7-4
Jrg. 7 nr. 4 juni 2006: Waar doet ik het voor?
- Ons kompas of bestek door Toine van den Hoogen
- Wij zijn onze hersenen door Dick Swaab
- ‘De beste stuurlui staan aan wal' door Bouke Nagel
- Wat is de zin van leven in tijden van crisis? door A.C.
- De zin van het studeren door Diana Vilé
- Sommige dingen zijn onbetaalbaar door Daan Speth
- Stream of conciousness
- Passage
- 10 van 1 met Jurriaan Schoffelen
- Citaat van de straat
- De studententest: “Ben ik geschikt voor de Proviand brainstorm?”
Ons kompas of bestek - door Toine van den Hoogen
Hoogleraar fundamentele theologie en hoogleraar economie en religie
In het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale wordt vermeld dat het woord ‘zin’ in het Middelnederlands werd omschreven als sin en dat dit woord de betekenissen heeft van richting, begrip, zintuig en gezindheid.
Wie zich realiseert dat het woord ‘zin’ deze grondbetekenissen heeft, kan direct verstaan waarom het alledaagse leven van mensen kan worden benaderd met de vraag welke zin het heeft?
In het recente boek van Ellen Hijmans en Toine van den Hoogen (Red.), Van grenservaring tot routine. Kwalitatief onderzoek naar hedendaagse zingevingspraktijken (Shaker Publishing, 2002) worden uiteenlopende voorbeelden onderzocht (verhalen van mensen met kanker, talkshows van Oprah Winfrey, ervaringen van mensen die arbeidsongeschikt verklaard zijn, religieuze opvattingen van mensen op de ‘Bible Belt’) die duidelijk maken dat hedendaagse zingeving een actueel en relevant thema van onderzoek is.
In onze tijd waarin ‘God verdween uit Jorwerd’ (Geert Mak) zijn mensen in het alledaagse leven op zoek naar de koers die hun leven gaat en die ze aan hun leven willen geven. We verkeren in tijden waarin traditionele zingevingsmodellen onder druk staan. Toch stuiten velen op vragen omtrent de richting van hun leven. Wat voor oplossingen worden dan gezocht? In praktisch opzicht is dat van belang. Maar ook in wetenschappelijk opzicht is het van waarde te achterhalen waar en hoe oplossingen gezocht worden. Komt er iets in de plaats van het verloren perspectief op ‘de ontdekking van de hemel’ (Harry Mulisch)?
Het allerbelangrijkste kader waarin de zinvraag in onze tijd gesteld wordt, is dat van het alledaagse leven. Je vraagt dan eigenlijk naar de richting van de levenspraktijken van alledag. In gewone levenssituaties gaan mensen er veelal van uit dat hun levenspraktijk een vanzelfsprekende richting heeft. Het ‘richtinggevoel’ lijkt als het ware te zijn meegegeven in de alledaagse praktijken waarin we verwikkeld zijn. In de feitelijke omstandigheden van alledag doe je bijvoorbeeld je werk of verricht je de taken in je huishouden zonder dat het meestal urgent wordt om stil te staan bij de richting die je met het volvoeren van deze activiteiten inslaat. Dat gebeurt in het alledaagse leven van mensen die als enkeling door het leven gaan, en het gebeurt ook daar waar mensen bewust in een gemeenschap leven.
Natuurlijk zijn er momenten of gebeurtenissen die het wel urgent maken om stil te staan bij de richting die een enkeling of een groep gaat. Voor kortere of langere duur, en op meer of minder ingrijpende wijze kan het soms dringend worden, ja zelfs onontkoombaar om je af te vragen welke richting je hebt ingeslagen en of je nog steeds bereid bent en ook in staat om deze richting te vervolgen. Je werk ondergaat misschien grote veranderingen, of het budget dan wel de samenstelling van je huishouden wordt anders. Je gezondheid, je relatie, je partner(s) laten je wellicht in de steek.
Op zulke momenten kan een enkeling, maar evengoed kan een gemeenschap gaan twijfelen over hun ‘richtinggevoel’, zich gaan afvragen of het kompas nog betrouwbaar is. De filosoof Adorno heeft eens geschreven: ‘Leben das Sinn hätte, fragte nicht danach’. Hierin kan het besef worden beluisterd dat we ons op kritieke momenten afvragen welke richting we willen inslaan in ons leven. De theoloog Gollwitzer heeft geschreven dat we in onze tijd niet alleen individueel of als groep, maar vooral ook vanuit een sociaal-cultureel perspectief bezien in een situatie leven waarin er overal naar zin gevraagd wordt. Daarom heeft de zinvraag in de 20e eeuw een veel grotere beklemming dan bijvoorbeeld in de 17e eeuw. Er zijn perioden in de geschiedenis van een samenleving en cultuur waarin het kompas voor allen een groot probleem wordt. We maken nu een dergelijke tijd mee.
Het kompas kan gaan haperen door negatieve ervaringen, zoals de boodschap dat je kanker hebt, of dat het WTC gebombardeerd is ('11 september') of dat je relatie in duigen valt. Het kan ook gebeuren door nieuwe ervaringen, bijvoorbeeld de snelle toename van wereldwijde communicatiemogelijkheden, doorbraken in het streven naar emancipatie, een onverwachte liefde. In ‘normale’ omstandigheden hoef je je richtinggevoel niet expliciet te maken. In zulke negatieve of nieuwe omstandigheden is het wel nodig om je richtinggevoel uitdrukkelijk te maken, te activeren of bij te stellen.
Er wordt vaak gesproken over het begrip ‘zingevingskader’ wanneer onderzoek gedaan wordt naar de motieven die mensen in dergelijke situaties laten gelden bij hun keuzen. Het woord ‘zingevingskader’ is echter op twee manieren een bedrieglijke term. Op de eerste plaats suggereert het een samenhangend geheel (‘kader’) dat van buitenaf, van buiten de concrete actoren’ ontworpen is (bijvoorbeeld door ‘de’ samenleving of door ‘de’ religie) en waarin deze actoren zich dan voegen of waartegen ze zich verzetten. Op de tweede plaats suggereert de term dat het richtingsgevoel, het kompas, een kwestie is van actieve, welbewuste keuzen en ontwerpen door een individu (‘zingeving’). Onderzoek wijst uit dat het zo niet werkt. Natuurlijk functioneert het kompas binnen onze persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid. Vanzelfsprekend spelen cognitieve dimensies een rol in het kompas. En uiteraard kunnen conflicten over de vrijheid en cognitieve dissonanties problemen veroorzaken waardoor het richtinggevoel niet meer ‘werkt’ en waardoor zinvragen ontstaan. Maar wat er dan aan de orde is, wordt beter begrepen als een probleem met wat de grote Franse socioloog Bourdieu de habituele kant van ons handelen noemt. Wanneer het ‘kompas’ niet (meer) werkt, is er een probleem met het patroon van alledaagse routines in ons handelen. Onderzoek wijst uit dat heroriëntatie in zulke gevallen vooral vóórkomt wanneer de richting en het verband waaraan de actor voor zijn handelen tot dusverre zin ontleent, fragwürdig geworden zijn. Hij moet zijn vertrouwen op de zinstichtende kracht van dat verband herzien. Factoren die twijfel zaaien, tasten de cognitieve, emotionele en habituele peilers aan waarop het zinstichtende verband rust. Een noodgedwongen reconstructie kan dan op meerdere aspecten van het zinsverband betrekking hebben. Niet zelden vinden daarbij ‘kruisverbindingen’ plaats. De cognitieve twijfel wordt weerstaan door emotionele versterking. De onbeheersbare wanorde in de actuele situatie wordt te lijf gegaan door een vertrouwen op toekomstige rust. Aan de (re-) constructies van actoren kleeft lang niet altijd een rationele logica.
Zinsverbanden zijn zelden een reproductie van een logisch uitgebalanceerd systeem van betekenissen. En culturele en religieuze tradities blijken vaak te functioneren als een vitaal onderdeel van (her-) ontdekte zinsverbanden.
Soms verschaffen culturele en religieuze tradities een ‘bestek’ waardoor het ‘ultieme’ karakter van een zinsverband zichtbaar kan worden. Een religie bijvoorbeeld confronteert je niet per se met dat ultieme karakter. En een zinsverband is niet per se ultiem van aard. Wat kan worden verstaan onder ‘ultieme zingeving’?
Dat het zinsverband in alledaagse situaties soms een ‘ultiem’ karakter heeft, is te begrijpen vanuit het aspect ‘transcenderen’ dat herkenbaar is in een zinsverband. De richting die mensen aan hun handelen geven, kan een korte termijn of een klein bereik betreffen maar in ruimte en tijd ook verder reiken. Met het zinsverband is een horizon meegegeven die dichter bij ligt of verder af. En de horizon kan beperkt zijn tot een enkel levensdomein of vele domeinen omvatten. Voor sommigen ‘bespeelt’ muziek maar een enkel levensdomein; voor anderen raakt het hun hele leven. En wanneer voor mij muziek een enkel levensdomein betreft, kan het toch gebeuren dat ze in bepaalde situaties mijn hele leven raakt.
In een dergelijk geval gaat de term ‘mijn hele leven’ niet zozeer over de langst mogelijke termijn of de grootste uitgestrektheid van domeinen; gaat niet zozeer over een maximalisering van het domein maar over een optimalisering ervan. Ultieme zingeving heeft betrekking op een horizon die eerder confronterend en onbeschrijfbaar is dan op iets dat voorlopig is, zoals het zwerven langs websites waar je dingen oppikt die beschrijfbaar zijn. Bij een zinsverband gaat het niet zelden, maar niet onvermijdelijk, om een bestek dat richting geeft aan je leven als geheel en aan het hele leven. Het ultieme aspect van het zinsverband kan worden verstaan als een horizon die een doorslaggevende kwaliteit geeft aan het leven als geheel.
Wanneer je onderzoekt welke deze kwaliteit is, heb je als onderzoeker alleen toegang tot de empirisch toegankelijke aspecten van het onbeschrijfbare dat als het ware komt bovendrijven in het bewustzijn en in de verhalen van de actoren. Ultieme zingeving staat dus niet buiten het alledaagse leven maar tref je alleen maar daarbinnen aan. Het is geen apart domein naast de andere levensdomeinen. Het kan alleen ter sprake komen doordat mensen vertellen over alledaagse levenspraktijken.
Niettemin geeft het zich te kennen als een horizon waardoor deze levensdomeinen ‘heilig’ kunnen worden. Het geeft zich te kennen als een horizon die – in de woorden van de grote godsdienstwetenschapper Otto – tremendum et fascinans is, een horizon die je doet rillen en die je aangrijpt. Muziek kan daartoe een toegang en een domein ontsluiten, maar ook beschouwende verdieping in jezelf, en evenzeer kunnen solidariteit en naastenliefde dat. Er zijn mensen die dergelijke wegen op een aangrijpende wijze gaan of gegaan zijn. Heiligen.
Hersenen, bewustzijn en geloof: neurobiologische aspecten - D.F. Swaab
Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek Meibergdreef 33 1105 AZ Amsterdam ZO
WIJ ZIJN ONZE HERSENEN
Alles wat we denken, doen en laten, wordt bepaald en uitgevoerd door onze hersenen. Het ongehoorde evolutionaire succes van de mensheid en vele beperkingen van de individuele mens worden bepaald door dit orgaan. De bouw van deze fantastische machine bepaalt onze mogelijkheden, onze beperkingen en ons karakter1; wij zijn onze hersenen. De rest van ons lichaam dient slechts om onze hersenen te voeden, voort te bewegen, en nieuwe hersenen te maken door ons voort te planten. Hersenonderzoek is dan ook niet alleen een zoektocht naar afwijkingen, maar wordt meer en meer een zoektocht naar de vraag waarom we zijn zoals we zijn, een zoektocht naar onszelf.
De bouwstenen van onze hersenen zijn zenuwcellen of neuronen. Ze zijn gespecialiseerd in (i) het vergaren van informatie afkomstig van andere zenuwcellen en hormonen uit de rest van ons lichaam en, via onze zintuigen, uit de omgeving; (ii) de integratie en verwerking van deze informatie, het nemen van beslissingen hierover en (iii) de uitvoering van de beslissingen in de vorm van bewegingen, hormonen, regulering van lichaamsprocessen en de produktie van een voortdurende stroom van gedachten. Ik (D.F.S.) ben niet onder de indruk van de bewijskracht die uitgaat van de anekdotes over harttransplantatiepatiënten die een karakterverandering ondergaan waarin je de eigenaardigheden van de donor terug zou kunnen vinden (Pearsall et al., J. of Near-Death Studies 20, 191, 2002). Voordat we deze berichten serieus kunnen nemen is er een goed gecontroleerde studie nodig, die volledig uitsluit dat de recipiënt informatie over de donor krijgt, die ongewilde manipulaties van de interviews onmogelijk maakt, en die de effecten van de geneesmiddelen die na de transplantatie genomen moeten worden op het gedrag mee weegt.
De computermetafoor
Als men de hersenen beschouwt als een informatie-verwerkende machine is de computermetafoor zo slecht nog niet. Ook als we de bouwstenen van onze hersenen bekijken en zien hoe ze geschakeld zijn, dringt deze metafoor zich op. De hersenen zijn 1500 g zwaar, ze bevatten 100 miljard (10x1010) neuronen (dat is 20 maal meer dan er mensen op de wereld zijn), tweemaal zoveel gliacellen en tenminste 1000 maal zoveel plaatsen waar zenuwcellen contact maken of, zoals Cajal het uitdrukte, elkaar bij de hand houden, de synapsen. De zenuwcellen zijn verbonden door meer dan 100.000 km zenuwvezels.
