Zoek in de site...

9-1

Jaargang 9, nummer 1: Rijkdom

Rijkdom

Ik ben een 'creature of habit'. Ik hecht aan mijn vaste werkpatroon, mijn gewoontes, de dingen die ik keer op keer herhaal. Ik vind het dan ook vreselijk dat er na twee jaar voor het eerst geen Stream of Consciousness in Proviand staat. Mijn stuk, mijn idee, mijn patroon lijkt haast belangrijker dan een goed nummer. Maar als dat waar is, wat houdt mij dan tegen om in het redactioneel zelf dit stuk te schrijven?

Rijkdom doet denken aan de derde wereld, waar familie tegelijk een armoede en een rijkdom is. Het doet denken aan de vreemde ideeën waarop financiële hulp aan deze derde wereld gebaseerd is. Misschien wel net zo vreemd als het idee dat studenten geen geld zouden hebben, dat daklozen geen rijkdom kennen of dat geld niet gelukkig zou kunnen maken. Een denkbeeld dat overigens ook bizarre staatsbegrotingen oplevert. Natuurlijk is geld niet alles, ook de rust in Taizé of een verbinding met God zijn vormen van rijkdom. De paradox is echter dat geld je kan helpen deze rijkdom te vinden, maar dat het willen verdienen van geld hierbij juist zo vaak schaadt. Zelfs zonder deze drang en met weinig geld kun je immers rijkdom vinden in tevredenheid, liefde of het geestelijke.

Anders dan deze tekst doet vermoeden, blijkt mijn behoefte aan een goed nummer uiteindelijk groter dan mijn behoefte aan regelmaat: voorgaande was dan ook geen Stream of Conciousness, maar een uitgebreide inhoudsopgave, waarin ik de conclusies en de boodschappen van alle artikelen in dit nummer heb opgeschreven. Ik heb het einde van de verhalen verklapt – ‘de butler was de moordenaar’ – waarom zou je nog doorlezen?

Omdat Proviand geen raadsel is. Het gaat niet om oneliners en er is geen ‘conclusie’. Het gaat om de nuances, de onderbouwing en het persoonlijke verhaal. Dat is de rijkdom van de teksten. Die kan ik, gelukkig, niet zomaar verklappen. Dat zal op de komende 28 pagina’s gebeuren.

Leon Groenewegen

Wie alleen loopt, raakt de weg kwijt

Door Teun Bousema

Onderdirecteur APRIORI, een onderzoeksprogramma naar HIV/AIDS, malaria en tuberculose

"Niet met je eten spelen!" Het jongetje krijgt een tik op de vingers. Wij zitten als gasten onder een afdakje dat ons beschermt tegen de felle zon. Vandaag is het tobaski, het traditionele islamitische slachtfeest. Ik heb net mogen meehelpen met het slachten van de geit, waarna de lever als eerste werd klaargemaakt. Speciaal voor de gasten.

Mijn mede-Europeanen wisten blijkbaar van deze traditie en hadden bij binnenkomst gelogen dat ze alledrie vegetariër waren. Ik was me van geen kwaad bewust en kreeg dus een complete lever. En ik heb een hekel aan orgaanvlees. Zeker als het halfrauw is en ik teveel weet van de flora en fauna in geitenlevers. Gelukkig kon ik de traditie een beetje naar mijn hand zetten en aten uiteindelijk de kinderen mee. Nu is het tijd voor het hoofdmaal en krijgen we een gekruid rijstgerecht met grote stukken cassave, wortel en aardappel. Omdat het eten te warm is voor onze blanke vingers, krijgen wij als gasten een lepel. Het vierjarige zoontje van de gastvrouw pakt nieuwsgierig ook een lepel en neemt een grote hap. "Niet met je eten spelen!", bijt zijn moeder hem toe. Snel legt hij de lepel neer en breekt een stuk aardappel af met zijn vingers. We krijgen veel te veel eten voorgeschoteld en moeten veel langer blijven dan we gepland hebben. Hoewel we door de taalbarrière nauwelijks kunnen communiceren met deze mensen, zijn ze oprecht blij met onze komst.

Deze taferelen zal iedereen herkennen die het platteland in een ontwikkelingsland bezocht heeft. Er wordt altijd een beetje extra gekookt voor een eventuele gast; gastvrijheid is een grote deugd. Iedere keer dat zoiets me overkomt, vraag ik me af wat we in Nederland doen als we op straat iemand zien die duidelijk uit een andere cultuur komt. Ontstaat er een race waarbij iedere autochtoon probeert de gast als eerste te helpen? Wil iedereen hem dolgraag uitleggen waar hij naartoe moet? Trekt iedereen hem mee om toch op zijn minst een kop thee te komen drinken? Waarschijnlijk negeren we de persoon en misschien zijn we zelfs wat argwanend en vragen we ons af wat hij hier komt doen. Als ik op tobaski uitgenodigd word, vraag ik me af of ik op mijn beurt een buitenlandse collega zou uitnodigen op Eerste Kerstdag. Een beetje een onhandig moment, zou ik waarschijnlijk denken. Dit is onze dag voor familie. Wellicht het enige moment in het jaar. Gastvrijheid is geen vanzelfsprekendheid in Nederland. Ons sociale leven is vaak al zo druk, dat we echt geen tijd vrij kunnen maken voor een gast die we toevallig tegen het lijf lopen. Jammer eigenlijk. Het is niet eens zo’n gek idee om af en toe iets extra’s te koken voor een eventuele gast. Een prima recept voor een dynamisch sociaal leven. Met onze huidige aanpak lopen we ongetwijfeld veel boeiende ontmoetingen mis.

Terug naar de familie die we vooral met kerst zo graag zien. Daar zit een ander groot verschil met Afrikaanse culturen: de band met familie. Alle sociale contacten zijn belangrijk, vandaar het gezegde: ‘wie alleen loopt, raakt de weg kwijt’, maar familie is extra belangrijk. Ikzelf zie mijn gezin geregeld, mijn oma misschien tweemaal per jaar en mijn ooms en tantes nog minder. Als een nicht bij me aan zou kloppen met geldproblemen, zou ik me wel even achter mijn oren krabben. Ik zou waarschijnlijk best een bescheiden bedrag willen lenen, als het een leuke nicht is mag zij zelfs wel een weekje logeren, maar daar houdt mijn verantwoordelijkheidsgevoel op. Waar dit voor Nederlandse begrippen een vrij normale houding is, zouden veel Afrikanen het totaal niet begrijpen. Daar heerst een sterk sociaal netwerk, waardoor geen moeder zich zorgen hoeft te maken over haar oude dag. Natuurlijk is ze welkom om bij de kinderen te komen wonen, al wordt ze 96. Natuurlijk mag een nicht een maand of twee komen logeren, ze is immers familie! Deze sociale banden worden naast gastvrijheid vaak genoemd als lovenswaardig. Ik ben het hier maar ten dele mee eens. Familiebanden hebben een vervelende keerzijde. Ze geven persoonlijke ambities en persoonlijk succes een bijsmaak die soms bitter is. Als je het als Tanzaniaan ver schopt in de maatschappij, claimt de familie een deel van je succes. Is er schoolgeld nodig, ligt er iemand in het ziekenhuis of moet er iemand begraven worden (meestal in die volgorde), dan klopt men eerst aan bij relatief welvarende leden van de familie.

Dit sociale systeem werkte ongetwijfeld prima in plattelandssamenlevingen waar rijkdom vrij gelijkmatig verdeeld is, maar niet in het verstedelijkte Afrika. Jonge mensen zien hun (economische) vooruitgang enorm geremd door een claimende familie. Soms kan dit zelfs de prikkel om hogerop te komen volledig wegnemen. Waarom zou je blij zijn met een promotie als je luie achterneef aanspraak kan maken op jouw salaris? Daarnaast werken familieverplichtingen corruptie enorm in de hand. Als jij een goede baan hebt weten te bemachtigen, moet je je best doen om werkloze familieleden ook aan een baan te helpen. Dat is wat de familie van je verwacht. In Kameroen bezocht ik een congres waarbij de organisator louter familieleden en dorpsgenoten had betrokken bij de organisatie, de catering en het vervoer. En in Tanzania word ik bij sollicitatierondes met het ene na het andere 'nichtje van...´ opgescheept.

