Zoek in de site...

6-4

jaargang 6 (2005) nummer 4: eenzaamheid

De innerlijke vreugde van het alleenzijn

Jeroen de Bruin

student muziektherapie

Sinds ik mij kan herinneren heeft eenzaamheid een grote plaats in mijn beleving en bestaan. Eenzaamheid is een woord met vaak een negatieve bijklank. Ik wil dit niet trachten te ontkrachten, want weet uit ervaring dat eenzaamheid diepe pijn kan betekenen. Echter, wat een minder herkende kant van eenzaamheid is, is de verrijking die het kan geven. In die zin van het woord zou ik dan ook liever spreken van alleenzijn.

Alleenzijn zit verankerd in mijn leven en levenswijze. Buiten dat mensen in mijn omgeving onmisbaar zijn en ik dierbare relaties koester, is er een belangrijk deel in mezelf dat zich nu en dan af wil zonderen, los van alle betrekkingen. Van kinds af aan voelde ik mij veelvuldig alleen, en kende ook periodes van diepe eenzaamheid. Eigenlijk weet ik niet beter dan dat ik mij in mijn beleving alleen heb gevoeld. Later in mijn puberteit en in het begin van de volwassenheid versterkte dit gevoel zich. Het werd getekend door afwisselend pieken en dalen. Toch wist iets in me dat dit een wezenlijk deel van mezelf was, maar ik wist er op dat moment nog geen raad mee.

Een belangrijk punt in mijn leven was toen ik in aanraking kwam met het zenboeddhisme.*) In deze manier van leven herkende ik erg veel en legde mij vanaf toen toegewijd toe op de beoefening van meditatie. Meer en meer begon ik mij bewust te worden van mijn manier van leven. En vanuit dit bewust worden kon ik gemakkelijker gewoontepatronen los gaan laten die mij destijds erg belemmerden.

Binnen het (zen)boeddhisme staat vooral de volgende vraag centraal: wat is je ware aard en de aard van de werkelijkheid? Vanuit een existentiële Zen en zingeving onbestemdheid en heimwee zag ik dat deze vraag ten grondslag lag aan eigenlijk al mijn vragen. In mijn zenweg werd de plaats van eenzaamheid steeds helderder en leerde ik het meer als een deel van mezelf te beschouwen, zelfs iets waarin ik mijn geluk kon gaan vinden. Het alleenzijn kon regelmatig leiden naar een ervaring van een al-een-zijn met de dingen en mijn omgeving - een ervaring van eenheid en verbondenheid. Deze ervaringen kwamen (en komen) zomaar op en verdiepten zich in de meditatiepraktijk.

Ik mis het, een stem

die vertrouwen toefluistert

in de lege dag;

dan wordt hij zachtjes hoorbaar

in het ruisen van een beuk.

De mens is ten diepste alleen; hij is alleen ter wereld gekomen en zal alleen sterven. Wanneer we naar de eenzaamheid die in onszelf besloten ligt durven te kijken, leren we denk ik een essentieel deel van onszelf kennen. Een deel dat oorspronkelijk en autonoom is.

Om je alleen of eenzaam te voelen hoef je ook niet perse alleen te zijn. Mijn ervaring is dat wanneer ik juist onder de mensen ben ik mij ook erg alleen kan voelen. Maar door dit te erkennen voel ik mij tegelijkertijd dichter bij mijn eigen kern, en kan ik daar in relatie met anderen ook beter vanuit handelen. Ik wil niet beweren dat dit gemakkelijk is; eenzaamheid heeft verschillende gezichten, maar het werkelijke alleenzijn (al-een-zijn) kan je uiteindelijk terugbrengen naar je ware zelf.

Bewust te leven in het hier en nu, leven vanuit aandacht (bijvoorbeeld door meditatiebeoefening), is voor mij de sleutel om het al-een-zijn te ervaren. Door een meditatieve leefwijze breng je dan zo je leven terug tot zijn oorspronkelijke eenvoud. In mijn beleving begint dit vanuit het alleenzijn, wat uiteindelijk kan leiden tot een zijnservaring van het alleen-maar-zijn. Leven om te leven, zijn om het zijn. En voor mij persoonlijk ligt hierin mijn levensvreugde besloten, zingeving op zichzelf (wat natuurlijk betekenisgeving achteraf is). Die zin haal ik niet zozeer uit wát ik allemaal doe en wil bereiken, maar meer in de manier waaróp ik de dingen doe, met wat voor bewustzijn en intentie.

Dit bij elkaar zijn voor mij overwegingen om op een goed moment te kiezen voor het leven als monnik. Een weg waar ik mij volgens de zentraditie waarschijnlijk voor een aantal jaren aan zal verbinden, maar wie weet langer. Dit is een keuze die bij mensen in mijn omgeving veel vragen oproept. Waarom zou je hiervoor willen kiezen? Waarom zou je zoveel willen opgeven?

Kort door de bocht gezegd mis ik iets fundamenteels in het streven naar het aardse geluk. Voor mij ligt geluk meer in het leven van een geestelijk leven, in verdieping en contemplatie. Waarom? Ik weet het niet precies te zeggen, het is iets wat misschien van nature in mij zit. Het komt er denk ik op neer dat het monnik zijn voor mij de diepste uitdrukking is van wie ik wezenlijk ben.

Diep in de bergen

stroomt het beekwater helder,

drijven wolken kalm;

zo door het leven te gaan

zonder enig vasthouden.

Wat ik achterlaat en opgeef zal zeker niet makkelijk zijn. Maar ik zie deze weg als een toegewijde manier van leven, alleen en enigszins teruggetrokken, waarin je terugkeert naar de innerlijke eenvoud en wijsheid die in de mens besloten ligt. En dit biedt voor mij ook een mogelijkheid om werkelijk open, onbevangen in contact met anderen te treden, te oefenen in het al-een-te-zijn met de omgeving.

Dit kan ook zeker in de maatschappij en met een relatie, daarin ligt denk ik ook juist een uitdaging. Toch betekent het alleenzijn voor mij veel, en is het een deel in mezelf dat ik op dit punt in mijn leven wil onderzoeken en verdiepen. Net zoals je voor een relatie met iemand kiest (wat maatschappelijk misschien meer voor de hand ligt), is ook dit een keuze om te ontdekken wie je zelf bent.

En daar ligt in mijn ogen een meerwaarde die in deze tijd wat verloren lijkt te zijn gegaan. Die meerwaarde ligt in de kans jezelf zo te ontplooien tot een bewust levend mens, levend in een geluk en vrijheid die niet afhankelijk zijn van voorwaarden.

Tot slot zal dit een verhaal zijn dat misschien niet bij iedereen gehoor vindt. Het is dan ook niet meer dan een persoonlijke invalshoek op de positieve kanten van alleenzijn. De innerlijke vreugde van het alleenzijn.

*) zie mijn eerdere artikel in Proviand, jg. 5, nr. 2 (december 2003)

Het onuitgesproken woord

Interview met Marijke, vrijwilligster bij de telefonische hulpdienst

door Wouter Grijm en Peter Kusters

Daar staan we dan met z’n drieën voor een gesloten deur. Een gesloten deur van de Studentenkerk wel te verstaan. Volgens een van ons is het ziekenhuis wel open, dus we begeven ons naar de ontvangstruimte van het Radboud en nestelen ons comfortabel achter een ronde tafel. Normaal gesproken nemen we interviews af op locatie, op een plek waar de persoon zijn of haar werkzaamheden verricht of veelvuldig verblijft. De locatie van waaruit de telefonische hulpdienst (in het vervolg aangeduid met de thd) opereert moet, om de anonimiteit te waarborgen, onbekend blijven en dat wordt gerespecteerd.