Deze duizelingwekkende aantallen cellen en contacten werken zo efficiënt dat onze hersenen slechts een energieverbruik hebben van een 15W lampje. Dit betekent dat de totale energiekosten voor de hersenen van één persoon tijdens het gehele leven niet meer dan 1000 euro bedragen bij het huidige prijspeil, zoals Michel Hofman heeft uitgerekend. Voor dat geld is er geen behoorlijke computer te krijgen. Een fantastische machine met parallelle schakelingen, beter uitgerust voor beeldverwerking en associëren dan welke computer dan ook.
De nucleus suprachiasmaticus, de klok van de hersenen, is slechts ½ mm3 groot. Dit is voldoende om o.a. al onze dag- en nachtritmes te besturen (waak/slaap, eten, drinken, voortplanting, hormoonspiegels, etc.). Met 1500 cm3 hersenen (3 miljoen maal zoveel) kunnen wij dus heel wat doen. Het product van de functie en interactie van al die miljarden zenuwcellen is onze ‘geest’. In deze materialistische opvatting is dus de geest niet door de materie vervangen maar is de geest het product van materie, van onze hersencellen.
Stoornissen in de opbouw van deze efficiënte informatieverwerkende machine tijdens de ontwikkeling of het latere leven leiden tot psychiatrische, neurologische of neuroendocriene ziektebeelden2. Tot niet zo heel lang geleden genas de psychiater met zijn psychoanalytische therapie niet meer psychotische patiënten dan er op zijn wachtlijst vanzelf beter werden. Nu worden deze ziektebeelden steeds beter behandelbaar door de chemische boodschappers in de hersenen te beïnvloeden met behulp van psychofarmaca.3 Onder de microscoop kun je zien dat de normale hersenontwikkeling bij een schizofrene patiënt halverwege de zwangerschap verstoord is; zo werd schizofrenie een hersenziekte, die bovendien steeds beter m.b.v. geneesmiddelen te behandelen is: “Als ik mijn pillen niet meer neem, word ik meer schizo dan freen”, zoals de bekroonde dichter Kees Winkler dichtte. Antidepressiva hebben zoveel succes dat ze zelfs in enorme hoeveelheden misbruikt worden. Terminale pijn bij kanker kan bestreden worden door zelf een hersenelectrode te stimuleren die geïmplanteerd is in het centrale grijs van de hersenen, waardoor opium-achtige stoffen in de hersenen vrij komen en de pijn draaglijk wordt. Stimulatie middels zulke diepte-electroden wordt nu ook gebruikt tegen tremoren bij de ziekte van Parkinson, tegen clusterhoofdpijn en tegen dwanghandelingen. Er is een gen ontdekt dat in een bepaalde familie verantwoordelijk is voor de overmatige aggressie. Er zit ergens op het X-chromosoom een gen bij sommige mannen dat de kans vergroot dat zij homoseksueel worden. Er zijn hersenscans waarmee de geactiveerde hersengebieden oplichten die we gebruiken om te lezen, te rekenen, naar muziek te luisteren, te hallucineren, verliefd te zijn of seksueel gedrag te vertonen. Laesies in de prefrontale cortex kunnen leiden tot gestoord sociaal en moreel gedrag (Anderson et al., 1999). Stukjes foetaal hersenweefsel worden getransplanteerd om de ziekte van Parkinson te behandelen. Nieuwe vondsten worden aan de lopende band gedaan door de recente grote technische vooruitgang in de neurowetenschappen.
Wij maken onze eigen hersenen tot een unieke machine
Echter, de computermetafoor gaat slechts ten dele op. De 'hardware' van onze hersenen is niet alleen zacht, maar ook zijn sommige systemen zeer plastisch. Onze hersenen zijn een levende machine, die door het gebruik voortdurend verandert, vooral tijdens de ontwikkeling. Alles wat we tijdens de ontwikkeling doen en waarnemen kan blijvende veranderingen tot gevolg hebben in de aantallen cellen, circuits en celcontacten. Onze omgeving en het gebruik van onze hersenen beïnvloeden sterk en permanent de bouw, en dus de functie, van de hersenen. Onze hersenen worden daardoor tijdens de ontwikkeling voorgoed ongelijk in bouw en functie; ook de hersenen van een identieke tweeling worden zo uniek. De hersenen komen dus slechts zeer ten dele tot ontwikkeling op basis van erfelijke informatie. De hersenontwikkeling van het kind wordt reeds in de baarmoeder beïnvloed door hormonen en stress van de moeder, en bedreigd door geneesmiddelen, alcohol en nicotine die de moeder tijdens de zwangerschap gebruikt. Roken van de moeder tijdens de zwangerschap geeft meer kans op agressie en criminaliteit bij het nageslacht. De hersenen maken een overmaat aan cellen en verbindingen. Door het functioneren van hersensystemen wordt bepaald welke cellen en verbindingen er uiteindelijk blijven bestaan. Deze competitie van hersencellen om te overleven wordt "neuronaal Darwinisme" genoemd. Niet alleen het oefenen van bewegingen van het kind bepaalt zo de bouw van de hersenen, en dus de latere functie, maar bovendien wordt de bouw en dus de functie van onze hersenen voorgoed georganiseerd door alles wat het kind meemaakt, ziet en denkt. Door een veelheid van factoren die de bouw van de hersenen tijdens de vroege ontwikkeling beïnvloeden wordt bepaald of we ons later man of vrouw voelen (gender), en of onze gender wel of niet overeenkomt met onze geslachtsorganen. Bij transseksuelen hebben wij een vrouwelijke hersenstructuur in mannelijke hersenen gevonden, en omgekeerd. De karakteristieken van deze structuur komen overeen met het gevoel vrouw of man te zijn, niet met het genetisch geslacht of het geslacht van de geslachtsorganen. Ook onze seksuele oriëntatie wordt in de baarmoeder bepaald door een interactie van geslachtshormonen met de zich ontwikkelende hersencellen. De basis voor dit gedrag ligt vast in de niet-plastische structuren van onze hersenen, hetgeen verklaart waarom het psychiaters en andere dokters nooit lukte een transseksueel te ‘genezen’ van zijn opvatting dat hij tot het andere geslacht behoorde, of een homoseksuele gerichtheid in een heteroseksuele om te zetten. Onze omgeving bepaalt gedurende onze eerste jaren eveneens de bouw van de hersensystemen die met taal te maken hebben, zodat wij voorgoed één moedertaal hebben.
De vorming van nieuwe contacten tussen zenuwcellen blijft in sommige hersengebieden die wel plastisch zijn echter doorgaan tot na het 65ste jaar.
Daar niemands ervaringen en gedachten hetzelfde zijn, wordt ieder brein tijdens het ontwikkelingsproces uniek. Zo ontstaat ons karakter. Onze hersenen maken onze cultuur en onze cultuur schaaft aan de ontwikkeling van onze hersenen. Wij maken ons eigen brein uniek - tot een persoon, en soms zelfs tot een persoonlijkheid.
Vrije wil?4
Onze hersenen zijn uniek en kunnen dus een uniek gedicht of schilderij produceren of een uniek experiment opzetten. Eccles heeft als hét bewijs voor de vrije wil de creativiteit van de wetenschapper gegeven. Echter, hiermee is zeker niet de vrije wil aangetoond. Niet voor niets wordt regelmatig op zeer verschillende plaatsen in de wereld en totaal onafhankelijk van elkaar door zeer creatieve onderzoekers tegelijkertijd precies dezelfde "unieke" vondst gedaan. De “uitvinding” van de kunst werd zo’n 35.000 jaar geleden door de mens rond dezelfde tijd gedaan in de Ardêche in Frankrijk, in Australië, en in Afrika. Blijkbaar is de unieke uiting van menselijke creativiteit afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de hersenen. Het brein blijft een machine, waarvan we theoretisch, als we de input en bouw van de hersenen tot in detail zouden kennen, met redelijke mate van zekerheid zouden kunnen voorspellen wat er onder bepaalde omstandigheden uit zou komen. Dat deze verbanden bij de mens zo complex zijn dat dit (nog?) niet lukt voor één persoon, wil niet zeggen dat de vrije wil dus zou bestaan. Groepen mensen gedragen zich zo voorspelbaar dat de vrije wil slechts schijnbaar lijkt te zijn en eerder gesuggereerd wordt door de enorme complexiteit van onze omgeving en ons gedrag. Volgens Spinoza bestond de vrije wil niet[5], en een nieuw argument voor het bestaan ervan is er sindsdien niet bijgekomen[6]. Hoe “vrij” zijn we in essentie? Uit het menu van het leven kunnen we kiezen tussen vlees, vis of vegetarisch, maar de echt belangrijke keuzes, nl. hoeveel en wanneer we eten zijn vastgelegd. De formidabele beslissing die tot het begin van een oorlog leidt wordt op het noordelijk halfrond al eeuwenlang vooral 's zomers genomen, op het zuidelijk halfrond gedurende onze winter en rond de evenaar onafhankelijk van het jaargetijde. Niet de "rede" of "vrije wil", maar de hoeveelheid daglicht of de temperatuur geeft dus de doorslag bij deze niet geringe beslissing. Wanneer de vrije wil niet bestaat, is er ook geen juridische of morele schuld. Dit is echter geen argument tegen het opleggen van straf. Immers, de volgende keer neemt onze machine de straf ook mee in de berekening of we iets wel of niet zullen doen.
De vrije wil is volgens het strafrecht bovendien voorbehouden aan personen met een gezond brein. Inderdaad kunnen beschadigingen van hersenstructuren er voor zorgen dat men armbewegingen maakt zonder dat deze geleid worden door de intentie van de patiënt (Alien Hand Syndrome). Patiënten die een corpus callosotomie hebben ondergaan of een lesie in de mediale frontaal kwab hebben[7], kunnen soms een eigen ledemaat niet meer als ‘eigen’ herkennen. Deze ledematen kunnen handelingen verrichten waarvan hun eigenaar zich niet bewust is. De twee handen kunnen dan volkomen tegengestelde handelingen verrichten (de één kleedt aan, de ander kleedt uit). Een patiënt had een hand die haarzelf bij de hals greep en probeerde te wurgen. Het Alien Hand Syndrome is ook beschreven bij meer posterieure infarcten en bij patiënten met corticobasale degeneratie (Biran and Chatterjee, 2004).
Er is volgens de wet een intact brein nodig om van vrije wil te kunnen spreken. Bent u zo iemand met een gezond brein? Kan dat eigenlijk wel, na alles wat we hebben meegemaakt sinds onze conceptie? Hoe gezond is ons brein met alle mutaties en polymorfismen waarmee we geboren zijn en alle DNA schade die we vervolgens hebben opgelopen? Doreleijers (1995) vond bij minderjarige delinquenten die voorgeleid werden voor de kinderrechter 5 tot 7 maal zoveel psychopathologie als bij jongeren van deze leeftijd in het algemeen. Mogen we hen verantwoordelijk stellen voor hun daden? Hoe "vrij" en dus hoe "verantwoordelijk" waren deze kinderen eigenlijk? Kindermishandelaars zijn vroeger als kind zelf mishandeld. Hoe ‘vrij’ is de kindermishandelaar dan om zelf niet dit pad in te gaan? Hoe ‘vrij’ is een puber, wiens hersenen in een korte periode om moeten leren gaan met geslachtshormonen, die vrijwel iedere hersenstructuur van functie doen veranderen.
Ook de voorspelbaarheid van het patroon van het aantal agressieve zelfmoorden per seizoen wijst niet op de betrokkenheid van een vrije wil bij het doen van een suïcide. De hersenen van de RAF terroriste Ulrike Meinhof bleken na haar zelfmoord in de gevangenis in 1976 beschadigd te zijn. Ze had eerder een aneurysma gehad dat op de amygdala drukte. Bij de operatie was de prefrontale cortex beschadigd. Beide, het aneurysma en de schade door de neurochirurgie, zouden haar gedragsverandering van een kritisch journaliste naar een terrorriste kunnen verklaren. Hoe vrij was haar wil? Een beschadiging van de prefrontale cortex in de eerste levensjaren leidt in volwassenheid tot gestoord sociaal en moreel gedrag (diefstal, agressief gedrag). Ook vele andere hersenziekten kunnen tot agressief/crimineel gedrag leiden.
Hoewel sommigen wel hebben gesteld dat seksuele oriëntatie, d.w.z. heteroseksualiteit, homoseksualiteit of biseksualiteit een “keuze” zou zijn, wijst al het onderzoek er op dat onze seksuele oriëntatie voor ons wordt vastgelegd tijdens de vroege ontwikkeling, door de inwerking van genetische en epigenetische factoren (hormonen, geneesmiddelen en stress tijdens de zwangerschap) op de zich ontwikkelende hersenstructuren. Pas in 1992 werd homoseksualiteit verwijderd uit de ICD-10 (International Classification of Diseases). Tot die tijd heeft men tevergeefs geprobeerd homoseksualiteit te ‘genezen’, door gevangenisstraf, aversietherapie met electroshocks, misselijkheid geïnduceerd door apomorfine, estrogeentherapie, castratie en religieuze counseling (Smitt et al., 2004).
Volgens Antonio Damasio is er een hersengebied dat de energiebron is voor al onze activiteiten, zowel de uitwendige (onze motoriek) als de inwendige (onze gedachten en redeneringen), namelijk het voorste deel van de gyrus cinguli. Francis Crick (p. 267) stelde voor dat dit het gebied zou zijn dat de neurale basis is voor datgene dat men de “vrije wil” noemt, maar de argumentatie betreft slechts “de wil” in de zin van “het nemen van initiatief”, en zelf vraagt Crick zich dan ook af: “Could it not be that our will only appears to be free?” (p. 10, p. 266). Het bestaan van een genetische basis voor verslaving, agressie en seksuele oriëntatie leidt tot het besef dat ons gedrag tot op zekere hoogte is vastgelegd (“neurocalvinisme”).
