Zoek in de site...

7-1

Jaargang 7 nummer 1: klaagcultuur


Klagen als politieke vorm- Marin Terpstra
Echte problemen of gewoontegezeur?- Klagen en wat het met je doet - Marieke van der Burgh
“Maar ik mag niet klagen ...”Over klaagliederen en jammerklachten in het Oude Testament - Annemarieke van der Woude
Twee (klaag)culturen vergeleken: het Verenigd Koninkrijk en Nederland- Martijn Knottnerus
Klacht of kracht? Interview met Roos Vonk, sociaal psycholoog - Wouter Grijm en Steven Teerenstra
Geklaag in Den Haag - Judith Soons
Klagen en zeuren- Drs. L. Wecke
PASSAGE-Karin v.d. Bosch, Gemma Pappot (red.), Steven Teerenstra
Tien van één met David Vermijs


1. Klagen als politieke vorm
Door Marin Terpstra


universitair docent Sociale en Politieke Wijsbegeerte aan de RU
De vraag van de redactie, die ik maar even samenvat als “Wordt er te veel geklaagd in Nederland?”, kan ik niet beantwoorden. Mijn vak is sociale en politieke filosofie en de kennis die ik daarvan heb, staat mij alleen toe iets zinnigs te zeggen over de vraag wat er mis zou zijn indien er te veel geklaagd werd. Te veel is nooit goed, aldus een bekende volkswijsheid. Maar is klagen wel goed? En waar duidt het ‘te veel’ op? Het feit dat in een politieke orde zoals wij die kennen de klacht, de aanklacht en de aanklager erkende rechtsvormen zijn, geeft aan dat er een zekere overeenstemming bestaat over de vraag of klagen terecht kan zijn. Ja, dus. Men zou zelfs kunnen zeggen dat het bestaan van recht alles te maken heeft met beslissingen over de vraag wanneer klachten terecht zijn. Een klacht is namelijk verbonden met de vaststelling dat er recht is geschonden. Een klacht is een eerste stap om dit recht te zetten. De rechtsorde is dan de politieke vorm van de klacht. Daarover wil ik het hier hebben.
Spreken over het klagen als politieke vorm vooronderstelt dat men onderscheid maakt tussen soorten van klachten. Ik onderscheid er vier. Ten eerste is er het huis- tuin en keukengeklaag: het gemopper op het weer, de buren, ‘de politiek’. Ik zou zeggen: zolang dit binnenshuis blijft, hoeven we er geen woorden aan vuil te maken. Ten tweede zijn er door het recht erkende klachten. De erkenning hangt dan af van de vraag of de klacht terecht is, dat wil zeggen of er inderdaad sprake is van een schending van een recht van de klager. De klager wordt al of niet, geheel of gedeeltelijk, in het gelijk gesteld. Het gekochte apparaat deugt niet, de belastingaanslag klopt niet, de stadsuitbreiding heeft milieuvoorschriften genegeerd enzovoort. Uiteraard behoren klachtenprocedures van bedrijven of organisaties tot dezelfde categorie. Het gaat om een vastgestelde regeling van het afhandelen van klachten. Ten derde zijn er klachten die niet door het recht erkend worden maar die wel volgens een redelijk, verdedigbaar of denkbaar recht erkend zouden moeten worden. Niet alles wat rechtvaardig is, is immers in de wet als recht erkend. Er zijn klachten die moreel terecht zijn, ook al worden ze in het geldende recht niet erkend. En ten vierde zijn er klachten die in geen enkel erkend of redelijk opzicht terecht zijn, eigenlijk binnenshuis hadden moeten blijven, maar toch buitenshuis geuit zijn. En ook over dat verschijnsel kan men dan weer klagen.
De vraag voor een politiek filosoof is dan: zijn er goed onderbouwde maatstaven te vinden om te onderscheiden tussen de tweede en derde soort (tussen wat positief recht is en wat recht zou moeten zijn), èn tussen de derde en vierde soort (tussen terechte en onterechte klachten)? Kortom, klagen draait om recht. Of misschien beter gezegd: het recht is de manier waarop een samenleving omgaat met het verschijnsel klagen en een onderscheid vastlegt tussen terechte en onterechte klachten.
De eerder genoemde grote vraag kan ik hier niet beantwoorden. Wel wil ik in het kort aangeven waarom het om deze vraag moet gaan. De kern van de zaak is dat het klagen een politieke vorm heeft gekregen. Er is in de samenleving een taal gevonden om het klagen een publieke en beslisbare gestalte te geven, zodat de klachten niet in hun emotionele vormen blijven doorzeuren. Het recht is een manier om het klagen waarneembaar en bespreekbaar te maken en het niet te laten doorwoekeren. Het probleem zou derhalve wel eens eerder kunnen zijn dat het klagen te veel gepsychologiseerd wordt, dat er te veel aandacht voor de emotie achter de klacht is, niet zozeer dat er te veel klachten worden geuit. Het probleem zou kunnen zijn, dat we het gevoel voor politieke vormen verliezen dat eeuwenlange ervaring met klagen heeft opgeleverd. Als er te veel geklaagd wordt, dan is het probleem veeleer dat te weinig de vraag gesteld wordt wat al of niet terecht is aan deze klachten. Het lijkt erop dat er een sfeer ontstaan is waarin klagen een vanzelfsprekend recht wordt, omdat het bij voorbaat duidelijk is dat ons mensen voortdurend alleen maar onrecht wordt aangedaan. En dat om de eenvoudige reden, dat we denken dat we overal recht op hebben. Een voorbeeld is de sedert de moord op Pim Fortuyn veel gehoorde klacht dat men in Nederland niet alles mag zeggen wat men denkt. Veel van dit soort klagers vragen zich niet eerst af of ze wel het recht hebben om te zeggen wat ze op hun lever hebben.

Gegeven het eerder gemaakte onderscheid kunnen we zeggen dat er drie soorten klagers zijn. De eerste soort omvat degenen die volgens de gebaande paden een klacht indienen en de uitkomst van de procedure aanvaarden. De tweede soort klagers zijn degenen die hun recht hebben proberen te halen, maar hierin niet geslaagd zijn. Zij klagen de rechtvaardigheid van het recht aan. De derde soort bestaat uit klagers die niet in recht of rechtvaardigheid belang stellen, maar gewoon vinden dat hen tekort is gedaan. Met de uitspraak dat er in Nederland te veel geklaagd wordt kan men dan drie dingen bedoelen. Ten eerste: rechters en klachtenbureaus raken overbelast omdat burgers steeds meer hun recht willen halen. Ten tweede: de rechtsorde deugt niet, er is te veel onrecht dat niet ongedaan wordt gemaakt. Ten derde: de rechtsorde is in een ernstige crisis, een burgeroorlog dreigt. Nogmaals, wat het geval is, kan ik als filosoof niet beoordelen. Ik heb dat niet onderzocht. Ik wil nu vooral ingaan op de laatste soort van klagen.
Wat er mis zou kunnen zijn met de laatste groep klagers is dat zij niet uit zijn op het tot stand komen van recht, maar dat zij bij voorbaat uitgaan van het eigen gelijk. Zij weigeren een openbare toetsing van dit gelijk aan de rechtsnormen die gelden in dit land – of aan welke normen dan ook. Of ze dat nu beseffen of niet, eigenlijk wijzen zij daarmee de grondslag van de moderne staat af, waarbinnen ook een rechtsorde en een democratie pas kunnen functioneren. De moderne staat heeft een vorm gevonden voor het klagen, waarbij strikt kan worden onderscheiden tussen terechte door de wet erkende klachten (waarbij burgers hun recht kunnen opeisen) en vormen van klagen die rechtens niet langer erkend worden.
Het klagen heeft een politieke vorm nodig, die van het recht, omdat het gaat om een aanval op iemand of een instelling. Klagen is een vorm van agressie die zonder beteugeling tot een oorlog van ieder tegen ieder leidt. In de klacht wordt van de aangevallen persoon of instelling een genoegdoening geëist of een tegenprestatie verwacht. De aanval is een beschuldiging dat een ander in gebreke is gebleven of iets kwaads heeft verricht. Er moet dus iets worden rechtgezet. En dit is alleen terecht indien er daadwerkelijk iets verkeerds is gedaan. Dat moet vastgesteld worden: de waarheidsvinding. Anders wordt het een krachtmeting. Waar geen recht is, heerst de onbeperkte strijd.
Wanneer men over iemand of een instelling klaagt, tast men ook de goede naam en eer van de betreffende persoon of instelling aan. Dat moet men dus niet zomaar doen. Daarom is een beteugeling door een politieke vorm nodig. Thomas Hobbes gaf in zijn Leviathan, verschenen in 1651, een heel strikte versie van deze gedachte. Hobbes laat het geluid horen van het positieve recht: wie klaagt vóór het recht geraadpleegd te hebben, handelt per definitie onjuist. Hij geeft er blijk van niet op recht uit te zijn, maar alleen zijn gelijk te willen halen (waarin men dan zelf rechter is). Hobbes uit de gedachte dat de burger niet mag klagen over wat de staat doet, want alles wat de staat doet gebeurt in zijn naam of voor zijn bestwil. Hobbes had dan ook grote bewondering voor het boek Job en vooral het door de Heer verwoorde standpunt dat het klagen van Job een bewijs was van zijn gebrek aan vertrouwen in God. Hetzelfde geldt voor de staat. De burger moet zichzelf aanklagen, niet de overheid. Uiteraard vooronderstelde Hobbes dat de overheid goede wetten uitvaardigt.
Tegen deze absolutistische staatsleer kan men nog inbrengen dat de burger wellicht nog terecht zou kunnen klagen over wetten die niet het volk maar de rijken en machtigen bevoordelen. In een democratie wordt deze leer echter pas echt waar. De burgers zelf maken immers de wetten en niemand anders oordeelt over de rechtvaardigheid van de wetten dan de burgers zelf. In een democratie moeten recht en rechtvaardigheid samenvallen. Vandaar dat Rousseau in zijn verdediging van de democratie eigenlijk hetzelfde vond als Hobbes: de burger moet niet klagen (buiten de wettelijk erkende klachtenprocedures om). De boodschap van Rousseau luidt: de keus is aan u, burger. Wilt u een staat, dan dient u ook aan de verplichtingen die een staat met zich meebrengt te voldoen. Doet u dit niet dan moet u een staat in verval aanvaarden. Wie zijn politieke verplichtingen verwaarloost en zich slechts met de eigen zaken bezig houdt, laat in feite de politiek aan anderen over en moet niet klagen als deze politiek hem niet zint.
De klacht die dan nog rest is: we leven inmiddels al lang niet meer in een democratie. Wij worden geregeerd door bureaucraten die ons alleen maar willekeurige regels opleggen. Maar zelfs als dit zo is, klaagt men hier nog steeds alleen zichzelf aan. Burgers klagen en kijken toe. Een democratie vraagt echter om burgers die zelf vorm geven aan het recht dat in de samenleving geldt. Zouden ze dit daadwerkelijk doen, dan hadden ze niets te klagen.