Een lastig te doorbreken keten, die knellende familieband, maar wel een keten die doorbroken moet worden. Op sociaal gebied kunnen we in Nederland een voorbeeld nemen aan de gastvrijheid in veel ontwikkelingslanden. Maar we moeten de sociale banden niet idealiseren. Ons individualisme kan soms doorschieten richting eenzaam egoïsme, maar een te sterk netwerk van sociale verplichtingen verstikt het individu en houdt een land klein.

01-tanzaniaansevaderenzoon

Armoede de wereld uit... of herverdeling van welvaart?

door Prof. dr. Ruerd Ruben

Hoogleraar Ontwikkelingsstudies aan de RU

De feiten rondom de wereldwijde verdeling van welvaart en rijkdom liegen er niet om. Het welvarende westerse kwart van de wereldbevolking ontvangt evenveel inkomen als alle andere landen tezamen, en dus moet driekwart van de bevolking rondkomen met maar een kwart van de rijkdom.

In de huidige situatie ontvangt de rijkste 1% van de mensen evenveel inkomen als de onderste 57%. De verhouding van de top 5% rijkste mensen tot de onderste 5% van de armen is toegenomen van 78 : 1 in 1988, tot ruim 120 : 1 in het jaar 2000.

In de internationale discussie is de aandacht tegenwoordig veelal gericht op het centrale doel van armoedebestrijding. Met de aanvaarding van de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen (MDG) door de Verenigde Naties is afgesproken dat alle inspanningen worden gericht op het op zijn minst halveren van de chronische armoede tot 2015. Het was een hele klus om alle landen op deze doelstelling te verenigen, maar sindsdien hebben de campagnes van ontwikkelingsorganisaties (‘Make Poverty History’) en de Live Aid concerten van Bono, grote delen van de bevolking bewust gemaakt van het belang van de MDGs.

Een belangrijke omissie in deze hele discussie is echter dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over hoe deze doelen te bereiken zijn. Een veelheid van instrumenten is in principe mogelijk, maar er worden geen duidelijke uitspraken gedaan over de mogelijkheid om de herverdeling van welvaart en bezittingen in te zetten als middel tot armoedebestrijding. Dat ligt uiteraard politiek gevoelig en behoort formeel tot de autoriteit van de ontwikkelingslanden zelf. Zo kunnen buitenlandse donoren de herverdeling van grond (middels landhervorming) of de evenredige toegang tot bank­kredieten veelal niet afdwingen.

Daarnaast is de verhouding tussen armoede en ongelijkheid een onderwerp dat angstvallig wordt vermeden in de discussie. Vergelijkende landenstudies geven aan dat daar waar de armoede het snelst afneemt, de ongelijkheid van inkomens en bezit juist neigt toe te nemen. Sommige auteurs veronderstellen dat voor economische groei een zekere mate van ongelijkheid onvermijdelijk of zelfs noodzakelijk is. Daarbij is de gedachtegang dat in veel ontwikkelingslanden deze tijdelijke verslechtering van de inkomensverdeling uiteindelijk tenietgedaan kan worden als er ook koopkrachtige vraag ontstaat bij grotere groepen van de bevolking.

Andere studies wijzen daaren­tegen juist op het aanwezige groeipotentieel aan de onderkant van de samenleving. Volgens dit ‘Bottom of the Pyramid’-argument bestaan er goede mogelijkheden om groei te genereren door werkgelegenheid en koopkracht te creëren bij de armen, en zodoende armoedebestrijding en inkomensverdeling hand in hand te laten gaan. De praktijk is echter dat in landen waar de laatste jaren zeer hoge groeicijfers zijn behaald, de armoede inderdaad wel afneemt, maar dat de ongelijkheid – met name tussen stad en platteland – met onrustbarende snelheid is toegenomen.

In vergelijkende studies en debatten wordt veelvuldig verwezen naar de mogelijk­heid om armoede te bestrijden door middel van herverdeling van de welvaart. De legitieme vraag is echter: hoe effectief is dat? Daarop is helaas geen eenduidig antwoord te geven.

Als het gaat om de wereldwijde beschikbaarheid van voedsel, is het zonder­meer juist om te stellen dat er op onze aardbol ruim voldoende voedsel wordt geproduceerd om in principe iedereen van voedsel te kunnen voorzien, maar dat de ongelijke geogra­fische verdeling van de voedselproductie leidt tot overproductie in het Westen en onder­voeding in het Zuiden. Eerdere studies van de Club van Rome hebben al gewezen op de noodzaak om de lokale productie van voedsel in ontwikkelingslanden te stimuleren (onder meer door het tegengaan van dumping van goedkoop westers voedsel). In veel steden in ontwikkelingslanden zijn geïmporteerde westerse producten echter goedkoper dan lokaal geproduceerd voedsel dat uit het achterland moet worden aangevoerd. Daarom is het van bijzonder belang om te investeren in betere infrastruc­tuur, zodat de veelal zeer hoge binnenlandse transportkosten onder controle worden gebracht.

Op een geheel ander terrein kan de binnenlandse herverdeling van welvaart en bezit belangrijke bijdragen leveren aan armoedebestrijding. In veel ontwikkelingslanden – vooral in Zuidoost-Azië en Latijns Amerika – zijn in de jaren ‘50 en ’60 van de vorige eeuw omvangrijke landhervormingen uitgevoerd. Daarbij werden grootgrondbezitters onteigend (soms ontvingen zij enige financiële compensatie) en hun land werd dan verdeeld onder kleine landloze boeren, veelal verenigd in coöperaties. Een belangrijk gedeelte van de economische groei in Zuidoost Azië is mede hierdoor mogelijk gemaakt. In Latijns Amerika verliep de landhervorming veel moeizamer, maar ook daar is er in deze periode een begin gemaakt met rurale armoedebestrijding. In beide regio’s is het aandeel van de armen in de totale bevolking substantieel afgenomen gedurende de laatste decennia. Daarbij is er ook sprake van een geleidelijke verschui­ving van rurale naar urbane armoede. Belangrijker is echter dat in deze gebieden ook de ongelijkheid weer zeer sterk toeneemt. China is wat dat betreft een duidelijk voorbeeld: terwijl de economische groei in dit land al enkele jaren ruim boven de 10% ligt, is de inkomensverdeling steeds ongelijker geworden. De maatstaf voor inkomens­ongelijkheid, de zogenaamde Gini-coëfficiënt (een ratio tussen 0 en 1, waarbij 0 correspon­deert met een situatie van ‘perfecte gelijkheid’ waar iedereen hetzelfde inkomen heeft, en 1 correspondeert met de ‘perfecte ongelijkheid’) steeg in China van 0,24 in 1981 tot 0,39 in 2004.

In sub-Sahara Afrika – de regio waar veel van de hardcore armoede¹ is geconcentreerd – is een dergelijke herverdeling van (grond)bezit nauwelijks denkbaar, en vermoedelijk ook nauwelijks effectief. Een van de belangrijkste praktische redenen is dat veel van het grondbezit is gebaseerd op een communaal eigendomssysteem, en dat herverdeling van grond dus onderdeel is van een sociaal proces. In de veelal strikt hiërarchische Afrikaanse samenlevingen staat herverdeling gelijk aan aantasting van de traditionele (deels etnische) verhoudingen. In sommige discussies wordt wel verwezen naar het belang van de bestaande ongelijkheid in delen van Afrika, waarbij arme groepen in een uiterst cliëntelistische relatie staan tot de rijkere chiefs. Het vergaren van rijkdom – niet zelden door gebruik te maken van corrupte praktijken – wordt dan niet alleen beschouwd als een teken van succes, maar schept tegelijkertijd ook de nodige verplichtingen naar de sociale groep waartoe men behoort.

Tenslotte enige aandacht voor de vraag wat er middels ontwikkelingssamenwerking gedaan kan worden aan verbetering van de welvaartsverdeling. Een zonder twijfel belangrijke interventie betreft het verbreden van de mogelijkheden van ontwikke­lingslanden om op gelijke basis deel te nemen in de internationale handel. Vooral de vrije toegang (dat wil zeggen: zonder hoge invoerrechten te betalen) tot de markten van de Europese Unie en de Verenigde Staten zou kunnen leiden tot enige herverdeling van de wereldwijde opbrengsten uit handelsverkeer ten guste van ontwikkelingslanden.