Inderdaad, het is veelal uitermate hinderlijk als je iets opgedragen krijgt en iets dus duidelijk niet uit vrije wil doet. Maar het kan je niets schelen, zolang je maar schijnbaar uit vrije wil besluit. Zolang je maar het idee hebt dat je zelf beslist of je naar de bioscoop gaat, naar het museum, of in je bed blijft is het eigenlijk niet belangrijk of je tot die beslissing komt op een totaal berekende en voorspelbare wijze.
Ontwikkeling geeft inperking
Tijdens onze ontwikkeling worden onze mogelijkheden enorm ingeperkt door de toenemende organisatie van onze hersenen. Dit begint al in de baarmoeder. Wij worden allerminst geboren als een “tabula rasa”, zoals Locke en Rousseau dachten. Bij de bevruchting staat al vast welke aangeboren afwijkingen wij mee zullen torsen, en wat globaal onze kans op dementie is. De keuze van onze moedertaal, seksuele oriëntatie en gender wordt voor ons gemaakt tijdens de ontwikkeling. Een transseksueel is op geen enkele wijze af te brengen van het idee dat hij/zij leeft in een lichaam van het verkeerde geslacht en dat hij/zij dus van geslacht moet veranderen. Een andere keuze is er niet, want het eenmaal georganiseerde brein kunnen we nauwelijks meer veranderen. Ons laatste restje speelruimte wordt vervolgens na de geboorte ingeperkt door de enige efficiënte manipulatie die er van de hersenen is: een gedegen Nederlandse opvoeding. De reclame en de televisie doen de rest. Over de gehele wereld zie je dan ook tieners in precies dezelfde merkkleding naar precies dezelfde muziek luisteren. Neuronaal Darwinisme zou het onderliggende neurobiologische proces kunnen zijn voor deze voortdurende inperkingen, waardoor onze hersenen weliswaar steeds efficiënter gaan functioneren, maar tevens steeds meer vrijheidsgraden verliezen. De paradox dringt zich op dat de enige die alle mogelijkheden nog heeft, en dus werkelijk vrij is, de foetus is. Die kan er echter niets mee doen omdat het zenuwstelsel nog te onrijp is. Zijn wij eenmaal volwassen, dan zijn er grote restricties aan de modificeerbaarheid van onze hersenen, en dus aan de modificeerbaarheid van ons gedrag. We hebben dan een bepaald "karakter" gekregen.
Religie en vrijheid
Volgens de Oxford World Christian Encyclopedia zijn er momenteel zo’n 10.000 verschillende geloven en miljarden gelovigen op aarde, die er allemaal van overtuigd zijn dat zij het ware geloof bezitten. De christelijke traditie is, als iedere religie, altijd gepresenteerd als een religie van vrijheid en humaniteit. Het is waar, gereformeerden en andere gelovigen hebben ook uitstekend werk gedaan, bijvoorbeeld voor Joodse onderduikers tijdens de tweede wereldoorlog. Maar humaniteit en moed zijn niet voorbehouden aan religieuze mensen, maar komen ook voor bij socialisten, communisten en atheïsten. En het geloof heeft helaas vaak anders uitgepakt. Het christendom heeft, net als vele andere religies, regelmatig op inhumane wijze velen van hun vrijheid beroofd en uit naam van de vrede Gods velen het leven ontnomen. De Paus heeft nu schoorvoetend zijn excuses aangeboden voor de kruistochten en de jodenvervolgingen. Het wachten is nog op excuses voor de discriminatie van de vrouw, homoseksuelen, transseksuelen, het verbieden van anticonceptie waardoor miljoenen in armoede moeten leven, en het verbieden van condoomgebruik waardoor het continent Afrika aan AIDS ten onder gaat. Nog steeds worden er in Nederland met de bijbel in de hand kinderoffers gebracht aan het polio- en rode-hondvirus. Dit is geen specifiek verwijt aan het christendom. Iedere religie kent zijn fundamentalisme, achterhaalde ideeën die tot hedendaagse waarheden worden verheven en die dus opgelegd moeten worden aan anderen ten koste van veel, zo niet alles. De hele wereld is vol van brandhaarden tussen het christendom en de islam. “Gods vrede” wordt met moord en doodslag overal aan anderen opgelegd. Iedere groep heeft zijn eigen religie, want religie dient ervoor de groep bijeen te houden. Dat is het evolutionaire voordeel van religie. Je moet kunnen zien wie er tot de groep behoort. Daarom is het onzin om herkenningstekens als hoofddoekjes, keppeltjes of kruizen te verbieden. De Joden zijn door hun geloof als groep bijeengebleven, ondanks de diaspora, inquisitie en holocaust. Uit de eigenschappen van het DNA blijkt dat de wortels van deze groep zo’n 3000 jaar teruggaan. Dat was zo ongeveer de tijd van de Exodus uit Egypte (Hamer, 2004). Een van de universele mechanismen om de groep bijeen te houden is het sterke ‘meme’ (zelfreplicerend stukje cultuur), dat het een zonde is een ongelovige te huwen.
Het evolutionaire voordeel van agressie en discriminatie is duidelijk. De mens heeft zich miljoenen jaren ontwikkeld in een omgeving waar maar net genoeg te eten was voor de eigen groep. Een ‘andere’ groep (discriminatie) die je tegenkwam was dus levensbedreigend en moest vernietigd worden (agressie). Een paar generaties met centrale verwarming poetsen miljoenen jaren van evolutionaire voordelen van religie en agressie niet weg. Enig optimisme lijkt wat dit betreft op zijn plaats. Aangezien noch religie om de groep bijeen te houden, noch agressie om de ander te vernietigen hun evolutionaire voordeel zullen behouden in de mondiale economie en de informatiemaatschappij die zich nu ontwikkelt, zullen beiden in de loop van enkele honderdduizenden jaren aan belang gaan inboeten. Zo zullen werkelijke “vrijheid” en “humaniteit” uiteindelijk mogelijk worden.
Spiritualiteit als biologische basis voor religie
I believe in God, only I spell it Nature (Frank Lloyd Wright) citatie D. Hamer, p. 26.
De keuze religieus te worden of niet lijkt ook niet geheel ‘vrij’. Vanzelfsprekend is de omgeving waarin men opgroeit een bepalende factor, maar tweelingonderzoek laat ook zien dat genetische factoren zo’n 50% van de variantie in religieuze interesse bepalen (Saver and Rabin, 1997). De mate van binding van een PET radioligand aan de 5-HT1A receptoren correleert negatief met scores voor spirituele ervaringen, zodat het serotonerge systeem hiervoor een biologische basis zou kunnen zijn. Ook het feit dat stoffen als LSD, mescaline (uit de peyote cactus) en de serotonine agonist psilocybine mystieke en spirituele ervaringen kunnen geven, wijst hierop. Hoewel de spirituele ervaringen door salvatorin A, wat op de kappa opioide receptor aangrijpt, laten zien dat het serotonerge systeem niet het enige betrokken systeem zal zijn (Borg et al., 2003), staan de monoamines door het onderzoek van Dean Hamer (‘The God Gene’, 2004) momenteel in het middelpunt van de belangstelling.
Hamers onderzoek is niet gericht op de onmogelijk te beantwoorden vraag of God wel of niet bestaat, maar op de vraag waarom de mens gelooft. Immers, overal op de wereld vind je religies. En de door archeologen gevonden voorwerpen die altijd aan doden meegegeven zijn laten zien dat geloof in het hiernamaals niet alleen universeel maar ook van alle tijden is.
Hamer onderscheidt spiritualiteit van religiositeit. Spiritualiteit wordt voor 50% overgebracht door onze genen, zoals blijkt uit tweelingonderzoek. Religie is de plaatselijke invulling hiervan, die wordt overgebracht door ‘memen’. Zo’n 95% van de Amerikanen gelooft in God, 90% bidt, 82% zegt dat God wonderen verricht en meer dan 70% gelooft in een leven na de dood. Hoewel in Engeland en Nederland slechts 5% van de mensen regelmatig naar de kerk gaat, zou de mate van spiritualiteit overal over de wereld hetzelfde zijn.
Het ‘God’ gen van Dean Hamer is een van de vele genen die onze predispositie voor spiritualiteit bepalen. Het God gen van Hamer codeert voor VMAT2 (de vesiculaire monoamine transporter 2, een eiwit dat monoamines in blaasjes voor het transport verpakt). Hamer vond een duidelijke associatie tussen VMAT2 polymorfismen en spiritualiteit.
In de traditie van Francis Galton, een neef van Darwin, zijn er dubbelblinde experimenten opgezet om de effectiviteit van bidden te toetsen, meestal zonder resultaat voor degene voor wie gebeden wordt (Roberts et al., 1998) of, als er toch iets uit lijkt te komen, vol met methodologische fouten. Degene die bidt, en ervaren is in dit ritueel, ‘ontstresst’ echter, zoals blijkt uit de dalende cortisolspiegels.
Een andere intrigerende ontmoeting tussen geloof en wetenschap vindt ook plaats bij de vaak diep religieuze ervaringen van patiënten met temporaalkwabepilepsie. Tijdens de aanval zijn de patiënten vaak dromerig en hebben auditieve en visuele hallucinaties die soms sterk religieus getint zijn. Soms hebben ze het gevoel ‘uit te treden’. Ze ondergaan vaak emotionele veranderingen en kunnen hyperreligieus worden. Zo bleek een patiënt die ecstatische epileptische aanvallen had en soms een figuur zag die op Jezus leek een temporaal astrocytoma te hebben. De aanvallen verdwenen na temporale lobectomie. Zo’n 23% van de post-ictale psychoses heeft een religieuze inhoud. Een belangrijk deel van de stichters van grote religieuze bewegingen, profeten, en religieuze leiders, waaronder de apostel Paulus en Jeanne d’Arc hadden epilepsie. Hetzelfde geldt voor Van Gogh en Dostojevsky[8][9].
Religieuze wanen komen voor bij 3% van de schizofrene patiënten en worden ook gerapporteerd bij andere psychiatrische ziekten, zoals manie, en als prodromaal verschijnsel bij frontotemporale dementie (chromosoom 17-gerelateerd) (Savere and Rabin, 1997; Muramoto, 2004). Echter, hyperreligiositeit als een interictal psychiatrisch symptoom is waarschijnlijk zeldzaam. Niet alleen de temporaalkwab is betrokken bij zulke processen, er is tevens voorgesteld dat hyperactiviteit van limbische en autonome centra zou kunnen leiden tot deafferentiatie van het posterior superiore deel van de lobus parietalis, hetgeen zou leiden tot een activatie van de prefrontale cortex, en mystieke ervaringen zoals beschreven bij het Christelijke en Joodse geloof, en in het Boedhisme. Hyperfunctie van de prefrontale cortex kunnen samengaan met grandioze ideeën en ervaringen, en met hyperreligiositeit (Muramoto, 2004).
Bewustzijn
Zelfbewustzijn is niet exclusief voorbehouden aan de mens. Een aap kan een lik verf van zijn eigen gezicht vegen voor de spiegel, en een hond herkent de geur van zijn eigen urine.
Het begrip ‘bewustzijn’ (bewust van de omgeving en van zichzelf) is van practische betekenis geworden in het vaststellen van de dood van een patiënt, om vervolgens tot transplantatie van diens organen over te kunnen gaan. Tot het transplantatietijdperk was het begrip “dood” relatief simpel: het irreversibel stoppen van hartslag en ademhaling.
Neshama, ruach, nefesh. Allemaal betekenen ze “levensadem” in het Hebreeuws en ze worden ook wel met “ziel” vertaald.
Toen patiënten met zware hersenbeschadiging aan beademingsapparatuur werden gelegd was deze definitie van dood niet meer te hanteren: hartslag en ademhaling gingen door maar de patiënt was ‘buiten bewustzijn’ of ‘hersendood’. Voor de diagnose “dood” werd vervolgens gehanteerd het irreversibel afwezig zijn van alle hersenfuncties. Echter, de hersenen van een kwart van de hersendode patiënten produceren nog genoeg antidiuretisch hormoon (ADH = vasopressine) om geen diabetes insipidus te krijgen. Dit is een functie van het basale deel van de hersenen, de hypothalamus. De grote neurosecretoire neuronen van de nucleus supraopticus zijn dan dus nog in leven. Vervolgens werd ‘dood’ daarom gedefinieerd als het irreversibel afwezig zijn van de “hogere hersenfuncties” (cognitie, bewustzijn). Inderdaad, de thalamus en cortex zijn essentieel voor ons bewustzijn maar zeker niet de enige betrokken structuren. “Lagere” regionen van de hersenen, zoals de corpora mamillaria van de hypothalamus, zijn echter ook betrokken bij “hogere” functies zoals geheugen. Het ‘Alien Hand Syndroom’, waarbij men zich niet meer bewust is wat één van zijn ledematen doet (zie noot 7), kan optreden bij doorsnijding van het corpus callosum.
Het zelfbewustzijn kan gedeeltelijk uitvallen. Na een herseninfarct in de rechter hemisfeer, waarbij de motor cortex in de prefrontale cortex beschadigd is, komt het voor dat men zich er niet meer van bewust is dat men linkszijdig verlamd is en dit ontkent (neglect). Als de premotorische cortex is aangedaan, komt het voor dat de patiënt het gevoel heeft “deze linker (verlamde) hand is niet van mij” (anosognosia). Een patiënte bleef geloven dat haar linkerzijde volledig functioneel was en dat ze fysiek onafhankelijk was. In haar tekeningen ontbrak de linkerhelft volledig (“als het er niet is kan ik het ook niet verontachtzamen”; neglect). Als haar gevraagd werd haar linkerarm te bewegen zei ze: “ja, dat kan ik wel, maar het is beter dat ik hem rust geef”. En als haar gevraagd werd te lopen, zei ze: “ja, dat kan ik wel, maar de dokter zei dat het beter was als ik rust hield”. Sommige patiënten doen ook alsof het ziekenhuis hun huis is, en het meubilair door henzelf gekocht (Venneri and Shanks, 2004; Cooney and Gazzaniga, 2003). Alzheimer patiënten kunnen zich niet bewust zijn van het begin van hun functionele achteruitgang (anosognosia, Venneri and Shanks, 2004). En, hoe zeker weten we nu eigenlijk dat iemand met zeer zwaar beschadigde corticale functies (b.v. Alzheimer patiënt) echt totaal geen bewustzijn meer heeft?