2. Echte problemen of gewoontegezeur?
- Klagen en wat het met je doet
Door Marieke van der Burgh
studentenpsycholoog aan de RU


We zeuren en klagen in Nederland veel. Dat viel me voor het eerst op in Australië: ik was achttien en voor het eerst alleen weg uit Nederland. Ik heb een heldere herinnering aan het moment dat ik me met een schok realiseerde: “de enige die hier vanavond gezeurd heeft, ben ik!”
Ik stond temidden van een stel Australiërs op een feest. Ze waren hartelijk en vrolijk, en vol grappen. We hadden allerlei gesprekken gehad en ik kende de mensen ook al een tijd. Niemand had er iets over gezegd – over het feit dat ik vaak de negatieve kant van dingen zag en benoemde. Maar het was wel degelijk het geval. Het was prachtig weer ja, maar wel héél erg heet in de zomer. Nederland is een leuk land ja, maar wel erg koud en nat hoor. Ik zeurde niet omdat ik ongelukkig was; dat kan niet de reden geweest zijn, want ik was er juist erg gelukkig. Ik zeurde omdat ik het gewend was. En ineens viel me dat op. Een Aha-Erlebnis! Ik ben er nog altijd dankbaar voor en vanaf dat moment ben ik het bewust anders gaan (proberen te) doen. Ik weet nog dat het niet meeviel; voor ik het wist had ik weer een kanttekening geplaatst bij de overvloedig aanwezige positieve Australische opmerkingen. Het experiment leverde me echter al snel leukere gesprekken op en vooral meer plezier. Het is maar waar je de nadruk op legt. (De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat het me nog steeds niet meevalt om niet in oude gewoontes te vervallen – het Hollandse mopperen zit blijkbaar diep. Maar dan nog ben ik blij dat ik me dit in ieder geval bewust ben!)
In de ene cultuur wordt klagen meer geaccepteerd dan in de andere, het zou me niet verbazen als vrouwen meer blijken te klagen dan mannen, en het lijkt er ook op dat we, met de groeiende welvaart, steeds meer zijn gaan klagen. Hoe minder we ‘te klagen hebben’, hoe meer we dat juist doen! Misschien heeft het ermee te maken dat we ons in werkelijk moeilijke tijden niet kunnen permitteren de sfeer nog zwaarder te maken door steeds te klagen. Denk bijvoorbeeld aan de schaarste in de hongerwinter. En in New Orleans zeggen mensen van wie het hele huis door orkaan Katrina vernietigd is niet: “wat erg van mijn inboedel”. Ze zeggen: “gelukkig leeft mijn gezin nog”.
Maatschappelijke en politieke ontwikkelingen hebben ook invloed op hoeveel er geklaagd wordt. Sinds de jaren zeventig is er lange tijd veel aandacht geweest voor mensen die klaagden. Als je het moeilijk had (en dit liet weten) dan gingen er overal deuren open. We gingen ervan uit dat we allerlei rechten hadden en protesteerden luidkeels als deze werden geschonden. Momenteel lijkt het politieke en maatschappelijke tij wat te keren. We zijn met z’n allen te afhankelijk en onzelfredzaam geworden en het begint te duur te worden. Misschien heeft de klager zijn langste tijd gehad?
Ook studenten klagen. Dat valt bijvoorbeeld op wanneer het Ministerie van Onderwijs een verandering doorvoert – wat voor verandering dan ook. Natuurlijk zijn veel van deze maatregelen niet geweldig geweest voor het onderwijs. Maar ik herinner me nog goed het massale protest tégen de invoering van de OV-jaarkaart – en het even grote protest toen die later afgeschaft dreigde te worden. Klagen leek wel een reflex te zijn geworden.
Hebben studenten tegenwoordig minder incasseringsvermogen dan vroeger? Het is een feit dat ze vaker dan vroeger een psycholoog bezoeken. Betekent dit dat ze minder goed geworden zijn in het omgaan met teleurstellingen en moeilijkheden? Hebben de jongere generaties vooral luxeproblemen, moeten ze weer net als vroeger leren “niet zeuren maar doorgaan”? En als het zo is dat we verwend en verzwakt zijn geraakt, gewend dat onze problemen voor ons opgelost worden – wat is hier dan aan te doen?
De stap naar een psycholoog wordt tegenwoordig makkelijker gezet dan vroeger. Maar toch hebben mensen, óók de jongere generaties, er vaak nog veel moeite mee. Er is een grote angst onder veel studenten dat het probleem waarmee ze bij de studentenpsycholoog komen “geen echt probleem is”. Dat ik ze aankijk en zeg: “Is dat alles? Heb je mij daarbij nodig? Stel je niet aan!”. Dat weet ik omdat ik al zo vaak de opluchting heb gezien op hun gezichten als ik duidelijk maak dat ik ze serieus neem, dat ik begrijp dat hun situatie moeilijk is, of dat ik het een wijs besluit vind dat ze gekomen zijn. Er rust nog steeds een taboe op het inschakelen van een psycholoog. Dat betekent “dat je het zelf niet kan” (wat blijkbaar wel de norm is) en dat je dus zwak bent. Ik vind dit een vreemde redenering (Ik heb dit namelijk nog nooit gehoord over het inschakelen van een arts, loodgieter of automonteur, terwijl dat ook professionals zijn die je benadert als je ergens zelf niet uit komt.) In ieder geval stappen studenten in het algemeen niet voor elk wissewasje naar een psycholoog.
En de aard van de problemen van studenten? Gaat het om luxeproblemen? Mijn idee daarover is dat zogenaamde luxeproblemen ontstaan in tijden van welvaart maar daarmee niet minder problematisch hoeven te zijn dan andere problemen. In onze huidige maatschappij is er dan wel weinig directe bedreiging van ons bestaan, er worden wel hoge eisen aan ons gesteld. We hebben veel vrijheid maar ook ontzettend veel te kiezen. We hebben een lange levensverwachting maar in dat lange leven moet dan ook veel gebeuren. En niet te vergeten, we hebben een maatschappij gecreëerd die zo snel en vervreemdend is geworden dat het moeilijk is om contact te houden met wie je bent en wat werkelijk belangrijk voor je is. Veel problemen die mensen hebben zijn inderdaad problemen van deze tijd, maar deze tijd is dan ook ingewikkeld.
Kunnen studenten tegenwoordig minder goed omgaan met moeilijkheden die ze in het leven tegenkomen dan vroeger? We moeten veel, we willen veel, we hebben geleerd aandacht te hebben voor ons (gebrek aan) geluksgevoel in het leven, en we leven in een wereld waarin we voor allerlei zaken eerder professionals inschakelen dan vroeger. Misschien zijn we door de zoete jaren 70 (en de daaruit voortgekomen opvoedingsstijlen) inderdaad wat verzwakt geraakt. Hoe het ook zij, laten we eens kijken naar wat we eraan kunnen doen.
Het is van belang op te merken dat klagen niet alleen een gewoonte is, maar ook een functie heeft. Het is een manier om een teleurstelling te verwerken, om uiting te geven aan frustratie, of om steun te zoeken. Al deze zaken kunnen nuttig zijn.
Soms echter kun je beter iets doen om het probleem of de frustratiebron te beïnvloeden, dan erover te klagen. Dat kan natuurlijk alleen als je gelooft dat je ook werkelijk invloed hebt op die factoren. Ik geloof dat een mens in vrij hoge mate zijn eigen werkelijkheid creëert. Sommige zaken zijn gegeven. Het gezin waarin je geboren bent, je aanleg om bepaalde dingen goed of minder goed te kunnen. Het weer. Maar hoe je omgaat met de kansen die je krijgt en de tegenslagen die je te verwerken krijgt – dat is aan jou. En dat bepaalt voor een groot deel hoe je leven eruit komt te zien en hoe gelukkig je bent.
Mensen die geloven dat ze weinig invloed hebben op hun eigen leven, en dus het gevoel hebben dat de meeste dingen hen “overkomen”, zullen meer geneigd zijn te klagen dan mensen die geloven dat hun levensgeluk grotendeels door hun eigen keuzes bepaald wordt. De laatstgenoemden zullen eerder besluiten om iets aan de omstandigheden te doen en zullen zodoende minder lijden. Het klagen zelf kan een negatief effect hebben op onze stemming en onze visie op het leven. Nogmaals, soms kan het uiten van pijn of frustratie heel prettig en zelfs nuttig zijn. Maar nu heb ik het over het klagen als gewoonte, de neiging om steeds aandacht te geven aan alle mogelijke minpuntjes. Als negativisme een levenshouding wordt kan het effect erg destructief zijn.
Het zou mijns inziens geen slecht idee zijn als we onszelf minder zouden toestaan om te klagen, ook over dingen die nu eenmaal zo zijn. Je stemming wordt er niet beter op als je om de haverklap stilstaat bij het feit dat Nederland geen mediterraan klimaat heeft. Het zou ook niet verkeerd zijn als we ons meer bewust werden van de vrijheid die we hebben om onze eigen keuzes te maken, zodat we zelf de levensomstandigheden kunnen scheppen waarin we kunnen floreren. Een deel van de hulp die de studentenpsychologen bieden past in dit kader. En ik denk dat het vaak geen “luxe” is om hieraan te werken. Als het dat al is dan is het nuttige luxe.
Tenslotte wil ik opmerken dat het zeker niet zo is dat alle problemen die studenten hebben zullen verdwijnen als ze minder klagen. Het ligt allemaal complexer dan dat en het laatste wat ik wil is het idee versterken dat alle problemen je eigen schuld zijn of dat mensen die over hun problemen willen praten aanstellers zijn. Dergelijke gedachten helpen niet bij het vinden van je levensgeluk en ze zijn ook niet waar. Wat ik in dit artikel aan de orde heb willen stellen is het Hollandse gewoontezeuren en de manier waarop dat je stemming en je leven beïnvloedt. Het zou mij persoonlijk een lief ding waard zijn als er morgenochtend in de trein een stuk minder gezeurd werd – maar ja, dit begint alweer aardig op klagen te lijken!


