8-1
jrg 8 nr. 1, oktober 2006: Obsessies
Prettig gestoord?door Leon Groenewegen Student Natuurkunde aan de RU Ik ken een jongen die het volgende doet. Als een deur dichtvalt gaat hij de volgende puntenlijst af: - Ik heb de deur niet aangeraakt sinds hij voor het laatst dicht was; 1 punt - De kortste afstand tussen mij en de deur is groter dan de som van de hoogte, de breedte en de dikte van de deur; 1 punt - Ik val niet binnen de drie banen opgespannen door het doortrekken van de voorkant of zijkanten van de deur; 1 punt - Ik val niet binnen de drie vlakken gemaakt door het samennemen van de punten bereikt door twee ‘assen’ van de deur; 1 punt - Mijn laagste punt bevindt zich significant hoger dan de onderrand van de deur; 1 punt Het aantal punten telt hij bij elkaar op en 3 punten is het minimum. Bij doorvragen blijkt het ook tot in de details uitgewerkt, maar niet op logische gronden. “Significant hoger” voor het laatste punt wordt verklaard; niet door een absolute maat, want dan zou bijvoorbeeld op een hoge drempel staan al genoeg zijn en “geen contact met de grond” is ook geen maat, want een trap op lopen zorgt wel voor significant hoger. De uitleg wordt dan ook “Als er een God bestaat en hij zou vanuit zijn alwetendheid beoordelen, afhankelijk van mijn ‘idee’ van significant hoger, zou zijn beslissing zijn wat ik significant hoger noem.” Een belachelijk en oncontroleerbaar systeem natuurlijk. Als verstandig mens en natuurkundige kan ik zoiets toch onmogelijk serieus nemen? Er gaat tijd en moeite in deze obsessie zitten, maar het levert niks op en er is geen enkele reden voor. Waarom zou je zoiets idioots doen? En als dan blijkt dat dit maar een van vele voorbeelden is, uit een hele lijst van dit soort ‘obsessies’, dan maak je je toch zorgen over die jongen? Wat minder extreem klinkend, maar niet minder een obsessie, zijn de computerspellen die hij speelt. Toen we op de middelbare school zaten was het Diablo 2. Als heldhaftige krijger rende hij in een fantasiewereld rond om demonen te slachten en steeds sterkere magische voorwerpen te verzamelen, om nog sterkere demonen te verslaan om dan weer enz. Dag in dag uit, tot diep in de nacht. Zijn cijfers op school gingen er onder lijden, en hij was een stuk vaker moe door gebrek aan slaap dan daarvoor. En mocht je denken dat hij zijn lesje na dit spel geleerd had; nee hoor, tijdens zijn studie raakte hij verslingerd aan het volgende spel: World of Warcraft. Waar je, hoe kan het ook anders, als heldhaftige krijger rondrent om monsters te slachten en steeds sterkere magische voorwerpen te verzamelen om nog sterkere... En weer komt dezelfde vraag op: Waarom zou je zoiets idioots doen? Dit keer heeft hij echter wel een antwoord paraat. Hij speelt het spel namelijk niet in zijn eentje, maar over internet met een groep andere mensen. Hij legt uit dat hij niet alleen veel beter engels heeft geleerd en talloze trucs en vaardigheden met computers heeft opgedaan, maar vooral ook nieuwe vrienden heeft gemaakt. Die wonen in Amerika, en met een tijdsverschil van 6 uur zit hij nou eenmaal om 3 uur ’s nachts nog achter zijn computer, omdat het daar dan pas 9 uur ’s avonds is. Het gaat hem, zo zegt hij, al lang niet meer om die monsters en magische voorwerpen, maar om de mensen waarmee hij tegenwoordig kan praten over alles van politiek of filosofie tot hun eigen levens. Of dit een smoes is, een ‘bijkomstigheid’ die er pas na het spelen bij kwam of echt zijn oorspronkelijke drijfveer, weet ik niet. Wel weet ik dat hij deze vakantie een maand naar de VS is gegaan om deze mensen op te zoeken en het is hem inderdaad gelukt om gratis bij ze te overnachten, met hen als ‘tourguides’ de plekken van het land te ontdekken waar je als toerist normaal nooit komt en een heleboel lol te hebben, zonder ooit zijn computerspel erbij te pakken of ook maar één monster te slachten. En thuisgekomen wist hij te melden dat het statue of liberty, de goldengate bridge en het zien van een wilde alligator in het niet vielen bij het simpelweg ontmoeten van die goede vrienden die hij nog nooit eerder gezien had. Schijnbaar heeft het obsessief dag in dag uit tot 3 uur ’s nachts achter de computer zitten toch iets opgeleverd. Dit jaar is hij aan zijn nieuwste obsessie begonnen. Hij had zich aan het begin van het jaar voorgenomen om af te vallen (minimaal 14 kilo van 94 naar 80.) Een standaard nieuwjaarsvoornemen dat, net zo standaard, het zelden meer dan een maand uithoudt. Behalve als iemand er een obsessie van maakt. Met net zo’n bizar regelsysteem als bij zijn ‘deurspringen’ zette hij alles op. - Maaltijden standaard ingepland - Maximaal één ‘eetzonde’ in de week. - Twee stuks fruit zoals het hoort, maar 4 pruimen of 20 druiven, en ‘natuurlijk’ niet meer dan een halve meloen. - Er zou 10.000 kilometer gefietst worden, duizend per maand zodat de vakanties ingecalculeerd waren en er een ruime marge overbleef. En dat fietsen moest dan ook elke dag gebeuren. Zolang het veilig was en hij niet zwaar ziek in bed lag moest hij er ook op uit gaan. Het resultaat? Begin deze maand zat hij aan de 7.000 kilometer, was hij al 12 kilo afgevallen en was zijn conditie er flink op vooruit gegaan. En dan heet obsessie opeens ‘gedrevenheid’, ‘doorzettingsvermogen’ of ‘discipline’ en hebben mensen er respect voor. Dan kun je het opeens wel begrijpen, dan is het wel degelijk logisch en zijn de resultaten duide-lijk. En dan zie ik het patroon terugkomen. Met net zo’n gedrevenheid leerde hij op jonge leeftijd lezen, sprak hij in debatwedstrijden op de middelbare school en haalde hij zijn propedeuse natuurkunde cum laude. En als dit nou diezelfde drive is die ook zijn ‘obsessies’ voert - of als er ook maar enige overlap is - is het resultaat die paar grillen dan niet waard? Als de kern van een persoon hem ertoe drijft om af en toe opzij te huppen als er een deur dicht gaat, om een middag lang sneeuwballen op een dak te gooien om het “schoon te maken” of om een nacht lang virtuele demonen te bevechten; is dat dan een té hoge prijs, als hij met dezelfde gedrevenheid en overtuiging - vanuit diezelfde kern - ook de belangrijke uitdagingen en problemen in zijn leven overwint? En mocht iemand zich nog afvragen hoe ik die jongen en zijn geschiedenis zo goed ken. Ja, die jongen ben ik zelf.
Terrorisme als obsessiedoor Drs. L. Wecke medewerker van het CICAM (Centrum voor Internationaal Conflictanalyse & Management) Bezeten van de gedachte dat hem, via een handdruk, een besmettelijke ziekte werd aangereikt, meende onze toenmalige dominee dat het dragen van handschoenen en het steeds wassen van beide handen hem voor het duurzaam op de loer liggende onheil zou beschermen. Uiteindelijk stierf hij toch nog aan een van de door hem zo zeer gevreesde overdraagbare ziekten. Daar handen schudden tot de primaire taken van een geestelijk herder behoort, moet de man zijn roeping tevens als een lijdensweg ervaren hebben; hij leed aan een onmiskenbare obsessie. Een obsessie, zo staat geschreven, bestaat uit dwangmatig denken met, veelal daaraan gekoppeld, een dwangmatig handelen. Als je de definitie daarbij laat, gaat de mensheid gebukt onder tal van obsessies. Immers wij eten, drinken, plassen en poepen mede op basis van dwangmatige gedachten. Er zijn tal van normale obsessies, zo algemeen, dat ze niet als zodanig herkend worden. Het is normaal en kennelijk gegeven met onze huidige westerse, individualiserende, cultuur