Met de laatste definitie van “dood” (de afwezigheid van hogere functies) komt men bovendien in de problemen bij pasgeborenen. Anencephalen (kinderen zonder grote hersenen) zijn wel gebruikt voor transplantatie van organen. Inderdaad hebben zij geen “hogere” functies. Maar dat hebben intacte gezonde pasgeborenen ook nog niet. Aan de laatste definitie moet dus toegevoegd worden dat er niet alleen geen hogere functies zijn, maar dat ze ook niet tot ontwikkeling kunnen komen.
Wij zijn ons stoffelijk omhulsel
Zijn wij “slechts” een unieke, fantastisch complexe hersenmachine bestaande uit levende, voortdurend veranderende schakelingen zonder vrije wil? Zijn we “slechts” bewuste automaten? Alle culturen, alle religies hebben echter, zoals Freud reeds onderkende, het concept van het voortbestaan van “iets” onstoffelijks van onze persoonlijkheid na ons overlijden. Dat “iets” wordt de ziel genoemd. Deze wordt in het algemeen geacht nog even na het overlijden in de buurt van het lichaam te blijven om dan voor altijd een plaats elders te vinden. Een Surinaamse obductie-assistent van het AMC klopt dan ook voordat hij de opbaarruimte binnenstapt altijd drie maal op de deur ten teken dat hij er aan komt. De Chinese traditie onderkent twee zielen in de mens: een lichamelijke ziel die na de dood in de buurt van het lichaam blijft, en een ziel die de drager is van de hogere geestelijke functies. Deze stijgt na de dood op. Ook volgens de Koran heeft de mens zonder twijfel een ziel. “Man’s spirit is definitely immortal ... In my opinion the matter is so certain that further explanation would be profitless”. Maimonides (1135-1204), bekend Joods geleerde, gaat in zijn geschriften ook uit van de onsterfelijkheid van de ziel, die volgens Descartes (1662) in de epifyse gelocaliseerd zou zijn. Thomas Willes (1621-1675), die de Neurologie een basis heeft gegeven, onderscheid 3 vormen van ziel: een vitale, rationele en onsterfelijke ziel. Alleen de mens zou een onsterfelijke ziel hebben, de andere 2 waren ook aanwezig bij dieren. Spinoza beschreef dezelfde opvatting als: De menselijke ‘geest’ (beter ‘ziel’, zie later) kan niet tegelijk met het lichaam geheel en al teniet gaan (Stelling XXIII, Ethica,1677). Toch twijfelde hij aan het bestaan van een onsterfelijke ziel. In 1906 werden door McDouglas (USA) stervende patiënten met bed en al op een weegschaal geplaatst. Als de patiënt zijn laatste adem had uitgeblazen, werd hij 21 gram lichter. Hieruit werd afgeleid dat McDouglas 'de ziel' had gewogen. Anderen beweerden dat de ziel niet te wegen was en dat het om het 'levenslichaam' ging, die uit vier 'ethers' zou zijn samengesteld. Hoewel McDouglas eerst geen lichaamsgewichtsvermindering bij stervende dieren mat, heeft Prof. Twining (Los Angeles) enige tijd later vastgesteld dat alle dieren bij de dood enkele grammen tot milligrammen aan gewicht verloren en dus een beetje ziel zouden bezitten (Max Heindel, Rozenkruizers Cosmologie, 1913, NV Theosofische Uitgeversmaatschappij, Amsteldijk 79, Amsterdam).
Bijna-dood ervaringen worden wel gebruikt als bewijs van het bestaan van een hiernamaals (Parmi en Fenwick, 2001; Van Lommel et al., 2001). Er wordt een tunnel gezien, een helder licht, overleden familieleden, een mysterieuze figuur, men ziet zijn eigen leven aan zich voorbijflitsen, heeft de transcendente ervaring uit het lichaam te treden en het eigen lichaam te zien liggen terwijl men er boven zweeft (autoscopie). Meestal worden deze beelden als niet-beangstigend en zelfs als heel plezierig ervaren, en vaak krijgen zij die het hebben meegemaakt meer interesse in spirituele bewegingen, zijn minder bang voor de dood, en geloven vaker in het hiernamaals. Bijna-dood ervaringen kunnen optreden bij hypoxie door een hartstilstand of ernstig bloedverlies door septische of anafylactische shock, electrocutie, coma door hersenbeschadiging of cerebrovasculair accident, suicide, bijna-verdrinken, tijdens een depressie of doodsvrees bij een bijna fataal auto-ongeluk, of isolatie, zoals bij schipbreuk. Het gevoel van uittreden uit het lichaam zou overigens eens in het leven voorkomen bij zo’n 10-20% van de bevolking, zonder dat daar een oorzaak voor gevonden wordt.
Patiënten die in de kliniek een bijna-dood ervaring hadden waren klinisch dood, d.w.z. buiten bewustzijn door het staken van de circulatie en de ademhaling. Soms is de klinische dood geobjectiveerd door een afwezig ECG of EEG, soms worden er wijde, niet op licht reagerende pupillen gerapporteerd. Binnen 5 tot 10 minuten zal dan irreversibele beschadiging van hersencellen optreden is de algemene overtuiging. Deze ‘waarheid’ zal overigens herzien moeten worden, omdat we hersencellen nog maanden kunnen kweken en in leven houden als ze verkregen zijn tussen 2 tot 10 uur na het overlijden (Verwer et al., 2002).
Aangezien maar een deel van de patiënten een bijna-dood ervaring heeft (6-18% van de klinisch dode patiënten) wordt er wel gesteld dat dit niet puur fysiologisch, namelijk door hypoxie, verklaard kan worden. Dat is natuurlijk onzin, want voor zo’n ervaring is het ook nodig dat de hersenen op zo’n specifieke wijze gestimuleerd worden door een bepaalde mate van hypoxie dat deze vorm van hallucinatie kan ontstaan. Bovendien moet het geheugen nog zodanig intact zijn dat men zich die ervaring nog kan herinneren ook. Inderdaad worden er minder bijna-dood ervaringen gerapporteerd als het geheugen na langdurige resuscitatie beschadigd is. Bovendien kun je bijna-dood ervaringen ook oproepen door op andere wijze de hersenfunctie te verstoren, zoals door electrische stimulatie van de temporaalkwab, de hippocampus, of de gyrus angularis (Blanke et al., 2002). Bij stimulatie van dit laatste gebied, de parieto-temporale junctie, vertelde de patiënte dat haar benen korter werden, en had ze het gevoel dat het lichaam boven het bed ging zweven. Bij 6 neurologische patienten (5 epileptische en 1 met migraine en een klein herseninfarct), die herhaaldelijk uittreedervaringen hadden werd ook abnormale activiteit in dat gebied gevonden (Blanke et al., 2004). Dit ging samen met vestibulaire sensaties als zweven, vliegen, elevatie, en rotatie. Deze “ervaringen” lijken dus te berusten op verstoring van de hersenmechanismen die bij complexe somatosensorische, proprioceptieve, en vestibulaire informatieverwerking betrokken zijn.
Tevens kunnen hoge CO2 spiegels bij het buiten-westen raken van piloten die in een gevechtsvliegtuig te snel accelereren, door hyperventilatie, ketamine, LSD, pilocarpine en mescaline bijna-dood ervaringen veroorzaken. Het fenomeen lijkt te berusten op veranderde hersenactiviteit in die circuits die normaal gesproken zintuiglijke informatie verwerken, zoals ook bij hallucinaties bij schizofrene patiënten. Je hebt er geen zintuiglijke waarneming voor nodig, want ook blinde personen hebben bijna-dood ervaringen gehad. Natuurlijk is het wonderlijk dat je je zulke lucide beelden herinnert uit een periode dat je hersencellen niet meer leken te werken, maar het verdwijnen van een EEG wil nog niet zeggen dat de werking van alle hersencellen stopt. Bovendien kan de bijna-dood ervaring heel wel opgeroepen zijn in de beginperiode van de bewusteloosheid of in de fase van herstel. Er is inderdaad ook anecdotische informatie over gedetailleerde herinneringen van de omgeving uit de periode van bewusteloosheid zelf. Dit zegt niet dat er voor die waarneming geen hersenen nodig waren, maar zegt slechts dat je ook kunt waarnemen en onthouden als hersenen slecht werken. Patiënten kunnen zich soms ook gesprekken herinneren die chirurgen hielden terwijl de patiënt onder narcose was.
Alles bij elkaar dus geen enkele reden om bijna-dood ervaringen aan te voeren als bewijs voor waarnemen buiten de hersenen om, of als bewijs voor het hebben gezien van een leven na de dood. In het hiernamaals zijn ze nooit geweest, die patiënten. Bijna-dood is niet hetzelfde als dood, net zoals bijna zwanger niet hetzelfde is als zwanger.
Interessant is bovendien de parallel met de eerder genoemde kosmische/religieuze ervaringen van patiënten met temporaalkwab-epilepsie (b.v. door mesiale/hippocampale sclerose), het ‘Geschwind-syndroom’, dat bestaat uit hypergrafie, hyposeksualiteit en hyperreligiositeit (Würfel et al., 2004; Savere and Sabin, 1997). Ook hier gaat het om een prikkeling in het rechter temporale, hippocampale gebied. Patiënten met epileptische aanvallen die hun oorsprong hebben in dit gebied kunnen intens religieuze ervaringen hebben. Blijkbaar activeert de epileptische activiteit circuits die met onze godsdienstbeleving te maken hebben. De aanvallen (en “visitaties van God”) duren gewoonlijk slechts een paar seconden, maar kunnen de persoonlijkheid soms blijvend veranderen. Electrische stimulatie bij proefdieren in dit gebied (“kindling”) kan ook blijvende effecten hebben.
Hoewel alle culturen het bestaan van een “ziel” onderkennen, en er een universitaire studie is van de ziel, de psychologie, bestudeert de psycholoog in arren moede niet de ziel, maar slechts de geest of het gedrag. De psycholoog vertegenwoordigt hiermee één van de ongeveer 25 disciplines die moeten samenwerken om vooruit te komen in de neurobiologie.
Descartes, een gelovig katholiek, stelde dat dieren “zielloze automaten” waren. Ook de twijfels aan het bestaan van een ziel bij de mens bestaan echter al eeuwen. Spinoza vertelde zijn medestudenten dat hij twijfelde aan de onsterfelijkheid van de ziel. Feitelijk wacht het idee dat wij een onstoffelijke 'ziel' zouden bezitten nog steeds op een beter argument dan 'dat geloof ik nu eenmaal'. (If the members of a church really believe in a life after death, why do they not conduct sound experiments to prove it? - F. Crick, The Astonishing Hypothesis, p. 258). De kerken hebben inderdaad genoeg fondsen om zulk onderzoek te steunen.
Een simpeler hypothese (en daar moeten we altijd naar streven)[10][11] verklaart momenteel net zoveel: de geest is het resultaat van het functioneren van de hersenen en de ‘ziel’ is m.i. een misverstand[12]. Het aloude brain-mind probleem is geen probleem; het één (de geest) is het resultaat van het functioneren van het ander (de hersenen). Terecht zei Van Dantzig in een interview: “Ik vermoed dat een instantie als de ‘ziel’ er voor dient om ons gebrek aan kennis van onze hersenen op te vullen.”
Inderdaad, met zo'n fantastische machine als onze hersenen, bestaande uit neuronen, hebben wij ook geen “extra” onstoffelijke verklaringen nodig [13]: een “psychon” bestaat niet, een neuron wel. Als wij overlijden, stopt ons brein met functioneren en blijft er van de geest niets over. “Dood, niets aan te doen” zoals Johnny the Selfkicker al dichtte. Aangezien er toch niets van belang van ons overblijft na de dood wierpen de monniken van de Meteora kloosters hun stoffelijke overschotten ten prooi aan de aasvogels. Ons past inderdaad enige bescheidenheid. Waarom zouden wij zo belangrijk zijn dat er iets van ons moet blijven voortleven? En waarop berust het arrogante idee dat wij een ziel zouden hebben en dieren niet? Het concept “ziel” lijkt eerder te berusten op een universele angst voor de dood, misplaatste zelfoverschatting en natuurlijk de hoop degenen waarvan we zoveel hielden weer eens terug te zien. Er worden momenteel hersencellen gekweekt van overleden personen. In die zin kan er nog enige tijd wat leven na de dood zijn. De enige andere manieren om voort te blijven leven, lijken artikelen te schrijven die enige tijd hun waarde houden, en onze erfelijke informatie door te geven aan onze kinderen. Maar dat betekent niet dat onze “geest/ziel” blijft voortbestaan. Onze kinderen vormen verder weer hun eigen unieke brein en worden unieke personen die veelal opvallend weinig met ons gemeen hebben. Van onszelf blijft zelfs op die manier dus weinig of niets behouden. Door de evolutie voortgebracht en uit DNA, omgeving, functioneren en gedachten zijn wij, d.w.z. onze hersenen, tot iets unieks geworden. Natuurlijk zullen wij slechts tot stof wederkeren (Genesis 3.19), want wij zijn, ook tijdens ons leven, niets meer dan ons stoffelijk omhulsel geweest.