3. “Maar ik mag niet klagen ...”
Over klaagliederen en jammerklachten in het Oude Testament
Door Annemarieke van der Woude


Oudtestamentica en geestelijk verzorger in Verpleeghuis Stichting Oranje Nassau's Oord in Renkum.
Inleiding
“Maar ik mag niet klagen,” zegt mevrouw. Sinds een paar weken is haar man opgenomen in een verpleeghuis. Mevrouw kon thuis niet meer voor hem zorgen. Het was een “slijtageslag”, zoals ze zelf zegt. En hoewel mevrouw opgelucht is dat ze de zorg voor haar man nu aan andere mensen mag overlaten, is ze toch verdrietig. Het is stil in huis. De stoel naast haar blijft leeg. “Maar ik mag niet klagen. Er zijn ergere dingen op de wereld. ’s Avonds kijk ik wel eens naar zo’n medisch programma op televisie en dan zie ik daar zo’n klein kindje liggen dat een hartoperatie moet ondergaan en dan denk ik: ‘Ik mag niet klagen.’”
“Ik mag niet klagen”: het klinkt bijna als een refrein. We horen het onze opa’s en oma’s, en misschien ook nog wel onze vaders en moeders, zo zeggen. Klagen mag niet; klagen hoort niet. Er zijn altijd mensen die het erger hebben dan wij. Laten we blij zijn met wat we hebben. En niet zeuren over wat we anders zouden willen.
Klaagliederen in de bijbel
Het idee dat klagen eigenlijk niet hoort, is niet van alle tijden en plaatsen. In de bijbel bijvoorbeeld vind je allerlei teksten waarin wordt gevloekt, getierd en gescholden. En geklaagd. De ik-figuur geeft daarin lucht aan zijn gevoelens van woede en wanhoop over wat hem overkomen is. Er is zelfs een heel boek in het Oude Testament gewijd aan deze jammerklachten: Klaagliederen. Dit bijbelboekje bestaat uit vijf fraai gecomponeerde liederen. We weten niet precies wie ze geschreven hebben, maar waarschijnlijk was het een schrijverscollectief. We weten ook niet precies wanneer ze geschreven zijn, maar in ieder geval ná 587 voor Christus, het jaar waarin de stad Jeruzalem verwoest is, de tempel vernietigd, en veel joden werden weggevoerd in ballingschap. De pijn en het verdriet over die ervaringen kun je in Klaagliederen teruglezen. Nog ieder jaar wordt op de negende van de joodse maand Ab, ergens in de zomer, Klaagliederen gelezen in de synagoge. De mensen zitten op de grond en treuren om de verwoesting van de tempel en om al het leed dat hen daarna ook nog is overkomen. De hele lijdensgeschiedenis van het joodse volk komt samen in het zingen van deze liederen.
De liederen zijn echte kunstwerkjes. Alle vijf bestaan uit 22 strofen, evenveel letters als het Hebreeuwse alfabet telt. Vier van de vijf vormen ook nog een acrostichon: iedere nieuwe strofe begint met een volgende letter uit het Hebreeuwse alfabet. In het derde lied, het hart van de compositie, zijn de 22 strofen steeds opgebouwd uit drie versregels. In dat gedicht past zelfs iedere versregel binnen de structuur van een acrostichon, volgens het schema: aaa-bbb-ccc, enzovoorts.
De literaire structuur van klaagliederen
De klaagliteratuur in de bijbel is gebonden aan literaire regels. Het begint met het roepen naar God: “Heer, zie mij, merk toch op hoezeer ik word veracht” (1,11). God wordt hier als een ‘jij’ aangesproken en Sion schreeuwt om zijn aandacht. Dan schildert ze hem hoe beroerd ze er aan toe is: “Heer, zie mijn ellende: mijn ingewanden staan in brand, mijn hart wordt verscheurd, omdat ik zo opstandig ben geweest. Buiten berooft het zwaard mij van mijn kinderen, binnen heerst de dood” (1,20). In haar klacht klinkt ook iets door van een vertwijfelde vraag, een smeekbede bijna: “Je hoort me toch wel?” Want wat zou er pijnlijker zijn voor Sion dan dat zij haar ziel en zaligheid blootlegt voor God en dat hij het niet eens merkt? Soms ook bidden mensen om een actief ingrijpen van God: “Breng ons terug bij u, Heer, laat ons terugkeren, laat het ons gaan als voorheen” (5,21).
Na het roepen en het klagen en het vertwijfeld vragen, verandert langzaam de toon van het klaaglied. Woede en angst maken plaats voor vertrouwen: “Toch geef ik de hoop niet op, want hieraan houd ik vast: Genadig is de Heer: wij zijn nog in leven! Zijn ontferming kent geen grenzen” (3,21-22). Met het uitspreken van vertrouwen ontstaat er ook ruimte voor het nemen van eigen verantwoordelijkheid: “De Heer staat in zijn recht: ik trotseerde zijn bevel. Luister toch, volken, en zie hoe ik lijd: mijn meisjes en mijn jongemannen zijn gevangen weggevoerd” (1,18). Sion ziet in dat zij zelf heeft bijgedragen aan de ellende waar ze nu in zit. Die erkenning neemt haar gevoel weg van eenzaamheid en isolement. Voorzichtig koestert zij hoop. De ik-figuur in het derde klaaglied durft zelfs te zeggen: “Goed is de Heer voor wie hem zoekt en alles van hem verwacht. Goed is het geduldig te hopen op de Heer die redding brengt” (3,25-26). De God over wie hij net nog hartstochtelijk klaagde, is dezelfde als de God bij wie hij nu rust vindt.
De bijbelse klaagliederen hebben wel een vaste structuur, maar je kunt niet in iedere klacht alle elementen precies aanwijzen: aanroepen, klagen, bidden, vertrouwen uitspreken, schuld bekennen en God prijzen. Het lijkt misschien alsof die min of meer vaste vorm al het persoonlijke weghaalt uit de klacht, maar dat is niet zo. Ervaringen van mensen die zich in de steek gelaten voelen, alles verloren hebben wat hen dierbaar was en die geen uitweg meer zien, zijn samengebald in klaagliteratuur. Deze literaire vorm biedt nu, op zijn beurt, de lezer een houvast. Als je leest over zulke heftige gevoelens van woede en angst maar ook van hoop en vertrouwen, worden die emoties in jezelf wakker geroepen. Het lezen van klaagliederen helpt je om die gevoelens een plaats te geven.
Mag klagen niet?
De mevrouw die net haar man heeft weggebracht naar het verpleeghuis, vindt dat ze eigenlijk niet mag klagen. Maar klopt dat wel: mag klagen niet? De klaagliederen in de bijbel reiken ons een model aan voor het klagen. Een klacht moet een adres hebben. Klagen in het wilde weg wordt door niemand echt gehoord. Je moet verder uitgebreid de tijd nemen om duidelijk te maken wat precies je klacht is: Wat heeft mij geraakt? Wat heeft mij gegriefd? Daarbij hoort de vurige wens dat er naar jou geluisterd wordt en dat er iemand is die zich jouw lot aantrekt. Langzaam groei je toe naar dat vertrouwen. Het is ook het moment waarop je jezelf de vraag durft te stellen of jij een aandeel hebt in de ellendige situatie waarin je nu zit. In dit stadium is het belangrijk dat je als klager ‘ik’ kunt zeggen. Door ‘ik’ te zeggen neem je verantwoordelijkheid voor je eigen daden. Als je staat voor je zaak, word je rustig. Je angstige vraag uit het begin of er wel iemand is die zich om jou bekommert, wordt een zeker weten dat je in goede handen bent. Daaraan durf je je nu over te geven.
Als klagen betekent: ongearticuleerd, in algemene woorden, roepen hoe slecht je het hebt en dat het allemaal de schuld van de ander is, dan geef ik mevrouw wel gelijk. Dan heeft klagen niet zoveel zin. Maar de bijbelse klaagliederen laten ons zien hoe een klacht veranderen kan in een lofzang. Hoe je van een benauwd mens, die diep in de put zit, uit kunt groeien tot een blij mens, die zijn toekomst vol vertrouwen tegemoet ziet. Klagen kan een mens dus goed doen. Klagen mag niet, klagen moet!