dat individuen in meerderheid primair gericht zijn op het bereiken van zo groot mogelijke materiële welstand. Universiteiten worden bevolkt door studenten die een knipkaarttracé afleggen hetwelk moet leiden naar een diploma als garantie voor een baan met aanzien en vooral materieel welzijn, ook al zijn er uitzonderingen. We willen van alles zonder ons ervan bewust te zijn dat willen als zodanig al een obsessie is. Willen is immers een agressieve manier van verlangen. Het is dwangmatig denken, gericht op een daaraan gerelateerd handelen. Zo willen sommigen, zo niet veler onzer, zich laten gelden: het “ik” staat daarbij bovenaan op de lijst waar ooit solidariteit ook een plaats had. Er zijn algemene, door velen van ons gedeelde, obsessies en bijzondere. Bij die laatste categorie gaat het om persoonlijke obsessies, die in een menigte als abnormaal opvallen. De bezetenheid van de betrokkene wordt als afwijkend beschouwd, terwijl, als het om algemene obsessies gaat, de bezetenheid van het collectief niet als zodanig ervaren wordt. Als voorbeeld van een collectieve obsessie, waar men zich maar ten dele van bewust is, mag het dwangmatig denken en handelen ten aanzien van “het terrorisme” gelden. Terrorisme blijkt een obsessie en niet alleen voor bepaalde regeringsleiders. Enorme bedragen worden uitgegeven voor de bestrijding van het terrorisme. Alhoewel over de vraag wat terrorisme is nog lang geen duidelijkheid bestaat. Zo’n 191 definities van terrorisme doen de ronde langs de diverse politieke en militaire instituten, ministeries en wetenschappers. De helft van hen die zich in wetenschappelijke zin met terrorisme bezig houdt durft overigens in het geheel geen definitie te geven. De een zijn terrorist is immers de ander zijn vrijheidsstrijder. Een andere hindernis op weg naar een universele terrorismedefinitie is de kwestie of een staat ook aan terrorisme kan doen, doet of gedaan heeft. Afhankelijk van de gekozen definitie zullen veel staten in de annalen van het terrorisme moeten worden bijgeschreven. Ondanks de onduidelijkheid rond de inhoud van het te duchten verschijnsel blijken regeringen en volkeren in de ban van het terrorisme, zó zelfs dat van collectieve en persoonlijke obsessies gesproken kan worden. Formeel is het gedrag van regeringen gericht op het voorkomen van terrorisme, maar de feitelijke gedragingen hangen in veel gevallen slechts deels met de terroristische werkelijkheid samen. Er is ook sprake van overdrijving van het gevaar en een overreactie als gevolg daarvan. Uit eigen onderzoek, twee maanden na 9/11 ondernomen, bleek dat kiezend uit 9 mogelijke gevaren de meeste stemmen aan het wereldterrorisme werden gegeven en het verkeer op de laatste plaats komt, terwijl het toch evident is dat je in Nederland vele tienduizenden malen eerder verkeersslachtoffer wordt dan dat je je vinger tussen de deur krijgt als gevolg van een wereldterroristische aanslag. Meer dan de helft (55%) van alle Nederlanders is bang voor een grootscheepse terroristische aanslag en vergeleken bij andere Europese volkeren, vinden de Nederlanders het terrorisme de belangrijkste problematiek waarmee ons land geconfronteerd wordt. (Eurobarometer 2006). De Belgen scoren 5% en de Duitsers 4%! Vergelijken we de dodelijke effectiviteit van terrorisme met ander dreigingen, dan blijkt dat terrorisme een peanut. Inderdaad, een moordaanslag op Van Gogh in 2004, maar elk jaar zijn vele duizenden Nederlanders alleen al slachtoffer van fijnstof. Een kleine twee miljoen mensen overlijdt op deze wereld jaarlijks aan TBC, een ziekte waartegen afdoende medicijn bestaat. “Armoede, ziekten, milieuvervuiling maken de ware as van het kwaad uit”, aldus World Watch in haar rapport State of the World 2005. Dit alles neemt niet weg dat ook het terrorisme een reëel gevaar is, hetgeen uit de gepleegde aanslagen blijkt en ook uit het grote aantal dat voorkomen kon worden. Nimmer in de geschiedenis is de strijd tegen terrorisme zo nationaal en internationaal georganiseerd en zo effectief geweest als nu. Met de Belgische polemoloog Rik Coolsaet kan men ondermeer de volgende mythen m.b.t. het huidig catastrofaal terrorisme onderscheiden. Mythen, hier in de zin van overdrijving, één van de kenmerken van een obsessie. - Het terrorisme is een totaal nieuwe bedreiging. (Terrorisme is zo oud als de geschiedenis van de mensheid) - Het terrorisme is de ernstigste bedreiging van de mensheid. (Zie de miljoenen slachtoffers van ziekten, honger, armoede en milieuvervuiling) - Het gaat om de strijd van de Islam tegen het Westen. (Beide: De islam en het Westen bestaan niet, godsdienst en ook de islam kan als legitimatie van geweld fungeren, maar is geen primaire oorzaak van geweld) - Al Qaida is een gestructureerd internationaal terreurnetwerk. (Al Qaida is allang uiteengevallen, is veel meer een vaandel dat door autonoom werkende cellen en individuen gehesen wordt) - Tegen het internationaal terrorisme dient een totale oorlog gevoerd te worden. (Het betreft ten onrechte een totale militarisering van anti terroristische maatregelen) Het was begrijpelijk dat met 9/11 de Verenigde Staten een kwetsbaarheidervaring ondergingen, die sinds het in 1814 plat branden van Washington door de Engelsen, niet meer in het economisch, politiek en militair hartland van de VS plaats heeft gehad. Het was een geheel onverwachte ervaring, die een golf van patriottisme en van zowel individuele als collectieve obsessies tot gevolg had. Het leidde tot een politiek psychologisch klimaat waarin de zittende regering haar veel eerder tot stand gekomen agenda pas kon verwezenlijken. De legitimatie in de zin van duurzame goedkeuring door de meerderheid van de burgers was met 9/11 immers gegeven. “The War on Terror” was een vanzelfsprekendheid, even vanzelf sprekend als het feit dat kritiek op de president, de commander in chief, verraad was. Dat wat eerder als in strijd met wet en grondwet alsmede internationale verdragen werd afgewezen behoorde nu tot de noodzakelijk en effectief geachte maatregelen. Het bedreigingsbeeld dat het terrorisme vormde kreeg autistische trekken: realiteitstoetsing ervan werd ongewenst en overbodig geacht. Het beeld van het absolute kwaad versus het eigen absolute goed, “wie niet met ons is, is met de terroristen” werd een gedachtegoed dat dwangmatig van aard elke andere opvatting bij voorbaat de pas af sneed. Voor velen was het een obsessie, het terrorisme de allesoverheersende bedreiging die alle gedrag in dat teken stelt. Kenmerkend gevolg van een obsessie is overreactie, die ertoe leidt dat zelfs vergeten pakjes stroopwafels resulteren in het ontruimen van treinstations en dat baldadige passagiers een vliegtuig kunnen doen keren, geëscorteerd door gevechtsvliegtuigen. Sterspots wijzen in Nederland erop dat reeds 250.000 “professionals” in ons land naar terroristen speuren en de dringende vraag is, doet U ook mee? De democratische rechtsorde wordt geschonden door het verruimen van opsporingsmethoden, hechtenis en uitlevering. Wie lijden aan terrorismeobsessies? Voorop regeringen, zoals die van onder meer de VS en met name bepaalde staatshoofden en bewindslieden. Overigens is het de vraag of zij zélf diep in de onmetelijke bedreiging geloven dan wel vanuit een professionele houding dit spelen. Ook de talloze ambtenaren, militairen en consultants, die hun boterham smeren met de terrorismedreiging, houden er