CONCLUSIES
Alles wat we denken, geloven, doen en laten, wordt bepaald, beperkt en uitgevoerd door onze hersenen. Stoornissen in de opbouw van deze efficiënte informatieverwerkende machine tijdens de ontwikkeling of het latere leven leiden tot psychiatrische, neurologische of neuroendocriene ziektebeelden, of tot agressie/crimineel gedrag.
De hersenen maken tijdens de ontwikkeling een overmaat aan cellen en verbindingen. Door het functioneren van hersensystemen wordt bepaald welke cellen en verbindingen er uiteindelijk blijven bestaan. Deze competitie van hersencellen om te overleven wordt ook wel "Neuronaal Darwinisme" genoemd. De bouw - en dus de functie - van onze hersenen wordt voorgoed georganiseerd door alles wat een kind meemaakt, ziet en denkt. De hersenen komen dus slechts zeer ten dele tot ontwikkeling op basis van erfelijke informatie.
Tijdens onze ontwikkeling worden onze mogelijkheden enorm ingeperkt door de toenemende organisatie van onze hersenen. De keuze van onze moedertaal, seksuele oriëntatie en gender wordt voor ons gemaakt tijdens onze ontwikkeling. Zijn wij eenmaal volwassen, dan zijn er grote restricties aan de modificeerbaarheid van onze hersenen, en dus aan de modificeerbaarheid van ons gedrag. We hebben dan een bepaald “karakter” gekregen. Met andere woorden: “Wij zijn onze hersenen”.
Door de evolutie voortgebracht en uit DNA, omgeving, functioneren en gedachten zijn wij, d.w.z. onze hersenen, tot iets unieks geworden. Natuurlijk zullen wij slechts tot stof wederkeren, want wij zijn, ook tijdens ons leven, niets meer dan ons stoffelijk omhulsel geweest.
De geest is het product van het functioneren van neuronen (ter onderscheid: de ‘ziel’ is wat er volgens sommigen overblijft als je overlijdt). Geest of bewustzijn brengen niets teweeg, maar zijn zelf producten van het functioneren van onze hersenen en verdwijnen dus als de hersenen niet meer functioneren. De practische betekenis hiervan blijkt o.a. bij het vaststellen van de dood bij transplantatiedonoren. De dood van een patiënt wordt dan gelijkgesteld aan het irreversibel afwezig zijn van het (zelf)bewustzijn, ofwel het afwezig zijn van álle hersenactiviteit (“hersendood”). Echter, in 25% van de gevallen produceren de hersenen van hersendode patiënten nog wel het antidiuretisch hormoon ADH. Er is dus nog neuronale activiteit aanwezig. Vervolgens is de “afwezigheid van hogere hersenfuncties” als criterium genomen voor het vaststellen van de “dood”. Maar ook dan zijn er problemen, want wat zijn precies hogere functies, in welke hersengebieden zitten ze en wanneer komen ze tot ontwikkeling? Wat in te brengen is tegen filosofen en theologen die het concept “bewustzijn” blijven hanteren om daarmee het begrip “vrije wil” te kunnen dekken is dat er ook bij volledig bewustzijn geen sprake is van vrijheid (al denken wij die wel te ervaren), maar van een verregaande beperking, soms zelfs gedetermineerdheid, door de structuur van de hersenen. Wij zijn zeer complexe “bewuste” automaten. De structuur van de hersenen is de resultante van de genetische bepaaldheid en van de competitie tussen de zich ontwikkelende hersencellen, en die wordt beïnvloed door buurcellen, hormonen, en door invloeden vanuit het moederlichaam en de verdere omgeving. Hoewel hiermee de vrijheid van hersenen en ‘geest’ bestreden wordt, blijft de uniciteit van hersenstructuren - en daarmee van de geest die er het product van is - van ieder individueel persoon overeind.
De mate van onze spiritualiteit is voor 50% genetisch bepaald. Polymorfismen, zoals die in een monoamine transporter gen (VMAT2), bepalen de mate van onze spiritualiteit. Religie is de locale invulling van onze spiritualiteit. Religie heeft als evolutionair voordeel dat het de groep bijeen heeft gehouden. Agressie diende om aan de andere groepen die je van je schaarse eten kwamen beroven een einde te maken. Discriminatie heeft een duidelijk evolutionair voordeel gehad, want iedere andere groep was levensbedreigend. Mijn optimistische kijk hierop is dat op de lange duur het onderscheiden van groepen en hun kenmerken (zoals religies), discriminatie en agressie zullen verdwijnen omdat ze geen evolutionair voordeel meer hebben.
Het dient algemeen bekend te zijn dat de bron van zowel ons plezier, onze vreugde, gelach en vermaak, als van onze smart, pijn, angst en tranen, geen andere is dan de hersenen. Het is in het bijzonder dit orgaan dat ons in staat stelt te denken, te zien en te horen en het lelijke van het schone, het kwade van het goede, het aangename van het onaangename te onderscheiden. Het zijn de hersenen ook waar zich de zetel bevindt van waanzin en krankzinnigheid, van angsten en verschrikkingen die ons bestormen, dikwijls 's nachts, maar soms zelfs overdag; daar ligt de oorzaak van slapeloosheid en slaapwandelen, van gedachten die niet willen komen, van vergeten verplichtingen en van zonderlinge verschijnselen.
Hippocrates, vijfde eeuw voor v.C.
Ik wil tenslotte dat u alle functies die ik aan deze machine (de hersenen) toeken, zoals spijsvertering, voeding, ademhaling, waken en slapen, het opnemen van licht, geluiden, geuren, de indruk van denkbeelden in het orgaan voor de waarneming en verbeelding, het vasthouden van deze denkbeelden in het geheugen, de lagere bewegingen van de begeerten en hartstochten, en ten slotte de beweging van alle uitwendige ledematen, ik wil, zeg ik, dat u deze functies beschouwt als op natuurlijke wijze plaatsvindend in deze machine uitsluitend ten gevolge van de geaardheid van zijn organen, niet minder dan de bewegingen van een klok.
Descartes, 1596-1650
Do not consult the gods to discover the directing soul, but consult an anatomist.
Galenus, second century
I believe that the great diseases of the brain...will be shown to be connected with specific chemical changes in neuroplasm...It is probable that by the aid of chemistry, many derangements of the brain and mind, which are at present obscure, will become accurately definable and amenable to precise treatment, and what is now an object of anxious empiricism will become one for the proud exercise of exact science.
J.L.W. Thudicum
A Treatise on the Chemical Constitution of the Brain
- Based Throughout upon Original Researches (1884)
We must remember that all our provisional ideas in psychology will one day be explained on the basis of organic structures. It seems then probable that there are particular chemical substances and processes that produce the effects of sexuality and permit the perpetuation of individual life.
Sigmund Freud, “On Narcissism”.
Determinism, whether of the genes...or programming by the environment during development strikes hard at our desire for free will.
P.W. Nathanielsz, Life in the Womb, 1999, p. 8.
Stelling XL VIII. Er bestaat in de geest geen onvoorwaardelijke of vrije wil.
Benedictus De Spinoza, Ethica, 1677.
[6]Integendeel, er zijn een aantal argumenten tegen het bestaan van een vrije wil bijgekomen. Neuronale beslissingen lopen vooruit op ons bewustzijn. Enkele honderden milliseconden voordat wij ‘bewust’ onze ledematen bewegen wordt er al een verandering in de electrische activiteit in de hersenen geregistreerd. Als ons ‘bewust’ besluit vooraf wordt gegaan door veranderingen in de hersenen die hierop anticiperen, dan is de ‘vrije wil‘ om op een bepaalde wijze te bewegen een illusie.
[7] Kan het zeldzame ‘alien hand syndrome’ ontstaan na een cerebrovasculair accident of een lesie waarbij het corpus callosum is beschadigd. De activiteit in één deel van de hersenen kan door zo’n hersenbeschadiging niet tot de activiteit in een ander deel van de hersenen leiden die ons het gevoel geeft die beweging zelf te sturen. De patiënt heeft het gevoel geen controle meer over zijn/haar eigen hand te hebben en er soms zelfs voor te moeten zorgen dat de hand hem/haar niet slaat of wurgt. Het gevoel geen controle meer over je eigen ledematen te hebben, het ontbreken van het gevoel de beweging zelf te initiëren, is zeer beangstigend. Het geeft de patiënt het idee dat iemand of iets anders de bewegingen instigeert. Het lijkt er dus op dat als we ons er wel van bewust zijn wát er gebeurt, naar het gevoel zelf hierover te beslissen (‘vrije wil’) ontbreekt, ons lichaam als een vreemd voorwerp aanvoelt. Er is daarom wel gesteld dat het waandenkbeeld dat wij uit vrije wil handelen dus wel eens de prijs zou kunnen zijn die wij moeten betalen voor ons zelfbewustzijn.
[8] Jullie gezonden, jullie weten op geen stukken na wat geluk is, dat geluk dat wij epileptici ervaren op het oment vlak voor een aanval. Mohammed zegt in de Koran dat hij in het paradijs is geweest. Alle wijsneuzen zijn ervan overtuigd dat hij loog en de zaak belazerde. O nee! Hij loog niet. Hij bevond zich echt in het paradijs wanneer hij net als ik zo’n epileptische aanval kreeg. Ik weet niet hoe lang die extase duurt – seconden, uren, maanden – maar ik weet wel dat ik het niet zou willen missen, niet voor alle vreugden in het leven. (Dostojevsky, De Idioot).
[9] The air was filled with a big noise, and I thought it had engulfed me. I have really touched God. He came into me myself; yes, God exists, I cried, and I don’t remember anything else. You all, healthy people, he said, can’t imagine the happiness which we epileptics feel during the second before our attack. I don’t know if this felicity lasts for seconds, hours, or months, but believe me, for all the joys that life may bring, I would not exchange this one. Such instants were characterized by a fulguration of the consciousness and by a supreme exaltation of emotional subjectivity. (Dostojesvky, The Idiot).
We should make things as simple as possible, but not simpler (Albert Einstein)
Zoals Francis Crick, die in zijn boek “The Astonishing Hypothesis. The Scientific Search for the Soul” (Touchstone Book,s 1995) stelt “… that each of us is the behavior of a vast, interacting set of neurons (p. 203) and that all aspects of the brain’s behavior are due to the activities of neurons (p. 259). En tevens: “It is curious that nobody derives some kind of mystical satisfaction by saying “the benzene molecule is more than the sum of its parts”. In de titel van zijn boek zou hij echter hebben moeten spreken over “Mind” en niet over “Soul).
“I myself speak in publications about brains, exclusively about brains - never about the psyche, let alone about the soul,” Dubois declares defensively. “In the latter subjects I do not even want to lose myself, because I know that I cannot come any further toward the truth and because one blunders so easily on those subjects.” Eugene Dubois, cited by Pat Shipman in “The man who found the missing link”.
I felt at the time the most lively curiosity - of a somewhat romantic character - as to the enigmatic organization of the organ of the soul. “Man,” I said to myself, “reigns over nature through the architectural perfection of his cerebrum. Such is his patent, his indisputable title of nobility and of dominion over the other animals. And if such a lowly mammal as the rodent - the mouse for example - displays a cerebral cortex of delicate and highly complicated construction, what an indescribabe structure, what an amazing mechanism must not the convolution of the human brain present, especially in the civilized races?” (Santiago Ramón y Cajal, 1899)
‘De beste stuurlui staan aan wal' - door Bouke Nagel
Afgestudeerd bedrijfswetenschapper en student psychologie
Als je mij als kind gevraagd had wat ik wilde worden, dan had ik je gezegd dat ik arts wilde worden of militair. Ik had nóóit, maar dan ook nóóit verwacht dat ik af zou studeren als bedrijfswetenschapper.
Vrienden van mijn middelbare school zijn andere studies gaan doen, échte studies in hun ogen, zoals natuurkunde, geneeskunde, biologie, culturele antropologie en noem het maar op. Hoe vaak ik niet heb moeten horen van mijn leeftijdsgenoten dat omdat ik bedrijfswetenschappen studeer ik alleen maar geïnteresseerd zou zijn in geld, dat ik geen diepgang heb en dat bedrijfswetenschappen geen wetenschap is.
Toen ik op een dag eens een keer een leuk college had gehad over interculturele verschillen (binnen internationale organisaties) en daarover begon bij mijn huisgenote die culturele antropologie studeerde en toen ik aan mijn natuurkundige vrienden bekende dat ik zat te denken aan een promotie na mijn studie, keek men mij aan alsof men het in Keulen hoorde donderen.
Thuis kon ik de afgelopen jaren ook al mijn lol niet op. Bedrijfsweten-schappen is geen vak dat je op de middelbare school krijgt, dus niemand weet waarmee je bezig bent. Maar omdat je iets met “management” doet, krijg je wel alle frustraties over je heen van een familielid dat duidelijk niet goed op zijn plek zit binnen zijn organisatie.
En ten slotte kun je in de huidige maatschappij maar beter je mond houden over je studie, want voor je het weet begint men over “management” en hoe scholen en ziekenhuizen kapot worden gemaakt door “al die managers”. Ik durf de krant bijna niet meer open te slaan.
Het zal je dan ook niet verwonderen dat ik door dit alles de afgelopen jaren enorm getwijfeld heb aan de studiekeuze die ik heb gemaakt.
Totdat … ik dit stukje ging schrijven en me voor de geest haalde wat ik de afgelopen jaren allemaal heb gedaan: Klassenvertegenwoordiger, eindexamencommissielid, finalist in de nationale managementcompetitie voor scholieren, kas- en telcommissie, financiële adviescommissie, lid van de Senaat van een studentenvereniging, secretaris van de facultaire boekhandel, adviseur van een andere studentenvereniging, lid van een studiecontactgroep en ga zo maar door.