Marijke is een vrouw van begin vijftig en werkt ruim vier jaar bij de thd. Er wordt van vrijwilligers verwacht dat iedereen gemiddeld vier diensten per maand draait. Daar hoort ook een nachtdienst bij. Een dienst wordt door vrijwilligers gedaan, op meerdere locaties in Gelderland. De thd is constant bemand, of eerder bevrouwd, want het merendeel van de vrijwilligers is vrouwelijk. Sinds kort is er het 0900-0767 landelijke nummer waarmee een beller automatisch doorgeschakeld wordt naar een andere hulpdienst als de thd Nijmegen in gesprek is. Zo wordt gegarandeerd dat de hulpdienst altijd bereikbaar is, zeven dagen lang, 24 uur per dag.

Hoe ben je ertoe gekomen om je bij de thd aan te melden?

“De aanleiding hiervoor was een interview op de radio met een vrouw, die o.a. voorzitter is van de selectiecommissie en al geruime tijd bij de thd actief is. Ik wilde gewoon iets voor de maatschappij doen, mijn bijdrage leveren aan dit leven, en voelde me aangesproken door het soort werk. Maar niet iedereen is geschikt om dit werk te doen en niemand mag ongetraind achter de telefoon zitten. Als je door de selectie heen komt krijg je gedurende tien weken eerst een training, waarvan één weekend. Er wordt je voornamelijk geleerd te luisteren zonder vooroordelen te hebben en niet direct in oplossingen te denken. Tijdens deze training mag je meelopen met enkele diensten om zo een gevoel te krijgen voor de praktijk”.

In onze prestatiegerichte maatschappij dient voor elk probleem immers direct een oplossing te worden gevonden en geldt soms het recht van de sterkste. Je moet vooruit kijken en doorgaan, je moet wat bereiken en het liefst nog belangrijk zijn. Mannen denken over het algemeen in oplossingen, zijn doelgericht en rationeler ingesteld en weten misschien ook minder goed met zwakte om te gaan. De sociale vaardigheden van vrouwen zijn in het algemeen beter ontwikkeld. Vermoedelijk is dit één van de redenen waarom er zo weinig mannen bij de thd werken.

Zijn er richtlijnen voor het voeren van een gesprek met een beller?

“Er bestaan wel richtlijnen, maar iedereen voert toch op zijn eigen manier een gesprek met een beller. Ik zal nooit privé-voorbeelden aanhalen ter ondersteuning van het gesprek. Het gaat ook niet om mij of ons, maar om de beller. In tijd gezien zou je voor een gesprek circa 20 minuten moeten aanhouden, maar ook dat kan in de praktijk heel erg verschillen. Voor veelbellers willen we wel extra interne handvatten uitwerken. Bij te lange gesprekken verval je toch snel in herhaling, dus is het ook belangrijk om te leren hoe je een gesprek kunt afronden.

Het verloop van veel gesprekken wordt bepaald door de beller zelf. Wij zijn hierbij meer een klankbord en proberen structuur aan te brengen in alle dingen die worden verteld. Maar mensen vertellen vaak zelf al aan het begin van het gesprek wat er aan de hand is”.

Is er een top-5 van meest voorkomende onderwerpen te noemen?

“Er zijn wel vaak terugkerende onderwerpen, zoals relatieproblemen, sociale problemen van de beller ten opzichte van zijn of haar omgeving, gezondheid, dingen uit het verleden. Ook eenzaamheid is een thema, maar dat wordt nooit zo benoemd”. Het blijkt meestal meer uit het verhaal van de beller wat het centrale thema is, dan dat er wordt gezegd dat men het over dit of dat onderwerp wil hebben.

Er zijn meerdere omstandigheden die kunnen resulteren in een gevoel van eenzaamheid, zoals oppervlakkigheid in het contact met anderen, het materialistisch ingesteld zijn van de mensen, de niet vindbare diepgang. Maar het woord eenzaam of eenzaamheid wordt als zodanig zelden genoemd. Alsof het toch nog een soort taboe is in onze overvolle, drukke en altijd maar bezige maatschappij.

In tegenstelling tot wat mensen misschien neigen te denken worden er ook boeiende gesprekken gevoerd, die gaan over de zin van het leven of over het gevoel van geluk. Omdat de communicatie verbaal plaatsvindt en er alleen maar de telefoon is als middel om te praten met de ander, kunnen beiden zich concentreren op de inhoud van het gesprek. Iedereen heeft zijn of haar eigen perceptie van de werkelijkheid en door echt te luisteren naar wat de ander zegt, kan de luisteraar

zich een beeld vormen van die perceptie, van de andere werkelijkheid. “Bellers kunnen soms een verfrissende kijk geven op de levensthema’s. Het leert je dankbaar te zijn voor de goede omstandigheid waarin jezelf verkeert”.

Maar er zijn ook bellers die het extra moeilijk hebben. Bijvoorbeeld mensen met fysieke beperkingen, terwijl ze in hun hoofd nog zoveel zouden willen doen. Gehandicapte mensen of psychiatrische patiënten, mensen die lijden aan schizofrenie of andere aandoeningen. De gesprekken geven deze mensen een houvast, een beetje structuur in hun leven en een denkbeeldige arm om de schouder.

Het empatisch zijn, kunnen meedenken en meevoelen met wat de ander ervaart en ondergaat, is in feite de kracht van de thd”, zegt Marijke overtuigend, ”de bellers zitten niet te wachten op goedbedoelde adviezen, die krijgen ze uit hun directe omgeving al genoeg. Ze willen enkel gehoord worden”.

Is er voor de vrijwilligers ook een soort opvang of steun als er zeer heftige onderwerpen aan bod zijn gekomen die een bepaalde impact hebben gehad?

“Jazeker. We hebben in ieder geval eenmaal per maand een groepsgesprek waarin ervaringen van de vrijwilligers worden besproken, waarin je hoort hoe anderen met bepaalde situaties omgaan en of er bellers zijn die misschien speciale aandacht nodig hebben. Er worden ook cursussen georganiseerd waarop je kunt intekenen. Dit kunnen zeer uiteenlopende thema’s zijn en in feite is dit een training in het leren omgaan met deze onderwerpen, het weten hoe te reageren op bepaalde aspecten van het leven.

Wordt er ook door studenten gebeld met de thd?

“Er zijn zeker studenten die bellen. Een nieuwe stad met veel onbekende mensen en nog weinig vrienden kan zeker aanleiding geven tot een gevoel van eenzaamheid. Je bent ver van huis, hebt nog weinig aansluiting en na collegetijd ben je toch weer op jezelf. Zeker als je bij een hospes of hospita woont.