al dan niet oprecht gemeende terrorismebeelden op na, die bij henzelf en zeker bij anderen terrorismeobsessies veroorzaken dan wel in stand houden. Politieke partijen, religieuze groeperingen en bepaalde media geven blijk van hun eigensoortige obsessie ten aanzien van terrorisme. Feit is dat uit tal van opinieonderzoeken blijkt dat de angst voor het terrorisme in obsessieve gedaante bij praktisch het gehele volk van de VS en bij vele andere volkeren aanwezig is. Voor de instandhouding daarvan zijn aanslagen nodig en bij gebrek daaraan minstens geloofwaardige mededelingen dat aanslagen verijdeld zijn en de dreiging een ernstig tot zeer ernstig te nemen karakter heeft. Het terrorisme als obsessie kan tal van functies effectief vervullen, zowel voor burgers persoonlijk, groepen als overheden. Een van de belangrijkste functies is de legitimatiefunctie: het rechtvaardigen van gedrag dat in naam van de strijd tegen het terrorisme ten toon gespreid wordt. Dat gedrag kan inderdaad uit antiterreurhandelingen bestaan, maar evenzeer uit tal van andere gedragingen die weinig of niets met het terrorisme van doen hebben. Zo was de al voor 9/11 voorziene aanval op Irak een uitgelezen operatie om als een strijd tegen het terrorisme verkocht te worden. Zowel regeringsleiders, ministers, politici en geestelijke leiders alsmede bepaalde groepen en hele volkeren kunnen verdacht worden van het hebben en verder cultiveren van terrorisme- obsessies, waaraan navenant dwanggedrag verbonden is. Niet in de laatste plaats zijn media veelal belangrijke doorgevers en soms mede scheppers van een beeldvorming die de inhoud van obsessies bepaalt. Soms zal een hype doorzichtig zijn, maar soms lange tijd voor de werkelijkheid versleten worden. Ook in democratische landen met een vrije pers zal kritiek op het regeringsbeleid na een tot de verbeelding sprekende aanslag niet gemakkelijk zijn. Soms, zoals in de VS, zijn de grote media bij voorbaat al regeringsgetrouw. Maar ook als ze dat niet zouden zijn, behoeft er geen probleem te zijn voor de rol die media spelen bij het bevorderen van vijandbeelden en in bepaalde gevallen collectieve obsessies. Tijdens het Neurenbergproces merkte Herman Göring op: ”Natuurlijk wil het gewone volk geen oorlog, noch in Rusland, noch in Engeland en ook niet in Duitsland. Dat is begrijpelijk. Maar uiteindelijk zijn het de leiders van een land, die de politiek bepalen en het is altijd een fluitje van een cent om het volk mee te krijgen, of het nu een democratie of een fascistische dictatuur betreft. Stem of geen stem, het volk kan altijd naar de wil van de leiders worden bijgebogen. Dat is gemakkelijk. Het enige wat je te doen hebt is te zeggen dat zij worden aangevallen; spijker de vredesbewegers aan de schandpaal wegens gebrek aan vaderlandsliefde en wegens het land in gevaar brengen. Het werkt op dezelfde manier in elk land.” Probeer alles te relativeren - Interview met Kees Moelikerdoor Steven Teerenstra De Nobel prijs krijg je pas jaren nadat je een opmerkelijke wetenschappelijke ontdekking hebt gedaan; de Ig Nobel prize laat bijzondere onderzoekers veel korter wachten. Een van de recente Nederlandse winaars (Biologie, 2003) is Kees Moeliker, hoofd communicatie & collectie van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam. Aanleiding was zijn publicatie “The first case of homosexual necrophilia in the mallard Anas platyrhynchos (Aves: Anatidae)” (DEINSEA 8: 243-247, 2001).
Het oorspronkelijk artikel is een korte beschrijving van het voorval, gevolgd door een droge specimen-specificatie en korte discussie over de toedracht en achtergrond. De humor en tragiek van het voorval, en de passie waarmee het onderzocht werd, blijken meer uit de beschrijving die Kees Moeliker voor lekenpubliek schreef en zeker de moeite van het bekijken waard is. Wat moet je doen om de Ig Nobel prijs te winnen? De website van “Improbable Research” (www.improbable.com) drukt het als volgt uit: “the Ig Nobel prizes honor achievements that first make people laugh and then make them think. The prizes are intended to celebrate the unusual, honor the imaginative --- and spur peoples interest in science, medicine, and technology.” Ondanks dat humor een prominente rol speelt, wordt de uitreiking groots aangepakt: plaats van handeling is het Sanders Theatre van de Harvard Universiteit en de prijzen zelf worden overhandigd door Nobelprijswinnaars. Ik merk dat je erg humoristisch over je onderzoek kunt schrijven … Dat moet ook wel als je over een onderwerp schrijft waarbij het moeilijk is de ogen droog te houden. Waar komt uw passie voor vogelonderzoek vandaan? Die was er al vroeg: op de middelbare school trok ik er met vrienden op uit om vogels te observeren. Veel serieuzer werd dat later, toen ik ook meeging op expeditie om te proberen zeldzame of mogelijk uitgestorven vogels waar te nemen. Hoe bent u in dit vak terecht gekomen? Ik heb geen academische vorming gehad, wel heb ik in de laatste fase van mijn lerarenopleiding biologie een stuk onderzoek gedaan, wat op zich al vrij uitzonderlijk was. Verder heb ik mezelf gevormd door veel te lezen en contacten met goede mensen aan te knopen. Als die zien dat je serieus ermee bezig bent, dan zijn die ook bereid je verder te helpen. Het is belangrijk dat je van meet af aan goed op weg geholpen wordt. Dat je bijvoorbeeld het belang weet van goed documenteren van je collectie. Je kan bijvoorbeeld wel een leuke schelpencollectie opbouwen, maar als niet duidelijk is waar en wanneer die schelpen gevonden zijn, dan is die collectie wetenschappelijk gezien waardeloos. Verder moet je bijzondere bevindingen niet voor jezelf houden, maar er over publiceren. Zo breidt kennis zich uit. Dit geval van homofiele necrofilie bij eenden zal op den duur ook een extra regel in een handboek worden. Ik krijg de indruk dat je als amateur in dit vakgebied toch veel kunt betekenen … Dat komt mede doordat diersystematiek op universiteiten niet meer wordt onderwezen en je merkt dan ook dat het actieve gebruik van onze collectie door universiteiten minimaal is geworden. Natuurhistorie leent zich ook wel voor liefhebbers: het begint ermee als je van het buitenleven houdt en wel eens wat meeneemt… en je komt er verder mee door lid te worden van een goede vereniging. Hoe ver gaat jouw belangstelling voor vogelonderzoek? De leuke dingen ontdek je na werktijd, in die zin neem je het mee naar huis en ben je niet klaar na 5 uur. Als je eenmaal geleerd hebt om goed te observeren, zie je steeds iets nieuws en het is leuk dat uit te puzzelen. Kent u ook gevallen waarin de passie voor onderzoek (te) ver gaat? Ik ken mensen die alleenstaand zijn, alleen nog de zorg voor hun moeder hebben en de hele dag achter een binoculaire microscoop de buikharen van kevers zitten te tellen, om het maar gechargeerd uit te drukken. Aan de andere kant: niemand wordt hierdoor benadeeld. Als je de zorg voor een gezin hebt, dan moet je een balans vinden tussen je passie en je overige verplichtingen. Ik zelf heb daar nooit klachten over gehoord en het heeft mij geen moeite gekost. Heeft u nog een raad voor toekomstig onderzoekers? “Probeer alles te relativeren. Ik bedoel niet alleen dat je de waarde van waar je mee bezig bent niet te hoog moet inschatten, maar ook dat je niet de gebaande paden moet proberen te volgen. Je ziet dat ook bij de Ig Nobel prijzen: de winnaars zijn paria’s in de wetenschappen. Ze