Overigens zullen de landen in Zuidoost-Azië en Latijns Amerika hier het meest van profiteren, terwijl de armste Afrikaanse landen (die nauwelijks enkele procenten uitmaken van de wereldhandel) maar een beperkt voordeel tegemoet kunnen zien.

Andere mogelijkheden om middels ontwikkelingssamenwerking de armoede te bestrijden en de (binnenlandse) inkomensverdeling te verbeteren, worden veelal onderverdeeld in twee categorieën: (i) cargo nets en (ii) safety nets.

Het eerste type interventies beoogt arme groepen mogelijkheden te bieden om een eigen bestaan op te bouwen (bijvoorbeeld door lokale werkgelegenheid te bevorderen), terwijl de tweede groep interventies er vooral op uit is om kwetsbare groepen enige zekerheid te bieden, zodat zij niet in armoede terugvallen. Belangrijke instrumenten hierbij zijn wegenaanleg (ter ontsluiting van afgelegen gebieden, waardoor men onder betere voorwaarden in de markt kan deelnemen), onderwijs en gezondheidszorgvoorzieningen (ter versterking van de arbeidsproductiviteit) en verschillende vormen van microfinanciering (krediet, sparen en verzekeringen).

Rondom de millenniumdoelstelling gericht op substantiële vermindering van de wereldwijde armoede is weliswaar een politieke consensus ontstaan, maar het ethisch imperatief en de morele onderbouwing zijn vooralsnog betrekkelijk zwak. Deels is er sprake van welbewust eigenbelang (de Derde Wereld als toekomstige afzetmarkt; de vrees voor ongebreidelde immigratie), soms ook wordt er verwezen naar de noodzaak tot beheersing van conflicten en de dreiging van opkomend terrorisme in situaties waar grote armoede heerst. Veelal heerst er impliciet een grote verwachting dat de gewenste vermindering van armoede teweeggebracht kan worden door economische groei. Slechts zeer zelden worden er voorstellen gedaan die herverdeling van de bestaande welvaart als uitgangspunt nemen. Dat blijft merkwaardig, want er is ondertussen meer dan genoeg bewijsmateriaal dat armen alleen structureel in een betere positie terecht kunnen komen als zij de mogelijkheden krijgen tot het opbouwen van enig eigen bezit. Terwijl alle aandacht zich richt op kortetermijnstrategieën ter verhoging van het inkomen van de allerarmsten (typisch van 1 naar 2 dollar per dag), is er nauwelijks enige discussie over de zogenaamde bezitsarmoede. Zonder fundamentele hervormingen in de internationale en binnenlandse bezitsverhoudingen blijft het nastreven en zo mogelijk bereiken van de millenniumdoelstellingen uiteindelijk van beperkte waarde.

¹ Een extreme vorm van armoede, waarbij mensen ver onder de armoedegrens leven en vaak zelfs geen geld hebben om voldoende voedsel te kopen (red.)

De rijkdom van de daklozen

Interview met Rutger Kips

Door Leon Groenewegen en Steven Teerenstra

Rutger Kips werkte zo’n tien jaar in de horeca en leefde een aantal jaren in het Midden-Oosten. Vanaf 1998 werkte hij in Nederland als freelancer, maar ging failliet en kwam op straat terecht. In 2004 vond hij een nieuwe woning. Tegenwoordig organiseert hij het Juridisch Lekenspreekuur voor Dak- en thuislozen om kansarmen juridisch te helpen.

Wat is jouw beeld van rijkdom?

Ik beschouw mezelf als een van de rijkste mensen op deze wereld, omdat ik ontzettend veel bijzonder mooie mensen heb mogen ontmoeten. Bijvoorbeeld in de kunstenaarskolonie Ruigoord bij Amsterdam. Deze mensen reizen al jaren met een touringcarbus de hele wereld over. Zij hebben gekozen voor wat ze met volledige overgave en liefde konden doen. Zij waren bereid de onzekerheid te aanvaarden om hun eigen pad te kunnen volgen.

De waarde van een mens wordt vaak gelijk gesteld aan hoeveel geld iemand heeft. Directeuren van Shell worden bijvoorbeeld gezien als keurige mensen, terwijl zij deels zo rijk zijn dankzij de ellende van mensen in de derde wereld, die soms letterlijk in de stromende olie moeten leven.

Lukt het je niet een bepaalde welvaartstandaard te bereiken, dan ben je “een parasiet die misbruik maakt van onze voorzieningen”. Een jongen hier op straat kan echter best een geweldig iemand zijn die gewoon brute pech heeft meegemaakt.

Ikzelf ben op straat gekomen omdat ik geen rechtsbijstandsverzekering had afgesloten. Dat was een fout van mij, maar dat een rekening van 9500 euro nooit aan mij betaald is, dat was buiten mijn schuld.

Een andere man die ik ken, is in de Tweede Wereldoorlog in een klooster terechtgekomen en daar jarenlang seksueel misbruikt. Op zijn zestiende verweerde hij zich en kwam daarvoor in de gevangenis. Zijn leven was toen zo naar de klote dat hij in de drugswereld terechtkwam. De meeste mensen zagen hem echter alleen maar als een junk, punt.

Daarom ben ik zo dankbaar dat ik mensen ben tegengekomen die verder kunnen kijken, iets voor elkaar over hebben. Mensen die zelfs als ze verder niks meer hebben, hun laatste biertje delen. Die mensen om me heen, dat is rijkdom.

Is dat iets dat je speciaal op straat ziet?

Het heel erg moeilijk krijgen is een aanbod voor mensen om naar zichzelf en anderen te kijken. Als jij in de ellende komt, terwijl je daar niet veel aan kon doen, dan zie je dat een ander daar misschien ook wel niks aan kon doen.

Natuurlijk wordt ook op straat gestolen en bedrogen, maar er wordt vooral veel geholpen, ook op manieren die zeldzaam zijn in de Nederlandse samenleving. Ik zal niet zeggen dat je het buiten deze wereld niet ziet, maar wel minder. De manier van omgang is in Nederland in het algemeen veel afstandelijker. Zo woon ik in mijn flat op een paar vierkante meter met zeker 100 mensen, maar ik ken er maar zes; we zijn totaal niet bezig samen iets moois te maken.

Is geld dan iets negatiefs?

Ik zie geld als een vorm van energie. Geld hebben is handig, maar als mensen zich af zouden vragen waar ze echt gelukkig van worden, zouden ze een stuk minder consumerend zijn en bewuster omgaan met de energie die geld heet.

Als je 40 uur per week bezig bent met geld verdienen, dan houd je weinig tijd en levensenergie over om te doen wat je wil doen. Veel mensen denken: “ja, dat is nu eenmaal zo.” Ik ben blij dat ik niet aan die armoede leid. De armoede om je niet meer in jezelf, je werk of je emoties in te kunnen leven. Puur werken omdat de autoriteit je vertelt dat het normaal is om 40 uur per week aan de baas te geven. Toen ik zelf zoiets in het vooruitzicht had: arbeiden tot mijn pensioen, heb ik geprobeerd een einde aan mijn leven te maken. Alleen mijn ouders en alle mooie mensen die ik tegen ben gekomen hebben mij hier overheen geholpen.

Maar ‘juridische hulpverlening’ is wel iets waar je nu 40 uur per week aan werkt.

Dit is inderdaad een hele belangrijke keuze geweest in mijn leven. Niet alleen maatschappijkritisch zijn, maar ook dingen concreet verbeteren. Zo hebben daklozen vaak het gevoel: de hele wereld spant tegen mij samen. En ik heb op straat gemerkt dat men daklozen vaak bij voorbaat afwijst. Zo ontstaat er dus een breuk tussen mensen die ‘binnen’ de samenleving zitten en mensen die het niet meer redden. Ik kies ervoor om bruggen te bouwen tussen de samenleving en mensen die van het randje af vallen. Als bijvoorbeeld een dakloze onterecht een boete krijgt en dit via de rechter erkend kan krijgen, dan laat dat aan hem zien dat de samenleving rechtvaardig kan zijn, en aan de samenleving dat ook hij een normaal mens is die mee wil draaien. Volgens mij is dit belangrijk omdat de wereld verbeteren gezamenlijk gedaan moet worden. We moeten dus inclusief gaan denken, inclusief iedereen.

