8-2
Jrg 8 nr. 2: de massa - dec 2006
- Redactioneel - de massa
- Ik ben uniek, net als ieder ander - door Judith Soons
- De Macht van de Massa - door Jorrig Vogels
- Aantrekking en traagheid; twee kanten van massa - door Dr. Markus Travaille
- Massale uiting van emoties: zoektocht naar nieuwe bindingen? samenvattende bewerking naar het essay “voorbeelden & nabeelden” van dr. Joep de Hart, senior onderzoeker SCP - door Steven Teerenstra
- mensch, durf te sterven! - Johan Oltvoort
- Geloven: een balanceren tussen individualisme, massa en intimiteit - door Theo Koster o.p.
- Mijn tijd in Nijmegen - Over anonimiteit en jezelf vinden - door Judith Janssen
- Citaat van de Straat
- Weten, kunnen en zijn - Goed onderwijs is per definitie kleinschalig - door Edwin van Meerkerk
- Passage - Gemma Pappot, Karin vd Bosch en Anneclair Kramer
- Stream of consciousness - Daan
- 10 van 1 met Elianne Muller
Redactioneel
De massa
Kort nadat het thema voor dit nummer was vastgesteld, kreeg ik het boek Massa und Macht onder ogen; het in 1960 geschreven magnum opus van Elias Canetti, die enkele jaren later de Nobelprijs voor de literatuur in ontvangst mocht nemen. In meer dan 500 pagina’s analyseert hij met wetenschappelijke precisie, maar verbazend leesbaar, de massa. Hij heeft het over thema’s als religie, onderwijs, politiek, groepsdruk en individualiteit. En één ding wordt tijdens het lezen al snel duidelijk: die Nobelprijs is verdiend.
Een beetje beteuterd kijk ik naar de opzet voor dit nummer. We hebben twee artikelen over religie, bespreken onderwijs vanuit docent en student, denken na over politiek en hebben het over groepsdruk en individualiteit. Als ik vervolgens zie dat de titel van het eerste artikel De Macht van de Massa is, kan ik wel huilen. Proviand is dit keer niet meer dan een veredelde samenvatting van een boek. Ik probeer de moed er in te houden, maar realiseer me eigenlijk al lang dat wij als wat studentjes en een paar ‘experts’ niet op kunnen boksen tegen een Nobelprijswinnaar in de literatuur.
Maar dan begin ik de artikelen te lezen. Elias heeft het in zijn boek wel over religie, maar in Taizé is hij nooit geweest en ook over de Studentenkerk weet hij niet veel te melden. Hij noemt onderwijs, maar rept niet over het soort massaliteit van onderwijs dat soms op de RU voor komt en heeft ook geen verhalen uit zijn eigen studententijd bij te dragen. Een uitgebreide analyse van politiek komt in Massa und Macht voorbij, maar over onze Haagse politiek of over Pim Fortuyn wordt niet gesproken. En hoewel Elias veel wist over groepsdruk, zijn een aantal grote ontdekkingen die wij bespreken pas van na zijn tijd. En als er tenslotte iets onmogelijk in één boek - Nobelprijs of niet - gevat kan worden, dan is het wel individualiteit.
Proviand kan inderdaad niet “opboksen” tegen een Nobelprijswinnaar, en een Nobelprijs voor de literatuur zit er voorlopig niet in. Wij schrijven hier dan ook niet het verhaal van ‘de wereld’ en zeker niet het verhaal Elias Canetti, maar wel allemaal een stuk van ons eigen verhaal.
En dat is genoeg.
Leon Groenewegen
Ik ben uniek, net als ieder ander
door Judith Soons
OIO Sociale Demografie
“Mensen, mensen, wat een mensen!” riepen de mensen, toen ze zoveel mensen zagen staan. Dit is een kindermopje. Mensen, daar hebben we massa’s van. En al die mensen krijgen soms tegelijk het idee naar een bepaalde plek te gaan. Daar sta ik dan tussen. Wat gebeurt er dan?
Massa’s mensen, ze stuwen voor me uit. Ik loop in een lange, lange rij zonder einde het festivalterrein op. We lopen tussen de hekken door, die het podium moeten afgrenzen van het openbaar toegankelijke gedeelte. Aan het einde van het pad kom ik op een groot terrein, dat bezaaid is met mensen. Velen zitten op de grond, anderen staan te springen en te dringen bij een van de podia. Stromen mensen gaan van links naar rechts: van de muziek naar een hamburger, of van een broodje shoarma naar de muziek. De sfeer is goed. Sfeer ontstaat als je met zoveel mensen bij elkaar bent, alsof er vibraties van energie door de massa gaan. Ik voel me opgenomen tussen al die mensen, lekker anoniem.
Het is een prettig idee dat iedereen voor hetzelfde doel gekomen is naar dit terrein en dat we allemaal plezier hebben. We zijn met zijn allen samen, verbonden op een bepaalde manier, ook al kennen we elkaar niet. Ik stel me op tussen de andere mensen bij een groot podium, waar net een optreden begint. Ik ken de band niet. Het eerste nummer klinkt nog wat iel in de lucht, maar daarna komt een bekend nummer en beginnen de mensen om mij heen mee te zingen en te swingen. Heldhaftig doe ik ook een poging. Dan word ik ruw opzij geduwd door iemand die een bekende verderop heeft gezien. Kennelijk voelt niet iedereen die saamhorigheid zoals ik dat ervaar. Opeens voel ik me een beetje verloren in deze massa. Blijkbaar ben ik anders dan zij. Ik sta daar maar en heb het gevoel te dansen als een houten hark. Ik voel me ongemakkelijk door al die mensen die veel beter dansen dan ik en die zich wel durven te laten gaan, omdat zij mij kunnen beoordelen of veroordelen.
Andere situatie: ik loop op het strand. Het is een warme herfstavond en meer mensen hebben bedacht dat het lekker is om even de zee op te zoeken. De meeste mensen lopen aan de rand van de branding, velen ook hebben plaatsgenomen op terrasjes aan de boulevard. Ik loop er tussenin. Als ik mij ervoor openstel hoor ik aan alle kanten gelach en gepraat: een moeder die met haar zoontje een bal overgooit, een stelletje dat op het zand naar de zonsondergang kijkt, een groepje meiden dat samen wat is gaan drinken en vele anderen. Zoveel mensen die om mij heen léven. Ik voel me alleen. Tussen andere mensen kan ik me soms eenzamer voelen dan wanneer ik alleen ben. In het laatste geval word ik namelijk niet steeds met mijn neus op het feit gedrukt dat anderen wel samen zijn en ik niet.
Mensenmassa’s zijn gekke dingen. Het lijkt wel of ze mijn stemming versterken. Als ik vrolijk ben, word ik vrolijker en vice versa. De massa heeft invloed op mijn gedrag, zonder dat ze zich er bewust van is.
Er zijn verschillende massa’s. Naast de massa beschouwd als een waarneembare grote groep mensen die bijeenkomen met een zelfde doel, zoals in het eerste stukje beschreven, is er een massa als een fictieve groep mensen met overeenkomstige kenmerken en normen. Tussen mij en deze massa is er altijd een bepaald spanningsveld: soms ben ik een van hen, soms wil ik een van hen zijn en soms wil ik me er tegen afzetten.
Op de middelbare school wilde ik me er meestal tegen afzetten. Dus ik sloot me min of meer aan bij een groep blowende alto’s, die zich duidelijk afzonderden van de rest. Zij stonden zich erop voor zichzelf te zijn. Tot mijn grote verbazing zag ik in deze groep echter dezelfde sociale patronen als bij andere groepen. Ik kan me bijvoorbeeld herinneren dat een van hen op een dag een mondharpje gekocht had. Iedereen wilde het uitproberen. In de loop van de week kwamen echter steeds meer alto’s met zo’n mondharpje op school en verwierven daarmee een stukje bewondering en dus status. Mijn conclusie was snel getrokken: deze mensen wilden helemaal niet individueel zijn, in ieder geval niet binnen hun groep. Na deze teleurstellende ontdekking ben ik niet verder bevriend met hen geraakt.
Terugkomend op het spanningsveld: ik was trots op mijn eigenheid en de dingen die ik anders deed dan de anderen. Tegelijkertijd was ik bang om afgekeurd te worden en wilde ik er wel bij horen. Dit loste ik op door me er juist tegen af te zetten.
Inmiddels weet ik dat er geen groep mensen is die allemaal over één kam te scheren zijn. Een grijze massa is gewoon een groep onbekenden, waarvan je denkt dat je ze in grote lijnen kent, omdat ze een paar gemeenschappelijke kenmerken hebben. Wanneer je hen echter persoonlijk spreekt en hen vraagt naar wie ze zijn, blijken ze altijd anders en gecompliceerder in elkaar te zitten dan je van een simpele grijze muis zou verwachten. Iedereen heeft zijn eigen levensverhaal, zijn eigen goede en slechte punten.
Strikt bekeken kan ik zelf als grijze muis beschouwd worden, want ik gedraag me als een grijze muis. Ik poets iedere dag twee keer mijn tanden, zit van maandag tot vrijdag keurig om half negen op mijn werk, als ik thuis kom kook ik een gezonde, voedzame maaltijd en ik heb geen bezwaar tegen een burgerlijk leven. Mijn hobby’s zijn ook niet echt spectaculair: lezen, reizen, fotografie, dansen, films kijken. Deze zomer heb ik precies die route afgelegd in Azië die iedereen doet, samen met de andere toeristen in de bus. Zelfs de dingen waarin ik mij onderscheidde op de middelbare school waren niet bepaald wereldschokkend en ook niet erg onaangepast.
Maar ik vóel me geen grijze muis. Ik doe en denk dingen die niet iedereen doet en denkt. Volgens mij is er nog steeds een stukje van mij dat mensen niet begrijpen, dat is dat stukje eigenheid, wat ik nog steeds koester. In Azië heb ik bijvoorbeeld vier landen in ruim drie weken bekeken. De jurk die ik daar heb laten maken, heb ik zelf ontworpen en is voor een hofdansgala. Hofdansen is niet iets dat iedereen doet. Schrijven voor Proviand is ook niet iets dat heel veel mensen doen…
Toegegeven, misschien ben ik wel een beetje een grijze muis in de ogen van anderen die mij niet goed kennen. Ik wil me ook niet per se meer afzetten tegen de massa. Ik heb meer vertrouwen in wie ik ben en vind het minder belangrijk dat alle anderen mij goedkeuren. Daardoor is het ook niet erg om me aan te passen aan de normen, want ik kies de normen uit die bij mij passen.