Persoonlijk heeft ze ook zelf een stuk eenzaamheid ervaren in haar leven. Eenzaamheid komt niet alleen als een verlengstuk van alleen zijn, maar kan evengoed worden ervaren in gezelschap van anderen. Langdurige zorg voor een zieke in de familie kan dat gevoel voortbrengen, evenals een verandering in de relatie met de partner en het niet uitkomen van verwachtingen. Voor haar heeft eenzaamheid toch ook positieve kanten. Het leert je stil te staan bij de situatie zoals die is en dwingt je tot nadenken. Er is altijd een keuze om te berusten, maar vaak zijn onze wensen en verlangens om in een andere omstandigheid te vertoeven groter. Eigenlijk heeft elk mens zijn of haar eigen momenten van eenzaamheid, om het even of dat kort of lang duurt. Het is de kunst om juist dan de kracht in jezelf te zoeken ter overwinning van die eenzaamheid. Overwinning door het durven vragen om gehoord te worden. Een vraag ter verdrijving van het onuitgesproken woord, dat onzichtbaar aanwezig is.

Evelien

door Judith Soons

oio psychologie

De herfst valt uit de lucht. Grote plassen met water door grote grijze wolken. Zo af en toe een glimp van waar de zon had moeten zijn. Het waait. Evelien fietst naar de uni. Het opgestoken haar is losgewaaid en dwarrelt in plukjes voor haar ogen. Haar handen verkleumen op haar stuur, maar stilletjes geniet ze ervan. Wat een heerlijk weer! Haar wereld leeft en dat voelt ze. Bij het stoplicht mist ze net een voetganger. Oeps, ze zit ook zo te dromen. Ze knikt even verontschuldigend in de richting van de boos kijkende man. Het is ook zo druk op straat. Fietsers, auto’s en voetgangers proberen zo snel mogelijk het Keizer Karelplein over te steken, maar dat valt nog niet mee. Ze komt nog maar net op tijd in haar college. Er is nog een plekje achteraan, daar schuift ze in. Oh, voorin ziet ze Elke al zitten, die moet ze straks in de pauze nog even wat vragen. Met een voldaan gevoel doet ze haar natte jas uit en pakt haar collegeblok.

De herfst valt uit de lucht. Grote plassen met water door grote grijze wolken. Zo af en toe een glimp van waar de zon had moeten zijn. Het waait. Evelien fietst naar de uni. Het opgestoken haar is losgewaaid en dwarrelt in plukjes voor haar ogen. Haar handen verkleumen op haar stuur. Het is koud en guur. Ze heeft het gevoel dat het allemaal langs haar heen gaat. Iedereen gaat maar door en zij gaat met de stroom mee, zonder gezien te worden. Bij het stoplicht loopt een voetganger zomaar ineens bijna tegen haar aan. Ze mist hem net. Zie je wel, ze is onzichtbaar. Stom! Ze moet ook eens stoppen met piekeren. Ze knikt even verontschuldigend in de richting van de boos kijkende man. Het is druk op straat. Fietsers, auto’s en voetgangers proberen zo snel mogelijk het Keizer Karelplein over te steken, maar dat valt nog niet mee. Ze komt nog maar net op tijd in haar college. Er is nog een plekje in de hoek achteraan, daar schuift ze in. Niemand groet haar. Voorin ziet ze Elke zitten. Die moet ze straks in de pauze nog even wat vragen. Dat is haar sociale contact van vandaag. Ze doet ze haar natte jas uit en pakt haar collegeblok.

Twee verhalen: ogenschijnlijk lijkt er geen verschil: er fietst een meisje door de regen naar de universiteit. Ze heeft een bijna-aanrijding. Ze komt de collegezaal binnen en gaat zitten. Maar de gevoelens van deze meisjes zijn niet hetzelfde.

De eerste Evelien voelt zich opgenomen in haar omgeving. Ze heeft op dat moment niemand om zich heen, maar je kunt je gemakkelijk voorstellen dat ze in de pauze Elke opzoekt en een praatje maakt. Een paar andere studiegenoten komen er gezellig bij staan. Elke is een vriendin van haar met wie ze ‘s avonds zal gaan stappen. Ze heeft er veel zin in, want vorige week heeft ze Rick ontmoet, en ze hoopt zijn mooie ogen weer te zien…

De tweede Evelien is een meisje dat, zo stel ik me voor, erg eenzaam is. Ze voelt zich buiten de maatschappij staan. Ze ziet wel hoe iedereen met elkaar omgaat en lacht, maar ze doet er niet aan mee. Dat wil niet zeggen dat ze niemand spreekt. Maar als ze Elke ziet, is het contact oppervlakkig. Elke is niet haar vriendin, maar een studiegenote van wie ze een geleend boek nog moet terug krijgen. Ze heeft het gevoel dat ze niemand heeft om mee te praten. Niemand om haar hart te luchten. Zelfs als ze met mensen dingen samen doet en met hen praat, heeft ze het gevoel er niet bij te horen. Ze hangt er maar wat bij als vijfde wiel aan de wagen. Dankbaar dat ze haar mee willen nemen. Wat zou ze graag zo’n leuke jongen als Rick tegen komen, maar ze heeft de hoop al opgegeven. Wie zou haar zien staan? Bovendien gaat ze nooit uit. Er is niemand die haar meevraagt. Ze voelt zich rot en ziet niet hoe verandering mogelijk is. Eigenlijk lijken bij de tweede Evelien twee dingen mee te spelen. Aan de ene kant heeft ze weinig contacten en doet ze weinig leuke dingen met anderen. Maar aan de andere kant ziet ze ook niet hoe het anders kan en hoe ze daar zelf aan bij kan dragen. Ze heeft het idee dat ze alleen staat en ze wacht op het initiatief van anderen om haar te helpen. Ik weet niet of dat voor alle ‘eenzame Eveliens’ geldt, en ik weet ook niet of zij er zich bewust van zijn. Ik zou dat graag willen weten. Maar sommige kleine dingen kun je zelf veranderen. Je idee over de wereld bijvoorbeeld. Je hebt misschien het gevoel dat je niet bij de maatschappij hoort en als het ware aan de zijlijn naar een wedstrijd staat te kijken. Maar je kunt ook denken dat er meer mensen aan die zijlijn staan, of zelfs dat je af en toe mag invallen op het veld. Voor beide wereldbeelden zul je bewijs vinden in je dagelijks leven.

Hoe gaan de verhalen verder? Krijgt de eerste Evelien een leuke vriend, een grote vriendinnenkring, gezellige collega’s en dus een fijn leven? En blijft de tweede Evelien haar hele leven alleen en verdrietig? Dat is niet waarschijnlijk. De eerste Evelien kan ook een periode van eenzaamheid doormaken op een bepaald punt in haar leven. Misschien doordat ze toch niet zo’n goed, diepgaand contact had met haar studiegenoten en ze al die contacten kwijtraakt als ze klaar is met studeren. Misschien dat haar man op jonge leeftijd overlijdt. En de tweede Evelien zou wellicht iemand tegen kunnen komen met wie het heel goed klikt. Of ze vindt een leuke baan, krijgt wat meer zelfvertrouwen daardoor en bloeit helemaal op. Je weet het niet.

Maar alle Eveliens wens ik veel geluk.

De outcast

door Leon Groenewegen

student natuur- en sterrenkunde aan de ru

Ik was vroeger de persoon die bijna nooit naar feesten ging. En als ik er was dan zat ik ergens alleen in een hoekje te kijken. Te kijken naar al die mensen die op een hoopje stonden en zich klem stonden te zuipen en dachten dat ze aan het feesten waren. Fijn zeg, dat ik gewoon rustig kon zitten kijken. Maar ik zat daar dus wel alleen.