Als ik het heb over ‘de wereld verbeteren’ word ik vaak een dromer genoemd, maar dat is volgens mij onterecht. Ik accepteer namelijk wel degelijk wat er is, en werk binnen bestaande kaders, maar ik geloof ook dat het veranderd kan worden. Ik probeer dat te doen door binnen mijn eigen armslag mensen in mijn armen en mijn hart te sluiten en gezamenlijk dingen te veranderen. Dit kunnen vaak kleine maar belangrijke dingen zijn.

Zo kreeg een vriend van mij een tijd geleden een elektriciteitsrekening van 15000 euro! Wij hebben dat aangepakt en uiteindelijk de goede meterstanden in de rekening gekregen. Het bleek dat gelijksoortige rekeningen heel vaak ingediend werden. Dergelijk onrecht is vaak echter zo klein dat mensen er normaal niet voor opkomen. Maar als mensen steeds over zich heen hebben laten lopen, dan moet je om iets te veranderen tot bij de rechter of het europees hof aan toe voor je recht vechten. Heb je dit recht gehaald, dan heb je het echter voor heel veel mensen die na jou komen een stuk makkelijker gemaakt. Ga je jouw recht niet halen, dan laat je ook iedereen na jou in de steek. Ik bouw dus niet alleen bruggen, maar probeer ook dit verband tussen de mensen en de samenleving duidelijk te maken. Ook mensen die buiten de samenleving dreigen te vallen laten beseffen dat zij iets kunnen betekenen.

En wat als iemand toch ‘buiten de samenleving valt’ en op straat komt?

Je kan als dakloze vaak nog wel een uitkering krijgen; het systeem probeert niemand buiten de boot te laten vallen. Maar op het moment zijn er toch een aantal mensen in Nijmegen die recht hebben op een uitkering, maar die niet krijgen. Zij gaan muziek maken op straat of containers doorzoeken; kraken of rondtrekken en liften. Sommigen lopen iedere dag elk uitzendbureau af. Er zijn manieren van overleven. En dan zijn er organisaties zoals bijvoorbeeld straatmensen voor straatmensen, die gratis eten en lunchpakketjes uitdelen aan mensen die het nodig hebben.

Vaak gaat het hierbij nog steeds om geld of hulp van de maatschappij. Er zijn echter ook uitzonderingen op die regel. Zo kende ik een man die Willem heette, die op straat leefde en er bewust voor koos niet mee te doen aan het systeem. Hij had geen uitkering, bedelde niet en nam niets van mensen aan. Hij at uit prullenbakken, maar alleen schoon en vers eten. Zo haalde hij zeker twee broden per dag aan nog verpakte zakjes weggegooid belegd vers brood uit prullenbakken bij basisscholen. Willem was bovendien een volkomen redelijk en verstandig mens met wie je een normaal gesprek op niveau kon houden. Hij koos ervoor zo te leven en aan zichzelf en anderen te laten zien dat hij voor zichzelf kon zorgen. Hij heeft een heel rijk leven gehad, waarin hij dagelijks avonturen meemaakte. De meeste mensen zijn echter te verwend om zo’n leven aan te kunnen, ikzelf ook.

Hoe heb jij dan op straat kunnen overleven?

Ikzelf ben op jonge leeftijd vrij hard met het leven geconfronteerd. Ik ben in mijn jeugd bijvoorbeeld veel vrienden kwijtgeraakt; auto-ongeluk, hersentumor, zelfmoord. In eerste instantie kon ik daar niet mee omgaan, maar uiteindelijk ben ik daaruit gaan inzien: je leeft ! Je kunt enorme ellende overleven door problemen aan te pakken. Ben je bereid het heft in eigen handen te nemen en je trots te laten vallen, dan kan je de meest abjecte armoede overleven. Je kunt een container zien als een bak met afval of als een bak met grondstoffen voor je levensenergie; een zakje boterhammen bijvoorbeeld. Dat is de mentaliteit waarmee je overleeft op straat.

Ik heb ook in Israël op straat geleefd, maar daar was het veel makkelijker. Mensen zijn daar blij dat ze geld aan de armen kunnen geven en bedanken je er zelfs voor. Zij zijn dankbaar dat jij hun de mogelijkheid geeft hun religieuze plicht te vervullen om zwakkeren in de samenleving te helpen.

In Nederland heb ik gekraakt, rondgetrokken en uiteindelijk op een kampeerboerderij een tuinhuisje gekocht. Ik kon voor medische problemen terecht bij gezondheidscentrum Bottendaal, had 80% van de minimumuitkering – zo’n 570 euro per maand – en bijna geen kosten. Ik had toen meer geld dan nu.

Het beeld dat daklozen geen geld hebben klopt dus niet?

Niet iedereen heeft het zo goed getroffen als ik en sommigen hebben geen uitkering. Bovendien is het een enorme krenking van trots en eer om geen huis meer te hebben en voor velen een enorm psychologisch drama. Je raakt je dagelijkse patroon en zekerheid kwijt en anderen gaan op je neerkijken.

Daarbij raken veel mensen verslaafd, zodat een paar dagen nadat hun uitkering binnen komt alles alweer op is. Anderen zeggen vaak dat dit hun eigen schuld is, maar gaan totaal voorbij aan de omstandigheden. Kijk bijvoorbeeld naar de misbruikte kloosterjongen waar ik het over had. Is het zo gek dat hij zonder houvast en familie, zonder erkenning en met een volkomen verknipt seksleven in de heroïnewereld is terechtgekomen? Het was nog de enige plek waar hij enig levensgenot heeft kunnen proeven. Ondanks dat alles heeft hij zich eruit gewerkt en op zijn 55ste weer een huis gekregen en een aantal jaar later eindelijk erkenning voor wat er gebeurt is. Zou je zo’n verhaal bij een verslaafde zomaar opzij moeten zetten?

Zijn zwervers dan dus ‘arm’, niet door gebrek aan geld, maar door verstoting, verslaving en gebrek aan controle?

Op straat zitten inderdaad mensen die problemen hebben, niet met geld om kunnen gaan, hun leven niet in kunnen delen. Maar vergeet niet dat er voor daklozen ook enorm veel levensgeluk te vinden is. Ze kunnen namelijk heel veel mensen in hun omgeving helpen. Iemand uit de goot kunnen trekken, zelfs als je zelf niks hebt, geeft erg veel voldoening. Vergelijk dat eens met al die ‘rijke’ mensen, die amper contact met de buitenwereld hebben.

Wat ik er persoonlijk aan over heb gehouden is intens te genieten en dankbaar te zijn voor wat ik heb. Dat ik een telefoon heb, dat de supermarkt bestaat. Maar ook dat ik aan het einde van de maand nog een paar euro had om een pan risotto te maken waar ik drie dagen van heb gegeten. Ik was dankbaar voor iedere hap. Juist als ik weinig heb, voel ik me vaak het rijkst.

02-endpovertyprotest

Een Achilles onder de krijtstrepen

Waarom rijkdom wél in geld schuilt

door Erik Hermans

student Griekse en Latijnse taal en cultuur aan de RU

Agamemnon schenkt u vergoeding met fraaie geschenken, als ge uw woede laat varen: zeven ketels, nog door geen vuur geraakt, tien staven goud, twintig blinkende wasbekkens, twaalf sterke paarden, prijswinnaars in de wedloop. (…) Bovendien zal hij u geven vele gaven, zoveel als nooit tevoren iemand meegaf aan zijn dochter. Ook geeft hij u nog zeven welgelegen steden: Kardamyle en Enope, het grasrijk Hira en het heilige Pherai, Antheia met zijn malse weiden, het schone Aipeia en wijngaardrijke Pedasos, alle gelegen dicht bij de zee aan de grens van het zandige Pylos. Zij worden bewoond door mannen, rijk aan schapen en runderen, die u zullen vereren met geschenken als waart ge een god en aan uw scepter gehoorzaam rijke schattingen zullen betalen.”

Allemaal leuk en aardig, maar de Griekse held Achilles slaat enige versregels later dit aanbod stellig af: zijn wrok jegens koning Agamemnon is nu eenmaal te groot.