Ondanks dat ik me meer conformeer aan de groep, ben ik meer mijzelf. Ik denk dat de som van de delen van mijn persoonlijkheid uniek is, in tegenstelling tot de meeste delen zelf. Ik ben nu meer deel van de groep. En wat blijkt: er zijn verschillen tussen mensen in die groep en ik kan met een flink aantal zelfs goed opschieten.
Evolutionair gezien is dat idee van je aanpassen aan de groep ook niet zo gek, want degenen die nageslacht verwekken, zijn ‘the fittest’. In onze maatschappij zijn dat de mensen die sociaal gezien geïntegreerd zijn en lijken op de rest, omdat zij de meeste kans hebben om een partner tegen te komen waarmee ze dit nageslacht kunnen verwekken. Ik zou dan ook kunnen vrezen voor een toename van mensen van het type Tros of Talpa, ware het niet dat deze vrees mijn eigen theorie omver zou werpen. Immers, ik heb net beweerd dat er geen homogene massa ís; het lijkt alleen zo. Hoe dan ook, mijn genen zullen blij zijn als ik lekker mee doe met de meute; dan hebben ze meer kans zich te vermenigvuldigen.
Bovendien: uniek is ook maar alleen. Als ik op Prinsjesdag tussen honderden andere individuen op de Gouden Koets wacht, alle hoofden gespannen dezelfde kant op om één korte glimp van Beatrix op te vangen, vertellen we elkaar enthousiast dat de koets in zicht is. Stel je voor dat ik de enige was die daar had gestaan en de koets was langs gekomen, met wie had ik dan mijn enthousiasme moeten delen? Deze gezelligheid is gewoon extra bovenop het gegeven dat ik het leuk vind om de koningin te zien.
Nee, laat mij maar uniek zijn, net als ieder ander.
De Macht van de Massa
Door Jorrig Vogels
student taalwetenschap aan de RU
In de collegezaal stelt de docent een vraag: Wie van jullie heeft er nog nóóit gehoord van Mutaga III Senyamwiza Mutamo? Niemand in de zaal steekt zijn hand op. Je hoort je buurman nog zeggen: O ja, de opvolger van Mwezi III Ndagushimiye. Je hebt geen flauw idee waar het over gaat, maar doe je toch maar net alsof je de beste man kent? ¹
De kans is groot dat het antwoord op bovenstaande vragen ja is. En anders moet je je eens de volgende situatie voorstellen. Je doet mee aan een mondelinge quiz met zeer eenvoudige meerkeuzevragen. Je tegenstanders zien er vrij intelligent uit. Toch geven ze op de meeste vragen een ander antwoord dan het antwoord waarvan jij zeker wist dat het het goede was. Ga je dan toch maar mee met het – tegenintuïtieve – antwoord van je tegenstanders?
Uit een soortgelijk experiment dat de psycholoog Solomon Asch in de jaren 50 heeft uitgevoerd ², waarbij hij de tegenstanders instrueerde op tweederde van de in totaal twaalf vragen allemaal het verkeerde antwoord te geven, bleek dat al zijn nietsvermoedende proefpersonen zich ongemakkelijk voelden om een afwijkend antwoord te geven. Van hen ging driekwart bij één of meer vragen daadwerkelijk mee met de rest. Opvallend was dat dit veel minder het geval was wanneer de antwoorden schriftelijk mochten worden ingediend.
Waarom zijn we zo volgzaam? Mensen zijn toch rationele wezens? We zijn toch individuen die voor zichzelf kunnen opkomen en onafhankelijk kunnen nadenken over wat het beste voor hen is? Misschien is dat zo, maar blijkbaar is er iets wat soms sterker is dan die rationaliteit. In Asch’ experiment wisten de meeste proefpersonen best wat het goede antwoord was. Als hun na afloop van het experiment werd gevraagd waarom ze dan toch het verkeerde antwoord gaven zeiden ze dat ze bang waren om raar gevonden te worden door de anderen.
Hoe zelfredzaam we ook zijn, mensen vinden het belangrijk om geaccepteerd te worden door de mensen om hen heen. Ze kunnen daardoor in een groep heel anders handelen dan wanneer ze alleen zijn. Een voorbeeld hiervan is wel eens op televisie te zien in de vorm van filmpjes met de verborgen camera: een acteur zakt in een drukke winkelstraat opeens in elkaar, maar er is geen enkele voorbijganger die er noemenswaardige aandacht aan schenkt. Zijn dit allemaal egoïsten, die zich op geen enkele manier om het welzijn van hun medemens bekommeren? Niet erg waarschijnlijk.
Het is de autoriteit van de massa die zich laat gelden: niemand doet iets, dus wie ben ik om die collectiviteit te doorbreken? De angst om buiten dat collectief te vallen is groter dan het vooruitzicht op de voldoening die het helpen van iemand anders je kan geven. Met z’n allen verkeerd handelen wordt zo als minder erg beschouwd dan als enige juist handelen met het risico buiten de boot te vallen.
Dit klinkt gevaarlijk. Het is eng om te bedenken wat er gebeurt als dit collectieve handelen extreme vormen aan gaat nemen. Stel dat iedereen bereid is om zijn gezond verstand en zelfs zijn principes en overtuigingen over boord te gooien om maar geaccepteerd te worden, dat iedereen iedereen achterna loopt en dat de hele bevolking als het ware met één mond spreekt. Kunnen er dan geen gevaarlijke, ongecontroleerde situaties ontstaan? Ik denk dat een groep mensen uit zichzelf niet zo snel naar het extreme gedreven wordt. Als we inderdaad één supercollectief zouden worden, dan zou dat hooguit betekenen dat middelmatigheid en continuïteit de norm worden. Er zitten misschien voordelen aan, zoals het verdwijnen van criminaliteit omdat dat niet sociaal acceptabel is, maar het betekent toch vooral stilstand en kleurloosheid.
Heel anders is het wanneer twee of meer groepen mensen tegen elkaar worden opgezet. In oorlogssituaties bijvoorbeeld kunnen twee groepen die voorheen helemaal niet zoveel van elkaar verschilden lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. In zo’n situatie worden wel de extremen opgezocht, om de verschillen met de andere groep zoveel mogelijk te benadrukken. Mensen blijken dan soms tot de gruwelijkste dingen in staat te zijn. Tegenover elkaar staande massa’s mensen ontstaan echter niet zomaar. Er moet meer aan de hand zijn dan alleen maar het aardig gevonden willen worden door de eigen groep. Er is een manipulator nodig die individuen kan indelen in kampen, die de andere groep aanwijst als ‘de vijand’, of ‘de idioten’. Zo wordt een wij-zij tegenstelling gecreëerd: je bent voor ons, of je hoort bij de vijand danwel de idioten. Je bent voor ons of voor de terroristen, je bent voor Bos of voor Balkenende. Iets er tussenin bestaat niet. Dit is een uitermate effectief middel om massa’s te creëren. Door de onzekerheid die inherent is aan de mens zullen mensen sneller geneigd zijn om één van beide kampen te kiezen.
Deze volgzaamheid is van oudsher vooral een overlevingsstrategie. Mensen zijn eigenlijk kuddedieren, en in een kudde is het belangrijk om bij de groep te blijven. Buiten de groep vallen betekent dat je een gemakkelijke prooi bent voor roofdieren. De beste manier om in de groep te blijven is het imiteren van het gedrag van de meerderheid. Dit vergroot de eensgezindheid van de groep en maakt de groep sterker en beter bestand tegen aanvallen van buitenaf. Bij sommige kuddedieren heeft de kudde een leider van wie het gedrag het meest gekopieerd wordt, maar net als bij mensen is een leider niet noodzakelijk om de kudde bijeen te houden. Sociale druk is meestal voldoende: afwijkend gedrag binnen de groep wordt niet op prijs gesteld, omdat het de eensgezindheid aantast en zo de veiligheid van alle groepsleden in gevaar brengt, in het bijzonder van degene die het afwijkende gedrag vertoont zelf.
Maar als we onszelf allemaal aan elkaar aanpassen om geaccepteerd te worden in de groep en zo onze eigen veiligheid te waarborgen, waarom zijn we dan niet allemaal hetzelfde? Stel dat in het voorbeeld van de vraag over meneer Mutaga er één andere student was die wel zijn of haar hand opstak ten teken dat hij of zij nog nooit van hem gehoord had. Zou je dan meer geneigd zijn om ook je hand op te steken? In het experiment van Asch bleken de proefpersonen veel minder vaak mee te gaan met de groep als ze een ‘bondgenoot’ hadden: iemand die, als enige, wel de goede antwoorden gaf.
Mensen voelen zich erg onzeker als ze in hun eentje tegenover een hele groep staan, maar voelen zich juist gesterkt in hun opvattingen wanneer ze door iemand worden bijgestaan.
Dit laatste zou ook kunnen verklaren waarom het scenario van een samenleving die wordt tot een eenheidsworst waarin de middelmaat de norm is en waaruit alle dynamiek is verdwenen niet, of ten minste niet helemaal, klopt met de werkelijkheid. Ondanks onze volgzaamheid, willen we toch een beetje uniek zijn. Dat willen we in zoverre dat we als zelfstandige individuen beschouwd worden, maar we willen ook weer niet zo uniek zijn dat we als zonderling bestempeld worden. Mensen die precies op die grens gaan zitten kunnen ervoor zorgen dat de algemene norm wat gaat verschuiven. Als andere mensen denken ‘hé wacht, zo kan het ook’ in plaats van ‘wat is dat voor rare fiep’, dan wordt de kans groter dat meer mensen zich zo gaan gedragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat zich een groepje afsplitst van de eenheidsworst, of dat er in de gehele groep een verandering optreedt in wat ‘normaal gedrag’ is.