Ik was vroeger de ‘dorpsgek’ van de school. Ik heb eens een kwartier lang met mijn hoofd boven een prullenbak gehangen, zomaar, dat trok wel aandacht, dat vond iedereen wel vermakelijk. Ik zat vroeger in de schoolpauzes altijd alleen. Er waren mensen die het grappig vonden om stuivers mijn kant op te gooien en netjes verzamelde ik die. En als ik er na een paar weken weer genoeg bij elkaar had, kocht ik een blikje fris.

Dit klinkt misschien als een zielig verhaal, maar toch voelde ik me er nooit echt slecht bij. Ik voelde me nooit echt eenzaam. Ik voelde niet de drang om meer vrienden te vinden of te maken. Ik zat in mezelf, mijn ding te doen, en als andere mensen dat niet snapten, lag dat toch aan hen? Als zij op mij neer wilden kijken omdat ze niks van mij snapten, dan was dat toch zeker hun probleem? Ik deed expres niet mee met al die feesten en dat geklets over auto’s en meiden, zo vertelde ik mezelf, omdat het me allemaal niet interesseerde. Dat iedereen nou zulke kinderachtige dingen leuk vond, betekende toch niet dat ik dat ook hoefde te vinden?

Vrienden? Ja, natuurlijk had ik die wel, en ik had zeker momenten waarop ik met mijn vrienden wel echt tot leven kwam. Dat we echt de diepte ingingen of gewoon over de grond lagen te rollen van het lachen. Maar er waren gewoon zoveel meer mensen waar ik géén vrienden mee was…

Een plaats in de groep? Ja, natuurlijk had ik die wel. Die loser, die persoon die écht een beetje vreemd was. Het zwarte schaap van de groep, die persoon om voor gek te zetten. Ik probeerde hier niet tegen te vechten of deze rol van me af te schudden, maar ik vormde me in die rol. Ik gedroeg me ook zo. Het heeft wel wat om voor gek versleten te worden. Om te kunnen doen wat je wilt omdat iedereen weet “Oh, natuurlijk, dat is Leon weer.”

Was ik gek? Och, misschien wel. Maar dan beviel gek zijn best aardig.

In de vijfde klas gingen we op schoolreis naar Rome en ik weet nog steeds niet of er toen echt iets bijzonders gebeurde of dat het in mijn hoofd veel groter geworden is dan het was. Mijn vrienden hadden namelijk besloten om niet naar Rome maar naar Griekenland te gaan en dus was ik min of meer alleen in Rome. Ik had al weer een aardig deel gedaan van het normale in mijn eentje rondlopen, alleen zitten en mezelf belachelijk maken. Maar op de een of andere manier kwam ik aan tafel terecht met een groep mensen die ik verder niet echt goed kende, maar die best aardig waren. En het was verdorie gezellig! We hadden gesprekken die echt ergens over gingen, haalden herinneringen op en dwaalden een avond door Rome rond. Op het eindfeest van de vakantie zat ik dit keer niet in een hoekje maar danste ik mee.

Als je me zou vragen welke gebeurtenis mijn leven het meest op zijn kop heeft gezet, moet dat het bericht zijn dat we enkele weken later kregen. Er was iets aan de hand met onze natuurkunde-docent. Hij was om een of andere reden pissig en gefrustreerd en werd kwaad toen ik een grapje probeerde te maken, maar niemand wist wat er aan de hand was. Na ongeveer twintig minuten kwam de rector het lokaal binnen en vertelde ons dat een jaargenote, Anneke, dood was.

Mensen die mij kennen, weten dat ik vreselijk slecht namen kan onthouden. Om de een of andere reden kan ik alles van een persoon onthouden maar de naam wil niet lukken. Er zijn mensen waar ik jaren mee in de klas heb gezeten van wie ik niet weet hoe ze heten. En op dat moment wist ik dat er iets was met de naam Anneke, maar ik kon hem niet plaatsen.

We kregen te horen waarom onze docent zo aangeslagen was. Alle docenten hadden het nieuws al een uur geleden gehoord, maar ze mochten niets vertellen, omdat de rector het bericht persoonlijk wilde brengen. Hij vroeg ons of we nog vragen hadden. Niemand anders zei iets. Maar ik vroeg of ze wisten wat er precies gebeurd was. En dat kon hij mij vertellen: “We weten nog niet wat de details waren, maar we weten wel dat het zelfdoding was.”

Uiteraard zijn we niet verder gegaan met de les en de meeste mensen liepen het lokaal uit, maar een meisje dat ik kende bleef huilend zitten. Dus ik ben bij haar gaan zitten, samen met de docent en één andere leerling. Er viel niets te troosten, maar ergens hielp het wel.

Ik moet op een gegeven moment het lokaal uit zijn gelopen, en zag overal om me heen mensen huilen. Ik hoorde dat er een aparte kamer was ingericht met kaarsjes en een foto van Anneke. Om de een of

andere reden wilde, of durfde, ik niet naar binnen te gaan. Maar na meer dan een uur doelloos door het gebouw te hebben gedwaald en overal om me heen pijn te hebben gezien, liep ik uiteindelijk toch naar binnen. Ik zag de foto en ik herinnerde het me: Ik kende haar.

Ze was een van de meisjes die ik had leren kennen in Rome. Ik herinnerde me hoe we in een klein restaurant midden in Rome zaten, waar we pasta met tomatensaus kregen (al weer) en waar we praatten over liefde. Of liefde iets universeels is, of één soort liefde een andere uitsluit, of iedereen werkelijk kan liefhebben. We praatten over vroeger, wat er gebeurd was en wat we gezien hadden toen we net op school kwamen, de mensen die we aardig vonden, de mensen waar we een hekel aan hadden. Toen realiseerde ik me dat ze dood was, en ik huilde.

Toen ik die avond thuis kwam praatte ik met mijn ouders en mijn broer over wat er gebeurd was. Ze vonden het heel erg voor mij maar ze voelden niet wat ik voelde en hun woorden van begrip hielpen niet. Die avond voelde ik me eenzamer dan ik me ooit

had gevoeld. De mensen die ik het beste kende, mijn familie, konden niets doen en leken zo ver weg. Ik ging naar mijn kamer, zette de meest trieste muziek op die ik kende en huilde mezelf, met het volume op vol, in slaap.

De volgende dag gingen de lessen weer gewoon door, maar de kamer waar de kaarsjes en de foto stonden, bleef open voor iedereen die tijd nodig had. Hoewel de kamer open was voor iedereen, voelde ik op een of andere manier dat ik niet het recht had om naar binnen te gaan. Er zaten daar mensen die haar jaren gekend hadden, ik had haar maar een paar maanden gekend, wat maakte het uit hoe ik me voelde?

Dus ik ging netjes naar mijn lessen, maar mijn gedachten bleven maar afdwalen. Ik moest er op een of andere manier toch over praten, mijn gevoelens uiten. Maar ik kon moeilijk zomaar de les uit lopen met de mededeling dat ik ‘iemand ging zoeken om mee te praten.’ Dus ging ik achter een computer in het lokaal zitten en ging naar het forum waar ik normaal over een computerspel praatte. Ik ging naar de categorie ‘andere onderwerpen’ en schreef daar mijn verhaal op. Ik had er nooit eerder iets geschreven en verwachtte dan ook niet echt reacties, ik wilde gewoon ergens, waar dan ook, mijn gevoelens uiten.