4. Twee (klaag)culturen vergeleken: het Verenigd Koninkrijk en Nederland
door Martijn Knottnerus


Afgestudeerd bedrijfskundige, werkzaam als business analyst bij IT accesoires bedrijf
De meeste van ons weten dat je, als je voor een bepaalde tijd op reis gaat naar het buitenland, je eigen cultuur pas echt leert kennen en je eigen cultuur op deze manier van buitenaf kunt bekijken. Op deze manier kan er een kritische houding ten opzichte van de eigen cultuur bestaan. Ook alleen op deze wijze kan je voor- en nadelen tegen elkaar afwegen op basis van vergelijken van verschillende culturen.
Voor mijn studie ben ik vrij veel naar het buitenland geweest en ook toen ik twee jaar geleden afstudeerde in Nijmegen trok het buitenland mij weer. Nu ben ik vrij recent weer teruggekomen in Nijmegen na een verblijf van eerst bijna een jaar in Bonn, Duitsland en erna zo’n driekwart jaar in Londen, U.K. In beide landen heb ik gewoond en gewerkt. Ik heb het gevoel dat ik op deze manier twee andere culturen van binnenuit goed heb leren kennen. Ik heb me ook verdiept in hun (werk) culturen en taakpatronen. Daarnaast heb ik geprobeerd zoveel mogelijk om te gaan met Duitsers, toen ik in Bonn zat en met Engelsen toen ik in Londen woonde.
In de korte uiteenzetting van mijn ervaringen wil ik ingaan op het verschil tussen de (klaag) cultuur in het Verenigd Koninkrijk en Nederland.
Weer teruggekomen in Nederland viel het mij in de eerste plaats op dat ik mezelf een beetje als vreemde eend in de bijt vond. Ik heb eens geprobeerd te bedenken wat dit gevoel teweeg brengt. Voor een groot gedeelte heeft het volgens mij te maken met een bepaalde bekrompenheid van de Nederlandse cultuur. Als je het nieuws volgt in kranten en op televisie heb je al snel het idee dat ‘incidenten’ in bepaalde, vaak grote steden in Nederland helemaal opgeklopt worden en voor heel Nederland geldend worden gemaakt. Ook wordt er vaak ingegaan op negatieve zaken in het nieuws, zoals het steeds verder achteruit gaan van koopkracht en de minima die er op achteruit gaan. Ook is en blijft het minderheden beleid in Nederland een hot item.
Op welke punten wordt er geklaagd in Nederland ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk?
Allereerst had ik het idee dat in Londen en het Verenigd Koninkrijk de kaarten al geschud zijn wat betreft bepaalde zaken. Dit komt doordat de geschiedenis van de U.K. de cultuur mede gevormd heeft. Conservatieven zijn jarenlang aan de macht geweest en wetten en regelgeving lopen jaren achter op andere Europese landen, vooral wat betreft de rechten van de burger. Bijvoorbeeld het recht op een minimum loon, het recht op zwangerschapsverlof enz. Zo is het duidelijk dat je onafhankelijk van ras, religie en seksuele voorkeur moet vechten om te overleven. Geen werk in de U.K., betekent dat je niet meedoet in de maatschappij. Als je bij de pakken neer gaat zitten en het op een klagen zet, dan wordt er niet naar je geluisterd. Als je werkeloos raakt, dan krijg je 2 maanden ‘WW’ mee, wat zo’n 500 pond per maand inhoudt. Als je ervan uitgaat dat alleen al een kamer huren in een huis, waar je de toilet en douche en woonkamer deelt al 500 pond in de maand kost, begrijp je dat dat erg moeilijk rondkomen is.
Wat ik hier stel, is niet dat het een goede zaak is wat er gebeurt in de U.K. Ik wil er alleen maar mee aangeven, dat wij het in Nederland helemaal niet zo slecht hebben, vergeleken met de U.K. In Nederland is er altijd een vangnet en werkt het sociale systeem naar mijn mening nog steeds goed. Al komen er natuurlijk wel ingrijpende veranderingen aan in Nederland.
Mij valt het echt op dat de kranten en het nieuws in Nederland vaak ingaan op de afbraak van het sociale stelsel en de overige (voormalige) overheidstaken als energie-beleid en openbaar vervoer. Telkens weer als ik al deze punten vergelijk met de U.K., dan komt Nederland er zo positief vanaf. Wil je bijvoorbeeld een trein nemen in de U.K., dan valt het niet mee om een keuze te maken uit de treinmaatschappij waarmee je wilt reizen. Daarna vallen de hoge prijzen op en de schaarsheid waarmee sommige treinen het land doorkruisen.
In het geval van het nieuwe ziektekostenstelsel denken wij Nederlanders echter wat te leren van de Britten: wij nemen namelijk per 1 januari a.s. een zelfde soort stelsel aan, welke in de U.K. al jarenlang geldt als ‘National Healthcare’. Het houdt in dat elke ingezetene een basis ziektekosten verzekering heeft en daardoor in geval van nood altijd zorg krijgt.
Het minderheden beleid in Nederland zorgt ook steeds weer voor flinke discussies in de media. Hier moet ik natuurlijk bij zeggen, dat ik door mijn verblijf in het buitenland het een en ander gemist heb. Zo heb ik laatst het boekje van Geert Mak gekocht wat ingaat op de moord op Theo van Gogh in november vorig jaar. Daarop heeft hij heel wat kritiek gehad, heb ik gehoord. Dat wij als Nederlanders zo op zo’n zaak duiken. Natuurlijk is het vreselijk dat iemand als Theo van Gogh vermoord wordt omdat hij met een ‘vooruitstrevende’ (voormalige?) moslim vrouw als Ayaan Hirschi Ali een documentaire maakt.
Als je nu kijkt naar een stad als Londen (ik zeg nu bewust Londen en niet het achterland van de U.K.), dan zie je dat allerlei verschillende culturen al lang naast elkaar leven. Nu zeggen wij natuurlijk dat dit in de grote steden van Nederland ook al lang het geval is. Ik denk dat het in Londen al langer een gemeen goed is. Londen heeft ook een hele ontwikkeling doorgemaakt op dit vlak. Als je in de geschiedenis kijkt, zie je dat de minderheden zich in Londen ook flink hebben geroerd om meer gehoord te worden en een betere positie te krijgen. Dit is vooral het geval geweest in de eind 70-er jaren. Dat zoveel ‘niet originele Britten’, naar Londen kwamen had natuurlijk te maken met het feit dat de U.K. nog niet eens zo heel lang geleden meer dan de helft van de wereld bezat. Sinds begin jaren 80 is Londen een stad waarin vele culturen vreedzaam naast elkaar kunnen leven. Wel blijf je een scheiding zien, vooral tussen arm en rijk. Stap je bijvoorbeeld in Noord Londen (Seven Sisters) als blanke uit de metro, dan ben je daar een van de weinigen en zie je dat daar geheel eigen gemeenschappen zijn opgebouwd. En stap je in Zuid-West Londen (Wimbledon) uit de metro dan val je op dat je niet bij de ‘upper class’ hoort. Ik merkte zelf ook dat, als ik met mensen in contact kwam, zij mij meteen in wilden delen in een ‘klasse’. Het lijkt wel alsof de middenklasse bijna niet bestaat in de U.K. Óf het is ‘rijkdom’ (met Porsche voor de deur en overdekt zwembad in de achtertuin) óf een appartementje of arbeiderswoninkje.
Om nog even in te gaan op de recente bomaanslagen in Londen, zie je dat de Londenaren een breed vlak tegen terrorisme vormen, ongeacht hun afkomst. Zo zag ik een interview met een moslimvrouw op televisie, waarin zij bij het metro station ‘Edgeware Road’ aangaf dat zij het vreselijk vond dat moslimterroristen de aanslagen hadden gepleegd. Het was voor mij trouwens onbegrijpelijk waarom de terroristen de aanslag ook op het metro station ‘Edgeware Road’ hadden gepleegd, dit omdat het midden in dé moslim uitgaanswijk van Londen ligt.
De houding van de Britten was weer typisch na de aanslagen op hún trots, Londen. Ze lieten zichzelf niet kennen en deden alsof het allemaal wel meeviel. Nu heb ik zelf ooggetuigen gesproken en het was echt vreselijk om al die gewonde mensen te zien na de aanslag. Er was algemene wanorde en een chaotische toestand net erna. En toch klagen de Britten dan weer niet. Als soortgelijke bomaanslagen in Nederland zouden gebeuren, dan zouden wij er op een totaal andere manier mee omgaan. Wij zouden eerder zo’n houding hebben van: kijk ons nu eens, waar moet dat heen.
Gesteld kan worden dat Britten over het algemeen minder klagen. Maar waarom eigenlijk en wat doen ze in plaats daarvan dan?
Ik stel dus dat Engelsen over het algemeen een stuk minder klagen, maar daarentegen hebben ze wel een andere extreme bezigheid om het leven van alledag te vergeten. Ik heb nog geen Engelsman of vrouw ontmoet die zich niet bijna elke avond bezat. Toen ik net pas in Londen woonde en ik na het werk door collega’s mee werkt gevraagd nog wat te gaan drinken, dacht ik dat dit een keer in de week zou voorkomen en dat we een of twee ‘Nederlandse’ biertjes zouden gaan drinken. Nou dit eenmalige was niet het geval, ze bleken het bijna dagelijks te doen ’s avonds en er werden meerdere ‘pints’ (halve liter glazen bier) naar binnen gewerkt. Ook vrouwen doen mee in dit ritueel, voor hen is het soms ook wijn wat ze drinken. Ik kwam erachter dat ze alleen dan, wanneer ze gedronken hebben, echt zichzelf kunnen zijn en zich wat kunnen openen ten opzichte van anderen. In de Engelse cultuur is het namelijk niet gepast je mening of gevoelens te tonen aan anderen. Toen ik over het bovenstaande begon met Engelsen, maar ook met andere buitenlanders, moesten ze mij gelijk geven met mijn stelling. Hiermee geef ik dus aan dat de Engelsen niet echt zo’n klaagcultuur kennen, maar dat dit mede te maken heeft met hun ‘gereserveerde’ cultuur.