De macht van de massa is groot, en ik denk dat massagedrag in ons mensen zit ingebouwd. Iedereen vertoont wel trekjes van kuddegedrag, in meer of mindere mate. Gelukkig zijn we ondanks dat niet allemaal hetzelfde, en gelukkig bestaan er ook mensen die het gebied tussen de collectiviteit en het zonderlingschap verkennen, al leidt dat laatste niet per definitie tot goede dingen. Ik heb waardering voor mensen die altijd en overal zichzelf kunnen zijn en die niet zo snel zwichten voor de macht van de massa. Mensen die niet klakkeloos gedrag of meningen van anderen overnemen, maar eerst zelf goed nadenken. Om zo onafhankelijk te kunnen denken en leven moet je echter stevig in je schoenen staan en redelijk wat durf en zelfvertrouwen hebben. Het gevaar bestaat namelijk dat je een buitenbeentje wordt. Aan de andere kant, als je het goed aanpakt kun je ook de trendsetter worden en zelf een hele massa achter je creëren.
¹ Mutaga III Senyamwiza Mutamo was koning van Burundi van 1739 tot 1767
(bron: http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_Kings_of_Burundi)
² Een beschrijving van het experiment van Asch is te lezen op http://www.age-of-the-sage.org/psychology/social/asch_conformity.html
Aantrekking en traagheid; twee kanten van massa
door Dr. Markus Travaille
medewerker R&D, Océ
Massa. Als natuurkundige denk ik dan meteen aan de twee eigenschappen van massa: traagheid en aantrekking. Massa is moeilijk in beweging te krijgen, dat kost energie (traagheid). Tevens kost het energie om een massa die in beweging is weer tot rust te brengen. Massa is ook aantrekking, in de natuurkunde via de zwaartekracht, in het gewone leven doordat je je één voelt met een groter geheel.
Tijdens mijn studententijd ben ik een aantal keren in aanraking geweest met het fenomeen massa, in het bijzonder in de oecumenische gemeenschap van Taizé (Frankrijk). Ik heb daar een paar vakanties doorgebracht, waarvan eenmaal gedurende 8 weken. Het aspect van massa wat mij daar zeer beviel was het feit dat ik samen met nog 5000 jongeren op zoek was naar de betekenis van geloof in mijn leven. Op dat moment was dat voor mij een zeer actueel thema en ik was positief verrast over het feit dat ik blijkbaar niet alleen was. Ik voelde me opgenomen in de massa en dat was een fijne ervaring. Ik ervoer de aantrekkingskracht van het geheel. Aan de andere kant was de massa ook een last, een gewicht waarmee ik te maken kreeg toen de eerste euforie voorbij was. Dit aspect van de massa kwam voornamelijk naar voren in de zomer dat ik 8 weken in Taizé verbleef. De massa kwam en ging en werd voor mij een abstract geruis dat me eigenlijk alleen maar stoorde. De massa gaat op dat moment dan zijn eigen gang en het is moeilijk om als individu bij jezelf te komen. Het kost energie om je dan weer los te maken van de massa. Om echter bij mezelf te komen was het nodig dat toch te doen.
Toen werd het me ook duidelijk dat het voor de broeders van Taizé dan ook een permanente opgaaf is om enerzijds de massa te gebruiken om iets positiefs in mensen te bereiken en anderzijds als religieus levende monnik toch bij jezelf te blijven. Achteraf bezien kan ik daar alleen maar heel veel bewondering voor uitspreken. Het is namelijk wel die individuele bezieling die uiteindelijk de positieve energie doet stromen in de massa.
Een soortgelijke ervaring met massa ken ik ook uit mijn huidige werksituatie. Het is niet altijd gemakkelijk om in een groot bedrijf je eigen koers te volgen. Er zijn allerlei impliciete normen en waarden die je omgeving je oplegt. Als je als individu achter die normen en waarden staat dan voel je je sterk. Je voelt je één met de groep. Dat werkt fijn, maar het kan ertoe leiden dat de groep voor jou beslissingen gaat nemen, waardoor je verder van jezelf af komt te staan. Vooral als je een druk voelt om erbij te willen blijven horen. Het is niet gemakkelijk om dat proces te beïnvloeden.
Het kost dus echt energie om steeds maar weer bij jezelf te komen en jezelf te dwingen om de vraag te stellen: “Wat vind ik hier nu zelf van?” Een les die ik uit mijn ervaringen uit Taizé en mijn werk heb geleerd is dat het erg belangrijk is om bij je eigen “energiebronnen” te komen. Dan kun je je onafhankelijk van de massa opstellen en zelf energie genereren om de koers van de massa te beïnvloeden. De balans die je dan moet vinden ligt tussen het onafhankelijk, maar toch verbonden, en het volledig losgeraakt zijn. Dat laatste is namelijk heel eenzaam.
Hoe kom ik dan bij mijn eigen energiebronnen? Dat is een lastige vraag. Eigenlijk is dat net zo als “gelukkig zijn”. Als je het bent dan weet je het, maar je weet niet precies waarom dat zo is. In mijn geval heeft mijn energie in ieder geval te maken met mijn gevoel van onafhankelijkheid en het feit dat ik iets kan betekenen voor een ander. Op het moment dat ik me sterk afhankelijk voel, of maak, dan raak ik snel mijn energie kwijt. Een truc die ik vaak toe pas is de afhankelijkheid expliciet benoemen. Als ik dat, bijvoorbeeld naar mijn collegae, doe dan merk ik dat het benoemen op zich ervoor zorgt dat ik minder afhankelijk van hen word. Mijn energie hangt ook af van het feit dat ik iets voor anderen kan beteken. Dat zit hem met name in het versterken van de energie van een ander. Als ik merk dat iemand anders positieve energie uitstraalt, ben ik geneigd die energie te versterken. Daarmee help ik de ander en tegelijkertijd ook mezelf.
Het is dus voor mij zaak om energie te putten uit gezamenlijkheid (massa), maar tegelijkertijd bij mezelf te blijven zodat ik vanuit mijn eigen kracht de ander (massa) kan beïnvloeden. Deze balans zal ik gedurende heel mijn leven moeten opzoeken, maar ik haal er veel plezier uit.
Het bijzondere aan massa, in de natuurkunde, maar ook in het dagelijkse leven, is dus dat het twee kanten heeft. Een positieve, energie opwekkende en aantrekkelijke kant, maar ook een trage, energie kostende en moeilijk van los te komen kant. Juist in deze tegenstelling zit de uitdaging. Voor mij een positieve uitdaging die het leven interessant en de moeite waard maakt.
Massale uiting van emoties: zoektocht naar nieuwe bindingen?
samenvattende bewerking naar het essay “voorbeelden & nabeelden” van dr. Joep de Hart, senior onderzoeker SCP
door Steven Teerenstra
Maandag 6 mei 2002, even na zessen: de eerste politieke moord in Nederland is een feit en leidt tot honderdduizenden reacties op internet, condoleance registers en spontane herdenkingen van Fortuyn op straat. Bij de begrafenis op 10 mei staan tienduizenden rouwenden langs de weg en nog eens zo’n 150.000 bezoeken zijn tijdelijk graf in Nederland.
Maandag 27 september 2004: zo’n 40.000 tot 50.000 mensen betuigen in de Arena de laatste eer aan Hazes en nog eens 8,1 miljoen kijkers doen dit thuis voor de buis.
Deze gebeurtenissen roepen vragen op zoals: Wat is hier aan de hand? Is hier sprake van bijzondere maatschappelijke gebeurtenissen? En: duiden deze gebeurtenissen op een zoektocht naar nieuwe bindingen?
Dit zijn ook precies de vragen die dr. Joep de Hart in zijn essay “Voorbeelden en nabeelden” centraal stelt. Door historische gebeurtenissen te vergelijken (Pim Fortuyn, de “at your service” politicus, met Domela Nieuwenhuis, de “Us Ferlosser” van de Friese veenarbeiders; André Hazes, de vertolker van “levenspop” met Johnny Jordaan, de parel van de Jordaan) ontdekt De Hart wat oud en wat nieuw is en dat beschrijft hij zo lekker leesbaar dat je haast vergeet over wat een serieus onderwerp het hier eigenlijk gaat.
Hieronder beperk ik me tot een samenvatting, voornamelijk in de woorden van De Hart zelf, van wat hij over die nieuwe bindingen te melden heeft.
Volgens de socioloog Cas Wouters heeft iedere mens verbondenheid nodig met een gemeenschap die verder gaat dan de eigen kring. “Door het afnemen van de sociale cohesie hebben mensen weer behoefte aan nieuwe vormen van collectiviteit, al is het slechts eenmalig en heftig.”
Over het waarom van ‘nieuwe bindingen’ meent de cultuurpsycholoog Van der Lans: “Ontzuiling en individualisering wordt gecompenseerd door een gevoel van verbondenheid dat ons in het normale leven ontnomen is. […] De vrijblijvendheid van een lidmaatschap van bijvoorbeeld het hossende Oranjelegioen is daarom ideaal: het duurt maar een maand.”
Het hoeft niet allemaal zo vluchtig. Naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede (13 mei 2000) constateert Schuyt dat dergelijke catastrofes een prikkel vormen voor interculturele verbroedering, onderlinge solidariteit en daadwerkelijke informele hulpverlening. Op momenten dat zij nodig is, blijkt de saamhorigheid er ook te zijn – en niet alleen bij voetbalwedstrijden.
Na verloop van tijd plegen zulke gemeenschapsgevoelens wel weer weg te ebben, maar een dergelijke stand-by solidariteit is een waardevol gegeven. Bij catastrofes is ook sprake van een ‘Scrooge-effect’. Als mensen geconfronteerd worden met de eindigheid van hun bestaan blijken ze eerder geneigd tot hulpbetoon en pro-sociale houdingen, zo blijkt uit experimenteel onderzoek.
Tijdbestedingonderzoeken laten zien dat mensen minder met hun buren praten dan pakweg vijftig jaar geleden, maar dat betekent niet dat het einde van de sociale cohesie nabij is; kijk maar naar de spontane tochten in reactie op zinloos geweld of het nationale saamhorigheidsgevoel bij inzamelingsacties als destijds ‘Open het Dorp’ en – recenter – naar aanleiding van de verwoestingen door de tsunami.