werken zeer controversieel, zowel qua onderwerp als methode: ze slepen er bijvoorbeeld verschillende vakdisciplines bij. Een mooi voorbeeld is Pek van Andel (Ig Nobel prijswinnaar Geneeskunde, 2000). Hij is medisch onderzoeker, en heeft samengewerkt met gynaecologen, radiologen en balletdansers om de menselijke copulatie in beeld te brengen in een MRI scanner. Zoiets is moeilijk voor elkaar te krijgen. Enerzijds zijn door de controversiële aard van het onderwerp collega’s minder snel bereid mee te werken, maar ook door het feit dat zo’n scanner alleen voor opsporing van tumoren en andere ziekteprocessen is bedoeld. Gedreven door pure nieuwsgierigheid heeft hij toch doorgezet en het bleek dat van de gangbare denkbeelden in feite niet veel klopte (British Medical Journal 1999; 319: 1596-1600). Een vraag die Kees Moeliker vaak krijgt is ofhet krijgen van een Ig Nobel prijs een eer of een afgang is. In zijn eigen woorden zegt hij het volgende erover (Straatgras 15 [3/4] 2003): “Om die vraag te beantwoorden moet je begrijpen waar bij de Igs om draait. Het is volgens mij satire op zijn best, met in het achterhoofd een belangrijk doel: belangstelling wekken voor wetenschap. Snap je het niet, wil je het niet snappen of sta je niet achter hetgeen je onderzocht/gepubliceerd hebt, dan weiger je de prijs. Snap je het wel dan speel je het spel mee, haal je de prijs op en laat je je bekogelen met papieren vliegtuigjes. Ter samenvatting herhaal ik graag de woorden die Marc Abrahams elk jaar na afloop van de ceremonie uitspreekt: "If you didn't win an Ig Nobel Prize - and especially if you did - better luck next year!".” U kunt nominaties insturen naar de European Bureau of Improbable Research dat gehuisvest is in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam (www.nmr.nl/actueIgv.html) Studeren met een Autismespectrumstoornis (ASS)door Karin van den Bosch Ervaringsdeskundige Voorzitter PAS Autisme en daaraan verwante stoornissen, zoals de stoornis van Asperger en PDD-NOS, worden samen ‘autismespectrumstoornissen’ (ASS) genoemd. ASS is een stoornis in de prikkel- en informatieverwerking van de hersenen, die beperkingen oplevert in allerlei gradaties tijdens alle levensfasen en op alle levensterreinen (dr. Leo Kannerhuis, 2003). Autisme kenmerkt zich door: 1) kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie; 2) kwalitatieve beperkingen in de communicatie; en 3) beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten (DSM-IV van de American Psychiatric Association, 1995). Bij de aan autisme verwante stoornissen zijn er niet op alledrie genoemde terreinen (ernstige) beperkingen, zodat niet aan de strikte criteria voor de diagnose ‘autisme’ voldaan wordt, maar er toch wel degelijk problemen zijn. Daarnaast is er bij ASS vaak sprake van bijkomende motorische, sensorische, psychiatrische, emotionele en/of gedragsstoornissen. Hoewel de officiële (psychiatrische) diagnostiek de nadruk legt op de problemen en beperkingen, wordt er in de praktijk steeds meer gepleit om uit te gaan van de mogelijkheden die iemand met ASS heeft. Met name volwassenen met ASS willen dat er naar hun kwaliteiten gekeken wordt, en benadrukken dat ze meer zijn dan hun handicap. Zij zien autisme vaak als een andere manier van ‘Zijn’. Er is een andere manier van denken en van waarnemen van de wereld, maar ‘anders’ hoeft niet automatisch ‘minder’, ‘ziek’ of ‘afwijkend’ te zijn. Het kan ook tot originele invallen of verrassende inzichten leiden. De belangenvereniging PAS PAS is de belangenvereniging voor en door normaal begaafde volwassen Personen uit het Autisme Spectrum (zie www.pasnederland.nl voor meer informatie). De visie van PAS is om uit te gaan van mogelijkheden, maar om ondersteuning te (laten) bieden waar dat nodig is. PAS richt zich op normaal begaafde volwassenen met ASS, een doelgroep waar dus ook de studenten met ASS toe behoren. Want hoe meer er over autisme bekend wordt, hoe meer het klassieke beeld van de autist (de ‘Rainman’ -figuur) niet blijkt te kloppen. Er blijken ook allerlei andere varianten van autisme te bestaan binnen het spectrum. Mensen met ASS lopen overal in de maatschappij rond, dus ook op de universiteit. Sommigen hebben carrière gemaakt, sommigen zijn getrouwd en hebben kinderen. De groep mensen met ASS is heel divers, en ook de manier waarop de handicap zich uit is heel verschillend. Een onzichtbare handicap Een autismespectrumstoornis is een onzichtbare handicap. Bij mensen met een zichtbare handicap, zoals mensen in een rolstoel, ziet de omgeving meteen dat er iets aan de hand is en dat er misschien hulp nodig is. Bij onzichtbare handicaps is dat niet het geval. Dit kan leiden tot veel onbegrip en miscommunicatie. Het kan er ook toe leiden dat de persoon met ASS buitengesloten wordt of gepest wordt. Of in een sociaal isolement belandt. De persoon met ASS zoekt, zo is de ervaring, lang niet altijd hulp. In de praktijk blijkt de stap naar een studentenpsycholoog of studentendecaan toch groot te zijn. En hebben zij wel voldoende kennis van autisme? Studeren met een autismespectrumstoornis Liesbeth Kappert, een voormalig studente met ASS, heeft onlangs op de Universiteit Utrecht een conferentie georganiseerd over studeren met een autismespectrumstoornis (14-18 augustus 2006). (Toekomstige) studenten namen een week lang deel aan een uitgebreid programma. Er werd aandacht besteed aan het autisme, en aan studeren met autisme (knelpunten, problemen, oplossingen, voorzieningen). Daarnaast was er een regulier introductieprogramma waarin de stad Utrecht en het studentenleven verkend werden. Voor belangstellenden, zoals hulpverleners, studentendecanen, studieadviseurs etc. was er op het eind een afsluitende presentatie. Hierin gaven de deelnemende studenten aan wat de knelpunten en mogelijke oplossingen waren, en waaraan zij behoefte zouden hebben. Misschien een initiatief dat in Nijmegen navolging verdient? Obsessies Eén van de problemen waar studenten met ASS tegenaan kunnen lopen, is het hebben van een obsessie. Dit wordt ook wel een preoccupatie of een ‘fiep’ genoemd. Het hebben van obsessies, dwangmatige gedachten of handelingen, komt regelmatig voor, en behoort dan ook tot één van de drie hoofdkenmerken van ASS (criterium 3: zich herhalende patronen van gedrag, belangstelling of activiteiten). Waarom mensen met autisme dit doen, is nog onbekend. Een idee is, dat deze bekende, zich herhalende handelingen of gedachten voor rust zorgen in een verder onrustige en overprikkelende wereld. Het is een soort beschermingsmechanisme tegen angst en onvoorspelbaarheid. Immers, wanneer je moeite hebt met sociale contacten (je kunt bijvoorbeeld de bedoelingen van een ander niet inschatten), de wereld voor jou een bron van chaos en prikkels is, en je geen greep op deze wereld krijgt, dan kun je gemakkelijk angstig of onzeker worden. Maar je kunt ook last hebben van je obsessie. Bijvoorbeeld als je wilt studeren of werken, maar je preoccupatie je daarvan af houdt. Je moet eerst dat doen of denken, voor je iets anders kan doen. Of je komt aan andere dingen, zoals studeren, helemaal niet meer toe, omdat al je tijd en energie in deze obsessie gaat zitten. Het clichébeeld is dat van de autistische wetenschapper, die van zijn obsessie zijn werk heeft gemaakt. Iemand die helemaal opgaat in zijn eigen wereldje, goede onderzoeksresultaten boekt, maar sociaal onhandig en wereldvreemd is. De