Aan het einde van de les waren er meer dan twintig reacties gekomen. Mensen die me nog nooit eerder gezien hadden condoleerden me, anderen vertelden me over hun eigen ervaringen en hoe zij geprobeerd hadden ermee om te gaan en iedereen vertelde me hetzelfde: als dit zo moeilijk voor je is, neem dan de tijd om het te verwerken.

Na de les ging ik naar de kamer en kwam ik bij de andere mensen daar zitten. Ik heb er die hele dag gezeten. Ik huilde; ik stak een kaarsje aan; ik schreef wat in het condoleanceregister. Maar vooral ook praatte ik met mensen, mensen die echt begrepen.

We hadden het over Anneke, over leven en dood, over de toekomst. Dan waren we weer stil, alleen met onze gedachten, maar niet echt alleen meer. Toen ik die avond naar huis moest, wist ik dat ik het niet kon verdragen weer eenzaam te zijn in mijn eigen huis, dus ging ik naar een schoolvriend toe en we liepen de hele avond door de stad. Ik geloof niet dat we veel gepraat hebben, maar we kwamen zo de avond door.

Ik ging de volgende dag terug naar de kamer, en de dag erna. En ik ontwikkelde er echte banden. Langzaam veranderde het gespreksonderwerp van alleen Anneke naar andere dingen, naar onze eigen levens. Maar het werd nooit een van die saaie lege gesprekken over meiden of auto’s, waar ik altijd zo’n hekel aan had gehad. Ik weet niet of het de mensen daar waren, of de situatie die ons samen had gebracht, of misschien allebei. Maar voor het eerst in lange tijd voelde ik een echte band, met de mensen daar. Ik zou er later achter komen dat ik na bijna vijf jaar middelbare school eindelijk echte vrienden had gekregen.

Anneke’s ouders hadden hun best gedaan om voor haar een christelijke begrafenis te regelen. Hoewel dit eigenlijk niet is toegestaan voor mensen die zelfmoord hebben gepleegd. Uiteindelijk stemde de lokale kerk in, maar het werd niet bepaald een positieve dienst. Wat mij vooral bijbleef is hoe ons verteld werd dat alleen God leven mag geven en nemen en dat wij nietige stervelingen dit nooit zelf mogen doen.

Na de begrafenis, toen we van het graf wegliepen, huilde ik weer, maar ik werd getroost door het meisje waar ik bij was komen zitten, die allereerste dag, toen zij moest huilen.

Eenzaamheid

Sinds kort ben ik klaar met studeren en heb ik een baan aan de andere kant van Nederland. Nu reis ik ieder weekend op en neer naar Nijmegen.

Voel ik me nou eenzaam? In het begin niet, maar naarmate ik hier langer woon (nu zo’n drie maan-den), merk ik dat ik het Nijmeegse leven steeds meer begin te missen. Ik vind het jammer dat ik zo ver weg woon. Al mijn vrienden en kennissen wonen nog steeds in Nijmegen. Natuurlijk houd ik wel contact met een paar goede vrienden, maar het gros van de mensen die ik daar kende, zag ik zo nu en dan eens bij gelegenheid. En die zie ik nu dus helemaal niet meer. Ik vind het meestal prima om na een drukke dag lekker thuis te zijn. Maar om avond aan avond thuis te zitten, alleen, dat is niet leuk. Ofschoon ik genoeg te doen heb, dus dat is het probleem niet.

Langzaam begin ik me steeds eenzamer te voelen. Het bellen met oude studiegenoten wordt minder frequent. Langzaam heb ik het gevoel vergeten te worden. Ik mis de mensen die ik zomaar op de straat en op de universiteit tegen kwam. Eerst was er wat meer aanloop van collega’s die even kwamen kennismaken. Maar nu merk ik steeds sterker dat mensen niet zomaar komen binnenlopen. En aangezien ik de enige ben die zich met dit onderzoek bezighoudt, hoeven ze mij niets te vragen en ik hen ook niet. Het is er ook erg rustig. Soms zie ik mensen die tien meter verderop zitten dagen niet. Zelfs de mensen die bij mij op mijn kamer zitten, zijn vaak niet in voor een gesprekje. Ik probeer het wel.

Natuurlijk zou ik een nieuw sociaal netwerk moeten opbouwen hier. Maar mijn werk en de zoektocht naar een fatsoenlijke kamer slokken zoveel tijd en vooral energie op, dat ik er geen zin in heb. Ik vind het best een moeilijke stap en ik merk dat ik heel erg leun op de contacten die ik nog heb. Ineens ben ik veel afhankelijker van hen. Maf eigenlijk, want toen ik voor het eerst op kamers ging, had ik helemaal geen last van heimwee. Uiteindelijk zal ik wel een activiteit hier gaan zoeken. Ik moet toch een beetje hoop houden. Het leven is soms niet zo gemakkelijk.

Hoewel ik iedere dag mensen spreek,

En vele mensen ken,

zijn de gesprekken algemeen

en vraagt niemand wie ik ben.

Want ieder leidt zijn eigen leven toch?

dus vraagt niemand meer naar mij.

Maar dit is niet zoals ik leven wil,

in deze harde maatschappij.

Mensen schermen zich af

tegen falen en verdriet,

staan weinig open voor een ander,

ieder zingt zijn eigen lied.

Begrijpen doe ik het wel

Je kunt niet oor hebben voor iedereen,

Maar toch, zo oppervlakkig soms,

Tussen zovelen zo alleen.

Ik vraag vast veel te veel

Aandacht en egotripperij

Ik moet me aanpassen, maar

is in deze wereld plaats voor mij?

Jacqueline

Wie klaagt dat hij eenzaam is?

door Peter Deuss

studentenpsycholoog verbonden aan de ru

Wie klaagt dat hij eenzaam is? Je moeder als je vader overleden is. Ze bedoelt dat ze zich eenzaam voelt ook al bel je regelmatig. Je hoort niet gauw dat iemand eenzaam is, ook niet als studentenpsycholoog.

Maar als ik als hulpverlener die vraag stel dan geeft de student dat wel toe. Hij gaf het al enigszins toe door een afspraak met de psycholoog te maken. En is vast van plan te proberen daar wat aan te doen.

De student wil het isolement van zijn gedachten en gevoelens doorbreken om er greep op te krijgen, om uit te vinden of hij nou zo vreemd is of vanwege de hoop op medemenselijkheid. Hij wil begrepen worden in plaats van veroordeeld te worden vanwege machteloosheid en schaamte om die zwakke indruk. Hij wil een eind maken aan die worsteling waarin hij nu al maanden verkeert, die soms aanleiding geeft tot groeiende wanhoop en nog meer schaamte.