5. Klacht of kracht?
Interview met Roos Vonk, sociaal psycholoog
Door Wouter Grijm en Steven Teerenstra


Het is dinsdagmiddag als we bij Roos Vonk thuis worden ontvangen voor dit interview. Roos Vonk is professor sociale psychologie aan de universiteit van Nijmegen. Zij doceert aan 1e jaars studenten en wordt veelvuldig geïnterviewd door allerlei media. Naast haar universitaire baan geeft zij workshops en individuele begeleiding in zelfbepaling (meer hierover op haar website www.vonk-zelfbepaling.nl). In het maandblad Psychologie is net haar onderzoek over relaties beschreven (uitgave zomernummer 2005), maar wij gaan het over een ander onderwerp hebben, namelijk klagen.
Hoe zou je klagen willen definiëren vanuit het perspectief van zelfkennis van de mens?
“Klagen betekent dat je de situatie niet kunt accepteren zoals die is. Om iets echt te accepteren, iets dat anders is dan je graag zou willen, moet je in zekere zin een rouwproces ondergaan, ongeacht of dat groot of klein is. Daarmee bedoel ik dat het op een of andere manier pijn doet. Dat kan variëren van de pijn dat je relatie verbroken is of dat je een bepaalde ziekte blijkt te hebben, zoals dagelijkse dingen, bijvoorbeeld dat je in de file staat of dat je zakt voor een tentamen. Mensen willen eigenlijk die pijn niet ondergaan. Dus gaan ze klagen in de hoop dat de situatie anders wordt. Zolang je blijft hopen dat een omstandigheid vanzelf verandert, heb je de feitelijke situatie niet geaccepteerd. Je zit te wachten tot het beter wordt. Maar ondertussen is het leven allang begonnen. Als je de dingen kunt accepteren zoals ze zijn – je verlies nemen – dan kun je ophouden met mokken en verder gaan met je leven. Dat betekent natuurlijk niet dat je alles maar moet accepteren. Soms kun je vechten om dingen te veranderen, maar soms is dat zinloos en moet je mildheid betrachten om te accepteren wat er is. De grote kunst in het leven is om de wijsheid te verwerven die je nodig hebt om het verschil tussen die twee te zien”.
Zijnsoriëntatie is een bron van inspiratie geweest voor jouw benaderingswijze van zelfbepaling. Hierbij gaat het onder andere om het accepteren van het nu, wat ook in het zenboeddhisme terug te vinden is. Wanneer gaat het accepteren van moeilijke dingen over in fatalistisch accepteren van alles wat op je pad komt?
“Zelfbepaling is tot op zekere hoogte een soort boeddhisme voor westerlingen. Ons leven en onze cultuur en opvoeding stroken niet helemaal met de principes en uitgangspunten van het boeddhisme. Bijvoorbeeld: In het boeddhisme wordt verlangen als een van de oorzaken van het lijden gezien. Voor Westerlingen is het heel moeilijk het verlangen opzij te zetten; wij zijn gewend dat we greep hebben op de dingen, dingen anders kunnen maken dan ze zijn, en we hebben ook het idee dat dat ons gelukkig maakt. Acceptatie, het dragen van je leed, is voor Westerlingen erg lastig, terwijl het heel belangrijk is in het boeddhisme. Er is nog een ander probleem, want als je het verkeerd interpreteert, kan acceptatie ertoe leiden dat je je betrokkenheid verliest. Dan word je onverschillig en ga je als een soort zombie door het leven. Dat is natuurlijk niet wat bedoeld wordt met “leven in het nu”.
Het is dan ook nodig om niet alleen de dingen te zien zoals ze zijn, maar ook te bepalen wat belangrijk voor je is in het leven en je daaraan te verbinden. Als je iemand vraagt wat een doel is in zijn of haar leven, dan is er niemand die zegt dat hij of zij wil klagen of altijd maar ontevreden wil zijn.
Wat voor persoon wil ik zijn? Wat wil ik belangrijk en richtinggevend maken in mijn leven? Het antwoord op die vraag is je anker, daarmee bepaal je de koers in je leven. Dan ben je een autonome persoon en dat is de essentie van zelfbepaling.
Is klagen te zien als een gezond aspect van het menszijn?
“Nee, dat vind ik niet”, zegt Roos Vonk resoluut, ”klagen is een ongezond aspect van het menszijn, omdat het duidt op geen verantwoordelijkheid nemen. Natuurlijk zit het soms tegen in je leven en er zijn mensen die veel leed meemaken. Maar uiteindelijk gaat het er toch om dat je de verantwoordelijkheid neemt om verder te gaan. Want als je alleen maar blijft klagen kom je niet uit de slachtofferrol en accepteer je dus de feitelijke situatie nog steeds niet. Als je in staat bent om de dingen te zien zoals ze zijn, kun je zeggen: okee, dit is heel erg, en ik geef mezelf even de tijd om het te verwerken, maar ik zal ook moeten bepalen hoe ik nu verder wil, hoe ik vanuit de brokken weer iets opbouw. In plaats van jammerend tussen de brokken in te blijven zitten”.
Als je dat doet is het namelijk heel moeilijk om het grotere doel te bepalen. Vanuit het gevoel van onvrede laat je je leiden door de emoties van dat moment. En die stroken meestal niet met de grotere doelen in je leven. Het opheffen van die vernauwing van het bewustzijn vraagt om de vaardigheid om te kunnen uitzoomen. Het vraagt om een breder perspectief, waarmee naar het probleem kan worden gekeken en de zaken kunnen worden gezien in het licht van het grotere geheel en de vraag: waar wil je dat je leven over gaat?
Vertonen studenten een zelfde klaaggedrag als elke andere Nederlander?
“Ik geef elk studiejaar een cursus sociale psychologie aan zo’n 400 eerstejaars-studenten. En daarbij valt me de laatste jaren op dat studenten veeleisender zijn geworden. Als ze na het bijwonen van alle colleges, het lezen van alle boeken en meermaals doen het tentamens het nog steeds niet gehaald hebben, wordt in enkele gevallen de vraag gesteld hoe wij (!) dit nu gaan oplossen. In de trant van ‘ik heb mijn collegegeld betaald, dus ik heb recht op een goed cijfer’ wordt tegenwoordig college gevolgd. Inzage krijgen in het tentamen wordt nogal eens verward met het omhoog kunnen praten van je cijfer”.
Natuurlijk mag je niet alle studenten over een kam scheren, maar voor sommige studenten is het goed om zich tijdig af te vragen of het doel (de studie) wel echt bij ze past. Als je als student met veel pijn en moeite en met de hakken over de sloot elk tentamen haalt, is het goed je af te vragen of dit dan wel de studie is die bij je past. Is dit een eigen keuze of een min of meer opgelegde keuze, zoals vroeger de ouders bepaalden wat je moest gaan studeren. Wil je dit echt, is dit iets wat je goed ligt, dat zijn belangrijke vragen. Immers, als je iets doet wat bij je past, loopt het vanzelf lekker, je ontwikkelt jezelf, je draagt iets bij, je hoeft niet steeds jezelf te bewijzen en kunt gewoon lekker bezig zijn. Om dat te doen moet je dus ook weten waar je wel en niet goed in bent, wat zijn jouw talenten en vooral ook wat niet. Voor het beantwoorden van deze vragen is een aardige dosis zelfkennis gewenst. In Nederland lijken we moeite te hebben elkaar de waarheid te zeggen. In Amerika bijvoorbeeld gaan mensen meer professioneel om met kritiek, het wordt niet op de persoon zelf betrokken. In Nederland zijn we erg voorzichtig en zeggen we zelden klip en klaar tegen iemand dat ie ergens niet goed in is. Terwijl iemand wel heel veel kan hebben aan eerlijke feedback. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald geldt net zo goed voor werkenden als voor studenten. Daarom is het belangrijk te weten wie je bent , of een universitaire studie bij je past, en zo ja welke studie.