Toen ik twee jaar geleden de Griekse brontekst van bovenstaande regels uit de Ilias van Homerus uitpuzzelde, schoot het meerdere keren door mij heen: je bent wel gek als je zo’n aanbod afslaat. Ik meende dat iedere student klassieken die op dat zelfde moment voor hetzelfde tentamen zat te blokken, hier exact hetzelfde over dacht. Maar nee, dat was natuurlijk dom van mij. Classici bestuderen de antieke cultuur en kiezen niet voor bijvoorbeeld een studie economie om zich te voegen bij een oppervlakkige roedel krijtstrepen – in de woorden van Van ’t Hek – en enkel het grote geld na te jagen. Nee, classici gaan voor een hogere rijkdom, een culturele rijkdom, waarin niet het geld gelukkig maakt, maar intellectuele ontplooiing en culturele diepgang voor een hogere vorm van zaligmakende rijkdom zorgen. Maar is een dergelijke attitude niet kortzichtig en daarmee evenzeer oppervlakkig?

Het moge duidelijk zijn dat ik nu een beetje chargeer. Zo moeilijk is het vertalen van een opsomming in Homerisch Grieks niet, dat er sprake is van ‘uitpuzzelen’. Mijn overige beweringen gaan eveneens te ver, want ook classici zijn dikwijls met veel aardsere zaken bezig dan het bestuderen van cultuur en beschouwen hun studie heus niet als een panacee. Desalniettemin zijn het studenten die vlijtig met een studie bezig zijn die allerminst op het verkrijgen van een goede portefeuille gericht is. Dat vind ik ook een goede zaak: culturele vervlakking ten koste van economisch nut en geldelijk gewin is een maatschappelijke ontwikkeling die mij veel zorgen baart. Toch meen ik dat mensen die het hierover met mij eens zijn, vaak doordraven en essentiële zaken over het hoofd zien. Dat idee had ik zeker toen ik met een aantal redactieleden van de Proviand over het thema rijkdom praatte. Vandaar dat ik mij nu als een Achilles even in het kamp van de krijtstrepen ga wagen.

Aristoteles zei al dat de mens een ζωóνπολιτικóν is, hetgeen zoveel betekent als een samenlevend dier. Om ervoor te zorgen dat ieder individu van een samenleving aan de dagelijkse middelen komt om te overleven, maakt de mens gebruik van ruilhandel. Sinds mensenheugenis gebruikt men in veel gebieden van de wereld een ruilmiddel dat op grond van algemene en wettelijke erkenning gebruikt kan worden voor verdere ruiltransacties: geld. Deze sterk versimpelde redenering extrapolerend: enkel wie afdoende geld heeft, overleeft. Quod erat demonstrandum: zonder geld geen overleven, zonder overleven geen rijkdom in welke vorm dan ook. Hoe vanzelfsprekend ook, dit is een essentiële basisgedachte.

Een samenleving die steeds groter wordt, wordt steeds complexer. Er ontstaat dan specialisatie en differentiatie van de taken binnen de samenleving. Het gevolg hiervan is dat er mensen in een dergelijke samenleving zijn die meer geld bezitten dan strikt noodzakelijk is om te overleven: zij kunnen zich ontplooien. Mensen kunnen zich bezighouden met allerlei zaken die niet direct voor (hun eigen) overleven noodzakelijk zijn. Dit impliceert dat men zich kan gaan ontplooien, door zich bijvoorbeeld op wetenschappelijke wijze bezig te houden met cultuur of natuur of zich te ontspannen en zo bepaalde interesses en relaties te cultiveren. In een maatschappij waarin het bezit van afdoende geld breder gedragen wordt, i.e. er een krachtiger economie is, kunnen meer mensen zichzelf ontplooien.

Laten wij nu van deze algemene theorieën naar de alledaagse praktijk gaan. Als wij een land als Malawi, een van de armste landen ter wereld, vergelijken met ons eigen land, een van de rijkste landen ter wereld, dan zal iedereen het met mij eens zijn dat de Nederlanders meer rijkdom kennen; en hiermee bedoel ik iedere denkbare vorm van rijkdom. De crux van dit verschil is geld. Een gedeelte van de bevolking van Malawi heeft niet eens het geld om te overleven. Het grootste gedeelte heeft dat wel, maar is dan ook met niets anders bezig dan het verdienen van genoeg geld om in zijn levensonderhoud te voorzien. Deze mensen kennen geen scholing, geen goede gezondheidszorg, geen dak boven hun hoofd, en kinderarbeid, criminaliteit en corruptie zijn aan de orde van de dag, allemaal vanwege een gebrek aan geld. Armoede betekent voor deze mensen afwezigheid van rijkdom; het betreft dan in eerste instantie geldelijke rijkdom, maar ook iedere andere vorm van rijkdom. Wat de oorzaak ook is, feit is dat geld, waar het ook vandaan komt, voorwaarde is voor iedere vorm van rijkdom.

Is het niet arrogant en kleingeestig om als student te gaan verkondigen dat rijkdom niet in geld schuilt, wanneer je je jaren kunt bezighouden met theoretische zaken en je verzekerd bent van een dak boven je hoofd, goede gezondheidszorg en iedere dag meer dan voldoende eten om te overleven, terwijl miljoenen mensen in de wereld hun hele leven krom liggen om slechts een fractie van die luxe te verkrijgen?

Ik denk het wel. Ik denk ook dat te veel mensen deze basale vormen van luxe als vanzelfsprekend ervaren. Nederland zal niet snel een Malawi worden, maar ook hier kan het tij keren. Wat een beurskrach met een welvarend land kan doen, heeft de geschiedenis ons meerdere malen geleerd. Dat de kans zo klein is dat dit catastrofale gevolgen heeft, is goeddeels te danken aan het feit dat er zoveel krijtstrepen bezig zijn met het vergroten van geldelijke rijkdom. Met andere woorden, als al die ‘oppervlakkige’ mensen niet constant met geld bezig waren, dan zouden de omstandigheden die ‘hogere’ rijkdom mogelijk maken niet in stand kunnen worden gehouden.

Het blijkt dat Achilles zich in het kamp van de krijtstrepen niet in een volledig vijandig kamp heeft gewaagd, maar naast wrok ook erkenning moet hebben jegens hen. Zonder geldelijke rijkdom zou geen enkele Griek ooit de tijd hebben gehad om hem als literair personage te scheppen en zonder de krijtstrepen zal uiteindelijk niemand meer in de gelegenheid zijn om over hem te lezen.

De prijs van een mensenleven

door Leon Groenewegen

student natuurkunde aan de RU

Wat kost een mensenleven? In de hoogste schattingen zo’n €1,000.

Wat is een mensenleven waard? Voor een gezond jong persoon meer dan €5,000.

Dus levens redden betekent meer dan 400% winst!

Bovenstaande redenering doet waarschijnlijk wat vreemd aan. Je redt immers toch levens omdat levens redden op zichzelf goed is, niet om er winst mee te maken? Dat zou je misschien wel denken, en zo zou het ook moeten zijn, maar de praktijk wijst anders uit: heel veel mensen worden niet gered, terwijl we wel de middelen hebben om dit te doen. En na deze constatering wordt een economische overweging ook interessant.

Er zijn talloze problemen in de wereld, van hiv/aids of malaria tot global warming en van ondervoeding tot corruptie of slecht onderwijs. En natuurlijk willen we die in principe allemaal oplossen. Maar daarnaast willen we nog talloze kleine dingen doen: van ons lokale cultuurgezelschap ondersteunen en het uitdelen van gratis GFT bakken, tot peuterspeelzalen sponsoren.

De motivatie en het geld om wereldproblemen aan te pakken is dan ook al jaren beperkt geweest en maakt voor de westerse landen slechts een minieme fractie uit van hun totale budget. Dus moeten we prioriteren. Oftewel: we willen eigenlijk alles nu oplossen, maar dat kan niet, dus wat doen we eerst?

Ik zou er best voor zijn om te lobbyen voor meer geld om grote problemen op te lossen, maar zelfs als er meer geld is, zal het nog steeds niet genoeg zijn om alles te doen, dus is het nog steeds goed te weten wat eerst te doen.

De vanzelfsprekende volgende stap is dus een lijst te maken van de grootste tot de kleinste problemen en die af te werken. Maar dat is de foute stap. Immers, de grootste problemen zijn misschien wel onze sterfelijkheid, slecht weer of de domheid van mensen, maar deze problemen zijn (waarschijnlijk) onoplosbaar. Een betere vraag is dus: wat zijn de beste oplossingen? Of anders gezegd: welke oplossingen leveren met het minste geld en de minste moeite, het meeste op?