universiteit als ‘niche’ voor autisten… In werkelijkheid zijn de meeste wetenschappers geen sociaal en communicatief onhandige mensen, die over hun eigen interesses praten alsof dat het enige belangrijke is (toch? Her en der lijkt er soms nog eentje op te duiken…). Tegenwoordig moeten onderzoekers ook goede docenten zijn, en liefst ook goede managers, goede subsidieaanvragers en goede studentbegeleiders. Studenten met een vorm van autisme lopen er echter genoeg rond. Ook in Nijmegen. Ik hoop dat zij hun weg in het leven weten te vinden. Ook als die weg eerst langs hulpverlenende instanties loopt. En dat ze, eventueel met begeleiding en extra voorzieningen, met succes hun studie afronden. Tussen angst en dwang - interview met prof. dr. mw. A.E.M. Speckens, Hoogleraar psychiatrie, RUdoor Wouter Grijm en Steven Teerenstra In haar overvolle agenda heeft mevrouw Speckens ruimte kunnen vrijmaken voor een interview over obsessies. Haar expertise betreft de behandeling van ernstige, therapieresistente angststoornissen, met name obsessief compulsieve stoornissen en posttraumatische stress stoornissen. Voor de duidelijkheid wordt meteen de definitie op tafel gelegd. Bij obsessies spreken we van obsessieve compulsieve stoornissen. Deze stoornissen hebben met angstgevoelens te maken. De obsessies uiten zich in gedachten, die mensen tegen hun wil in hebben, en in (dwangmatige) handelingen, zowel fysiek als mentaal. Voorbeelden van fysieke handelingen zijn het overmatig wassen van de handen, het veelvuldig nalopen van sloten op deuren en het mijden van open ruimtes. Mentale handelingen zijn bijvoorbeeld het met grote regelmaat opzeggen van gebeden of het tellen van objecten. Al deze handelingen komen in feite voort uit een bepaald angstgevoel. “Op zich heeft ieder mens wel eens gedachten, die een bepaalde angst oproepen. Als je op het perron staat, heeft menig persoon zich gedacht hoe het zou zijn als je voor de naderende trein zou springen, of op een hoge toren het gevoel gekregen dat je de neiging kreeg om eens de sprong te wagen. Wij halen meestal onze schouders op over dergelijke gedachten, maar mensen met een obsessief compulsieve stoornis nemen ze serieus en nemen bijvoorbeeld afstand. Maar op deze manier nemen de angstgevoelens alleen maar toe, zodat je op het laatst bijna niet meer durft op een perron te staan of een toren op te klimmen. Dan spreken we van een obsessie” Er is sprake van een glijdende schaal van gezonde handelingen naar obsessieve handelingen. Het controleren of je alle deuren en ramen hebt dichtgedaan voordat je op vakantie gaat is een verstandige actie. Het dagelijks vier keer nalopen van dezelfde sloten wordt al wat ongezonder en dwangmatiger. In het geval van de trein is het jezelf confronteren met de angst de remedie om de angstgedachte in perspectief te plaatsen. Het is de kunst je bewust te worden van de gedachte, zonder dat je vermijdend gedrag gaat vertonen. Op een halve meter afstand van de perronrand gaan staan is eerder een gezonde reactie dan vermijdend gedrag. Maar wordt de angst groter vermijd je elk treinstation, dan kan het resultaat zijn dat je in de toekomst nooit meer met het openbaar vervoer reist. Er liggen veel stappen tussen de eerste gedachte en de daadwerkelijke actie. In het algemeen heeft 1 tot 2% van de bevolking last van obsessief compulsieve stoornissen, ongeacht opleiding of sekse. De eerste tekenen lijken zich in de periode van laat-adolescentie voor te doen, dus begin twintig, maar over het algemeen kennen obsessies een delay-time van 10 tot 15 jaar. Vooral door schaamte en schuldgevoelens kan het lang duren voordat mensen het erkennen en bereid zijn hulp te zoeken. In feite zijn de dwangmatige handelingen of gedachten een soort vicieuze cirkel, die de obsessie instandhoudt. Dit kan zeer ernstige gevolgen hebben in het dagelijks functioneren van mensen, waardoor bijvoorbeeld een studie moet worden beëindigd of mensen totaal geen sociale contacten meer hebben. “Een mooie beeldspraak om dit toe te lichten is een mop van Urbanus van Anus over een boer die elke dag op zijn akkers roze poeder aan het uitstrooien was. Toen een voorbijganger aan hem vroeg waarom hij al zijn akkers met roze poeder aan het bedekken was, zei de boer dat dat tegen de olifanten was. De man reageerde zeer verbaasd en riep uit dat er hier helemaal geen olifanten los rondliepen. Waarop de boer zei: “Allee, da’s goed poeier nie!?” Obsessies zijn te behandelen met medicatie en cognitieve therapie. Van alle personen reageert tweederde op de medicatie en hiervan heeft tweederde baat bij de behandeling. Een deel van de patiënten is dus niet tot nauwelijks medicamenteus te behandelen. De cognitieve therapie leert de mensen om de gedachten als natuurlijk te zien en niet té serieus te nemen. De mensen moeten hierbij door hun eigen angst heen om te ervaren dat de gedachte niet echt gebeurt en slechts een gedachte is. “Er is een associatie tussen perfectionisme en de stoornis, waardoor het soms moeilijker is om mensen te behandelen die vanuit zichzelf zeer perfectionistisch zijn. Uiteindelijk zal elke behandeling een bepaalde staat van alertheid als resultaat hebben, waarbij je jezelf blijft confronteren met de (natuurlijke) angstgevoelens en alert moet blijven op vermijdend gedrag. Dus als het vermoeden bestaat dat bepaalde handelingen eerder dwangmatig plaatsvinden dan vanuit een natuurlijk besef is het verstandig om hierover te spreken met je arts of vertrouwenspersoon. Hoe eerder je erbij bent met de behandeling, hoe beter de kansen op een goed resultaat.” De achterkant van het verlangendoor Judith Soons OIO Sociale Demografie Obsessies zijn verlangens; verlangens naar allerlei grote en kleine dingen. Het kan een verlangen zijn naar een betere samenleving, of een verspreiding van een religieuze overtuiging. Maar het kan ook een verlangen zijn naar schoonheid, aandacht of drank. Het verschil tussen obsessie en verlangen ligt mijns inziens dan ook niet in het object van het verlangen of de obsessie, maar meer in de sterkte van dat verlangen. Obsessies zijn verlangens die te ver worden doorgevoerd; wensen waar te veel aandacht op wordt gericht. De aandacht en tijd die mensen besteden aan hun obsessies gaat vaak niet alleen ten koste van hun eigen welzijn, maar schaadt ook andere belangrijke dingen in hun leven, soms ook andere mensen. Hierdoor zijn obsessies meestal niet maatschappelijk geaccepteerd. Tenzij een groot deel van de maatschappij erin meegaat, want mensen zien niet graag dat anderen geobsedeerd zijn door iets waar ze zelf geen deel aan (willen) hebben. Obsessies zijn daarom de achterkant van het verlangen; de kant die maar beter verborgen kan blijven. Waarom mensen geobsedeerd zijn door bepaalde zaken? Ondanks mijn studie psychologie zou ik hier niet direct een antwoord op kunnen geven. Het klinkt immers niet logisch: je stopt ergens veel tijd en moeite in, terwijl het lang niet altijd het gewenste resultaat oplevert, maar wel de mensen in je omgeving of je eigen toekomst kan schaden. Ik denk maar even aan de voor de hand liggende obsessies van anorexiapatiënten, alcoholisten en mensen met een dwangneurose. Een reden die ik me zou kunnen voorstellen waarom deze mensen doorslaan in hun obsessie en ook niet stoppen is dat ze eigenlijk een ander doel hebben. Anorexiapatiënten zijn niet begonnen met lijnen omdat ze graatmager en ziek willen worden, maar