Kan klagen terecht zijn?
“Jazeker. Klagen over iets kan zeer terecht zijn. Wij hebben bijvoorbeeld meegemaakt dat er meer studenten in een collegezaal waren dan er stoelen zijn, of te weinig computers om je opdrachten uit te kunnen voeren. Dan moet je natuurlijk klagen, maar wel bij de juiste persoon, namelijk degene die wat aan die omstandigheid kan veranderen. Je moet dan niet tegen medestudenten of docenten blijven klagen over een tekort aan computers, want die kunnen daar ook niets aan doen”.
Roos Vonk heeft in de examencommissie gezeten en daar worden veel klachten ingediend, die daar lang niet allemaal thuis horen. Vaak weten studenten ook niet goed bij wie ze welke klacht moeten indienen. De examencommissie heeft een bepaalde invloed en verantwoordelijkheid en zolang de klacht binnen die invloedssfeer valt kan er wat aan worden gedaan. Er zijn in het verleden zeker klachten binnengekomen, die terecht waren en aanleiding zijn geweest tot het nemen van maatregelen.
Klagen kan ook een functie hebben om mensen wat saamhorigheidsgevoel te geven. Door te klagen over het weer of over de treinen krijg je vaak wel een reactie van omstanders. Het kan een gemeenschappelijk gevoel geven dat alle betrokkenen in hetzelfde schuitje zitten. Hier heeft het een sociale functie van contact zoeken. Maar structureel klagen is een teken dat het tijd wordt om zelf actie te ondernemen. Accepteer de situatie of ga kijken wat jij er aan kunt doen om die te veranderen.


6. Geklaag in Den Haag
door Judith Soons
OIO osychologie


Even een korte impressie uit het Haagse. Daar lijkt het namelijk wel of de Nederlandse klaagzangen een nieuwe vorm aangenomen hebben. Wij klagen altijd over geld, en over het weer natuurlijk. Misschien is dat ook mensen eigen. Maar, was men in de bloeiende jaren negentig tamelijk tam en vertrouwde men op de goede beslissingen in “Den Haag”, nu wil men het heft zelf in handen nemen en gaat men dus de straat op: demonstreren. Tijd voor actie!
Blijkbaar zijn velen ontevreden. Een logische oorzaak hiervoor is de neergaande economie; een oorzaak die aan veel gevolgen wordt toegeschreven. Maar wat de feitelijke rol hiervan is, is niet helemaal duidelijk. Natuurlijk is al talloze malen berekend dat de gemiddelde Nederlander minder dan voorheen te spenderen heeft aan (luxe-)goederen en dat de economie in een recessie verkeert. Toch denk ik dat de media ook een rol spelen hierin, vooral op het vlak van het consumentenvertrouwen. Als de media blijven propageren dat het slecht gaat, worden mensen bang gemaakt om geld uit te geven. En dan wordt er dus minder geld in de economische machine gepompt, waardoor het proces van achteruitgang niet omgekeerd wordt.
Wat de invloed van verschillende factoren ook zijn moge, mensen hebben nu eenmaal de behoefte om iets als grootste oorzaak aan te wijzen. Een bestuur komt natuurlijk al snel in aanmerking voor deze positie als zondebok. Bovendien zijn we een beetje verwend de laatste jaren en we willen die luxe logischerwijs niet kwijt. Het streven is altijd vooruit, dus neem je geen genoegen met een stapje terug. Dat zou nog sterker moeten gelden voor onze generatie. Toen wij opgroeiden, kon immers alles; het werd wel voor ons geregeld door de overheid. Maar de overheid is veranderd van zorgende regelneef in regelgevende zorg, dus nou moeten wij in de benen; en dat kost ons moeite.
Naast het zoeken van een veroorzaker, en het (te) goed gewend zijn, is het houden van controle over een situatie een menselijk trekje dat meespeelt bij deze ontevredenheid. We willen graag zelf invloed hebben op wat er gebeurt. En zeker als het ons niet bevalt. Dus gaan we de straat op: staken of demonstreren. Dit lijkt meer als (onbewust) doel te hebben uiting te geven aan deze behoeften dan deze middelen gebruiken omdat ze zo effectief zijn. Want dat zijn ze lang niet altijd.
Dat demonstreren gebeurt regelmatig op het Plein en op het Binnenhof in Den Haag. Mijn werk ligt hier toevallig vlakbij. Voordat ik hier ging werken, had ik er geen idee van dat er zoveel gedemonstreerd werd. Toch komt hier zo’n twee, drie keer per maand een demonstratie voorbij; opvallend vaak in de zomer trouwens. Ondanks dat het vaak rechtvaardige doelen zijn waar men voor strijdt, kan ik toch vaak een glimlach niet onderdrukken.
Dat het weer zover is, weet ik als ik wat getoeter en getrommel hoor in de verte. Ik leun uit het raam, nog altijd niet gewend aan deze ‘opstootjes’, en zie aan het einde van de straat een kleine groep mensen aan komen. Ze dragen spandoeken en hebben allemaal dezelfde petjes op. Langzaam trekken ze voorbij. Soms roepen of fluiten ze erbij, soms zingen ze en soms zijn ze stil. Het lijkt vaak wel alsof er meer politie aanwezig is dan demonstranten. Er zijn altijd een aantal standaard spandoeken bij van een vakbond of mensenrechtenorganisatie. Daardoor is het moeilijk te bepalen wat het doel is van deze specifieke demonstratie. In een keurig rijtje lopen ze naar het Plein, alwaar het podium reeds gereed staat. Eén of meerdere mensen houden een inspirerende toespraak. In het begin wordt er nog enthousiast meegeklapt. Later reageert de massa echter vrij lauw. Af en toe klinkt er nog een instemmend geroep. Misschien verdedigen ze hun belangen wel verbeten, maar dan komt dat zo niet over.
Na een uurtje of wat hebben de sprekers hun verhaal gehouden en is er verder weinig te doen. Sommigen worden nog even voor de camera gesleept om hun zegje te doen. Voor Aktienieuws van SBS6, de lokale nieuwszender of een andere ‘serieuze’ nieuwsshow. Het merendeel van de gekleurde petjes heeft zich inmiddels echter al verspreid over het Plein en neemt een flinke teug van een biertje op een van de aanwezige terrassen. “Zo, dat punt hebben we gemaakt!”, lijken ze te zeggen. Dat de overheid of de werkgeversbonden het maar even weten! En dan zakken ze lekker achterover en babbelen verder over de te plannen vakantie. Achter hun rug wordt het podium weer efficiënt en snel afgebroken. Het zonnetje schijnt, de lucht is blauw. Een zacht briesje waait de neergevallen flyers op. Wat een heerlijke dag om te demonstreren…