Hij belt de studentenbalie, de studentenpastor, de studieadviseur. Hij krijgt van een ander de tip toch eens met een psycholoog te gaan praten. Hij wordt opgeroepen door de studieadviseur omdat hij geen tentamens meer maakt of bekent uiteindelijk toch aan zijn ouders, oom of tante dat hij in de knel zit. Daar gaat het feitelijk om, het doorbreken van de verlegenheid en schaamte door een ander jouw geheim of probleem toe te vertrouwen. Hoe beter hier op wordt gereageerd, hoe sneller er vertrouwen ontstaat. Het speelt bijvoorbeeld bij studenten met tentamenvrees, die dat in een groep willen aanpakken. Het is een beperkt probleem dat regelmatig in kringen van medestudenten versluierd aan de orde komt. Een wellicht groter probleem is de vraag “hoe ik mijn ouders vertel dat ik meer op jongens dan op meisjes val”. Die studenten zijn niet eenzaam, behalve met hun specifiek probleem dat ze willen aanpakken.

Maar hoe meer schaamtegevoel er is, des te moeilijker het probleem is op te lossen, vooral als het complex in elkaar zit. Schaamte omdat je vroeger door familie of klasgenoten bent uitgelachen toen je iets niet goed kon of niet wist. Schaamte omdat je er anders uit zag dan de rest of niet werd gevraagd op verjaardagen. Die schaamte werd bedekt door maar stoer te zeggen dat je er toch geen zin in had.

Langzaamaan verandert de schaamte in een negatief gevoel over die oppervlakkige lefgozers, of erger nog, over jezelf. Maar door te gaan stu-deren, en ook op kamers te gaan wonen geef je jezelf een nieuwe kans. Schaamte die door de toename van communicatiemiddelen gemakkelijk ideaalbeelden van andere identiteiten doet ontstaan. Hierdoor blijft de vraag “hoor ik erbij of niet” langer spelen en ontstaan er op internet discussiegroepjes over identiteit. Van mensen die angstig zijn of zichzelf snijden.

Ik denk niet dat dit een oorzaak is. De oorzaak van angst of zelfpijniging zit meer in de persoon zelf, die niet voor zijn of haar onzekere gevoelens naar anderen toe uit durft te komen. Wanneer dit schaamtegevoel overgaat in een depressie, bijvoorbeeld omdat je hier minder geluk hebt dan verwacht, wordt het probleem steeds moeilijker te pakken en kom je er zelf steeds moeilijker uit. Je kunt het nog op indirecte wijze uiten in andere symptomen of proberen jezelf een nieuwe identiteit aan te meten. Waarvan er wel meer bestaan, met elk hun eigen kenmerken, hun eigen muziek. Een select groepje.

Mensen zijn alleen met hun lijf, gevoelens en verlangens, soms ook nog met hun ideeën. Ze weten dat ze eigenlijk behoefte hebben aan contact. Zo gauw je jezelf alleen voelt met je gedachten, gevoelens en emoties, kun je je eenzaam gaan voelen. Dat kan een zelfgekozen bescherming van je privé-leven zijn. Maar meestal vraagt het energie om een klein of groot gedeelte van je persoon af te schermen van de waarneming van anderen. Energie die beter voor plezierige dingen gebruikt zou kunnen worden. Mijns inziens ligt daar een signaal dat er iets mis kan zijn. Afgeleid zijn door gedachten ‘wat vinden ze van mij’, verslaafd raken aan troostende middelen, concentratieproblemen, vermijden van noodzakelijke dingen in het leven, een negatief beeld hebben over jezelf, het zijn allemaal belangrijke signalen.

Hoe is het gesteld met de eenzaamheid onder studenten?

Wij registreren als studentenpsychologen geen eenzaamheid, wel sociale problematiek, sociale angst, depressie, gebrek aan assertiviteit enz. Aangezien zich jaarlijks ongeveer 500 studenten aanmelden kun je stellen dat minstens 250 studenten zich alleen voelen met hun probleem. Aan die situatie proberen ze een eind te maken. Door hun energie bijvoorbeeld weer voor een vriend of vriendin of voor de studie in te zetten. Toch zou je die studenten niet eenzaam noemen. Zolang het maar een beperkt probleem blijft wat toch redelijk onder controle is. In het algemeen vindt de universitaire organisatie en daarna ook de maatschappij dat studenten zich gemakkelijk moeten bewegen tussen medestudenten, docenten en later collega’s. Dat wordt ook in een stage en min of meer in een sollicitatiegesprek beoordeeld.

Vandaar dat we studenten het liefst in een groep proberen te helpen. Daar leren studenten kiezen voor zichzelf, voor het afleggen van de schaamte die hen eenzaam maakt, en die hun leven en studie verstikt. Soms is eerst een aantal individuele gesprekken nodig, omdat de student zich vastklampt aan het idee dat hij nu in een register komt te staan van riskante werknemers. Of omdat hij bang is dat hij bij anderen altijd zo rood wordt als een biet.

De meest geschikte aanpak hangt af van het probleem waar de student zich eenzaam mee voelt. Is het probleem ontstaan in het gezin op school of het vwo? Door wie is de ontwikkeling van de persoon vooral gefrustreerd, waardoor is hij of zij onzeker of angstig gemaakt? Dit alles bepaalt of een homogene dan wel heterogene groep wenselijk en mogelijk is. Het probleem kan meestal binnen een beperkt aantal gesprekken of sessies aangepakt worden. Als dat op voorhand niet mogelijk lijkt kan de student worden doorverwezen naar de ggz of een vergelijkbare instantie. Hier zijn meer gesprekken mogelijk en kan de student beter worden geholpen.

Wanneer een medemens, een vriend, een hulpverlener in staat is positief om te gaan met het negatieve gevoel van eigenwaarde groeit er vertrouwen dat de problemen te verhelpen zijn. Gelukkig kunnen veel mensen op eigen kracht die grenzen doorbreken. Door toevallige gebeurtenissen, goede vriendschappen, een nieuwe relatie. Als psycholoog vind ik de mogelijkheden van een groep het meest werkzaam: daarin speelt een afwisseling van heling door een gelijkgerichte omgeving van medestudenten met vergelijkbare problemen enerzijds en het doorbreken van die vicieuze denkpatronen in jezelf anderzijds.

Keerzijde van uniciteit

door Tim Op ’t Root

student wiskunde

Eenzaamheid is de onrust die ontstaat wanneer belangrijke verbanden afwezig lijken. Of de verbanden ook werkelijk afwezig zijn, doet niet ter zake. Een mens ervaart het zo. Geen contact met anderen. Geen bezigheid waar we ons mee verbonden voelen. Niets. Leegte. Alleen een bezigheid waar we in vluchten. Om de leegte niet te hoeven voelen.

Hoewel eenzaamheid en alleenzijn veel op elkaar lijken, verschillen ze wezenlijk van elkaar. Vaak zoek ik het alleenzijn op. In het alleenzijn heb ik de tijd en ruimte om verbanden te ontdekken. 'In de stilte hervat het gevoel zijn waarde.' Het brengt me in beweging. Van de buitenkant kunnen eenzaamheid en alleenzijn veel op elkaar lijken. Maar tegenstrijdig genoeg kan het alleenzijn de eenzaamheid juist verdrijven.

Soms denk ik na over mezelf 'in de wereld'. Elk mens is een uniek wezen. We spreken ieder over een 'ik'. We kunnen beiden elkaar zien. We kunnen ieder van ons ergens in geloven. Eén kan overlijden terwijl de ander voortleeft. Genoeg reden om het verschil tussen de ander en ik als iets fundamenteels te beschouwen.