omdat ze zich geen raad wisten met hun gevoelens van onzekerheid. Een alcoholist wil niet iedere dag laveloos zijn, met alcohol op medeweggebruikers in gevaar brengen en ontslagen worden. Hij of zij wil gewoon de spanning, die is ontstaan door problemen op het werk of thuis, kwijtraken. In beide gevallen kunnen ze echter geen andere manier vinden dan deze manier. In het begin zal het ook zeker wel geholpen hebben, anders zouden ze er vast niet mee door zijn gegaan. De anorexiapatiënte kreeg misschien een goed gevoel over zichzelf als ze het volhield om niet dat stuk taart te nemen of om het eten daarna weer uit te braken. Misschien gaf de omgeving in het begin ook wel complimenten over het afgeslankte figuur. De alcoholist merkte misschien dat de problemen en de stress even naar de achtergrond verdwenen als hij een borrel nam. Dit soort positieve bevestiging werkt voortzetting van het gedrag natuurlijk in de hand. En als ze eenmaal begonnen zijn en gefixeerd raken op het krijgen van die bevestiging of dat positieve gevoel, kan het voor sommige mensen in bepaalde situaties moeilijk zijn om maat te houden. In het geval van anorexia bijvoorbeeld lijkt het lijnen een heel belangrijk middel om controle te hebben over het eigen leven, in een wereld waar ze verder geen controle over denken te hebben. Uit angst om de controle kwijt te raken, gaan ze door. Een obsessieve stoornis is dan het gevolg, met alle nare dingen van dien. De schade komt daarna pas, als het te laat is. Het verlangen, dat aan de obsessie ten grondslag ligt, wordt dan zeker niet meer bereikt. Maar hoe zit het dan met een beroemd kunstenaar, die de hele dag om zich heen kijkt om nieuwe ideeën op te doen? Hoe zit het met alle workaholics? Is hun verlangen of gedrevenheid dan ook een obsessie? Is het onwenselijk, zou je je af kunnen vragen. Ik denk dat het dat inderdaad kan worden, zodra je er zelf last van hebt of anderen er last van hebben. In het geval van de kunstenaar kan het echter ook iets moois opleveren: een schitterend kunstwerk. In het geval van een workaholic directeur kan de obsessie een goed lopende organisatie opleveren. Weinigen zullen klagen over deze dingen. Obsessies kunnen dus ook positief zijn, alhoewel ik betwijfel of diezelfde directeur daar nog zo over denkt als hij burn-out thuis zit of weggestuurd wordt door nietsontziende aandeelhouders. Bij één bepaalde verlangen zou ik wat langer stil willen staan: gelukkig worden. Dit is een verlangen dat door velen wordt gedeeld. Ik kan me herinneren dat op de basisschool van die vriendenboekjes rond gingen. De ene klasgenoot vroeg dan aan de ander om er wat in te schrijven. Een van de vragen die erin stond was: “Wat wil je later worden?” De meesten antwoordden toen al dat ze later gelukkig wilden worden. Dit verlangen is minstens zo sterk voor volwassenen: mensen willen gelukkig worden, moeten misschien wel gelukkig worden. Daarvoor worden allerlei trucs uit de kast gehaald die aan het geluk bijdragen: een betere economie, mooiere kleren, meer vrienden, een partner etc. Echter, geen van deze dingen is echt bepalend voor het levensgeluk, zeker niet voor mensen in de westerse wereld. Een salarisverhoging draagt bij aan het geluk, maar slechts op korte termijn. Zelfs een huwelijk, dat over het algemeen toch als belangrijke bron van geluk gezien wordt, lijkt op lange termijn aan positieve invloed in te boeten. Hierbij moet ik beroepshalve opmerken, dat over het algemeen getrouwden wel iets gelukkiger blijven dan singles. In dit kader zou ik een verhaal willen aanhalen dat ik eens gehoord of gelezen heb. Beeld je in: In een idyllisch baaitje komt een toerist aangelopen, op zoek naar een aansteker om zijn sigaret aan te steken (over obsessies gesproken). Even verderop zit een visser op een rand van een bootje in de zon te dutten. De toerist maakt de visser wakker en vraagt om een vuurtje. Zwijgend steekt de visser hem een aansteker toe. De toerist steekt zijn sigaret aan en begint een praatje. “Zo, lekker aan het uitrusten?” “Ja,” bromde de visser terug. “Veel gevangen vandaag?” De visser begreep dat hij niet onder een gesprek uitkwam en zette zijn hoed recht. “Ach, voldoende.” “Goh,” zei de toerist, “is dat nou hard werken, dat vissen?” De visser vertelde dat hij iedere ochtend bij het krieken van de dag uitvoer met zijn ietwat gammele bootje. Hij bleef op zee, tot hij genoeg had gevangen en ging dan naar huis terug. De toerist luisterde met verbazing. “Maar waarom vaart u dan ‘s middags niet nog een keer uit?” “Och,”zei de visser, “waarom zou ik?” “Nou, als u nu twee keer per dag zou uitvaren, zou u twee keer zoveel vangen. En als u dan alles verkoopt wat u over heeft, kunt u over een tijdje een nieuwe boot kopen. En met die nieuwe boot kunt u nog meer vangen en iemand in dienst nemen. Dan kunt u een opslagbedrijfje beginnen aan de kade, en uitbreiden en fuseren en en…”De toerist raakte flink op dreef en beschreef schitterende plannen aan de visser. “Stelt u zich eens voor! Daarmee zou u zoveel geld verdienen dat u zelf helemaal niet meer hoeft te werken. Dan kunt u gewoon lekker in het zonnetje gaan zitten en genieten van het uitzicht!”De toerist was helemaal buiten adem. De visser niet. “Ja,“ zei de visser, “dat deed ik toch al.” En hij zette zijn hoed weer schuin op zijn hoofd en zakte onderuit. De toerist streeft naar steeds meer geld, om zo de voorwaarden te scheppen om gelukkig te worden. Geld en het daarbij behorende geluk zijn voor hem een obsessie. Wellicht is het streven om gelukkig te worden in het algemeen een obsessie; het hele leven is er immers op gericht. Maar in tegenstelling tot andere obsessies is het een collectief, maatschappelijk verantwoorde obsessie en rust er dus geen taboe op. Wat zou er gebeuren als we dit verlangen los zouden laten? Als je kijkt hoe het de visser verging, lijkt het erop dat hij zijn geluk al heeft gevonden; hij ligt immers tevreden te dutten in de zon. Ik ga niet claimen te weten hoe mensen gelukkig moeten worden. Geluk is relatief. Maar soms lijkt het alsof dit doel verder weg raakt, als je probeert om het geluk af te dwingen en er steeds maar naar blijft streven. Door het loslaten van je obsessies kun je misschien wel die ene obsessie, die een verlangen geworden is, bevredigen. "Probeer eens niet gelukkig te worden, maar gelukkig te zijn." Citaat van de straat