Toen ik zestien was, stond ik voor de klas teams in te delen voor de jaarlijkse sportdag. Is zoiets moeilijk? Nee. Iedereen kan dat. Maar als puntje bij paaltje komt, bleek er van de dertig man in mijn klas maar één bereid om op te staan en mee te helpen als er iets georganiseerd werd dat aan allen ten goede kwam. Deed je dat goed, dan hoorde je niets. Deed je het fout, dan stonden er opeens 29 stuurlui aan de wal die je de wind van voren gaven.
De maatschappij is niet anders. En met mijn achtergrond en de inhoudelijke verdieping die ik bij bedrijfswetenschappen heb gevolgd in organiseren en organisaties, zie ik de toekomst dan ook positief tegemoet. Er zal altijd wel iemand nodig zijn om net zoals op mijn zestiende “teams” samen te stellen of om zich in te zetten voor de gemeenschap. Dankbaar werk is het niet, vervullend des te meer.
Wat is de zin van leven in tijden van crisis? - door A.C.
Student aan de RU
Mijn leven heeft een rustperiode gekend van 3,5 jaar. Mijn gezondheid ging in die tijd met de dag achteruit en ik kon steeds minder. Mijn longen lieten mij langzaam in de steek en mijn hart kon dat haast niet meer aan. Toch herinner ik mij die periode alleen maar als een hele rustige tijd. Ik hoefde (van mezelf) niets en er werd niets van mijn verwacht. Ik zat eigenlijk de hele dag op mijn kamertje bij mijn ouders, ik handwerkte wat en las vooral veel boeken. Af en toe kwam ik buiten, dan gingen we een ‘stukje rijden’. Dan werd ik voortgeduwd over de Hoge Veluwe en genoot ik van al die natuurpracht daar. In die jaren ben ik wel echt bij mezelf gekomen. Je merkt dan dat andere dingen er toch meer toe doen. Zaken die daarvoor nog oh zo belangrijk leken, lijken nu een stuk minder zwaar te wegen. Vroeger vond ik mijn studie echt heel belangrijk. Toen ik echter thuis zat, bij mijn ouders, heb ik de studie maar weinig gemist. Ik las alleen nog maar boeken die ik zelf echt leuk vond en waar ik toch van leerde.
Ik weet dat ik geprobeerd heb om krampachtig mijn vriendschappen op peil te houden, ik was als de dood dat ik de rest van mijn leven alleen met mijn ouders zou zitten. Zij zijn zeker geen vervelende mensen, maar contact met leeftijdsgenoten is wel heel belangrijk voor mij. Dit was echter niet altijd zo makkelijk. Het leven van mijn vrienden ging verder, zij studeerden af, kregen banen en gingen samenwonen. Mijn leven stond stil… Op een gegeven moment werd het moeilijk om het gesprek op gang te houden. Ik kon eigenlijk alleen nog maar over mijn gezondheid praten, in iets anders was ik haast niet meer geïnteresseerd. Ik moest mezelf vaak tot de orde roepen en denken: nu moet je iets aan de ander vragen. Gelukkig heb ik bijna al mijn vrienden behouden en dat is toch wel heel bijzonder, blijkbaar viel mijn botte gedrag toch wel mee.
Toen was daar de grote dag van mijn transplantatie. Ik weet nog dat het een heerlijke zonnige dag was. Samen met mijn vader ben ik in de ambulance naar Groningen gebracht. Mijn ouders, broer en zusje waren er alle vier. Toen ik werd ‘weggereden’, dacht ik: straks zie ik ze weer. Het liep anders… pas vijf weken hierna was ik weer een beetje bij. De operatie was geslaagd, maar zelf was ik bijna overleden. Tijdens de operatie was er een bacterie/virus/schimmel naar mijn hersenen geschoten. Ik heb een hartlongtransplantatie gehad en daardoor wordt je weerstand tot 0 gebracht. Deze ‘indringer’ heeft zich daardoor lekker in mijn hersenen kunnen nestelen en is explosief gegroeid. Voor mijn familie was dit een heel moeilijke tijd.
Meerdere mensen van het verplegend personeel geloofden niet meer dat ik ooit nog zou ontwaken, en mocht dit wel zo zijn, dan zou ik een kasplantje zijn. Gelukkig heeft mijn familie het geloof in mijn beterschap behouden. Na ongeveer vijf weken ontwaakte ik. Dit is niet echt een bewust moment geweest. Je ziet altijd in film dat iemand dan ‘opeens’ ontwaakt en weer gewoon kan meepraten. In de werkelijkheid, was dit bij mij zeker niet het geval. Ik was zo vol gespoten met allerlei medicatie dat ik op dat moment alleen nog maar leefde. Ik dacht niet: ‘ik leef!’.
Ik herinner me dat ik in die weken lekker snel in slaap viel, terwijl ik iemand ben die altijd veel moet denken. Als gevolg hiervan duurt het altijd even voordat ik in slaap val. In deze periode van mijn leven, zo vlak na de operatie, dacht ik niets meer. Dat was wel een positief punt, maar ik ben blij dat ik nu mezelf weer ben.
De echte crisis kwam pas daarna. Mensen denken vaak dat de tijd dat ik voor de operatie thuis ziek was, de crisis is geweest, maar dat was helemaal niet zo. Die tijd was rustig en mijn lichaam was nog mijn lichaam. Mijn hart deed dan wel raar, maar goed, dat was ik wel gewend. In december 2002 kwam ik thuis met mijn nieuwe lijf, en dat was wennen. In de eerste plaats mijn hart. Mijn oude hart heb ik altijd gevoeld, ik was me 24 uur per dag bewust van zijn aanwezigheid. En hoe raar het ook klinkt, dat was altijd een geruststelling. Mijn hart klopte altijd, al was het niet altijd in het goede tempo. Nu zat ik met een nieuw en gezond hart. Een gezond hart voel je niet. Je kunt je wel voorstellen hoe beangstigend dit in het begin was! Maar goed, hieraan ben ik gelukkig wel snel gewend geraakt.
De moeilijkste tijd was het eerste halfjaar na mijn transplantatie: ik ben toen constant misselijk geweest.. Niemand begreep waarom ik steeds misselijk was en waarom ik na elk eten moest overgeven. Het vervelende is dat als men het niet begrijpt, men denkt dat het dus wel psychisch zal zijn. Mijn ouders moesten niets hebben van psychische klachten en opeens zaten ze met een dochter met psychische problemen (volgens de doktoren), dat was voor beide kanten moeilijk. Ik was teleurgesteld dat zij eerder de doktoren geloofden, dan mij, ik zei immers dat het niet psychisch was. En zij wilden dat ik zei wat me dwars zat. Ook in mijn verdere omgeving dacht iedereen dat ik niet lekker in mijn vel zat. Op een gegeven moment opperde mijn moeder dat ik misschien maar naar een psycholoog moest gaan. Om van het gezeur af te zijn, heb ik daar mee ingestemd.
Als je altijd bang bent dat je gaat overgeven, is het leven echt niet meer zo leuk. Je moet er toch niet aan denken dat je opeens in een winkel over je nek gaat! Of nog erger, als er vrienden op bezoek zijn. Het is heel raar, maar juist in deze periode, toen ik langzamerhand steeds meer kon qua gezondheid, groeide het gevaar van vereenzaming. Ik vond dat overgeven echt heel gênant en, omdat ik steeds magerder werd, was ik bang dat mensen zouden denken dat ik anorexia had. Ik nodigde mensen niet meer zo snel uit en als ze kwamen moesten ze toch vooral niet te lang blijven. Ik heb ik die tijd wel eens gedacht, waarvoor heb ik die operatie ondergaan? Gelukkig heb ik van huis uit een flinke dosis optimisme meegekregen, maar het was in deze tijd soms wel moeilijk om dit optimisme te bewaren. Al moet ik wel toegeven dat er momenten zijn geweest, waarop ik dacht, misschien is het wél psychisch en wil ik gewoon overgeven. In de lente van 2003 kwamen ze er in Groningen achter dat ik het zogeheten Epstein-Barr-Virus EBV had, en dat dit het continue overgeven verzaakte. Toen de behandeling daartegen was begonnen, was ik er gelukkig snel vanaf.
Door deze gebeurtenissen ben ik wel een ander mens geworden, al is het wel zo dat anderen me er meer op wijzen dan dat ik dit zelf merk. Ik bekijk nu de wereld wat meer van een afstand. Vroeger wilde ik ook echt dat iedereen mij aardig vond, tegenwoordig is die drang wat minder. Ik denk dat dit ook te maken heeft met volwassen worden. Het doet er minder toe wat de mensen van mij vinden, ik heb verdorie heel wat meer meegemaakt dan de meeste mensen kunnen zeggen op hun 27e! Een punt wat mij zeker heeft geholpen, is mijn geloof. Van kinds af aan ben ik opgegroeid met een godsbesef. Dit is erg raar, want ik kom uit een familie waar aan één kant alles wat met de kerk te maken heeft, wordt verafschuwd. In de andere tak is men wel Christelijk, maar behalve mijn grootmoeder, doet niemand daar verder (nog) iets mee. Pas na mijn operatie ben ik deze kant in mijzelf echt gaan ontdekken. Voor die tijd ging ik (toen ik nog studeerde) wel eens naar de Studentenkerk, maar ik ging na de dienst altijd meteen weer weg. In 2005 ben ik echter gedoopt en heb ik belijdenis gedaan. Het geeft me kracht, dat ik nu echt voor dit geloof heb gekozen. Het maakt het leven weer iets makkelijker.
Ik weet niet of ik met dit verhaal echt een antwoord heb gegeven op de vraag die boven dit stuk staat. Ik weet echter wel dat je in een crisis altijd moet vasthouden aan het geloof op een betere toekomst. Dit geloof heb ik al sinds jongs af aan, als kind dacht ik al, op een dag vinden de doktoren een manier om mij beter te maken. Ik denk dat als je geen vertrouwen meer hebt, het waarschijnlijk niet meer goed komt. Het feit dat mijn ouders in mijn beterschap bleven geloven, in de tijden dat ik in coma lag, heeft zeker geholpen. En ook mijn eigen geloof in een betere toekomst, heeft mij zeker geholpen. Als je het geloof in jezelf bent verloren, wordt het heel moeilijk.
Op dit moment gaat het heel goed met mij. Ik studeer hier weer aan de universiteit en ik hoop deze zomer mijn Bachelor diploma te halen. Mijn gezondheid zal altijd een zwak punt blijven, maar ik geniet nu wel weer ten volle van het leven.
De zin van het studeren -door Diana Vilé
Communicatiewetenschapper
Tijdens je studie sta je er eigenlijk niet zo bij stil dat het ooit ophoudt. Studeren lijkt eindeloos. Maar aan het einde van je studie wordt het tijd om stil te staan bij de vraag: klaar met je studie; wat nu? Na jarenlang de universiteit als veilige thuishaven te hebben gebruikt, wordt het ineens tijd om zelf volledig je eigen leven vorm te geven. Weg structuur, studiefinanciering, collegebanken, sportcentrum en cultuurcafé.
En dan word je plotseling geconfronteerd met serieuze vragen: ‘waar leef je voor?’, ‘hoe bereid je jezelf goed voor op je volgende levensfase?’ en: ‘wat is eigenlijk de zin van het studeren voor je geweest?’
Studeren: mijn missie
Sinds mijn 5e levensjaar wist ik duidelijk dat ik later zou gaan studeren aan de universiteit. Niemand die me daar vanaf kon brengen. En geloof me, er waren genoeg redenen om geen gehoor te geven aan deze innige kinderwens. Ik kom uit een achterstandswijk in Brabant en mijn ouders hadden totaal andere plannen met me. Op mijn 16e zou ik netjes achter de kassa zitten met een kunstgebit, op mijn 18e zou ik getrouwd zijn, waarna ik snel een kind ter wereld zou brengen - liefst meerdere - en een rustig en gezapig leven zou leiden.
Nu ben ik vrij rustig van aard, maar hier kwam mijn avontuurlijke en rebelse kant behoorlijk tegen in opspraak. Ik ging studeren en dat was wat ik ging doen. Punt uit. Ik was erg meegaand in vele opzichten, maar op dit punt was ik voor geen enkele reden vatbaar. Mijn ouders waren erg arm en een studie was dan ook niet voor me weggelegd. En ik kon maar beter zorgen dat hun ruzies waren opgelost en het huishouden draaide. Ik deed wat ze van me verlangden en nam meer verantwoordelijkheid dan goed is voor een kind en 't leek alsof mijn wens nooit in vervulling zou gaan. Maar diep in mijn hart wist ik dat dit mijn missie was en dat ik dit ging waarmaken. Hoe dan ook.
Er volgden jaren van eenzame opsluiting in de bibliotheek van het dorp en in het weekend werkte ik hard als kindersterretje- ik bleek prachtig te kunnen zingen- om mijn droom waar te maken. Zo verdiende ik mijn geld om later te kunnen gaan studeren. Zelfs als kind was ik al behoorlijk ambitieus. Er was maar een ding wat ik wilde: slim worden. Dat gaf me immers de mogelijkheid me te onttrekken aan de kleine burgerij waarin ik me bevond. De wereld was zoveel groter in mijn beleving en ik had zin in avontuur.
Echter mijn ouders waren zo arm dat ze al mijn spaargeld opmaakten aan boodschappen, zonder enig overleg met mij. Ik moest dat maar begrijpen. Eerlijk gezegd begreep ik daar toen niets van. Ik was ontzettend boos op hen. Daar ging mijn kans. Maar goed, ik vergaf hen en zocht naar andere mogelijkheden.
Het duurde even voordat ik uiteindelijk aan studeren toekwam. De jarenlange emotionele en pedagogische verwaarlozing kostte zijn tol, dus besloot ik dat de maat vol was en dat het tijd was mijn eigen leven vorm te geven. Ik was 15 jaar en snakte naar onafhankelijkheid en studie. Toch begon ik vrij laat met studeren. Door mijn gezinssituatie heb ik vrij lang gedaan over de middelbare school vanwege de vele schoolwisselingen. Ik woonde afwisselend in kindertehuizen en een internaat en later in een pleeggezin. Daarna heb ik een paar jaar gewerkt zodat ik wat geld had en zo begon ik op mijn 23e met studeren.
