens: “Waarheid bestaat bij de gratie van waarheid”. Ze bestáát zolang je haar aanneemt. Waarheid is een constructie die je op verschillende manieren uit bouwstenen als gebeurtenissen en feiten kan opbouwen. Dat kan je diep in vertwijfeling brengen, maar ik zag het meer als uitdaging: je positie bepaalt wat de uitkomst is.

5 Wat is de beste raad die je ooit hebt gekregen?

Jezelf trouw zijn en blijven. Door dicht bij jezelf te blijven doe je de juiste dingen, maak je de juiste keuzes, ontmoet je mensen die bij je passen, wordt je gelukkig. Ikzelf doe dat door mezelf af en toe een spiegel voor te houden. Tijdens een abdijweekend, een wandeling in de natuur, verwerk ik wat ik meegemaakt heb in mijn hoofd, orden je het en hak dan bewust of onbewust knopen door.

6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?

Die moet behouden blijven. De katholieke traditie is rijke traditie die ook waardevol is voor deze tijd, mits in een eigentijdse invulling. Het wijzigen van de universiteitsnaam komt mij over als een verkrampte manier van omgaan met je traditie: een soort window dressing. Mijns inziens kan een sterk geloof goed samengaan met ruimte scheppen voor en leren van andere denkbeelden en op die manier hoeft een katholieke identiteit niet geassocieerd te worden met een spruitjeslucht.

7 Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft?

Ik mis het wij-gevoel, dat wij allen een universitaire gemeenschap vormen. De RU is een goede universiteit die in sommige vakgebieden tot de top behoort, maar toch wordt dat weinig uitgedragen.

8 Gelovig, atheïst of iets anders?

Gelovig. Ik voel me verbonden met de katholieke traditie, maar het instituut kerk vind ik lastig: denk aan uitspraken van gezagsdragers als de paus en kardinalen en aan leerstellingen zoals die m.b.t. homoseksualiteit, de vrouw in het ambt etc.

9 Maak de volgende zin af: de kerk …

kan nog altijd een belangrijke rol spelen in onze samenleving. Daarvoor is het wel noodzakelijk om het geloof beter te vertalen naar onze huidige tijd. De kerk moet daarnaast meer aandacht besteden aan de behoeften en vragen van mensen en minder gericht zijn op haar eigen voortbestaan.

10 Wat is het eerste dat in je opkomt bij het thema “Lof der onaangepastheid”?

Op het eerste gezicht een contradictie. Wat het kader van trouw aan jezelf zijn, denk ik, dat je heel goed jezelf kunt zijn, zonder dat je onaangepast bent: het gaat erom hoe je het presenteert.

door Steven Teerenstra

sander1