Vergelijk het met een restaurantbezoek. Zelfs de grootste pizzafan zal een royale portie lasagne van één euro boven een minipizza van duizend euro verkiezen.

Gek genoeg volgen wij deze logica niet wanneer het goede doelen betreft. Na de tsunami in 2004 werd er bijvoorbeeld in korte tijd 8 miljard euro opgehaald, terwijl helemaal niet duidelijk was of dit nodig was en hoe het besteed kon worden. De minister van buitenlandse zaken uit Sri Lanka liet zelfs weten: “Ik snap de goede bedoelingen van deze hulp, maar containers vol teddyberen, daar kunnen we niks mee. En hoewel we het erg waarderen dat mensen rijst sturen, hebben we een geweldige oogst gehad dit jaar en meer dan genoeg rijst. Wat jullie opsturen is weggegooid geld.”

Of, zoals Tony Blair het stelde: “In Afrika gaan elke week evenveel mensen dood aan makkelijk te voorkomen AIDS en malaria, als tijdens deze tsunami.”

Voor normale mensen is het logisch dat ze in dit soort “hypes” trappen, maar als prioriteren zo goed werkt, waarom doet tenminste de regering dat dan niet?

Omdat bijna alles dan niet de hoogste prioriteit zal krijgen. En als je een Haagse bezuiniging moet verdedigen met: “Jullie doen geweldig werk, gebruiken het geld goed en helpen de economie en de wereld verder. Dankzij jullie werk worden talloze levens gered, en als we stoppen met onze steun gaan er vele mensen dood. Maar jullie krijgen geen geld meer, want ik kan het ergens anders beter gebruiken...” dan doet dat het niet zo goed.

Feit is echter dat we altijd al prioriteren. Zo hebben we ervoor gekozen om AIDS en ondervoeding niet op te lossen, maar in plaats daarvan ons geld te besteden aan snelwegen, het beheer van natuurparken of studiebeurzen. Elke euro die we aan X uitgeven, geven we niet uit aan Y. Dus of we er nou campagne op kunnen voeren of niet, we maken die keuzes toch. En laten we er dan alsjeblieft verstandig over nadenken.

Ik was niet de eerste die dit bedacht en precies om deze reden zijn een aantal wetenschappelijke experts en economen (waaronder drie Nobelprijswinnaars) al in 2004 bij elkaar gekomen.

Tijdens deze zogenaamde Copenhagen Consensus hebben zij naar allerlei plannen gekeken in verband met ziektes, immigratie, drinkwater, oorlog enzovoort. Ze hebben toen de economische afweging gemaakt welke oplossingen met de minste kosten (zowel financieel als qua mankracht) het meeste opleverden. Het gaat hier dan niet om het verlengen van levens van mensen die in het ziekenhuis liggen te creperen, maar om het verbeteren van de levensstandaard. Levens redden is hier dus niet een doel op zich, maar een middel om de werkkracht, de ontwikkelingen en het vertrouwen in een land te verbeteren (en later ook meer handelsproducten, meer innovaties, betere diplomatieke banden, minder gewapende conflicten, verminderde corruptie enzovoort teweeg te brengen). Het gaat hier dus ook om oplossingen die zichzelf meerdere malen terugverdienen, doordat dingen als medische kosten, voedselhulp en de noodzaak voor militair ingrijpen verminderd worden en vooruitgang in ondersteunde landen aan de hele wereld ten goede kan komen.

Maar waar gaat het concreet om?

Nou, malaria bestrijden stond bijvoorbeeld erg hoog op de lijst. Om precies te zijn, de verspreiding van langwerkende geïmpregneerde muskietennetten (kosten productie en distributie een kleine 10 euro per stuk).

Jaarlijks zijn er meer dan 400 miljoen mensen die malaria krijgen, waarvan er zo’n 3 miljoen doodgaan. Met een investering van een kleine 10 miljard euro, verspreid over vier jaar, kunnen we het aantal infecties halveren. Economisch gezien nog veel belangrijker dan het redden van levens, zijn de ruim 200 miljoen mensen per jaar, die niet meer ziek op bed zullen liggen, maar die door blijven werken en innoveren. Ook al zouden mensenlevens je niks interesseren, dan nog gaat het om een geschatte financiële winst van 1% van het GDP per jaar. Even doorrekenen vertelt je dat we onze investering van 10 miljard euro dus ongeveer 5 keer terugverdienen! Hoe cru het ook klinkt: honderden miljoenen zieken, betekent honderden miljoenen die geen productieve arbeiders zijn en niet bijdragen aan de economie. Gezonde mensen zijn goed voor de economie; zij kunnen wegen aanleggen, onderwijs geven en helpen met het oplossen van andere problemen. Simpel gezegd: een Afrikaanse dokter kan geen geneesmiddel voor kanker vinden, als hij de hele dag al druk bezig is met sterven aan malaria of verhongeren.

Ondervoeding tegengaan staat ook hoog op de lijst van oplossingen. Ik weet niet of je wel eens een huis hebt proberen te bouwen toen je zwaar ondervoed was, maar dat valt vies tegen. Zo’n 2 miljard mensen die nu lijden aan ondervoeding, zouden echter met slechts 10 gram ijzer, zink en jood per jaar, al gezond en vitaal kunnen leven. Voor zo’n 8,5 miljard euro aan chemicaliën, kunnen dan ook een miljard mensen weer bij gaan dragen aan de ontwikkeling van hun land.

Na een plan voor een vrije wereldmarkt - wat een verwachte winst zou leveren van ongeveer1,7 biljoen (1.700.000.000.000) euro - staat tenslotte boven aan de lijst de bestrijding van hiv/aids. Voor 20 miljard euro kunnen 30 miljoen levens gered zijn vóór 2012 en, omdat deze mensen het virus niet meer overdragen, in de toekomst een veelvoud hiervan. Wederom worden vitale, jonge en (seksueel) actieve arbeiders gered, wat meer stabiliteit voor het land biedt.

Interessant hier is dat voorkomen beter blijkt dan genezen. Met andere woorden: je kunt de mensen die nu aids hebben beter laten creperen en het geld in voorlichting en bescherming steken. Wederom: natuurlijk zouden we eigenlijk allebei moeten doen: genezen en voorkomen, maar daar maken de overheden niet genoeg geld voor vrij. En met die beperkte hoeveelheid geld kunnen we ofwel de zieken een paar jaar extra geven, of voor hetzelfde geld van tien keer zo veel mensen een aidsbesmetting voorkomen.

Lager op de lijst staan dingen als betere watervoorzieningen, opstartende bedrijven ondersteunen, migratiebarrières aanpassen en helemaal onderaan, maatregelen tegen global warming. Dit is dus precies een voorbeeld van “het probleem is heel groot, maar kijk naar de oplossingen.” De oplossingen die hier bekeken zijn (zoals het Kyoto-protocol en invoering van een hoge CO2-belasting), kosten namelijk erg veel ten opzichte van wat ze opleveren, in vergelijking met bijvoorbeeld de bestrijding van ondervoeding.

Zie het zo: je kunt nu een arme Nigeriaan voor een paar tientjes van de hongerdood en armoede redden, of je kunt duizenden euro’s investeren om te zorgen dat zijn (waarschijnlijk veel welvarendere) kleinzoon een jaar of tien langer droge voeten houdt. En stel dat jij die kleinzoon was, dan moet je toch raar opkijken als je hoort dat ze jou zo graag een paar jaar lang een wat beter leven wilden geven, dat ze je grootouders hebben laten omkomen van de honger...

Dus conclusie: geen energie in die global warming steken? Nee, natuurlijk moet ook dat probleem opgelost worden. Maar het levert met veel minder moeite zeker zo veel op als we beginnen met bijvoorbeeld aids afremmen en pas als dat loopt, ons op global warming gaan concentreren.

Maar hoe leuk dit ‘de wereld redden’ ook klinkt, feit is dat we gewoon niet genoeg geld hebben om al die dingen te doen. We moeten al heel veel uitgeven om onze eigen economie in stand te houden en dan blijft er niks meer over.