Maar eindelijk was het zover. Het werd communicatiewetenschap. Ik had zelf de mogelijkheden gecreëerd om te gaan studeren. Al snel werd studeren mijn grootste hobby. Zoveel nieuwe kennis, zoveel informatie. Ik was dol op kennis en wist niet hoe snel ik alle nieuwe informatie in me op kon nemen. Ik wilde graag alles weten en dat maakte me tot een serieuze en gemotiveerde student. Hier was ik duidelijk op mijn plek.
Zelf zag ik de universiteit jarenlang als een grote supermarkt waar je met een lege boodschappentas aankwam en dag in dag uit kennis ging shoppen. Zo heb ik vrij veel kennis in me opgenomen. Echter op een gegeven moment begon er iets te wringen. Ik wilde dolgraag alles weten, maar hoe meer ik wist hoe meer ik ging beseffen dat er door studie vraagtekens bijkomen in plaats van verdwijnen.
En deze vraagtekens werden niet zomaar opgelost met kennis. Het was alsof er iets ontbrak.
Eerst zocht ik mijn heil in nieuwe kennis en informatie opdoen bij andere studies ter verdieping en verbreding van mijn studie communicatiewetenschap. Zo heb ik er een halve studie ontwikkelingsstudies bij gedaan ter verdieping en vakken gevolgd bij letteren, filosofie en vergelijkende kunstwetenschappen. Dat luchtte even op, maar toch bleef er iets wringen. Totdat ik besefte dat er meer was dan alleen studeren. Sterker nog: het meeste leer je buiten je studie om.
Identiteit bepalen
De universiteit beperkt zich niet alleen tot studeren en kennis vergaren. Het is ook een jarenlang proces waarin je eigen identiteit wordt ontdekt en vormgegeven. Dat kan op vele manieren. Studeren biedt immers vele mogelijkheden. Het leert je nieuwe vrienden maken, de grenzen van je eigen kunnen te verleggen, biedt je financiële onafhankelijkheid om te doen wat je wil. Vaak wordt het ook gebruikt als experimenteerfase en het is wat dat betreft een ideale voorbereiding op de maatschappij.
Grenzen aftasten
Na de grenzen van mijn kennis te hebben afgetast, zocht ik andere grenzen op. De grenzen van mijn cultuur. Zo heb ik een stage gevolgd in Indonesië waarvoor ik een half jaar in de metropool Jakarta woonde, schreef ik mijn scriptie in het engels, maakte ik enkele reizen naar Azië en Noord Afrika, leerde ik Spaans en woonde ik na mijn studie een half jaar in Barcelona om me te specialiseren in TV nieuws en audiovisuele media.
Tijdens deze bezigheden kwam ik voor het dilemma van keuzemogelijkheden te staan, waar onze generatie zo door wordt gekenmerkt. Er zijn zoveel keuzes en mogelijkheden dat je soms niet meer weet waar te beginnen. Waar deed ik 't eigenlijk voor? Wat leverde studeren me eigenlijk op?
Levensvragen
Ik ging me steeds meer bezighouden met levensvragen. Op een gegeven moment ontkom je er gewoon niet aan. Wie ben ik, hoe wil ik leven en hoe denk ik over anderen en mezelf? Het is belangrijk voor jezelf om daar eens bij stil te staan. Ik vond in mijn boodschappentas geen intensieve cursussen in ‘levenslessen’. Je leert wel te studeren, maar waarom leer je niet te leven op de universiteit? Dat is te vanzelfsprekend zou je zeggen. Volgens mij is niets minder waar dan dat. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat bewust leven een proces is, wat je jezelf met vallen en opstaan eigen maakt.
Ik zocht antwoorden en kreeg er vragen voor in de plaats. Uiteindelijk begreep ik dat ik antwoorden niet buiten mezelf kon vinden, maar in mezelf, maar daar had ik de buitenwereld wel voor nodig. Mijn studie wisselde ik daarom regelmatig af met bezoeken aan de studentenkerk, om zingeving een plekje te geven. Immers niet alles valt met wetenschap en verstand te bevredigen.
Klaar met je studie? Nu komt het erop aan.
Voor mij heeft studeren bijgedragen aan een bewuster leven. Een leven wat ik zelf vorm dien te geven waar ik de volledige verantwoordelijkheid voor draag. Ik onderzocht de grenzen van mijn kunnen en ging er soms ver overheen. Met vallen en opstaan leerde ik belangrijke levenslessen. Nu weet ik dat ik me dienstbaar wil maken voor de samenleving.
Me in wil zetten voor een betere wereld als praktisch idealist. Andere mensen wil helpen en dat winstcijfers en commercie me weinig zeggen. Maar de belangrijkste les is dat ik erachter kwam dat ikzelf de antwoorden bij me draag, waar ik jarenlang om vroeg.
Mijn strijd is gestreden, mijn missie behaald. Ik heb mijn scriptie met een welverdiende 8,5 afgerond en ben nu op zoek naar zinvol werk. Maar eerst ga ik even uitrusten. Uitrusten van de jarenlange zoektocht naar een eigen identiteit.
Als ik al een advies zou mogen geven aan anderen studenten, dan zal die luiden: sta eens stil bij je eigen leven. Wat vindt jij belangrijk? Luister eens goed naar jezelf. Vergeet wat ‘de buitenwereld’ van je verwacht. Het gaat erom wat jij wil en hoe je jezelf dienstbaar kan maken voor de samenleving. Ieder mens heeft talenten en mogelijkheden. Een goede manier om daar achter te komen is om bij jezelf te raden te gaan. En wat de toekomst betreft? Die creëer je helemaal zelf.
Sommige dingen zijn onbetaalbaar - door Daan Speth
Ik ben Daan Speth, derdejaars bioloog, maar actiever op allerlei andere vlakken dan mijn eigen studie. Ik houd mij vooral bezig met de belangen van studenten en de kwaliteit van het onderwijs op de universiteit via AKKU, de Universitaire Studentenraad (USR) en de opleidingscommissie (OLC) biologie.
3 jaar geleden ben ik tijdens mijn introweekend door Lisa (AKKU hoeksteen) overtuigd om lid te worden van AKKU. Tot die tijd hield ik mij niet bezig met het opkomen voor belangen van studenten of mijn eigen onderwijs en de eerste paar maanden daarna ook nog niet. Het kennismaken met het Nijmeegs studentenleven nam veel meer tijd in beslag.
Maar het gezegde ‘wat niet weet wat niet deert’ geldt ook andersom. Hoe meer je ziet wat er beter kan, hoe meer je streeft naar verbetering. Dat was ook bij mij zo, want langzaam maar zeker leerde ik de universiteit steeds beter kennen en zag ik wat er mis was. Om daar iets aan te doen heb ik me eerst verkiesbaar gesteld voor de USR en later ben ik ook AKKU-voorzitter geworden.
In de afgelopen 2 jaar bestuurs- en medezeggenschapswerk heb ik niet alleen veel nuttige dingen gedaan, maar ook een hoop geleerd. Mijn kijk op studeren is een stuk serieuzer geworden, omdat ik me flink heb ingezet om zo goed mogelijk onderwijs te realiseren. Als dat er is moet je er ook optimaal gebruik van maken en er niet de kantjes van af lopen. Ik heb bovendien een hele rits vaardigheden meegekregen, zoals debatteren, vergaderen, presenteren en plannen. Hoewel het wel een extra centje kost, zou ik iedereen dan ook aanraden zich in te zetten voor iets waar ze in geloven. Sommige dingen zijn nu eenmaal onbetaalbaar en voor je studiekosten: Mastercard.
Stream of conciousness
Opstaan, mijn dagelijkse bezigheden doen, de kleine pleziertjes van een dag. Weer wat bij leren, weer wat nieuws zien. Er zijn mensen die zeggen: wat een mooi leven heb jij. Leuke ouders, een goede opleiding. Dat is vast allemaal waar. Toch vraag ik me soms af: waar doe ik het voor?
Veel mensen zullen op zo’n vraag direct een stel cliché antwoorden geven. Je wilt een goede baan, een mooi huis, veel geld. Voor degenen die de vraag misschien wat globaler oppakken: je wilt gelukkig worden. En dat laatste is denk ik ook in mijn geval zo. Ik wil gelukkig worden; in mijn geval, gelukkig blijven. Dat is voor mij uiteindelijk toch de drijfveer waardoor ik actief ben, om dat prettige gevoel binnen mezelf te hebben. Dat ik me goed voel, prettig, tevreden, dat is voor mij hoe geluk voelt.
Gelukkig worden, of zijn, dat is voor meer mensen de drijfveer om dingen te doen. Maar als je vraagt wat mensen nou echt leuk vinden plaatsen ze vaak dingen als reizen, vakanties, met vrienden uitgaan, boven dingen als werk of studeren. Toch zijn mensen vaak meer bezig met hun werk dan met deze dingen die ze “leuk” vinden. Ikzelf ga dan toch vragen stellen als: dat geluk, wat is dat nou? wat houdt dat in? hoe bereik ik dat? Je zou misschien denken dat je gelukkig kan worden door de hele dag de dingen te doen die je leuk vindt. Toch hoor je vaak dat mensen die plotseling rijk zijn geworden, zodat ze de dingen die ze altijd wilden kunnen doen, toch niet gelukkig zijn.
Op een moment waarop ik deze conclusies trek raak ik toch zelf geïntrigeerd, ik wil hierover nadenken.
Dingen die ik als leuk classificeer - dingen die ik op een bepaald moment wil doen - die dingen alleen maken mij niet gelukkig. Misschien ligt dat er wel aan dat ik zelf ook verander. Ik word gelukkig door de gedachte dat ik niet alleen nu, maar ook over 5 of 10 jaar gelukkig ben. Doe ik dingen om ook mijn geluk voor de toekomst te garanderen? Even dacht ik dat het een mooi antwoord zou zijn: Ik doe dingen om mezelf te veranderen, te verrijken, zodat ik ook over jaren nog gelukkig kan zijn. Het klinkt mij als een mooie conclusie in de oren. Ik doe het dáár voor: om gelukkig te zijn, niet enkel nu, maar ook in de toekomst.
Maar hoe zit het dan met mensen die al zo oud zijn dat ze niet meer aan de toekomst hoeven te denken? Ook veel van die mensen doen dingen die ze niet leuk vinden. Vanuit plichtsbesef of op morele gronden zeggen ze dan. Er lijkt dus toch meer achter te zitten. Ik denk dat mensen uiteindelijk zelf niet goed beseffen wat ze gelukkig maakt. Er zijn lange termijn doelen, korte termijn doelen of dingen die vaak überhaupt niet leuk lijken. Toch kan datgene wat niet leuk lijkt juist bijzonder zijn, en je uiteindelijk gelukkig maken.
En dan die studie waar je jaren mee bezig was. Hij was leuk, maar toch kom je uiteindelijk soms in een baan terecht die je niet bevalt. Waar dat precies in zit zou ik ook niet weten, er zijn te veel factoren om het te kunnen voorspelen. Er zijn natuurlijk de standaarden: Een goede opleiding, veel geld. Maar hoe goed kloppen die? Je meer verdiepen in je persoonlijke filosofie, sociaal contact, jezelf verrijken, dat zijn toch ook belangrijke dingen? Wat mij uiteindelijk gelukkig maakt kan ikzelf niet goed inzien. Misschien is het een beetje zoals de logica. Een ingewikkelde logica kan niet zichzelf afbeelden, kan niet zijn eigen grenzen weergeven, zichzelf verklaren. Bij mensen is het denk ik precies hetzelfde. Iemand kan zelf niet goed beseffen wat hem nou echt gelukkig maakt. Het lukt mensen niet duidelijke grenzen te stellen. En van iemand anders genoeg af weten om daar precieze grenzen te stellen komt ook bijna niet voor. Je ziet wel eens dat mensen iemand anders aanraden om bepaalde dingen wel of niet te doen. Je ziet ook dat deze mensen vaak gelijk krijgen.
Dus waar doe je het nou eigenlijk allemaal voor? Want dat is toch de vraag waaruit deze hele gedachtegang voortkwam. Uiteindelijk doe je het om gelukkig te worden. Maar ja, dat is wel zo’n vaag iets. Hoe doe je dat dan? Want weten waarvoor je alles doet is leuk, maar als je niet weet hoe je het uiteindelijke doel bereikt, dan ben je nog niet veel verder.
Hoe je geluk precies bereikt? Ja, daar breken mensen zich al duizenden jaren het hoofd over. Ik zou zelf ook geen goed antwoord kunnen geven. Er zijn korte termijn, lange termijn en ook termijnloze dingen die je geluk regelen. Een opsomming van dingen verschilt per persoon, en het zelf afbakenen van al je mogelijkheden, om geluk te bereiken of verder te brengen, lijkt mij onmogelijk.
Natuurlijk kun je wel veel afbakenen. Dus misschien, ja misschien, moeten mensen daar eens mee beginnen. De tijd nemen om na te denken. Om zich af te vragen hoe wat ze doen hen gelukkiger maakt, en pas daarna dingen doen. Een Carrière, een universitair diploma, maken dat soort dingen echt gelukkig? Dat moet je je eens afvragen.
Jos
Passage
ROEM
‘U bent’, zegt de groenteman,
‘wel zo ongeveer de beste schrijver die we hebben.’
Die man zegt niet zo maar wat. Ik bedoel:
hij zou zoiets niet zeggen als het niet waar was.
Ik zwijg, en kijk stil voor mij uit,
en denk: ‘Waarheen? Waarvoor? Waarom?’
(1981)
OEFENING VAN BEROUW
Vroeger ben ik diep gezonken,
want ik had te veel gedronken.