7. Klagen en zeuren
door Drs. L. Wecke


medewerker van het CICAM (Centrum voor Internationaal Conflictanalyse & Management)
Nederland, of beter de Nederlanders, zouden een klaag- en zeurcultuur hebben. En dat zou hen in negatieve zin van andere volkeren mede onderscheiden. En wat nog erger is: we klagen en zeuren ook over het klagen en zeuren. Het zou maar eens afgelopen moeten zijn met deze onhebbelijke eigenschap. Maar hebben we die wel? Klagen en zeuren andere volkeren dan niet? Waar zijn de onderzoeken van representatieve steekproeven uit de bevolking, waaruit wetenschappelijk verantwoord, ondubbelzinnig blijkt dat we zoveel meer klagen en zeuren dan medeschepselen van andere nationaliteit?
Klagen is iets als verdrietelijk, hinderlijk dan wel als onaangenaam openbaren. Het gaat om het uiten van misnoegen en ontevredenheid. Maar de hamvraag is natuurlijk of dat klagen terecht is en zo ja, of het niet als onterecht door belanghebbenden wordt afgedaan. Belanghebbenden, zoals een zittende regering en de haar ondersteunende coalitie, zullen ook terechte kritiek op hun besluiten al snel als 'klagen' afdoen en bij voorkeur als 'klagen met gezonde botten', dus ten onrechte. Het etiket 'klagen' is dan een zelfverdediging van hen die in bepaalde gevallen om geldige redenen worden aangeklaagd. Nederland blijkt op een aantal aspecten de slechtste economie van de 25 lidstaten van de Europese Unie te hebben. Dat er dan geklaagd wordt is geen wonder en het verzoek van het kabinet om minder te klagen en vertrouwen te hebben in zijn feitelijk, dan wel als zodanig gepercipieerd, wanbeleid, is per definitie aan dovemansoren gericht. Er wordt verder geklaagd en dat is goed, al moet het daar niet bij blijven. Helaas kan de echte afrekening pas bij de verkiezingen gepresenteerd worden. Maar dan zullen de huidige regeringspartijen ongetwijfeld en met recht, bij het kennis nemen van de voor hen desastreuze uitslagen, iets te klagen hebben. In dat geval zullen zij ook bij zichzelf te rade gaan en als resultaat zullen zij niet alleen de oorzaken van de nederlaag onderzoeken, maar ook een zondebok aanwijzen voor de nederlaag, die vervolgens weer op zijn beurt kan worden aangeklaagd.
Overigens, klagen is geenszins een negatief gebeuren. Het is een indicatie voor de beklaagden dat er kennelijk iets loos is met hun doen en laten. Natuurlijk is er soms geen echte reden tot klagen, maar ook dan dient het klagen als serieus te worden opgevat. Ook als men ten onrechte meent dat er reden tot klagen is, gaat het toch om een gedragsrelevante aangelegenheid. Mensen gedragen zich immers niet in overeenstemming met de feitelijkheid, waarheid of werkelijkheid, maar met dat wat ze daarvoor verslijten. Het gehanteerde beeld van de werkelijkheid heeft meestal als eigenschappen dat het de werkelijkheid onvolledig en vertekend weergeeft. Daarbij is het veelal aangevuld met fantasie-elementen.
Vaak geeft de overheid de mensen redenen om haar verkeerd te begrijpen. Zo is van een regering, die nu eenmaal het beeld van een a-sociabiliteit en conservatisme tegen wil en dank in het vaandel draagt, niet te verwachten dat een bij uitzondering sociaal rechtvaardige maatregel ook als zodanig wordt opgevat.
Door klagen en zeuren in één adem te noemen wordt de burger op het verkeerde been gezet. Zeuren is immers iets anders dan klagen. Zeuren is langdurig of telkens op een vervelende toon of op een lastige wijze ergens over spreken. Dat kan met klagen van doen hebben, maar dat hoeft niet. In het recent verleden heeft onze premier tot vervelens toe het over normen en waarden gehad. Dat was een schoolvoorbeeld van zeuren en over dat zeuren nu kun je uiteraard wel klagen. En dat is ook gebeurd. Zeuren staat in schril contrast met 'geen woorden maar daden'. Een zeurkous, zeurkont, zeurneus dan wel zeurpiet is iemand die steeds weer dezelfde redenering ten beste geeft en dan ook nog op een vervelende toon. Zo zeurde de regering over het nut van een jawoord tegen die zogenaamde Europese grondwet. De weinig aansprekende en saaie campagne was dan ook gedoemd te mislukken. Je moet niet zeuren als je iets wilt bereiken; gewoon doen.
Hebben de Nederlanders in hun zelfbeeld als karakteristiek "klagen en zeuren" als vast bestanddeel opgenomen? Zelfbeelden hebben gemeen dat ze over het algemeen uitermate positief voor de houder ervan uitpakken. Uiteraard geldt dat niet voor het beeld dat we van anderen hebben. Een lang geleden gehouden onderzoek over het zelfbeeld van de Nederlanders gaf als resultaat dat wij Nederlanders, in volgorde van belangrijkheid, onszelf ijverig, betrouwbaar, energiek en nauwgezet achten en wij de Belgen, ook weer in volgorde van belangrijkheid, genotzuchtig, vrolijk, frivool en lui achten. Een recent onderzoek duidt nog steeds op tolerantie als een eigenschap van het Nederlandse volk, terwijl ons asielbeleid tot de schandaligsten van de gehele wereld gerekend moet worden en door de VN veroordeeld werd.
Zeuren en klagen past niet als negatieve eigenschap in een zelfbeeld van welk volk dan ook: het past wel in het beeld dat anderen van ons hebben. Maar dan zegt het meer over die ander, die zijn gebrek aan dadendrang projecteert in de zeurkous over de grens.


8. PASSAGE
Karin v.d. Bosch, Gemma Pappot (red.), Steven Teerenstra


Yesterday...
All my troubles seemed so far away
Now it looks as if they’re here to stay
Oh I believe in yesterday...
Suddenly
I’m not half the man I used to be
There’s a shadow hanging over me
oh yesterday came suddenly


Nadenkend over het thema “klagen” in relatie tot poëzie, merk ik op hoe wijdverbreid het klagen binnen dit medium is. Het klagen is er zelfs een genre: de elegie of het klaaglied, bijvoorbeeld. over de dood van een geliefd of bekend persoon.
De psalmen van David staan vol klachten; de klaagliederen van Jeremiah hebben het zelfstandig naamwoord jermiade en het werkwoord jeremiëren in onze taal gebracht. Jammerklachten, al dan niet terecht, maar wie bepaalt dat? Hoe prachtig blijft niet het boek JOB?
Vonden we de gedichten van de 80ers gevoelig ( “Ik ween om bloemen in de knop gebroken / en voor de ochtend van haar bloei vergaan”) of te sentimenteel, vooral als de dichter, hier Willem Kloos, zichzelf ten tonele voert ? (“ik ween om liefde die niet is ontloken// en om mijn herte dat niet werd verstaan...”)
Vinden we het lied Yesterday van de Beatles prachtig vormgegeven liefdesverdriet, of onvolwassen “gezeur”? En hoe sterk is de werking van de muziek, vooral als de tekst niet meteen verstaanbaar is?
Een eigen huis, een plek onder de zon, en altijd iemand in de buurt die van je houden kon,
Toch wou ik dat ik net iets vaker, iets vaker simpelweg gelukkig was...
Wordt deze “hit” van René Froger door de muziek of door de tekst als “typisch Nederlands” geklaag ervaren? Of horen we er het zoeken naar iets anders nog in, namelijk innerlijke vrede?
In een van de zomerdiensten las Toon Overwijn een klein aangrijpend gedicht van Guido Gezelle:


Gij badt op eenen berg alleen
en... Jesu, ik, en vind er geen
waar ‘k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga
of sta
of ooit mijn oogen sla’
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!