In deze gedachte vind ik het wonderlijk dat twee mensen met elkaar kunnen praten. Over en weer klanken voortbrengen zodanig dat het één geheel vormt. Ik kan me weliswaar verwonderen over het feit dat mensen met elkaar kunnen praten. Maar zo kan ik ook geheel van de wereld zijn. Dan voel ik me met niemand verbonden. De keerzijde van mijn uniciteit? Ik ben dan geneigd me te verdiepen in abstracte theorieën als wiskunde. Of ik verdwijn tijdens het luisteren van vluchtige muziek. Een dergelijke toestand is eigen aan mij. En soms is dat lastig in sociale situaties. Als manier om met deze ervaringen om te gaan, zet ik soms wat schetsen op papier.

Zo heb ik in de afgelopen maanden de volgende twee stukjes geschreven. Het eerste heeft geen titel.

Ze praat met me. Maar ik hoor haar niet. De klanken zijn verstild. Ik gebaar terug. Ze lacht en zegt dat ze van me houdt. Mijn tranen zijn bevroren. Ze leest een boek en denkt aan mij. Ver weg zien ik haar. Ze lacht naar mij.

Pijn dat geen object kent. Onbegrip voor de wereld om me heen. De sferen doen me pijn. Mensen kijken naar elkaar. Ze lachen om elkaar. Ze lijken elkaar te begrijpen. Mijn zicht is aanwezig. Slechts datgene maakt dat zij mij zien. Want zij zien mij niet. Met mijn ogen gesloten kijk ik in de spiegel. Ik ken hem niet. Wie ben jij?

En sommigen denken woorden te kunnen geven. In een aanéénschakeling tot poëzie van gedachten. Gepoogd helderheid te creëren. Volkomen voorbij aan het verschil in werelden. De woorden breken voor mijn ogen. Ze raken mij niet.

En slechts de tegenstrijdigheid biedt uitkomst waar alle wegen me het bos in lijken te sturen. Laat horen, laat horen. Misschien bestaat er een gemeenschappelijke taal. Berustend op de eenvoud van de immer aanwezige chaos. Durven vertrouwen op de wanorde. De zekerheid is vermaald. De zuivere sfeer van niets. Tot iets geboren en voor altijd alleen met mijzelf. Maar daaraan ontleen ik mijn levenskracht. Nooit gepoogd het te eindigen.

En zo verloopt het leven. Geen begrip. Geen gegoochel. Ernst. Maar ook weer niet. Laat me, want jij begrijpt mij niet.

Als eenzaamheid de overhand krijgt, ga ik meer en meer denken dat mensen elkaar nooit echt begrijpen. Vooral dan dreig ik het standpunt in te nemen dat mensen elkaar nooit echt begrijpen. 'Ieder is gedoemd zijn leven alleen te volbrengen.' Om dit soort negatieve gedachten te relativeren schrijf ik er stukjes over. Het tweede heeft de titel Eenzaamheid gekregen.

Eenzaamheid

Geen teken van leven. Meegenomen in een onoplettend moment. Afgedwaald. Kleurloze schimmen maken de omgeving. De stilte is koud en geen mens klinkt helder. Zonder kennis of vermoeden. Zonder weet of gevoel. Heel even, iets langer of voor altijd. Wie zal het zeggen.

Haar gestalte roept herkenning op. Meer dan een registratie wil het niet zijn. De kleuren zijn gedoofd en de kou zit in de kleren. Het gelaat zwijgt en de benen lopen. Niemand vraagt waarom. Niemand weet waarom. Langzaam gaan de deuren dicht. Voorgoed.

Eenzaamheid als een bezigheid van niets. Niets doorbreekt het moment. Niets is sterk genoeg. Slechts in de beangstigende diepte een teken van leven. Voor eeuwig bepaald. Voor eeuwig van mij. Voor eeuwig alleen.

Meestal blijkt mijn gemoed ten goede te veranderen door het schrijven van dergelijke schetsen. Daar ben ik blij om. Maar helaas ervaar ik der-gelijke afgeslotenheid geregeld. Daarom heb ik besloten om met haptotherapie te starten. *) Ik heb daar in het verleden goede ervaring mee opgedaan. Eenzaamheid en uniciteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zo denk ik er over. En daarmee sluit ik mijn geschrijf af.

*) Voor geïnteresseerden is op het adres www. haptonomie.nl meer te vinden over haptonomie.

Passage – overweging bij een gedicht

landschaft

Ihr hohen Pappeln – Menschen dieser Erde!

Ihr schwarzen Teiche Glücks – ihr spiegelt sie zu Tode!

Ich sah dich, Schwester, stehn in diesem Glanze.

Paul Celan uit: Mohn und Gedächtnis (1952)

Jaren geleden toen ik werkte als basispastor in de parochie Badhoevedorp kwam het wel eens voor dat parochianen werden begraven op het kerkhof van de buren, het oude dorpje Sloten, nu onderdeel van de gemeente Amsterdam. Sloten had een bijzonder kerkhof. Als je geen lid was van deze parochie en als je niet meer betaalde aan de actie Kerkbalans van de kerk van Sloten dan werd je zeker niet op dit kerkhof begraven. Veel parochianen die inmiddels in Badhoevedorp waren komen wonen betaalden dus nog trouw aan Sloten om daar, als het eens zover zou komen, begraven te kunnen worden.

Het kerkhof van Sloten was klein. Het lag op een verhoging van opgeworpen zand. Sloten was en is altijd poldergebied geweest. Dus veel water en veel weiland. Om de doden droog te houden moesten er extra voorzieningen worden getroffen. Om het kerkhof stonden hoge populieren. Ze stonden als soldaten in een groot vierkant. Populieren houden van water. Dat kwam dus goed uit. Op een dag toen ik weer op dit kerkhof stond om de laatste handelingen te voltrekken, het zegenen van de kist, de bewieroking en het laten zakken van de kist in de aarde, keek ik naar de populieren. Ze waren gesnoeid. Hun kruinen waren eruit gehaald en nu nog meer dan anders stonden ze in het gelid.

Toen moest ik denken aan het gedicht van Paul Celan: Landschap. De vrouw die vol verdriet aan het graf staat, haar man achterlatend in de grond, een leven samen gedeeld dat nu ten einde is gekomen. Deze eenzaamheid, dit verdriet en dit moeten doormaken van het afscheid herken ik zowel in het beeld van de bomen, de populieren, als in de vrouw, de zuster uit het gedicht die in deze glans staat van de vijvers, zwarte vijvers geluk. Het is een droevig gedicht, het maakt een gevoel van melancholie, van diepe onrust los. De bomen, mensen verdwijnen in de zwarte vijvers. Het geluk slokt hen op. Zo loopt het af met ons allemaal. We worden opgeslokt, ingeslikt door het lot. Ons aardse bestaan eindigt. Het geluk is voor ons te sterk, dat houden we niet vol.

De dichter Celan spreekt vanuit zijn eigen obsessie met de dood en het lijden. Zijn persoonlijke ervaringen (onder andere uit de Tweede Wereldoorlog waar zovelen het leven lieten) worden in dit gedicht vleesgeworden woord. Eigenlijk zou ik moeten zeggen boom-geworden woord. Mensen als bomen, en bomen als mensen.