De citaten van de straat werden opgetekend door Theo Koster 10 van 1 met Chris BremmersOp de avondschool, tijdens een discussie in de Nederlandse les over de vraag “Is toneel werkelijkheid?” merkte Chris Bremmers op dat de vraag volgens hem veeleer was: “Wat voor soort werkelijkheid is toneel? Hoe verhoudt de werkelijkheid van toneel zich tot de werkelijkheid van het dagelijks leven?”. De plek om met dit soort vragen bezig te zijn, vond hij in de filosofie, preciezer de fenomenologie, waar je “op zo’n manier vragen stelt bij een verschijnsel dat het wonderlijke en problematische ervan groter wordt en het zich maximaal kan manifesteren … een echt fenomeen wordt.” 1 Welk boek, muziekstuk of film zou je iedereen aanraden om te lezen, horen of zien? Het adagio uit het strijkkwintet in C van Schubert (D956). Het bijzondere van deze muziek is dat ze een individuele stemming, een “dit voel ik”, omzet in een “het voelt zo” en “zo is het met ons gesteld”. 2 Waarin zou je je nog verder willen verdiepen? Het verband tussen leven, literaire taal en wat filosofie daarmee kan Als fenomenologie die logos, die manier van spreken is waardoor een verschijnsel zich maximaal kan manifesteren, dan moeten kunst en literatuur en dus creativiteit daarbij een belangrijke rol spelen. 3 In welke omgeving kom je het best tot je recht? Een tamelijk vriendelijke, niet competitieve, geestige en beetje diepzinnige omgeving, met een hoog niveau, waar ik te horen krijg wat ik zelf niet kan bedenken en ook iets kan bijdragen. 4 Mijn leven heeft een wending genomen toen... Twee pijlers hebben mijn leven gevormd en doen dat nog steeds. Het eerste moment was toen ik ontdekte dat de vragen die mij bezighielden filosofische vragen waren. Daarmee ontdekte ik een kader om bezig te zijn met wat ik waardevol vind. Dat was meer een ontdekking bij verrassing van wat ik toch herkende. Het tweede moment was een echte wending toen ik mijn vrouw tegenkwam: dat was zó evident goed dat ik wist dat ik daar op in moest gaan. 5 Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt? Maak jezelf sterk. Houd vast aan wat je zelf echt belangrijk vindt en probeer daar goed in te worden zodat je dát naar voren kunt brengen. “Jezelf” is namelijk dat waar je het meest mee hebt: ga daar iets mee doen, zodat het op zijn beurt jou vormt. 6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU? Ik denk dat de katholieke identiteit marginaal is, maar dat die marginaliteit heel belangrijk is. Het uit zich in een bepaald soort aandacht, letten op bepaalde dingen. Ikzelf ben katholiek opgevoed en dat gaat in je vezels zitten: “Goed dat je er bent, kom erbij, en laten we er iets moois van maken” 7 Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft? Iets van die mooiheid, iets van de allure die ik op andere universiteiten wel eens aantref. 8 Gelovig, atheïst of iets anders? Iemand anders en iets anders vermoed ik. Dat wij iets hebben met een werkelijkheid... met iets dat ons overstijgt, zonder dat het van of voor ons is, vind ik nogal indrukwekkend. Voor mij is religiositeit iets dat je niet apart moet zetten of in een speciaal instituut cultiveren, maar wat thuishoort in het gewone leven. Van brood en wijn moet je geen curieuze ceremonie maken, het geheimzinnige is dat we dat kunnen delen in plaats van alleen maar voor onszelf te houden, zodat het van voedsel tot dat iets meer en zinvols wordt dat we ‘brood en wijn’ noemen. 9 De kerk ... ...dat zijn wij, voor zover we iets hebben met wat ons overtreft en toch intact laat en waar we op een zinnige manier mee om kunnen gaan. 10 Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema “Obsessies”? Teveel filosofie, te weinig leven, ook in de filosofie. In plaats van dat jij het bezit, bezit het jou.
Passage - overweging bij een gedichtOp de berg. (Bij Genesis 22, 1-19) Mijn vader stapelt stenen op een berg. Ik help hem mee. Hij heeft mij meegevraagd op deze vreemde reis. Veel zegt hij niet, over ons doel. Nog zwijgzamer dan anders. Mijn lijf doet pijn van onze lange klim. Het brood is op dat moeder voor ons bakte. Meegaf, voor onderweg. Wij hebben nog wat water voor de terugtocht. Als die er is. Ik voel de zware stenen in mijn handen. Als ik ze optil ben ik dubbel zwaar. De aarde trekt. Waarvoor? Voor wie is dit altaar, Vader? Dat is de vraag die in mijn hoofd blijft klinken. Vader? Ik noem je zo, maar nu ken ik je niet. Je ogen wijken als ik naar je kijk. Iets in me zegt me met je mee te gaan, tot je het woord vindt dat ons weer bevrijdt, Van deze zware stilte. God zal er wel voor zorgen, zeg je, als ik het vraag. Ik stapel stenen. Het wordt een groot altaar: meer voor een mens dan voor een bok of lam. Wat ben je toch van plan? Ik hoor je steunen bij het werk. Wat ben je oud al, Vader. Om je mond ligt bitterheid. Je ademt zwaar en traag. Het is genoeg nu, zeg je. Hoog genoeg. Je keert je naar mij toe en kijkt mij aan. Ik ken je ogen niet en zoek de god waarnaar je luistert. Ga liggen, zeg je en ik ben verbijsterd. En ook niet: alsof het raadsel van onze reis plotseling vorm krijgt. Je ogen wijken uit en je stem breekt. Mijn zoon, ga liggen, zeg je, en je pakt het koord. Nu weet ik dan waarom het zo lang moest zijn. Maar dit is moord! Voorbij je woorden roep ik om hulp. Niet meer bij jou. Nooit meer. Ik heb geen Vader meer. Mijn moeder is een leven ver. Ik voel de harde stenen aan mijn rug. Mijn schouderbladen, waar zo vaak jouw hand mij leidde, zijn weerloos bot. Als dit jouw God was, Vader, wil ik een andere God. De stilte tussen ons is nu te snijden. En ja, je hebt een mes, het mes gepakt. Mijn hart roept: Abraham. Dan hoor ik blaten. Ben ik dat? Op deze berg, van iedereen verlaten, geen kudde of geen herder komt hier grazen, of weiden: enkel steen en bramen. Maar ik hòòr blaten en de arm, geheven al, om kracht te zetten voor de stoot, zakt, ontmand, omlaag. De hand die op mijn schouder drukt, ontspant. Een man gaat door zijn knieën. Abraham! Huil je, vader? Een afgod breekt in je. Mijn oude vader huilt. Hij ligt geknield nu voor de stenenberg waarop ik lig gebonden. Het blatend dier houdt aan, roept om respijt. Laat los, je waanbeeld, vader. Zei je niet zelf: God zorgt? Ik ben niet kwaad. Schimmen van wrede goden trekken weg. Ik weet ervan, ‘t is niets. Hier leer je sterven. Iets, dat moeder beter kan dan jij. En nu begrijp ik beter wat ze zei, vòòr we vertrokken. Doe wat je vader zegt, en wees niet bang. Eén is groter dan hij. Gemma Pappot, 24 XI 2000 Hoe lang duurt het om een gedicht te schrijven? De Franse schrijfster Marguerite Yourcenar zegt in een interview dat ze tientallen jaren aan haar roman Het hermetisch Zwart gewerkt heeft; niet omdat ze zo lang bezig was met schrijven, maar omdat de ideeën over dat boek jaren en jaren in haar lagen te rijpen. Het schrijven van het gedicht Op de berg heeft me misschien een half uur of iets langer gekost. De tijd om stil te gaan zitten met het gevoel dat er iets opgeschreven wil worden, en dan de ervaring te hebben dat er uit dat schrijven een gedicht ontstaat. De woorden komen, stiltes worden spaties, strofen vormen zich vanzelf, er ontstaan rijmen of andere klankverschijnselen. En dan is het af. Het is goed denkbaar dat op die zondag waarop ik dit gedicht schreef in de kerk het verhaal van het offer van Abraham gelezen werd. Ik heb me niet eerder gerealiseerd dat het verhaal mij ook persoonlijk raakte. Jongste kind van zeven kinderen, jongste dochter van een streng katholieke vader (‘Die kinderen moesten er komen’ zei mijn moeder) die twee jaar na mijn geboorte, midden in de oorlog, overleed. Offers. Misschien trof me ook in het verhaal van Isaac, dat hij na dit drama wegtrekt, naar een vreemd land, niet gekend wil worden, en de vrouw met wie hij samenleeft voor zijn zuster laat doorgaan. Isaac is zijn wortels kwijt; de zoon die voor dat talrijke nageslacht zal moeten zorgen, leeft in een vrijwel complete breuk met het verleden. Als ik het verhaal van die vader en die zoon nu overlees, treffen me de parallellen. Ook Abraham doet Sarai voor zijn zuster doorgaan; ook hij breekt met zijn verleden. De inleving in de mogelijke gevoelens van de jongen Isaac in een deel van het verhaal waarin hij niet de hoofdpersoon is, doet denken aan wat er kan ontstaan bij bibliodrama. De deelnemers kiezen een personage uit, en gaan op diens – verbeelde – plaats staan, en daar uitdrukking geven aan wat er in hen omgaat. Tijdens een van de zomerdiensten kwamen wij, een handvol aanwezigen, met die werkwijze in aanraking; ditmaal bij het evangelieverhaal van de bloedvloeiende vrouw en de dochter van Jaïrus. Voor mij was het de eerste keer, en wat er ontstond deed me denken aan mijn ervaringen met de zogeheten familieopstellingen. (Onder die naam is deze therapievorm bekend, maar zij beperkt zich niet tot familie.) Bert Hellinger, de man die deze therapie ontwikkelde, zei eens over dit verhaal van het offer van Abraham: ‘hoe was het eigenlijk voor Sarai?’ Dat las ik pas later, toen ik voorafgaand gedicht al geschreven had. Ik voelde herkenning in zijn open en vrije benadering van dit verhaal, dat ons altijd als een voorbeeld van gehoorzaamheid aan Jahweh wordt voorgehouden. Gehoorzaamheid of obsessie? Later zag ik ook de ets van Rembrandt over dit offer; in het centrum ligt hij, de jongen, vastgebonden op een berg steen. Machteloos - kind dat zijn vader verliest. Boven de vader, die dreigend het mes heft, de engel die zijn hand tegenhoudt. Abraham is een en al verwarring. De laatste regels van het gedicht zijn bevrijdend. Gehoorzaamheid, of blinde eigenwaan, gevangen in een opdracht, zichtbaar gemaakt en vervolgens gebroken. Profeten worden soms voor gek gezet, en Abraham… we weten niet hoe hij van die berg is - afgedaald. Dat gat kan wellicht een ander voor ons dichten. Gemma Pappot Stream of consciousness (bewustzijnsstroom):Een directe weergave van een denkproces of innerlijke monoloog. Op het verzoek om als studentendecaan, en dus iemand die op een regelmatige basis contact heeft met studenten die in bijzondere situaties verkeren, iets aan papier toe te vertrouwen over “obsessies” reageerde ik vrij laconiek. Zo moeilijk kon dat toch niet zijn, want inderdaad krijg je als studentendecaan met vrijwel alle aspecten van geestelijk en lichamelijk welzijn te maken. Maar ja, dan blijkt opeens dat je eigenlijk helemaal geen voorbeelden kunt bedenken van geobsedeerde studenten, waarschijnlijk omdat die er heilig van overtuigd zijn dat ze het helemaal goed doen en daarbij hebben ze zo’n wijsneus van een studentendecaan helemaal niet nodig. Pas als het helemaal spaak dreigt te lopen komt zo iemand dan eens langs, maar dan is de obsessie meestal verworden tot de oorzaak van een ander probleem en dan ook letterlijk en figuurlijk tot voer voor psychologen. Nou moet ik zeggen dat ik bij het begrip obsessie ook weinig positiefs kan bedenken, maar misschien is dat iets persoonlijks. Ik voel me altijd ongemakkelijk bij wat ik maar ééndimensionale begrippen noem. Bij een obsessie zie ik meteen beelden van oogkleppen, niet meer open staan voor alles dat ‘afwijkt’, geen enkele flexibiliteit meer; het woordenboek spreekt immers niet voor niets van dwangvoorstelling. Daarenboven is het één van die woorden die tegenwoordig wel erg gemakkelijk in de mond worden genomen en is het begrip ook een beetje ‘uitgewoond’; al te snel wordt doelgericht-heid, eenkennigheid of wat dies meer zij gekwalificeerd als een obsessie. Het obsessieve van bepaald gedrag ligt naar mijn mening vooral in het feit dat iets ten koste van alles moet worden gerealiseerd. Vanuit dat min of meer medisch gedefinieerd kader redenerend heb ik dan ook de stellige indruk dat er zowel nu als in het verleden niet zoveel studenten zijn met een obsessie en voor zover ze een obsessie hebben dat veelal onderdeel van een veel groter probleem is. Wanneer ik in zijn algemeenheid dus volstrekt ongenuanceerd en willekeurig zou moeten aangeven welke veranderingen je in de gedragingen (obsessief of niet) van studenten in de laatste jaren ziet, dan blijf je inderdaad steken in clichés en algemeenheden. Desalniettemin wil ik een poging wagen. Met een zekere regelmaat kom je begrippen tegen als maatschappijkritisch, demonstraties, actiebereidheid en wat dies meer zij wanneer gesproken wordt over eerdere studentgeneraties. Eerlijk gezegd moet ik dan nogal eens denken aan de uitgever en ‘rassocialist’ Geert van Oorschot die een gloeiende hekel had aan al die ex-katholieken die opeens socialist waren geworden. In zijn optiek hadden ze het ene geloof voor het andere ingewisseld. Het schijnt mij eerder toe dat de verschillende generaties van studenten elkaar qua idealisme niet echt veel ontlopen, het grote verschil zit ‘em meer in de beleving, daar waar het in het verleden somtijds de vorm van een allesomvattende religie leek te hebben is het idealisme nu veel meer een onderdeel geworden van een breder verband en veel individueler. De traditionele scheidslijnen zijn meer en meer weggevallen en dat merkte en merk je ook aan studenten. Kon je vroeger aan iemands kleding en voorkomen reeds zien wat zijn achtergrond, politieke kleur en andere voorkeuren waren, is er nu inderdaad een veel individualistischer patroon ontstaan. Die rechtse bal blijkt opeens lid te zijn van Greenpeace en Amnesty International, koopt zijn kleding in een chique modezaak maar zijn ondergoed bij Zeeman, en die anarchist heeft zijn zwart lederen uniformjas + bijbehorende palestijnensjaal omgeruild voor kleding die hijzelf leuk en prettig vindt zitten, daarenboven rijdt hij opeens in een behoorlijke middenklasser in plaats van die oude ‘lelijke eend’ met anti-atoomenergiesticker. Overigens lijkt de nieuwe zakelijkheid van studenten wel mee te vallen, want ondanks het feit dat er jaren wordt gesleuteld aan de studiefinanciering lijken studenten zich daar relatief weinig van aan te trekken. De gemiddelde student doet er al sinds jaar en dag ongeveer even lang over om het afsluitend examen af te leggen alle maatregelen ten spijt. Dat geeft de burger weer moed aangezien men kennelijk nog steeds ook andere zaken belangrijk vindt dan alleen maar het snel en op tijd zijn papiertje halen, waarbij de meeste studenten zich kennelijk weinig gelegen laten aan iets onbenulligs als studiefinanciering. Mijn conclusie (en die is puur op mijn onderbuik gebaseerd) is dan dat studenten dus nog steeds geïnteresseerd en betrokken zijn bij andere zaken dan alleen hun studie waarbij natuurlijk niet valt te ontkennen dat het zelden puur altruïsme is dat tot dergelijk handelen aanzet. Niet alleen vindt de student in kwestie het leuk om zich ook met andere zaken bezig te houden maar dergelijke nevenactiviteiten doen het ook goed op een CV. Maar ook daarin verschilt volgens mij de huidige student weinig van zijn voorgangers. Wat mij tegenwoordig wel opvalt, om toch maar te eindigen met iets dat ik zelf als obsessief gedrag ervaar en dat zich overigens niet beperkt tot studenten, maar waar komt in godesnaam die vreemde notie vandaan dat iedereen op elk moment bereikbaar en dus ook beschikbaar moet zijn??? Niet alleen mobiele telefoons maar ook e-mail is daar debet aan. Het storende aan dit fenomeen is dat het gepaard gaat met een volstrekt onbegrip indien men zich niet aan dat dwingende regime wenst te onderwerpen. Voorlopig veroorloof ik mij nog deze luxe maar somtijds bekruipt mij het gevoel dat ik dat niet lang meer zal kunnen volhouden. Hans oproep Het thema van de volgende Proviand is ‘de massa.’ Denk aan de menigte bij een demonstratie of een concert, of aan de studentenmassa die op de universiteit rondloopt. Heb je hier ideeën, associaties of ervaringen bij, denk er dan eens over om voor 6 november een stukje te schrijven. Een persoonlijk verhaal is daarbij zeker zo welkom als een ‘expert opinion’! We zijn benieuwd of je wat te vertellen hebt, en duizend lezers met ons. |