Collectief ervaren en theatraal vormgegeven geschoktheid, angst, verdriet, ergernis of opgetogenheid, dient wellicht als compensatie voor een teloorgang van de sociale cohesie in veel sectoren van de hedendaagse samenleving. Volgens een eerdere publicatie van De Hart zijn menselijke relaties, individueel zelfvertrouwen en collectieve wereldbeelden met elkaar verbonden en compenseren mensen een bedreiging van één van de componenten van dit zekerheidssysteem (van bijvoorbeeld een positief zelfbeeld) door de andere te mobiliseren (culturele waarden of intermenselijke verbondenheid). Vergelijkbaar met de invloedrijke terror management theory, waar wordt gesteld dat mensen steun bij gelijkgestemden zoeken, pro-sociaal gedrag vertonen en sterker geneigd zijn in vijandbeelden te redeneren wanneer hun besef van de dood wordt geactualiseerd.
Collectief ervaren emoties zijn vaak hevig maar ook kortstondig en vormen zelden de basis voor een even massaal voortgezette traditie. Nadat de laatste maten van het You’ll never walk alone weggestorven zijn, gaat men weer over tot de orde van de dag. De belangstelling viel tegen bij de herdenking van prinses Diana, een jaar na haar fatale auto-ongeluk, en bij de herbegrafenis van Fortuyn. Dat geldt ook voor de kijkcijfers van de zesdelige documentairereeks ‘Namens André’, waarin de Tros vanaf 14 augustus 2005 Hazes’ weduwe Rachel volgde in haar inspanningen om de laatste wensen van haar echtgenoot in vervulling te laten gaan.
Kortom, de sociale cohesie gaat meestal niet verder dan weak ties met een vrijblijvend karakter, die zich niet veel langer manifesteren dan de duur van het toernooi, de begrafenis of het festijn waardoor ze zijn opgeroepen. Maar toch: er mag dan wel geen sprake zijn van ingrijpende of langdurig effecten, ze kunnen wel gevoed worden door een soort crisisgevoel en onbehagen in de cultuur dat sinds langere tijd aanwezig was. Ook blijven ze bij het verstrijken van de tijd vaak wel, zij het diffuus, aanwezig in de maatschappij.
Waar het gaat om ‘nieuwe bindingen’ lijken enkele algemenere verschuivingen relevant.
Van honkvaste gelovigen naar spirituele nomaden:
De (vaak levenslange) groepsidentiteit en groepsloyaliteit verschuift naar een believing without belonging. De belangstelling voor bepaalde onderwerpen is niet verdwenen: immers de leegloop van kerken is niet gepaard gegaan met een aanwas bij organisaties zoals het Humanistisch Verbond of van het percentage dat zich atheïst noemt. Men wil er alleen niet op vastgeschroefd worden.
Illustratief daarvoor is dat kerken voor een groot en alsmaar groeiend deel van de bevolking steeds meer fungeren als een soort openbare nutsbedrijven: niet bedoeld om je activiteiten voortdurend op af te stemmen, maar om er gebruik van te maken als dat nodig is, bij biografische overgangsmomenten, nationale gebeurtenissen of collectieve rouwverwerking. Er is minder externe dwang en meer spiritueel zoekgedrag gekomen. Nederlanders staan massaal vanuit een levensbeschouwelijke patchwork-identiteit in het leven. Initiatieven worden vaker genomen vanuit een besef van eigen verantwoordelijkheid voor wat mensen aan het hart gaat en men doet dit met inzet van de eigen persoonlijkheid (die men dan ook erkend en gewaardeerd wil zien!). De binding met organisaties vertoont steeds vaker de trekken van een lat-relatie; organisaties zelf doen aan als een soort participatiebureaus. Leefstijl is daarbij vaak een motivatie voor participatie. Via donateurschap van organisaties met een hoge symboolwaarde, zoals Amnesty International en Greenpeace, drukken mensen uit waar ze bij willen horen en zich mee identificeren, wat ze nastreven of graag anders zouden zien.
Van clubhuis naar gironummer
Veel van de huidige organisaties op het middenveld stammen uit een denkwereld waarin de organisatie of groep als primair gold en de persoon op de tweede plaats kwam. Men was allereerst gereformeerd of katholiek, vervolgens ook nog Nederlander. Media en opinion leaders uit eigen stal leverden de ogen en oren waarmee de omringende samenleving werd waargenomen en zo werd iedereen binnen de eigen groep gehouden. Dat past allemaal minder in de huidige tijd. Traditionele maatschappelijke verbanden (dorp, buurt, klasse, kerk) hebben veel van hun dwingende karakter verloren en mensen nemen steeds meer zichzelf als uitgangspunt van denken en handelen. Daarmee is echter niet gezegd dat individualisering een gemeenschappelijk streven, groepsbewustzijn, gemeenschapsvorming of collectieve beleving uitsluit. Veel ideële organisaties floreren en er blijft behoefte aan gezamenlijk identificatie bij rampen en herdenkingen, rondom het koningshuis, naar aanleiding van sportevenementen etc. Mensen herkennen elkaar ook in het belang dat zij aan individualiteit hechten en zijn bereid zich daar samen sterk voor te maken.
Een individualiserende samenleving is dus niet per se een egocentrische samenleving. Wel gaat de individualisering gepaard met het verdwijnen van emancipatoire motieven als basis om zich te organiseren. Immers, de sociale bewegingen uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw waren, net als de organisaties die vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw onder de paraplu van de verzuiling ontstonden, gericht op emancipatie van bevolkingsgroepen: gereformeerde kleine luyden, katholieken, arbeiders, boeren, vrouwen, homoseksuelen. Die emancipatie is nu niet meer zo hard nodig en de band met organisaties is nu functioneler en anoniemer. Organisaties leveren de middelen waarmee men zelf of met andere geïnteresseerden aan de slag gaat; kleinschalig, maar daarom nog niet minder gemotiveerd.
Doe het zelf
Cultuur fungeert steeds minder als een totaalpakket (van denkbeelden, normen, waarden, gewoonten, handelingen, omgangsvormen), waarmee je al vroeg, binnen de veilige omslotenheid van een vaststaande groep, bekend wordt gemaakt en dat je na verloop van tijd als een welgevulde ransel meeneemt op je verdere levensweg.
Steeds meer wordt cultuur gezien als een los-vaste verzameling van modules en brokstukken, die je al naargelang de behoefte van het moment en je levensfase aanspreekt: een open project waarbij je zelf aan de slag gaat en dat vorm krijgt vanuit de uiteenlopende identiteiten en voortdurende rolwisselingen die het moderne leven met zich meebrengt. De “ingenieur” – ter zake kundig, en gericht voorbereid en opgeleid – wordt afgelost door de “doe-het-zelver”: in het bedrijfsleven, in de politiek, in de vormgeving van het dagelijks leven en ook op het maatschappelijke middenveld. Hij redeneert niet deductief, maar hij handelt inductief, vanuit wat hij aantreft in zijn omgeving en in zijn directe reactie daarop, gekleurd door zijn persoonlijke beleving en met gebruik van wat hij op zijn levensweg aan inzichten heeft verzameld. Daarbij plaatst hij veelal oude dingen in een nieuwe context en combineert hij zaken die traditioneel tot heel verschillende contexten gerekend worden.
Van plaatsbewijs naar cyberspace
Oude plaatsen van het informele publieke leven buiten gezin en werkkring, waar mensen elkaar ontmoetten, samen ontspanden en de dagelijkse gebeurtenissen doornamen, ondervinden vooral bij de jongste generatie flinke concurrentie van virtuele contacten in cyberspace en dat zal zeker niet minder worden. De belangrijke rol van het internet bij de gezamenlijke emoties rond de dood van Fortuyn en Hazes vormt een voorbeeld van de ‘virtualisering’ van sociale relaties. Vergeleken met de oude massamedia is die communicatie veel meer gekenmerkt door gelijkwaardigheid en bottom-up initiatieven. Grote aantallen mensen met een zeer diverse achtergrond die elkaar anders nooit zouden hebben ontmoet, komen met elkaar in contact. Er is sprake van weak ties die van groot belang zijn voor de verspreiding van ideeën en het samenbrengen van onderling sterk verschillende mensen.
Naast de informatieverschaffing biedt internet een mobilisatiemedium en marktplaats van nieuwe participatievormen: van email-lobbying bij volksvertegenwoordigers en bestuurders, het mobiliseren van activisten of leden, advocacy- en lobbygroepen, deelnemen aan online-discussies, steun betuigen via elektronische petities, het inzamelen van geld en rekruteren van supporters, tot het communiceren van standpunten naar publiek en de media.
Zoals De Hart zelf formuleert tot besluit van zijn essay:
“Het stellen van een gedetailleerde diagnose over de sociale cohesie van onze tijd aan de hand van een paar tamelijk willekeurige routes door de moderne Nederlandse geschiedenis heeft iets weg van een poging tot uitvoering van een Mahlersymfonie op een mondharmonica.” Finale conclusies t.a.v. de vraag naar nieuwe bindingen worden in De Harts essay niet gegeven (daarvoor wordt nog onderzoek gedaan), maar het geluid van De Harts mondharmonica is meer dan leesbaar, zoals de bovenstaande proeve hopelijk weergeeft.
Joep de Hart. Voorbeelden en nabeelden Historische vergelijkingen naar aanleiding van de dood van Fortuyn en Hazes. Deelstudie in het kader van het project Het ongekende Nederland. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, december 2005. ISBN 9037702481
mensch, durf te sterven!
toen het volk die ochtend door de suburb liep
slalommend langs de kak van hun uitgelaten schijtebak
verschenen plots op de randen van hun vinexdak
kleiduiven met vogelgriep
pas op voor alles waarin klei zit
het virus muteert waar je bij zit
een viroloog wist het zeker: de gevreesde pandemie was gekomen
de media werden gek en hingen aan zijn lippen
papegaaiden elk detail als koppen zonder kippen
wereldwijde woordenstromen
pas op voor alles waarin ei zit
straks komt er een X die zo in je Y zit
iedereen werd bang, men doodde zijn parkieten
struikgewas werd platgebrand, bomen werden gerooid
vogelhuisjes omgegooid of vol giftig zaad gestrooid
en wie ze vliegen zag mocht schieten
pas op voor alles waarin zaad zit
het is een beginsel dat boordevol kwaad zit
toen de laatste dooie mus feestelijk in de destructor glee
en de deskundigen eens goed naar de ontvogelde wereld keken
bleek het infectiegevaar nog steeds niet geweken
varkenspest! myxomatose! AIDS! hepatitis! BSE!
pas op voor alles waarin bloed zit
hoe lang weet je al dat het niet goed zit?
zo begon het preventieve ruimen op heel onze planeet
zo massaal en grondig dat ik alleen nog leef
verscholen in deze woorden - ik schreef, dus ik bleef -
ach had ik maar gewaarschuwd voor wat ik nu weet:
leef met alle kleiduiven, soms heel, soms in scherven
bij wie te bang is voor het einde, begint het leven te bederven
mensch, durf te sterven!