Maar ondanks het zwarte van de sfeer is er ook hoop. Hoe zou een aartsoptimist als ik die niet kunnen zien. Die hoop balt zich samen in het woordje ‘zuster’. Én in de dichter zelf die ‘zijn zuster’ daar ziet staan en weet wat ze doormaakt. We staan weliswaar misschien alleen maar niet onzichtbaar. We worden opgeslokt door de dood maar niet zomaar. De dichter geeft geen verdere invulling. Dat is aan de lezer. Het uitroepteken achter mensen van deze aarde, is aan ons gericht. Wij zijn aangesproken. Wij zijn de mensen van deze aarde. Wij de lezers van deze Proviand. Het is een uitnodiging ook aan ons om met de dichter mee te kijken en te zeggen: zuster, broeder.

John Hacking

Proviand wil van passage graag een rubriek maken die elk nummer terug komt. Maar dit lukt alleen met voldoende schrijvers - schrijvers zoals jij! Dus lijkt het jou wat om bij een aansprekend thema eens een gedicht te bespreken? Of wil je er in ieder geval meer van weten? Meld het ons, dan houden we je op de hoogte. Proviand@gmail.com

Ik zit mij voor het vensterglas

onnoem’lijk te vervelen.

Ik wou dat ik twee hondjes was,

dan kon ik samen spelen.

Godfried Bomans (1913-1971)

“Ik mag niet klagen. Ik heb vrienden.

Gisteren nog praatte er iemand tegen me.”

Iejoor

in A.A. Milne, Winnie de Poeh

10 van 1 van Irene van Staveren

Irene van Staveren (41) studeerde economie aan de Erasmus Universiteit (1988). Na haar studie wilde ze promoveren op onderzoek naar de rol van ethiek binnen economische theo-rieën. Een controversieel onderwerp voor veel econo-men, die hun vakgebied als exact en waardevrij zien. Mede daarom duurde het lang voordat ze een eco- noom als promotor kon vinden en haar proefschrift Caring for Economics (1999, promotor Arjo Klamer) kon verdedigen. Momenteel is ze bijzonder hoogleraar Economie en Christelijke Ethiek (ru) en tevens associate professor Feminist Development Economics (iss, Den Haag).

1 Kun je een film, een boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?

De boeken van Iris Murdoch, Brits filosofe en roman-schrijver. Zowel in haar romans als haar filosofisch werk weet ze op een natuurlijk manier, zonder schaamte, te schrijven over moraal. Zij houdt op een verfrissende manier het midden tussen enerzijds bevoogding en anderzijds het kale beschrijvende van relativisme dat geen morele reflectie en evaluatie kent.

2 In welk vakgebied zou je je nog verder willen verdiepen?

Psychologie, met name de slechte kant van de mens: crimineel gedrag, moord, maar ook kleinere, meer allerdaagse dingen zoals diefstal en liegen.

Kritiek op mijn economisch werk is namelijk dat ik te veel van de goede kant van de mens uitga. Dat komt omdat ik oorspronkelijk ben geïnspireerd, en wellicht ook gedeformeerd, door Aristoteles’ deugdentheorie. Ik heb voornamelijk gekeken hoe goed gedrag positieve economische gevolgen heeft. In toekomstig werk wil ik goed en slecht economisch gedrag niet meer tegenover elkaar stellen, maar meer verbinden.

3 In welke omgeving kom je het beste tot je recht?

Een omgeving waarin ik in de luwte aan de dingen kan werken waaraan ik geacht word te werken. Ik kies iedere dag opnieuw weer voor de wetenschap.

4 Mijn leven heeft een wending genomen toen…

ik ongepland zwanger werd. Mijn leven stond op zijn kop en kwam in stroomversnelling: in korte tijd emigreerde mijn vriend naar Nederland, zijn we getrouwd en ben ik verhuisd van een woongroep naar een huis en kostwinner geworden.

Mijn plan om (promotie)onderzoek te doen naar de rol van ethiek in de economie, geïnspireerd door werk van Amartya Sen (filosoof en Nobelprijswinnaar economie 1998), moest ik acht jaar uitstellen, maar daardoor hebben mijn ideeën wel kunnen uitrijpen en ben ik ook kritischer op Sen geworden. Zo kon ik, na het vinden van een geschikte promotor, in drie jaar tijd zonder veel begeleiding en naast mijn baan mijn proefschrift uitschrijven.

5 Wat is de beste raad die je ooit hebt gekregen?

Meestal vraag ik geen advies, maar ga ik af op mijn intuïtie.

6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de ru ?

Openstaan voor moslims, niet verengen tot alleen het christelijk geloof. Zorgen dat studenten terecht kunnen met vragen over goed en kwaad en ruimte scheppen voor zingeving.

7 Wat heeft de ideale universiteit dat de ru niet heeft?

Wat ik mis in vergelijking met andere universiteiten die ik ken, is een onderzoekscultuur, waarbij je in wisselende samenstelling werkt aan grensverleggend onderzoek. Het is hier meer ad hoc, pragmatisch, beleidsgeoriënteerd.

8 Gelovig, atheïst of iets anders?

Protestant. Het is op natuurlijke manier ingeweven in mijn dagelijks leven, maar ik ben er niet fanatiek in: het gaat me niet om de verschillen tussen religies; ik ben voor samenwerking en kijk graag over de schutting.

9 De kerk…

Als instituut kan ik met de kerk veel minder dan met geloof. Ik voel me betrokken bij het protestantisme en het christendom in het algemeen, maar niet expliciet bij een locale kerkgemeenschap.

10 Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema ‘Eenzaamheid / alleenzijn’?

Eenzaamheid heb ik nog nooit meegemaakt en dat verwacht ik ook niet. Ik kan me wel voorstellen dat mensen eenzaam zijn, maar het maatschappelijk leven van zo ingericht worden dat het niet nodig is: bijvoorbeeld door jong en oud door elkaar te laten wonen of crèches in bejaardenhuizen te zetten.

Wat betreft alleenzijn, daar verlang ik wel naar: ik moet eerder mensen van me afhouden dan dat ik té alleen ben. Juist in het alleenzijn kan ik rustig nadenken en energie opdoen.

Leon Groenwegen & Steven Teerenstra

irene

En, wat vond je van deze Proviand ?

‘n Inspirerend stuk gelezen? Of juist een frustrerende blunder gezien? Vertel het ons! Redactie en schrijvers zijn erg blij met feedback. Feedback is niet alleen een manier om te verbeteren, maar ook motivatie om door te gaan. Omdat mensen je stukken waarderen, of juist omdat er nog veel werk aan de winkel is. Dus als je iets gelezen hebt wat echt iets met je heeft gedaan, of waar je juist helemaal niets mee kon, laat het ons weten.

Het volgende nummer van Proviand heeft als thema klaagcultuur

  • We vragen ons af waarom mensen klagen;
  • We vragen ons af waarover mensen klagen;
  • We vragen ons af wat klagen en cultuur met elkaar te maken hebben;
  • We vragen ons af wat het nut van klagen is.

Kun jij ons verder helpen met deze vragen? Of heb je misschien op dit gebied iets meegemaakt, positief of negatief, wat je met de lezers wilt delen? Neem dan eens contact met ons op: Proviand@gmail.com