0, Leert mij, armen dwaas, hoe dat ik bidden moet!

Hier wordt verwoord dat het niet kunnen zeggen wat pijn doet, nog erger is. De priester-dichter Gezelle verwijst naar Lucas 6, 12.


Jezus trekt zich terug op de berg en bidt, vlak voordat hij zijn leerlingen uitkiest en de Bergrede uitspreekt met de Zaligsprekingen. Zelf ontbeert hij het vermogen om tot de Vader te kunnen bidden, en zich los te maken van de wereld, of het wereldse.
Kunnen klagen, de emotie kunnen verwoorden is een gave. Erger is het gesloten als een oester te leven, en van je hart een moordkuil te maken!
Vanaf de 19e eeuw voelt de romantische dichter zich in de wereld vaak niet thuis. Maar klaagzangen over ontheemding zijn eeuwenoud: Ovidius en Du Bellay zijn er grote voorbeelden van. Ovidius werd uit Rome verbannen en schreef Tristia, een bundel klaagzangen; de Renaissance-dichter en humanist du Bellay verbleef halverwege de 16e eeuw 4 jaar in Rome, in het gevolg van zijn oom, de kardinaal du Bellay. Hij schreef er zijn bundel “Regrets”. Ver van Frankrijk vraagt hij zich af:
Wanneer zal ik, helaas, uit mijn geringe dorp
de rook weer op zien stijgen, en in welk jaargetij
het erf terugzien van mijn schamele woning
die mij een thuis is en nog zo veel meer ...[1]
Maar na een aantal klaagzangen verschuift zijn toon naar satire: het pauselijk hof en de daar heersende zeden worden in scherpe beelden en schitterende sonnetten voor onze ogen neergezet. Van grote dichters valt me op dat ze vaker neiging hebben tot (al dan niet heilige) verontwaardiging dan tot klagen. Dat geldt overigens ook voor rappers!


Een onverwachte ontmoeting
We zijn uiterst beleefd tegen elkaar,
leuk je na zoveel jaar weer te zien, beweren we.
Onze tijgers drinken melk.
Onze valken stappen heen en weer.
Onze haaien verdrinken in het water.
Onze leeuwen gapen voor de open kooi.
Onze slangen hebben hun bliksems afgeschud,
onze apen hun inspiraties, onze pauwen hun veren.
De vleermuizen zijn al veel eerder uit ons haar gevlogen.
We verstommen midden in een zin,
glimlachen reddeloos.
Onze mensen
kunnen niet meer met elkaar praten.


Wislawa Szymborska


Poëzie onderscheidt zich van ons alledaags klagen: het is vormgegeven klagen. Het zoeken naar en vaak ook wachten op de vorm verandert de klacht. Er ontstaat zo een andere vorm van communiceren: door het wit op de pagina en door de stiltes of de vertragingen in de voordracht of de zang schept de vorm een zekere ruimte. De luisteraar of de lezer neemt die ruimte waar als een vrijheid: hij of zij kan zich laten meevoeren of enige afstand bewaren.
Over deze ruimte scheppende en bevrijdende kwaliteit van poëzie is natuurlijk ook weer een gedicht geschreven.


De poëzie kan kranke geesten helen.
De onverwachte kracht der harmonie
Vermag in leed en schuldbesef te delen
En tempert tomeloze rebellie.
De dichtersziel, harmonieus ontladen,
Raakt al wat droefenis berokkent kwijt,
En de gewijde verskunst schenkt genade
En loutering aan elk die haar belijdt.


Jevgeni Baratynski ( 1800- 1844)


9. Tien van één met David Vermijs


David Vermijs (25) studeerde informatie- en communicatiewetenschappen Spaans (BA) aan de RU. Het bezoeken van een ontwikkelingsproject in India maakte zo’n indruk op hem dat hij besloot tijdens zijn studie als bestuurslid actief te zijn voor de stichting Amaidhi. Tevens was hij een van de initiators en trainers van de United Netherlands-studentendelegaties die de afgelopen twee jaar aan Harvard VN-simulaties meededen. Dit collegejaar is David als masterstudent gestart aan de Kennedy School of Government aan Harvard, waar studenten worden voorbereid op een professionele carrière in de publieke sector.


1 Kun je een film, een boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?
The Road Less Traveled van M. Scott Peck, een praktisch en behapbaar boek voor mensen die de weg van de meeste ipv minste weerstand kiezen. Een weg die het moeilijkste lijkt, maar je het meeste leert en uiteindelijk het kortste blijkt.
2 In welk vakgebied zou je je nog verder willen verdiepen?
Ik vind het eindeloos fascinerend om me in de mens te verdiepen, maar wel op een manier die praktisch en gericht is op ontwikkeling, of in ieder geval handvaten biedt voor de uitdaging die het leven is.
3 In welke omgeving kom je het beste tot je recht?
In een omgeving die ik zelf gecreëerd heb, waar mensen ontwikkelen door te doen en ik slechts de voorwaarden schep en de bijsturing doe; een voorbeeld stel. De plek wordt gekenmerkt door ambitie, idealen, debat, ontwikkeling, humor en een flinke portie realisme. Klinkt vaag hè? Ik ben hier om uit te zoeken hoe ik het ga invullen.
4 Kun je de volgende zin afmaken: Mijn leven heeft een wending genomen toen…
ik tijdens een sportdag op de middelbare school gevraagd werd om mee naar Amerika te gaan als voetbal trainer. Toen is het balletje gaan rollen.
5 Wat is de beste raad die je ooit hebt gekregen?
Ben jezelf en wijk af.
6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?
Behouden. In de toekomst wordt het belangrijk je als universiteit te specialiseren en profileren. Ik denk dat de RU erg goed is in de combinatie van Wetenschap, Maatschappij en Levensbeschouwing. Dat laatste moet zeker niet vergeten worden, want in de nabije toekomst wordt inspiratie de grote drijfveer voor mensen en wellicht zelfs voor de economie. Inspiratie kun je halen uit het katholicisme, maar ook andere levensbeschouwingen of “verhalen” in het algemeen die mensen bewegen om in actie te komen. Wanneer de RU hier één van haar specialismen van maakt, zullen misschien niet de meeste studenten komen, maar wel de betere. Uiteraard moet nagedacht worden over de vertaling ervan. De studentenkerk kan daar goed bij helpen.
7 Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft?
Het belangrijkste dat ik gemist heb in Nijmegen is ambitie en praktische toepassing. Voorbereid worden voor een wetenschappelijke carrière terwijl 95% of minder niet doorgaat aan de universiteit, vind ik geen logica.
8 Ben je Gelovig, atheïst of iets anders?
Sterke gelover, maar vraag me niet in wat. Misschien de mens en het leven.
9 Zou je de volgende zin willen afmaken: De kerk …
Moet nog een halve generatie wachten voordat het haar negatieve connotatie kwijt is. Tot die tijd gewoon houden en uitleggen waar het eigenlijk voor staat. We leven in een tijd waarin iedereen zijn identiteit opgeeft. Om die te behouden, inclusief de naam vergt lef, maar is mijn inziens de juiste strategie. De geschiedenis laat zien dat alles veel minder verandert en positief ontwikkelt dan het lijkt. (Lees bijvoorbeeld eens het werk van John Gray)
10 Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema “Klaagcultuur”?
Hoe verleidelijk of moeilijk ook, klaag niet over de klaagcultuur. Doe er niet aan mee en ‘ontsnap’ desnoods. Het is niet de moeite waard klagers je energie weg te laten nemen. Ik heb veel meer moeite met de middelmaat cultuur.


[1]Quand reverrai-je hélas, de mon petit village/ fumer la cheminée, et en quelle saison, /reverrai-je le clos de ma pauvre maison/ qui m’est une province, et beaucoup davantage?