Johan Oltvoort
Geloven: een balanceren tussen individualisme, massa en intimiteit
door Theo Koster o.p.
Kerkelijke mensen reageren soms op de constatering dat de kerken leeglopen met de opmerking: toch zitten er op zondagmorgen meer mensen in de kerk dan in de middag op de tribunes bij het voetbal. Meer nog dan voetbal, is religie een gebeuren van de massa, voor oude én voor jonge mensen. Jongeren ontbreken veelal in kerkelijke vieringen, maar zijn massaal aanwezig bij religieuze happenings als de Wereld Jongerendagen, EO-jongerendagen en op plekken als Taizé. In contrast hiermee staat dat geloven, een toegespitste vorm van religie, in onze samenleving gezien wordt als iets individueels, ja zelfs intiems. Hoe valt dit te rijmen?
Religie komt van een Latijns werkwoord dat ‘verbinden’ betekent. Tussen mensen bestaan talloze verbindingen van uiteenlopende aard: bloedbanden, vriendschappelijke en zakelijke verbanden, lots- en bondgenootschappen. Mensen delen de wereld die zij bewonen en worden samen omgeven door de kosmos. De ervaring verbonden te zijn met mensen om je heen in en door iets dat, of iemand die, jou te boven gaat, jou draagt en verbindt met al die andere mensen, maakt je tot een religieus mens. Religie is wezenlijk ‘iets met anderen’. Concrete manifestaties hiervan, vieringen met grote aantallen deelnemers, roepen tot op de dag van vandaag de associatie ‘massaal’ op.
Geloven wordt makkelijk in verband gebracht met dogma’s, leerstelligheid, denken dat iets zus of zo is. Daarmee kom je niet bij de kern van dit woord. Geloven heeft ten diepste van doen met ‘liefde’ en ‘vertrouwen’; het woordenboek Van Dale bevestigt dit. Geloven doe ik niet in iets. ‘Geloven in’ is als vertrouwensdaad voorbehouden aan God en/of aan concrete mensen. In mijn vertrouwen sta ik en zet ik mijzelf op het spel. Dat ervaar je sterk, wanneer dit vertrouwen beschaamd wordt; dan ga je onderuit. Geloven als vertrouwensdaad is persoonlijk van aard, en heeft iets intiems: je loopt er niet mee te koop.
Als ik bij mezelf ben, merk ik dat ik opgenomen ben en deel uitmaak van een groter geheel. Er zijn momenten, waarop ik me dat scherp bewust ben. Wat ik dan voel laat zich duiden met woorden als vitaliteit, verwondering, warmte, kracht, dankbaarheid. Het zijn kostbare, niet af te dwingen noch dagelijkse momenten. Dagelijks is wel de ervaring dat ik, teruggeworpen op mijzelf, niet alleen sta. Ik ben weliswaar een zelfstandig individu dat gezien mijn lengte letterlijk boven ‘de massa’ uitsteekt, maar daarmee nog geen individualist. In mijn eigenheid wil ik me niet verstoppen.
Kan een mens zichzelf verstoppen? Een kind kan dit niet. Als het zichzelf verstopt, in het bekende spelletje ‘verstoppertje spelen’, is het juist de bedoeling dat het gezocht en gevonden wordt. Een kind valt nog helemaal samen met zichzelf. Voor een volwassene geldt dit niet. Ervaringen als ‘ik ben mijzelf kwijt’ of ‘ik ben mezelf voorbij gelopen’ zijn ons vertrouwd. Aldus uitgesproken klinkt erin door, dat dit soort ervaringen negatief beleefd worden. Veelal blijven deze ervaringen onuitgesproken en zijn we het ons zelfs niet bewust, wanneer we maar deels of helemaal niet aanwezig zijn. Voorbeelden hiervan: het ‘met de gedachten er niet bij zijn’, het ‘met je hoofd in de wolken lopen’, de veelheid aan maskers die je op kunt zetten, het opgaan in zorgen en piekeren. Volwassenen kunnen inderdaad zichzelf verstoppen, maar gelukkig worden zij daarvan niet.
De kracht van Taizé en van de Wereld Jongeren-dagen, me beperkend tot twee massagebeurtenissen die ik van nabij ken, is dat massaliteit samengaat met intimiteit. In deze massaliteit ga ik niet ten onder, integendeel: ik kom dieper bij mijn eigen wortels en krijg woorden, beelden, vormen aangereikt waarin de vluchtigheid van deze bijzondere ervaring condenseert in verhalen. Deze verhalen kan ik vervolgens verder vertellen, mij herinneren in andere omstandigheden, zodat ik er opnieuw vertrouwen of kracht uit kan putten. De kracht van Taizé, waar ik in mijn studententijd kwam, ervaar ik opnieuw, als ik -nu als pastor- de kans krijg de maandelijkse viering op de Erasmuslaan mee te maken. Niet zelden word ik er diep geraakt, zoals me dat ook kan gebeuren in een meditatieve stilte met een groep studenten. Het pure, zuivere, intieme dat ik ervaar maakt me ook ontvankelijk voor God, en dit verbaast me niet. Die zich aan Mozes bekend maakte met de naam IK ZAL ER ZIJN zal zich ook door mij makkelijker laten ervaren, wanneer ikzelf niet enkel met mijn verstand of met mijn lijf maar geheel en al aanwezig ben.
Kerk, religie, geloven, spiritualiteit, zijn woorden die in de Studentenkerk regelmatig vallen. Het gros van de studenten heeft moeite met deze woorden of haalt er de schouders bij op, heeft of kan er niets mee. Toch groeit al jaren het aantal studenten dat aan activiteiten meedoet gestaag. We stuiten hier op een merkwaardige paradox. Precies als kerk hebben we studenten te bieden waar onder hen vraag naar en behoefte aan is, maar we mogen het niet te nadrukkelijk als zodanig benoemen. In de Studentenkerk op de Erasmuslaan word je opgemerkt en ben je welkom zoals je bent. Onder studenten leeft volop vraag naar gezien en serieus genomen worden, behoefte aan gezocht en gevonden worden, verlangen naar herkenning, verbanden, inzicht. En dit is tegelijk een rode draad in wat de Studentenkerk juist als kerk te bieden heeft.
De activiteiten van de Studentenkerk zijn aantrekkelijk o.a. omdat ze persoonlijk van aard zijn, en tegelijk het individuele overstijgen.
Ofschoon de Studentenkerk groeit en mede om die reden binnenkort in een groter gebouw haar vleugels uitslaat zal deze kerk geen massa- gebeuren worden. De Studentenkerk mag niet aantrekkelijk worden vanwege het aantal studenten dat aan haar activiteiten deelneemt. Aantrekkingskracht ontleent zij aan hetgeen zij studenten en anderen te bieden heeft. Maar dit dient dan wel opgemerkt te worden. Posters, folders, de pastores als beroepskrachten, hun netwerken spelen een rol bij het opgemerkt worden. Het is een ondergeschikte rol, zo blijkt uit de dagelijkse praktijk. De hoofdrol hierin spelen studenten zelf, die aan activiteiten meededen of voor een concreet aanbod warmlopen. Zij maken in groeiende mate het aanbod van de Studentenkerk op de campus zichtbaar en toegankelijk.
Verdere groei mag er niet toe leiden, dat de Studentenkerk als organisatie of instituut centraal komt te staan, een happening wordt. Als kerk is de Studentenkerk slechts een kader, maar wel een kader dat ik niet missen kan. Dit kader schept de ruimte, waarbinnen ik mezelf terug vind en niet verloren loop. Binnen dit kader ontdekken mensen in en aan elkaar schepsel te zijn, een geschenk met andere woorden. Binnen dit kader krijgt het mysterieuze, dat zo vaak met ‘god’ wordt aangeduid, verwoording in concrete verhalen; krijgt het mysterieuze een gezicht in de concrete persoon Jezus, aan wie we eigen ervaringen kunnen toetsen, verhelderen, perspectief geven.
In dit artikel veronderstel ik het een en ander vanuit mijn omgang met studenten. Of dit ook allemaal klopt? Dat weet ik niet. Valt hierover niet veel meer te vertellen? Dat zal blijken, als we hierover met elkaar in gesprek gaan. Ik wil dat graag, maar doorgaans komt het er niet van wanneer ik studenten ontmoet. Misschien geldt dit ook voor jou. Dit artikel biedt wellicht een goed aanknopingspunt. Wil je eens praten met mij en andere studenten over jouw staan in de wereld, jouw religieuze vragen en vermoedens, jouw ervaringen met geloven, mail me dan: T.Koster@studentenkerk.ru.nl. Met hen die reageren probeer ik in februari een datum vast te leggen voor een gesprek.
Mijn tijd in Nijmegen Over anonimiteit en jezelf vinden
door Judith Janssen
Neerlandicus en journalist/tekstschrijver
Vol verwachting klopt mijn hart
Ik heb het wel gezien op mijn middelbare school en ben erg toe aan een nieuwe levensfase. Dus met veel goede moed stap ik uit de auto en zeg ik mijn ouders gedag. Wat een complex, zeg, Hoogeveldt! Ik zoek een plekje voor mijn fiets en ontmoet Femke. Zij komt ook voor de introductie van Nederlands. Later blijkt dat ik bij haar slaap deze dagen. In de keuken zitten al meer mensen. Het is voor iedereen natuurlijk een beetje onwennig, maar desondanks is de sfeer ontspannen.