Ik dronk alsmaar zware wijn,
want ik wilde vrolijk zijn.
Maar vrolijk worden deed ik niet:
steeds droever werd mijn werk en lied.
Je zorgen en je narigheid
die raak je in de kroeg niet kwijt;
als zit je er ook halve nachten,
je zorgen blijven buiten wachten.
Ik was radeloos en wist me geen raad;
ik voelde me ernstig bezwijken, vroeg of laat.
Hallelujah,
nix aan de handa!
Geen mens en geen dokter kon me helpen,
geen liefde of haat, geen vrouw of lieve vriend
kon mijn zuiplust stelpen.
Wat moesten wij doen?
Niet zuipen, maar hoe?
Een duivelse kracht trok mij naar drankkast en
kelder toe.
Ach, het is treurig maar waar,
ik werd oud voor mijn jaar,
en ook schurftig en ziek.
Ik kreeg uitvallend haar;
van de ellende word ik rooms-katholiek,
dus u begrijpt wat een wrak ik was en ook
geestesziek.
Maar oh wee! Katholieken
drinken nog veel meer dan mensen,
want bij dat roomse volkje
hoor je het vuurwater plenzen.
Ik sloot mijn eigen op, in mijn huis gevangen
en scheef van de schaamte
alleen nog maar droeve gezangen.
Hallelujah,
nix aan de handa!
En want ik schreef waren de gruwelijkste liederen:
die van de drank.
Ik dronk steeds meer wijn
en uit mijn achterste
kwam een geriatriese stank.
In die grote nood ging ik
naar een reeds lang vergeten heiligdom.
Gras groeit er tussen de stenen;
verlatenheid heerst alom.
Geen bedevaartgangers meer in treinen,
vliegtuigen en boten;
de bordelen op slot,
en de kroegen zijn gesloten.
Het was de verlaten kapel te Heiloo,
van Maria-ter-Nood.
Toen zeg ik: ‘Moeder van God,
wat mag het worden? Leven,
of Dood?’
Ik trad voor dat beeld, ik zeg:
‘Mevrouw, moet u horen,
kijk dat is niet niks, God is uit U geboren;
dus mij uit de kruik en de drank
en de fles te trekken
moet voor U een klein kunstje wezen,
dus laat mij niet verrekken.
Mevrouwtje, kom luister en sleep mij erdoor,
dan hebt U nog nut,
dan bent U nog érgens goed voor.’
Hallelujah,
nix aan de handa!
Wat er toen is geschied,
gaat alle verstand te boven
en zodoende heb ik gezworen
Haar immer te loven.
(1974)
Een slecht gedicht, deze rijmelarij van Reve. Het gedicht van een zondaar, als we in de sfeer van de titel blijven, en inderdaad: de dichter heeft hier niet alleen gezondigd door drankzucht en andere vormen van smakeloosheid, maar hij lapt alle regels voor goede poëzie aan zijn laars. Een plat rijmschema, de meest banale, ja zelfs “aangeplakte” rijmelementen, hallelujah, nix aan de handa, min of meer houterige en knullige vervormingen van bestaande uitdrukkingen, en muzikaal ritme is ver te zoeken. Taalkundig schort er ook nogal wat aan: tegenwoordige en verleden tijden worden zonder logca door elkaar gehusseld, mijn eigen in plaats van mezelf, en de aanspreekvormen voor de Heilige Maagd zijn didactisch bruikbare voorbeelden van stijlbreuk. En toch...
Ik ben nooit zo’n Reve-fan of lezer geweest, maar nam, na alle aandacht die aan hem geschonken werd vlak voor en na zijn overlijden de Verzamelde gedichten uit de boekenkast. De kleine bundel (140 pagina’s) bevat zo’n 100 gedichten ingedeeld in Jeugdpoëzie, Zangen van Strijd, Dronkemansgedichten (waaruit het bovenstaande gedicht) en Aandachtige liederen. Ik begon te lezen. En werd ontroerd. Of schoot in de lach. Er staan veel korte gedichtjes in, en nergens blinkt deze poëzie uit door haar poetica. Maar wel klinkt er eenzaamheid in door en heimwee naar het goddelijke, gepaard aan zelfspot en een zich afzetten tegen de onvermjdelijke vormen waarin religie zich voordoet.
Aan het eind van de bundel staat een Verantwoording en ook hierin horen we de stem en de toon van de auteur, zoals we die kennen uit zijn optredens inclusief de in clownerie verpakte blijken van zelfkennis en bescheidenheid. Over de keuze van gedichten schrijft hij: “Evenmin als deze Jeugdpoëzie kan men de Dronkemansgedichten als onvergankelijke kleinodiën van de Westeuropese literatuur noemen. Maar ook hier weer flitsen uit een geheel onmatig gebral af en toe een zin of een reeks woorden omhoog die iemand onverwachts ontroeren of aan het lachen brengen, dit laatste zijnde de zonnestraal in het leven van de medemens, waarvan ik reeds elders gewag heb gemaakt.”
Ik moest bij het lezen van deze poëzie weer denken aan een uitspraak van de beroemde socioloog en musicoloog Theodor Adorno, die kunstenaars wel eens “Gauner” noemde, aanstellers, waarmee hij o.a. Wagner op het oog had die hij graag parodiëerde. Pathos. Afwezigheid van ironie. De nobele rol van het “geweten van de mensheid”, die hen na de Verlichting toeviel en die door schrijvers als Voltaire, Diderot en Goethe zo bekwaam werd opgepakt, ( ja in de 20e eeuw ook nog door Sartre en Camus, en bij ons door Multatuli) werd hier van een kritische voetnoot voorzien.
Wie naar kunstenaars kijkt, (en sommigen laten zich regelmatig en graag zien) herkent dat “Gaunerische” dat aan publieke figuren kleeft. Mulisch, Wolkers, Maarten ‘t Hart, ze weten er allemaal min of meer beheerst mee om te gaan. Reve ging verder. Zijn afstand tot het “gewone” (ook heterosexuele) leven was veel groter. Bij hem krijgt het publieke optreden door zijn (zelf-)spot en ironie een clowneske vorm, gaat “over the top”. Die spot en ironie zijn voor de (homosexuele) schrijver een extra reden voor isolement, vooral als hij daar ook nog een uitweg in religie voor zoekt. Maar net als bij de knulligheid en smakeloosheid van de hierboven geciteerde Oefening van Berouw ligt het er zo dik bovenop, dat we er doorheen kunnen kijken. De clownsjas heeft gaten en laat de naakte huid zien. Halverwege het gedicht, op het diepste punt van verloedering, is er een omslag door de gang naar de genadekapel.
Het was de verlaten kapel te Heiloo,
van Maria-ter-Nood.
Toen zeg ik: ‘Moeder van God,
wat mag het worden? Leven,
of Dood?’
De vermenging van stijlen ( kroegtaal: “wat mag het worden” naast het plechtige “Moeder van God” en de spreektaal “toen zeg ik”) raakt hier, net als in de van ironie ontdane devote slotregels van het gedicht, door de eenvoud een sfeer van katharsis. Leven of Dood.
Voor gewone mensen (de groentenman bijvoorbeeld) zijn grappen en grollen de uitlaatklep waaronder de pijn en twijfel over bijvoorbeeld sexuele identiteit en spirituele bestemming worden weggelachen. Maar hij herkent in Reve iets van zichzelf. Dankzij Reve’s, zeg maar eenvoudige, Poetica.
Gerard Reve, Verzamelde Gedichten Uitgeverij Van Oorschot
Gemma Pappot
m.m.v
Steven Teerenstra
Leon Groenewegen
Anneclaire Kramer
10 van 1 met Jurriaan Schoffelen
Jurriaan Schoffelen (48) studeerde in eerste instantie psychologie, maar koos uiteindelijk voor de conservatorium opleiding (piano), later aangevuld met de opleiding tot koordirigent. Momenteel is hij zelfstandig pianoleraar en dirigent van vier koren, waaronder dat van de studentenkerk.
1 Kun je een film, boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?
Een symfonie van Beethoven. Er zijn er negen, dus één ervan zou je wel kunnen aanspreken. Het is muziek die mensen oppept: er straalt een humanistisch idealisme uit. Als je een beetje kunt componeren weet je dat het makkelijk is om droeve muziek te maken, maar Beethoven heeft echt geprobeerd om daaraan te ontsnappen.
2 In welk vakgebied zou je je nog verder willen verdiepen?
In raakvlakken tussen kunstvormen, zoals cross-overs tussen muziek en schilderkunst.
3 In welke omgeving kom je het beste tot je recht?
Een omgeving waar het een beetje rustig is, niet te rumoerig. Door lawaai raken mijn zintuigen op tilt en sla ik dicht.
4 Mijn leven heeft een wending genomen toen ..
Een paar keer eigenlijk, maar bijvoorbeeld mijn coming-out. Ik was in mijn studietijd erg close met een studievriend. Ik vond het niet normaal zo dol als ik op hem was en kwam tot de conclusie dat ik eigenlijk verliefd was. Dan komt de vraag in je op: ben ik dan homoseksueel… nee… ja? Langzamerhand begon het kwartje te vallen. Mijn direct omgeving die me al langer kende, was niet verbaasd, maar mensen die me naderhand leerden kennen, kunnen zich er nog wel in vergissen.
5 Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt?
Mijn zangleraar attendeerde mij er eens op dat ik niet steeds helemaal van voren af aan hoefde te beginnen. Op de fiets naar huis drong het tot me door dat dit ook voor veel andere dingen in mijn leven gold. Bijvoorbeeld mijn neiging om voornamelijk korte muziekstukjes te schrijven. Je kan ook dingen in een vloeiende lijn doortrekken en langer maken.
6/7 Wat doen we met de (katholieke) identiteit van de RU?
Het is voor mij een ja en nee. Ik vind het mooi dat de universiteit een levensbeschouwelijke insteek heeft en ik denk dat het wetenschappelijke gehalte er niet door omlaag hoeft te gaan. Anderzijds is het uitnodigender naar moslims en gereformeerden als er geen accent op het katholieke ligt. Belangrijkste wat ik hoop is dat de menselijke maat behouden blijft, dat onderwijs niet te massaal wordt en dat studenten niet als nummers behandeld worden: geen onderwijsfabriek.
8 Gelovig, atheïst of iets anders?
Gelovig. Ik ervaar dat er een collectief onderbewustzijn is, wat je de Geest zou kunnen noemen. Die is overal, in alle tijden en alle plaatsen, en niet alleen in onze cultuur. Daar kan ik wel wat mee.
9 De kerk …
Kellendonk beschrijft de kerk als lichaam. Dat vind ik een mooi beeld. Als gebouw voel ik me er thuis; als instituut merk ik dat er teveel regeltjes en voorschriften in zijn geslopen, terwijl ik in Jezus optreden juist zie dat hij ruimte schiep. Wat dat betreft voel ik me thuis in de Studentenkerk; ik ervaar er de ruimte die de oecumene biedt als prettig.
10 Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema “Waar doe ik het voor?”
Dat je plezier hebt. In de catechismus van vroeger stond als antwoord op de vraag “Waartoe zijn wij op aarde?: om God te dienen en om hier en in het hiernamaals gelukkig te worden”. Je bent hier niet om geld of indruk te maken of om je frustratie weg te werken. Niet alles hoeft nuttig te zijn. Om bij Beethoven terug te komen: het gaat erom om een optimistische draai te geven aan je leven en de dingen die je overkomen.
![]() |
Citaat van de straat
Vraag ik me ook wel eens af. Je moet toch iets doen. Omdat het leuk is, vaak genoeg in ieder geval.
Studente biologie, 20 jaar
Dat je over een paar jaren weet wat je kunt met je leven; ben ik nu aan het ontdekken.
Studente psychologie, 23 jaar
Voor God. Ik voel me gedragen door God. Hoe kan ik doen waarvoor ik geboren ben, mezelf tot volle bloei brengen?
Student tandheelkunde, 25 jaar
Misschien weet ik dat wel helemaal niet.
Echt leven, waarvoor ik dat doe, weet ik niet.
Studente geneeskunde, 22 jaar
Voor mezelf... na een periode waarin ik niet wist waarvoor. Nu kies ik voor het leven.
Studente creatieve therapie, 25 jaar
Stel me deze vraag inderdaad wel eens. De liefde voor de Schepper en de mens.
Studente othopedagogiek, 24 jaar
Om God met de meest zuivere intentie te dienen. Wacht, ik moet er nog even over nadenken...... Om mezelf zo goed mogelijk dienstbaar te stellen aan mijn Schepper.
Student Arabisch, 22 jaar
De citaten van de straat werden opgetekend door Theo Koster
De studententest: “Ben ik geschikt voor de Proviand brainstorm?”
Stelling 1: Ik vind Proviand een geweldig blad.
JA: Kom dan naar de brainstorm, om te zorgen dat dat zo blijft.
NEE: Kom dan naar de brainstorm, om te zorgen dat het dat wel wordt.
Stelling 2: Ik heb dezelfde ideeën als de meeste studenten.
JA: Kom dan naar de brainstorm, een idee van de meeste studenten is immers een idee dat leeft.
NEE: Kom dan naar de brainstorm, want we zijn altijd op zoek naar unieke invalshoeken.
Stelling 3: Ik wil graag een bijdrage leveren en heb zin om een avondje mee te denken over thema’s die onder studenten leven.
JA: Kom dan naar de brainstorm. Schiet een van ons een keertje aan of stuur een mailtje naar proviand@gmail.comdan vertellen we je meer.
NEE: Kom dan naar de brai… vooruit, dan niet.
--------
Verzoek om bijdragen voor het volgende nummer
De volgende Proviand zal gaan over obsessies.
Obsessies zijn misschien niet groots, maar ze zijn haast overal.
Ook in jouw leven?