Onzin! Het is niet een kwestie van geld hebben, maar van geld vrijmaken. Zo zou bijvoorbeeld onze staatsschuld van 219 miljard euro (die we dus “niet hadden”) al genoeg zijn geweest om bijna alle bovengenoemde problemen op te lossen. En Amerika heeft recent weer 360 miljard bijgeleend om de oorlog in Irak te bekostigen. Dat had schijnbaar wél prioriteit, en een stuk meer dan het vrijwel volledig uitroeien van hiv/aids, malaria en ondervoeding, voor een fractie van dat bedrag. Nee, als iets echt belangrijk is, dan maak je er geld voor vrij.

Of bovenstaande prioriteitenlijst dan de beste is, daar zullen ongetwijfeld de meningen over verdeeld zijn (niet voor niets staat er alweer een nieuwe, meer uitgebreide, Copenhagen Consensus-conferentie op het programma voor 2008) en de economen kunnen hier nog jaren over discussiëren. Feit is wel dat deze lijst altijd nog beter is dan het willekeurige gokwerk en de momentpolitiek waar het nu vaak op neer komt, en dat deze manier van kijken naar wereldproblemen – en vooral ook wereldoplossingen – dus flinke verbetering mogelijk maakt. En ja, misschien blijkt een schatting niet te kloppen en zitten we er een factor twee naast. Dan hadden we met de Nederlandse bijdrage aan de JSF maar vijf miljoen mensen kunnen redden. Maar is het daarmee niet de moeite waard?

Zelfs volgens de meest conservatieve schattingen kunnen er voor minder dan 1000 euro per persoon miljoenen mensen op een rendabele manier gered worden. Dit bedrag in perspectief:

Wat?

Kosten (€)

Levens

Mijn nieuwe PC

2 000

2 mensen

100 dagen regeringsintro

3,2 miljoen

3 200 mensen

Huygensgebouw

100 miljoen

100 000 mensen

Uitgaven Nederlandse Afghanistan missie

580 miljoen

580 000 mensen

Eten dat Nederlanders jaarlijks weggooien

2,1 miljard

2,1 miljoen mensen

Begrotingstekort Betuwelijn

2,17 miljard

2,17 miljoen mensen

Staatsschuld Nederland

219 miljard

219 miljoen mensen

Uitgaven VS in Irak

360 miljard

360 miljoen mensen

Totale uitgaven kernwapens VS

4,0 biljoen

4 miljard mensen

Rijk worden in Frankrijk

Door Sophia Siemes

student bedrijfscommunicatie

Taizé is een dorpje gelegen in Bourgondië in Frankrijk. Ruim 60 jaar geleden richtte

Roger Schutz hier een oecumenische broederschap op, die momenteel rond de 100 broeders telt. Jaarlijks komen duizenden jongeren om een week of langer hun dagelijks leven te delen en over onderwerpen als geloof en religie in gesprek te gaan.

“En, hoe was het?” Net terug van de Franse heuvel word je met zo veel vragen geconfronteerd. Altijd willen mensen weten hoe het was, daar, in het buitenland, op ‘vakantie’. En altijd, als ik terugkom uit Taizé (inmiddels ben ik er drie keer geweest) vind ik het moeilijk om mijn ervaringen met buitenstaanders te delen.

Een week in de broederschap loopt steeds op dezelfde manier: drie keer per dag naar de kerk, een dagdeel werken (bijvoorbeeld afval inzamelen of stofzuigen in de kerk) en tijdens de andere tijden krijg je een Bijbelintroductie van één van de broeders. Er zijn altijd veel mensen uit verschillende landen, met wie je makkelijk in gesprek raakt over van alles en niets. De maaltijden en slaapplaatsen zijn eenvoudig, waaraan velen eerst even moeten wennen.

En toch is het ook steeds weer nieuw. Continu leer je nieuwe mensen kennen, die je kijk op de wereld verbreden en je in contact brengen met andere mentaliteiten en achtergronden. Nog nooit heb ik zoveel spannende individuen op één plaats ontmoet. Ook je werk is nooit hetzelfde en je leert het alledaagse leven van de broeders kennen. Het voelt voor mij in Taizé net alsof mensen vriendelijker, opener en meer in mij geïnteresseerd zijn. Ik kan er beter mezelf zijn, omdat mensen niet zo snel oordelen en het duidelijk niet om uiterlijkheden gaat; het innerlijk telt en is belangrijk.

Wat je hier beleeft, is moeilijk in woorden te vatten: dagelijks word je met onderwerpen als geloof, religie, god en het leven zelf geconfronteerd. Iedereen verhoudt zich ermee op een eigen manier en in de zogenoemde ‘sharing groups’ probeer je gedachtes, hoop en twijfels te verwoorden. Ook heb je veel vrije ruimte, waarin je jouw gedachtes kunt ordenen en op je eentje de diepte in gaat.

De rijkdom die je door een verblijf bij de broeders opdoet is geestelijk van aard, spiritueel en emotioneel. Omdat je zoveel feedback op je gedachten krijgt en mensen echt in je geïnteresseerd zijn, voel je je geborgen. In een gesprek over mijn weken in Taizé, zei ik een keer, dat het ‘een licht in me aanstak’. Voor mij ontstond er een gevoel van geestelijke vrijheid en openheid, waarin ook twijfels en zorgen belangrijk gevonden en gerespecteerd worden.

Er zijn veel diep gelovigen, maar ook veel mensen die het niet eens zijn met wat Bijbel en bisschoppen hen soms lijken voor te schrijven.

Zij allen vinden hier een plek en luisteraars. Mensen in Taizé komen op mij grotendeels vriendelijker en ontspannener over dan elders. Tijd speelt geen grote rol. Soms lijkt de heuvel gewoon een kleine oase, ver weg van de ‘boze’ reële wereld.

Maar op een bepaald moment moet je weer naar huis. Weer wennen aan het normale leven, waarin alles een andere gang heeft dan in Taizé, mensen hectischer zijn, minder tijd hebben en meer alledaagse problemen en taken. Wat bijblijft zijn de herinneringen aan gesprekken en mensen: aan de zang in de kerk, de lol met het werkteam, de veel te zoete ijsthee die overal en altijd geserveerd wordt (alleen iets voor de liefhebbers). Nu ken je mensen in Estland, weet je dat Poolse jongeren heel actief in de kerk zijn en heb je natuurlijk één van de kleurrijke kruisjes (of zijn het duiven?) om je nek hangen. En juist dat maakt de rijkdom ervan uit: een klein paradijs in je gedachtes, waaruit je steeds opnieuw spirituele kracht kunt scheppen.

07-taizekerk

Je moet het voelen

door Ilse Meijer

Soms doe ik niets, ben ik alleen en gaan er dingen mis en voel ik me toch rijk. Ik hoef slechts naar buiten te kijken, de wolken langs te zien drijven en ik heb genoeg. Soms presteer ik, heb ik genoeg geld en kan ik alle keuzes maken en voel ik me toch arm. Rijkdom, je moet het voelen, anders is het niet echt. Maar wanneer voel je je rijk?

Ik stond op, voelde me rot. Gezakt voor mijn examen: een negatief studieadvies betekende na 2,5 jaar het einde van mijn opleiding. Geld had ik op dat moment, ik stond niet rood en kon kopen wat ik wilde. Ik voelde me straatarm. Ik voelde me gefaald.

Een week later begon ik na te denken over wat ik wilde. Ik twijfelde. Wat past wel bij me, wat niet? ’s Nachts stond ik op, ik huilde, ik voelde me echt rot. Mijn vader stond ook op en liep de keuken in. Hij zei: “Ilse, ik houd toch wel van je, ook al haal je geen diploma.” De situatie was niet veranderd, maar ik voelde me schatrijk.

Ondertussen was mijn zelfgeschreven boek werkelijkheid geworden. In maart 2007 mocht ik mijn eerste exemplaar in ontvangst nemen. Met de verkoop van het boek probeerde ik geld bij elkaar te krijgen voor stichting Hulphond Nederland. Bij ieder boekje dat ik verkocht, voelde ik me een stukje rijker; meer vanwege de reacties dan vanwege het geld.