Stapavonturen
Verfrissend om eens allemaal onbekenden om je heen te hebben bij het uitgaan. Al ken ik mijn verse studiegenoten inmiddels al een beetje. Op de dansvloer van Dio zegt een van mijn mentoren tegen mij: “Jij kunt zo mooi in je eentje plezier hebben.” Ik was me hier totdat zij die opmerking maakte niet van bewust en vatte het uit onzekerheid negatief op.
Terugredenerend zie ik het als volgt: middenin de mensenmassa nam ik alles in me op en kwam er een lach op mijn gezicht; ik genoot van al het nieuwe.
In en uit de anonimiteit
Na de intro begon het college volgen. Ik zit graag een beetje achterin de zaal. Lekker veilig alles beluisteren en bekijken. Twee maanden na het begin van mijn studie, ga ik op kamers wonen. In de jaren die komen vind ik het af en toe prettig om alleen te winkelen, zodat ik met niemand rekening hoef te houden. Af en toe kom ik een bekende tegen, maar het zijn vooral vreemden om me heen. Bij de drogist bij mijn ouders volgen ogen alles; ik voel me bespied en niet op mijn gemak. Ik ben de sociale controle van een dorp ontwend.
Zeveneneenhalf jaar later verhuis ik naar Zutphen om samen te gaan wonen met mijn vriend. Dat is wennen. Een stuk kleiner en bovendien geen studentenstad. Wat een rust op straat! Wat raar om geen studenten te zien en wat voel ik me jong! Zo zie je maar: alles (ont)went.
Pfff, wat een drukte!
Even terug naar Nijmegen: niet alleen aan de anonimiteit moest ik wennen, maar ook aan de drukte, een ander aspect van een mensenmassa. Ik moet erg wennen aan de hoeveelheid mensen op straat. In alle rust fietsen is er niet bij. In Didam fietste ik soms als enige in een straat of op een fietspad. Nu: voor en achter me fietsers, en dat terwijl ik wordt ingehaald. Een stroom van auto’s naast me en alwéér een stoplicht in het vizier. Voor het rode licht even rust en de kans om alles in me op te nemen. Natuurlijk ken ik de weg nog niet. Overzicht en richtingsgevoel zijn niet mijn sterkste punten, dus op de plek van bestemming komen kost aardig wat energie.
De massa brengt je bij wie je in wezen bent
Op het moment van schrijven, weet ik veel meer wie ik ben. Mezelf zijn: ik probeerde het als student, maar was nog zoekende. Ik vind het prettig om te weten en te zijn wie ik ben. Maar in de tijd dat ik dit nog niet op dit punt was, was het veilig om in een mensenmassa te zijn. Niemand die op me lette. Ik had én nam de ruimte om mezelf te vinden…
citaat van de straat
Seneca heeft een verhaal over massa gehouden, over wat menigte met je doet aan slechte dingen.
Student archeologie, 25 jaar
Massa, drukte, ervaar ik als onplezierig; ik houd meer van rust. Een grote massa irriteert; je moet lang wachten.
Studente rechten, 21 jaar
Sommige massa vind ik stiekum wel leuk: uitgaan. Concerten vind ik vreselijk; ieder staat om je heen te dringen en ieder klapt mee met de persoon op het podium.
Studente nederlands, 22 jaar
Als je in een massa staat besef je als mens, dat je slechts een voorbijganger bent; denk vooral niet dat je veel voorstelt.
Student psychologie, 23 jaar
Bij massa heb ik sterk: daarin kun je verdrinken, me eenzaam in voelen.
Student geschiedenis, 24 jaar
Roept afkeer op; ik houd niet van massa; ieder doet mee zonder zelf na te denken.
Studente nederlands, 20 jaar
Dan denk ik aan een muziekfestival; heel mooi en leuk. Ik ben er éénmaal geweest, maar het is mij te druk.
Student bedrijfskunde, 24 jaar
De citaten van de straat werden opgetekend door Theo Koster
Weten, kunnen en zijn
Goed onderwijs is per definitie kleinschalig
door Edwin van Meerkerk
Universitair Docent Algemene Cultuurwetenschappen
Bij voorlichtingsbijeenkomsten prijzen wij van de opleiding Algemene Cultuurwetenschappen ons steevast aan als een jonge en kleine opleiding, waar de staf dicht bij de studenten staat. De laatste tijd beginnen we zelf langzaam aan dat beeld te knagen. ACW bestaat inmiddels vijf jaar en het aantal eerstejaars studenten is in die periode gestegen van nog geen twintig naar meer dan zestig.
Hoezeer we ook willen vasthouden aan het directe contact en de flexibele opstelling, feitelijk klopt het niet meer dat we jong en klein zijn – althans: klein voor een letterenopleiding. Gelukkig kreeg ik laatst onbedoeld een hart onder de riem gestoken in een artikel in de Vox. Daar werden grote opleidingen gedefinieerd als die opleidingen, waar de docenten de studenten niet bij naam kennen. Zo ver is het bij ons nog niet, gelukkig maar.
Doelen
De kijk op wat een grote of kleine opleiding is, is sterk afhankelijk van je eigen ervaring. Klein is kleiner, groot is groter: alles is relatief, nietwaar? Waar het gaat om onderwijs is dat echter, mijns inziens, een beperkte visie op de relatie tussen een opleiding en haar studenten. De bewering dat een opleiding pas groot is als de docenten hun studenten niet meer kennen, stuit mij, met alle respect voor de betrokkenen, zeer tegen de borst. Natuurlijk kan er enige tijd overheen gaan voor docenten en studenten elkaar bij naam kennen, maar wanneer dat ten enen male onmogelijk blijkt, is voor mij een grens bereikt.
Daar houdt onderwijs op, en begint, ja, wat? Voorlichting?
Laat ik omwille van de duidelijkheid een extreem standpunt innemen: Massaliteit en onderwijs zijn onverenigbare grootheden. Anders gezegd: goed onderwijs is per definitie een kleinschalige, persoonlijke aangelegenheid. Dat behoeft enige toelichting. Beide uitspraken vloeien mijns inziens voort uit de doelen die nagestreefd (moeten) worden in het onderwijs, meer bijzonder het wetenschappelijk onderwijs. Deze doelen vallen uiteen in drie, welbekende aspecten. Dat zijn kennis, vaardigheden en houding. Voor het standpunt dat ik hier wil verdedigen, is de vooronderstelling hierbij, dat het ontbreken van één van deze drie aspecten ertoe leidt, dat er weliswaar sprake kan zijn van een bepaalde vorm van overdracht (van hetzij kennis, vaardigheden of houding, of twee van deze), maar dat er geen sprake meer is van (goed) onderwijs. Met afwezigheid bedoel ik dan ofwel het niet plaatsvinden van overdracht (instructie en toe-eigening), ofwel het niet toetsen of toetsbaar zijn daarvan (wel instructie, geen controleerbare toe-eigening).
Weten
Om te beginnen de kennis. Onderwijs streeft een vergroting van kennis na. Voor veel mensen is dat de belangrijkste, zo niet enige opdracht die aan de docent wordt gegeven. Dit ondanks alle ontwikkelingen van de afgelopen jaren, of misschien wel dankzij deze ontwikkelingen, die immers een in omvang en kracht groeiende protestbeweging op gang heeft gebracht, die inmiddels het publieke debat lijkt te domineren. Lastiger is het, te bepalen wat goed kennisonderwijs in zou moeten houden. Het venijn zit hem hier in het onderscheid tussen kennen en begrijpen. Het één impliceert namelijk het ander. Een belangrijke theorie op dit gebied is verkondigd door de Amerikaan Ausubel. Hij stelt dat bruikbare kennis, dus informatie die iemand kan opdiepen, toepassen en relateren aan andere zaken (zeg: informatie die wordt begrepen) onderdeel uitmaakt van een netwerkachtige structuur, waarin de verschillende kenniselementen op een betekenisvolle wijze met elkaar verbonden zijn. Kennis waar je wat aan hebt, met andere woorden, is ingebed in de reeds bestaande kennis.
Wat betekent dat voor het onderwijs? Vooral dat moet worden aangesloten bij de bestaande kennis, houding en vaardigheden van de student.
Dat wil zeggen, dat overdracht van kennis niet kan volstaan met het aanbieden van informatie, maar dat de docent met zijn studenten in dialoog moet treden, de bestaande kennis moet activeren en ernaar moet streven de kennis bij ieder van de studenten op de juiste plaats te doen belanden. Dat wil niet zeggen dat een plenair hoorcollege niet mogelijk is, maar wel dat wij ons als docenten daar niet toe kunnen beperken.
Kunnen
De belangrijkste vaardigheid, zo leert de onderwijskunde ons al enkele decennia, is de vaardigheid informatie te vergaren en ordenen, met andere woorden: het belangrijkste dat iemand kan leren is leren. Op een zinvolle manier uitgelegd betekent dat, dat studenten in het onderwijs de vaardigheid moeten ontwikkelen om de kennis te rubriceren en vervolgens naar de aard op de juiste wijze in te zetten. Niet alle informatie wordt immers op dezelfde wijze toegepast. Wat men met een natuurwetenschappelijke constante doet is heel iets anders dan de toepassing van een semiotisch begrip. Het doel dat de docent voor ogen staat, is dat de studenten op het juiste moment de juiste vaardigheden leren inzetten. Dat is een intensief proces, dat zeer nauw luistert. Want de belangrijkste conclusie die uit onderzoek naar leren en omgang met kennis toch moet worden getrokken, is dat iets afleren nog veel moeilijker is dan iets aanleren.
Een tweede belangrijke factor bij het onderwijskundige begrip ‘vaardigheid’ is dat dit niet los kan worden gezien van de inhoud van het onderwijs. Dat geldt voor onderwijs dat ten doel heeft studenten primair in vaardigheden te trainen (taalvaardigheid, laboratoriumtechnieken), waar altijd op zijn minst gebruik wordt gemaakt van ‘voorbeeldkennis’, maar ook omgekeerd spelen vaardigheden altijd een rol bij onderwijs in kennis. Met name dat laatste wordt vaak vergeten. Bij het instrueren van een groep studenten over een bepaald onderwerp, wordt impliciet altijd een activiteit van de studenten verwacht: luisteren, aantekeningen maken, vragen formuleren. Het is maar zeer de vraag of alle studenten deze vaardigheden in voldoende mate beheersen. Dus ook hier geldt: plenaire instructie alleen kan niet volstaan.
Zijn
Tot slot de houding van de student. In veel beleidsdocumenten en onderwijsvisies wordt een academische houding van onze studenten vereist of verondersteld. Slechts zelden is er echter aandacht voor de ontwikkeling van deze habitus. Dat heeft allereerst tot gevolg dat niet wordt geëxpliciteerd wat die houding precies inhoudt. Ik heb zelf de indruk dat het vaak op niet veel meer neerkomt dan de vage aanduiding ‘kritische houding’, naast een algemeen beroep op zelfstandig, volwassen gedrag. In de praktijk vereist het onderwijs echter maar al te vaak een tegengestelde houding, zeker waar het gaat om massaal onderwijs. Daar wordt een beroep gedaan op volgzaamheid, kennisconsumptie en aanpassing aan de bestaande kaders. Daar schuilt geen valsheid achter, het is eerder naïviteit. Aandacht voor studiehouding is traditioneel een ondergeschoven kindje in de didactische praktijk.
Wanneer je goed nadenkt over de eigen aard van het academisch onderwijs, in relatie tot zowel de vooropleiding als het hoger beroepsonderwijs, komt de academische habitus al snel naar voren, althans zo is mijn stelling. Meer dan kennis of vaardigheden, maar niet los van beide, zou een academische studie een bepaalde houding bij moeten brengen. Deze houding tilt de academicus uit boven andere hoger opgeleiden, en compenseert daarmee een grotere praktijkkennis en toepassingsgerichtheid van de doorsnee-hbo’er. Het aanleren van een dergelijke attitude is echter geen vanzelfsprekendheid. Wanneer in die houding de meerwaarde zit, zou het immers vreemd zijn wanneer de vwo-abituriënt hier al over zou beschikken. Deze, inderdaad kritische, houding moet telkens wanneer studenten met nieuwe kennis en vaardigheden worden geconfronteerd expliciet aan de orde worden gesteld. Het is namelijk juist die academische houding, die het cement vormt tussen de kennis en de wijze waarop die kennis wordt vergaard en/of toegepast. Kortom, en ik val langzamerhand in herhaling, massaal onderwijs op structurele basis is in een academische context feitelijk uit den boze.
Niveau
Als ik deze woorden schrijf, is het één dag voor de algemene voorlichtingsdag. Morgen zal ik weer een groep belangstellende scholieren vertellen wat ze van ons kunnen en mogen verwachten, wanneer ze kiezen voor de studie ACW. Daarbij niet in de valkuil trappend te zeggen dat we klein en jong zijn, zal ik ze toch beloven dat we persoonlijk en flexibel blijven. Zeker bij een studie met een ‘algemene’ naam als de onze kan dat wel eens de indruk wekken dat studenten bij ons zich vier jaar lang gezellig met cultuur gaan bezighouden. Dat is niet waar, zo hoor ik ook dagelijks van onze eigen studenten. Goed onderwijs, niet-massaal en gericht op zowel kennis, vaardigheden als houding, is namelijk niet alleen intensief voor de betrokken docenten: het is ook veeleisend, soms zelfs confronterend, voor de studenten zelf. Kleinschalig onderwijs is daarom niet alleen het enige echte onderwijs, het is voor studenten ook het onderwijs van het hoogst mogelijke niveau.
Passage
Poëzie en massa: is dat verenigbaar? Was poëzie niet “de allerindividueelste expressie van een individuele emotie” (Kloos) en blijft het niet altijd persoonlijk, ook al komen er duizenden mensen op evenementen zoals de nacht van de poëzie af? In het Frankrijk van de 19e eeuw waren dichters heel gevierd; Lamartine en Victor Hugo werden tot volksvertegenwoordiger gekozen en kregen staatsbegrafenissen. Dichters werden soms ook verbannen: ook de Chileense dichter Neruda overkwam dat tijdens de dictatuur in de jaren ‘70. Ze vertegenwoordigen vaak een vrijheidsideaal van een volk, dat door de politiek als gevaarlijk wordt beschouwd; iets dat ook in de Sovjet-Unie veel dichters en schrijvers overkwam. Door hun bewustzijn zijn ze de voorbode van wat een groep of het volk hoopt dat komen gaat: een menswaardiger leven en geestelijke vrijheid.
Van Dale geeft bij het woord massa pas als vierde betekenis ‘een grote hoeveelheid mensen’, en de connotaties zijn ongunstig. Dit is niet het geval voor het bijna synonieme woord menigte. Het lijkt alsof het individu in de massa wordt opgeslokt, anders dan bij het begrip menigte. De taal is rijk aan begrippen voor verzamelingen: we spreken over een zwerm vogels, een school vissen, een bijenvolkje, een roedel wolven, een kudde dieren, en… van een schaar, een leger- en engelenschaar, als er sprake is van een doelgerichte gezamenlijkheid.
Wanneer poëzie in muziek belandt, beginnen de massamedia een rol te spelen. De teksten van popgroepen, van de Stones, de Beatles, van Bob Dylan, worden door miljoenen genoten en zitten vol beeldspraak en poëzie – maar ook de liedjes van André Hazes of Marco Borsato spreken een breed publiek aan.
Het volgende gedichtje laat iets zien van het verschijnsel massa of menigte; ik moest het een paar keer lezen tot ik een beeld voor me begon te zien.
Hier moest
Hier moest het zijn. Hier legden ze
hun zeiltjes tegen grondvocht, legden
omstanders zich plek, mengden hun kleuren zich
in evenwicht, slibde krioelen dicht en
rekten ze de nekken,
of stof al anders woelen ging om
wat voorbij zou trekken.
En niemand
kondigde de nummers aan.
Joke van Leeuwen; Uit: Laatste lezers, Querido 1994
De dichteres spreekt van kleuren die zich mengen ‘in evenwicht’. Als je allerlei kleuren (van boetseerklei bijvoorbeeld) door elkaar mengt, krijg je een grauwe massa: dat is hier blijkbaar niet het geval. Een groot aantal individuen heeft zich hier gelijktijdig tot een menigte verzameld. Het is mogelijk dat deze menigte onder de invloed van factoren buiten de mensen zelf, die zij al dan niet bewust toelaten, waarvoor zij misschien zelfs ook gekomen zijn, meer tot een massa wordt… zoals bijvoorbeeld bij de begrafenis van André Hazes, in de Arena.
Poëzie die niet in lyrics voor een song belandt, moet het hebben van individuele aandacht en een ongelijktijdige menigte.
Ik koos een gedicht van de Taoïstische meester Lao Tse. Hij leefde ongeveer 600 jaar voor Christus en zijn dichtwerk en wijsheden, de Tao Te Ching, is nu wereldwijd vertaald en beroemd. Op Google levert zijn naam zo’n anderhalf miljoen vermeldingen op…
Geen beter mens dan wie als water is
Voor iedereen weldadig is het water, van niets rivaal.
Het verblijft in de diepten, waar niemand acht op slaat.
Dicht bij de Weg houdt het zich op.
Kies een goed stuk grond voor je woning
Kies diepte voor je hart
Kies jegens anderen welwillendheid
Kies in woorden waarheid
Kies in staatsbeheer de goede orde
Kies in zaken doeltreffendheid
Kies om te handelen het juiste moment.
Wees geen rivaal: geen verwijt zal je treffen.*
Dit gedicht (het 8e uit de Tao Te Ching) laat een beweging zien tussen het individu en het collectief. Een mens vergelijken met water (en hier wordt natuurlijk zoet water bedoeld, en geen tsunami…) veronderstelt zowel beschikbaarheid als ongrijpbaarheid. Water heeft geen individualiteit, het is ‘massa’. De lofzang op de kwaliteiten ervan in de eerste strofe legt de nadruk op diepte, onzichtbaarheid, kortom op innerlijkheid, daar waar inzicht rijpt op de Weg van Tao: het water moet tenslotte uit de diepte naar boven worden gehaald. Dat is de verticale as van dit gedicht, toepasselijk voor water, dat het laagste punt zoekt.
De acht verzen die volgen, zijn raadgevingen om vervolgens vanuit de Tao te handelen, wat ook je plaats is in de wereld. Ze sporen aan om te kiezen; om juist als individu vanuit onderscheid te handelen. Het slotvers sluit weer aan bij het water: “van niets rivaal”. Wie rivaliteit weet te vermijden ontkomt aan verwijten.** Te leven in harmonie met de natuur en de elementen is volgens de Tao essentieel voor een gelukkig leven waar iedereen wel bij vaart. Hierin valt een horizontale beweging te zien: de weldadigheid van het dorstlessende, waar het gedicht ook mee begon.
* eigen vertaling uit een Franse uitgave.
** als volgt in de Nederlandse vertaling van Carolus Verhulst:
Waar geen strijd is, is ook geen schuld.
Gemma Pappot m.m.v. Karin vd Bosch en AnneClaire Kramer
Stream of conciousness
Wat is het toch heerlijk om je in de menigte te verschuilen. Om lekker anoniem mee te gaan met de stroom zonder al die moeilijkheden van je eigen keuzes, je eigen mening of je eigen idealen. Als je niet opvalt, of je nek niet uitsteekt, kun je immers ook nooit je vingers branden. Niemand zal jou als individu iets kwalijk nemen wat de rest van de massa ook deed, want je ging toch alleen met de stroom mee?
Toch blijft het merkwaardig dat het kuddedier mens aan de ene kant veel moeite doet om in een groep te passen, terwijl er zo veel zaken zijn die (de meeste) mensen liever alleen doen. Bijvoorbeeld dingen waar mensen zich voor schamen, waar ze niet trots op zijn of die ze liever geheim willen houden. Alleen al alledaagse dingen als naar de WC gaan of zelfbevrediging zijn geen dingen die je graag in een groep doet. Toegeven dat je iets niet kunt, of dat je fouten hebt gemaakt is ook zo’n ding wat mensen niet graag en plein public presenteren. Ook de volledig andere kant, dingen waar je trots op bent zijn redenen om jezelf te profileren als een individu en juist niet als een deel van de massa.
Zo hier en daar zijn er ook altijd mensen die hun eigen identiteit willen aangeven door zich af te zetten tegen een groep. Vaak begint dit als een druppel, maar voor je het weet is het een hele stroming met duizenden mensen die er in mee gaan, een muziekstijl en kleding die leden van die club onderscheidt van de rest van de mensen. En voor je het weet raak je weer verzeild in een massa.
In de huidige politiek is dat ook een aardige trend. Allerlei splinterpartijtjes ontstaan, omdat leden van diverse partijen zich niet meer kunnen vinden in de standpunten van hun partij en dus voor zichzelf willen beginnen. Niet dat ze daar iets mee zullen opschieten, want politiek is bij uitstek een plaats waar het individu niet thuishoort. Volksvertegenwoordiging betekent dat je er als politicus moet zijn voor een grote groep mensen, die zich kunnen vinden in de zaken waar jij voor staat. Dat kunnen je inhoudelijke standpunten zijn (laten we hopen dat men zich daar inderdaad eens een keertje door laat leiden), maar ook je uiterlijk, muzieksmaak of goedgekozen parfum.
Alles wat de menigte kan overtuigen van het feit dat jij de juiste persoon bent om hen te vertegenwoordigen is in het geval van politiek toegestaan. Wanneer je de verwachtingen niet kan waarmaken zal het gemor beginnen, krijg je tegenstanders en uiteindelijk zal de onvrede tot uitbarsting komen. Voor je het weet heb je een revolutie aan je broek en staat er een nieuwe leider op om gewapend met een nieuwe set verwachtingen de gunst van de massa te verkrijgen.
Gelukkig hebben we in Nederland de democratie om de bewegingen van het volk een beetje in goede banen te leiden en vloeit er bij een machtswissel een stuk minder bloed dan vroeger gebruikelijk was. Tegenwoordig vloeit vooral het bier in het kamp dat de verkiezingen wint en de bittere tranen in het kamp van de verliezers.
Maar ja, terug naar de massa. Wanneer beweegt zij, wat is daar voor nodig? Ik denk dat er een aantal factoren een grote rol in speelt, namelijk onvrede, leiderschap en moment, maar daarmee vertel ik waarschijnlijk niets nieuws.
Onvrede is er eigenlijk altijd wel, de ontevreden groep moet alleen groot genoeg zijn om een massabeweging te veroorzaken. Waarschijnlijk is er een kritische hoeveelheid te definiëren die nodig is om daadwerkelijke actie tot gevolg te hebben.
Leiders moeten de onvrede kunnen uitlichten en duidelijk maken aan andere mensen. Daarnaast moeten zij bij het volk de verwachting kunnen scheppen dat zij een betere situatie kunnen realiseren dan op dat moment het geval is. Wanneer er geen uitzicht op verbetering is, zal het deel van het volk wat voor een verandering gaat niet groot genoeg zijn om deze verandering teweeg te brengen.
Dat brengt ons ook meteen op het moment. Wanneer voldoende mensen ontevreden genoeg zijn en genoeg perspectief hebben op verbetering zal een beweging optreden. (Kijk maar naar de stembusgang bij de verkiezingen vlak na de dood van Pim Fortuyn, waarbij we overigens in onze handen mogen wrijven dat de democratische processen de onvrede in ons land toen keurig in toom hebben gehouden) Wanneer deze beweging gaande is, zal er voldoende moment moeten blijven om dit op gang te houden, want de massa verliest snel haar interesse. Wanneer dat gebeurt, zal de verandering niet doorgezet worden (Kijk maar naar de verkiezingen van een jaar later, toen de LPF moest vieren dat ze nog bestonden).
Al met al blijft het natuurlijk erg lastig te voorspellen wanneer iets algemene onvrede zal veroorzaken of wie de juiste persoon is om die onvrede te vertolken. Ik denk niet dat veel mensen (lang) voor de korte maar krachtige politieke carrière van Pim Fortuyn hadden kunnen denken dat een kale Rotterdamse homo degene zou zijn die op dat moment het best voorop kon gaan en de massa kon sturen en leiden.
Op het moment van schrijven zijn er twee grote partijen die allebei kans maken de komende tijd de dienst uit te maken. Het feit dat er twee stromingen zijn en niet slechts één die de sympathie van een groot deel van de bevolking heeft, geeft aan dat er geen grote massabeweging gaande is, geen revolutie broeit en de verkiezingsuitslag geen vanzelfsprekendheid is, maar ook echt pas vanaf 22 november bekend is.
Wonderlijk is het wel, gezien de hoeveelheid mensen die de afgelopen jaren liep te morren op het beleid van het zittende kabinet. Je zou verwachten dat die onvrede zich (op al dan niet democratische wijze) toch wel eens in een actie zou gaan omzetten, maar het lijkt er toch niet van te gaan komen. (Dat het kabinet viel is een feit, maar je kunt de kwestie Ayaan Hirsi Ali toch moeilijk algehele onvrede noemen.) Aan de andere kant wordt ook de oppositie niet massaal verworpen. De nieuwe leiders, wie het ook zijn, zullen dus hoe dan ook alle verwachtingen waar moeten maken om in het zadel te blijven en de bredere steun van het volk te vergaren.
Eigenlijk was dat natuurlijk behoorlijk een ver van ons bed show op het moment dat we op 22 november als schaapjes naar de stembus gingen, om daar te oordelen wie bij ons voldoende hoge verwachting kon wekken om onze gunst te krijgen.
En laten we wel wezen, zo slecht hebben we het niet hier. Mensen gaan niet dood van de honger, er is geen (burger)oorlog en ondanks veel kritiek kan ik genoeg landen in de wereld noemen waar onderwijs en zorg een stuk slechter geregeld zijn. En zolang de universiteit de ruimte kan houden om een vrijplaats te zijn voor individuen om te discussiëren, nieuwe ideeën op te doen en zich persoonlijk, academisch, cultureel en maatschappelijk te ontwikkelen, zul je mij niet (te hard) horen klagen over de massa. Ook niet als de keus bij verkiezingen een keer niet op mijn favorieten valt.
Daan
10 van 1 met
Elianne Muller (49) studeerde Nederlands, en hield zich daarna ondermeer bezig met literaire teksten over de jodenvervolging. Om beter toegerust te kunnen spreken en schrijven over de morele laag, besloot ze filosofie te gaan studeren. Nu beschrijft ze zichzelf als filosofe, gespecialiseerd in ethiek en literatuur.
1 Welk boek, muziekstuk of film zou je iedereen aanraden om te lezen, horen of zien?
De tweede van de Drei biblische Szenen van Heinrich Schütz. In muziek en tekst wordt verteld hoe Jezus, na zijn kruisiging, zich openbaart aan Maria Magdalena. Zij wil hem omhelzen, maar hij zegt haar “Houd me niet vast, ik moet opstijgen.” Dat beeld ontroert mij; de geliefde meester, die nog zo aanwezig is, maar die desondanks zegt dat hij je moet verlaten; dat je het leven nu op eigen kracht moet voltrekken."
2 Waarin zou je je nog verder willen verdiepen?
De praktijk van kunst maken. Ik kan behoorlijk tekenen maar zou willen leren schilderen!
3 In welke omgeving kom je het best tot je recht?
In een aandachtig en geduldig gesprek in een heel klein gezelschap. Alleen zo is het mogelijk echt te filosoferen of over geloofszaken te spreken en in zo’n gesprek gedij ik het allerbeste.
4 Mijn leven heeft een wending genomen toen...
...ik aan mijn filosofiestudie begon. Het leidde er onomkeerbaar toe dat ik veel aandachtiger ging denken en alles en iedereen veel hardnekkiger ging bevragen. Vaak is dit mooi, vaak stemt het me gelukkig - maar soms kan de twijfel die het ook met zich meebrengt beklemmend zijn.
5 Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt?
“Als iets binnen je fysieke mogelijkheden ligt, als je weet dat je er niemand mee schaadt, als je iets echt heel graag wilt: zet dan alles op alles om het te bereiken.” Nadat ik dit advies kreeg hèb ik alles op alles gezet om in Berlijn de ingepakte Rijksdag te gaan zien – terwijl ik de moed eigenlijk al had opgegeven. Sinds die dag beschouw ik dat advies bijna als levensmotto.
6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?
Koesteren! Wanneer 'katholiciteit' althans wordt begrepen als: zorgdragen voor de gemeenschap van mensen, voor duurzame betrekkingen. Ik ben blij dat ik dit gevoel ook terug zie bij studenten en docenten van de filosofische faculteit, bij onze rector, binnen de Studentenkerk. Tegelijkertijd weet ik dat ik een romantische voorstelling van zaken heb. Misschien is ook dat wel katholiek?!
7 Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft?
Onderwijs veel vaker in heel kleine groepen. Studenten moeten in gesprek zijn met een docent. Niet op voet van gelijkheid, maar als meester en gezel, vertrouwend op elkaars inzet en kwaliteiten.
8 Gelovig, atheïst of iets anders?
Vertrouwen is misschien nog het beste woord. Vertrouwen dat ik kan dragen wat ik te dragen heb en vertrouwen dat ik gedragen word om dat te kunnen doen. Zo ziet mijn geloof eruit. In mijn (bescheiden) geluk manifesteert zich het terecht gestelde vertrouwen.
9 De kerk...
... is de fysieke plek waar ik me van allerjongst af aan thuis voel. Vooral in een oude, lege kerk vind ik rust in het idee dat mensen dat op die plek al eeuwenlang doen. Het is een gevoel van heimwee, naar het verleden en naar wat nog zal komen.
10 Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema ‘de massa’?
Karl Jaspers’ uitspraak “Jedes Bild des Menschen beschränkt ihn schon.” Ik lees dat bijna als een beeldverbod op de mens. Maak geen beeld van de mens, want daarmee perk je hem al in. Jaspers laat zien dat zodoende individuele mensen niet de kans krijgen zich te manifesteren. En dat gebeurt tot mijn ergernis in veel wetenschappelijke vertogen.
![]() |