Twee tienermeisjes die interesse hadden in het verhaal, maar niet genoeg geld bij zich hadden, kregen van mij het boekje goedkoper. De interesse die zij toonden, was de compensatie voor het geld dat ontbrak. Of de vrouw die begon te huilen bij het horen van het onderwerp. Ik had indruk op haar gemaakt. Ik voelde me rijk. Ik had mijn ambitie waar kunnen maken. Ik had als klein meisje al de wens om een eigen boekje te schrijven. Na veel tijd hierin te hebben gestoken, had ik mijn doel bereikt.

Ik moest kiezen voor een opleiding. Wat wil ik worden? Wie wil ik zijn? Waar kon ik de rijkdom halen uit de interesse die ik had voor wat ik deed? Een goed voorbeeld daarvan is studeren omdat ik het leuk vind, of omdat ik een goede baan kan krijgen.

Een bezoekje aan het klooster in Tegelen liet me andere bronnen van rijkdom zien. Ik heb een van de zusters gevraagd wat zij als rijkdom zien in hun leven. Zij antwoordde daarop:

Toen ik een jaar of 15 was, had ik heel sterk mijn eigen gedachten over geluk, over mijn toekomst. Dat moest en zou zijn: trouwen, moeder worden van vele kindjes. Maar God had andere plannen met mij. Heel langzaam heeft Hij ze aan mij bekendgemaakt. Hij kon ook niet anders, want ik stond niet echt open voor Zijn plannen met mij.

Waarom ben ik dan zuster geworden? God, die alleen maar lief kan hebben en die in Zijn liefde wil dat de mens uit vrije wil Hem liefheeft, kwam als het ware achter me staan om mij te vragen of ik Hem in mijn leven wilde binnenlaten.

Als je me nu vraagt wat voor mij 'rijkdom' is, dan is het dit: dat Hij er altijd is voor mij, dat ik heb mogen antwoorden op Zijn roep, zijn liefdesrelatie ten aanzien van mij. Dit vervult mij iedere dag met geluk, zelfs als er moeilijke dingen zijn te doen of te ondergaan: hij is bij me. Zo is God.

Ik heb veel mensen ontmoet: van de rijkste professor tot de armste straatmuzikant, en ik heb gezien dat iedereen zich rijk kan voelen. Een tevreden mens die in vrede leeft, hoe waardeloos de situatie soms ook kan zijn, kan zich heel rijk voelen. Rijkdom kun je zelf creëren door te zien en ook echt te willen zien wat je hebt. Tevreden zijn met je leven en er de mooie dingen in zien, dat maakt je rijk en dat is niet te koop. Niet in de winkel, niet via internet. Dat moet van binnenuit komen.

De arme student

Door Huub van den Bosch

Huub is student politicologie aan de RU en oud-voorzitter van studentenvakbond AKKU

Studenten staan er bekend om; ze hebben weinig geld. Vorig jaar heeft de Landelijke Studenten Vakbond gepleit voor een verhoging van de studiefinanciering. Maar de student lijkt welvarender dan ooit.

Het beeld van de arme student is ontstaan na de democratisering van de universiteit in de jaren ’60. Niet langer was studeren voorbehouden aan de elite, maar het werd steeds normaler dat uit alle milieus mensen met voldoende kwaliteiten een studie volgden. Veel van deze studenten kregen echter niet de financiële ondersteuning van hun ouders die de uit de elite afkomstige studenten wel kregen; het was simpelweg niet mogelijk. Deze studenten konden dus maar moeilijk rondkomen. Vaak waren ze voor hun avondeten aangewezen op goedkope oplossingen als linzen en rijst: het ‘studentenprutje’ was geboren.

Nog steeds is studeren geen vetpot. Studenten zijn de enige groep in Nederland, wellicht met uitzondering van daklozen, die zijn aangewezen op leningen van de overheid en/of giften van liefhebbende derden als ouders. Het geld dat de overheid ter beschikking stelt is sowieso niet voldoende. Vaak gaat de gehele studiefinanciering al op aan de huur, en dan zijn studiekosten en levensonderhoud nog niet eens betaald. Het bedrag dat de IB-Groep hanteert ter compensatie van de woonlasten is 177,84 euro, een prijs waarvoor je in Nijmegen nauwelijks nog een kamer vindt. De huidige kamerprijzen beginnen in de buurt te komen van de huurprijzen voor sociale woningbouw. Natuurlijk werken veel studenten naast hun studie, maar zowel de universiteit als de overheid proberen dit met prestatiebeurzen, onderwijsintensivering en studiebarrières zo veel mogelijk te beperken. Sinds de OV-kaart in 1991 gesplitst is in een weekkaart en een weekendkaart zijn bovendien de reiskosten van studenten toegenomen.

Natuurlijk profiteren studenten ook van dit beeld. Iedere keer wanneer een oom of tante, opa of oma je geld toestopt met de toevoeging: “Je zal het wel kunnen gebruiken”, komt dat door het beeld dat studenten het financieel zwaar hebben. De vraag is of dat beeld klopt. De theorie hierboven is gebaseerd op feiten, maar de praktijk wijst anders uit.

De dure kamers op Sterrenbosch gaan immers als warme broodjes over de toonbank. Studentenkamers zijn uitgerust met koelkasten en magnetrons, en studenten zonder DVD-speler of -recorder zijn ver in de minderheid. Sinds de komst van de mobiele telefoon zijn de telefoonkosten drastisch gestegen, tot enkele (en vaak vele) tientallen euro’s per maand. De drukste Albert Heijn van Nederland is de ‘studenten-Albert Heijn’ aan de Daalseweg. Nog steeds geven studenten kapitalen uit in de horeca; vele cafés in Nijmegen danken hun bestaan aan de Nijmeegse student. Studenten lijken luxer te leven dan je van ‘de armen’ zou verwachten.

Natuurlijk zijn er ook studenten voor wie dit niet opgaat, en die nog steeds zorgvuldig met hun geld om moeten gaan om aan het einde van de maand goed uit te komen. De meerderheid heeft, ondanks de beperkte studiefinanciering, echter weinig financiële zorgen. Hiervoor is een aantal oorzaken aan te wijzen. Ten eerste neemt de leenangst steeds verder af, waardoor meer studenten bij de IB-Groep lenen. Een (grotere) studieschuld is volgens velen een kleine prijs voor een onbezorgde studietijd. Ook zijn er veel studenten die ondanks genoemde belemmeringen een bijbaantje nemen. Bovendien profiteren studenten van de toegenomen welvaart; de ouderlijke bijdrage is, hoewel vaak aan voorwaarden gebonden, groter dan vroeger. Het beeld van de arme student komt dan ook steeds minder overeen met de werkelijkheid. Maar het is een mythe waar studenten wel bij varen.

Rijkdom in Maslow’s piramide

door Judith Soons

OIO Sociale Demografie

Er zijn maar weinig mensen die zich voornemen om rijk te worden als ze jong zijn. Tuurlijk, velen zeggen erop te hopen en willen ook wel het nodige doen om enige rijkdom te verwerven. Maar slechts weinigen noemen het hun belangrijkste levensdoel. Meestal worden 'gelukkig worden' en 'liefde' belangrijker gevonden. Ik denk dat mensen meer uit zijn op geld dan ze zelf willen toegeven.

Geld maakt veel zaken een stuk makkelijker en is enorm belangrijke in de maatschappij. Maar er lijkt een taboe te rusten op puur materialistisch streven. Dit taboe kan veroorzaakt worden doordat het beeld bestaat dat mensen die alleen maar op geldjacht zijn, egoïstisch zijn en kil. Logisch dat mensen liefde en geluk een belangrijker doel vinden dan materiële rijkdom.

Wanneer we het hebben over doelen in het leven, is het eigenlijk vreemd dat er zo weinig aandacht besteed wordt aan rijkdom vergaren in de beroemde behoeftenhiërarchie van Maslow (zie plaatje). Volgens de theorie, beschreven in deze piramide, bepaalt de huidige situatie waarin iemand zit iemands behoefte en dus zijn streven. Eerst moeten de basisbehoeften vervuld worden: veiligheid, eten en onderdak. Als dit voor elkaar is, volgt het streven naar sociale contacten en sociale steun. De vierde laag is het streven naar zelfwaardering: vertrouwen hebben in je eigen persoon en je eigen kunnen en de waardering die je van anderen krijgt. Ten slotte kun je je richten op zelfontplooiing. Dit is het hoogste doel, waar je pas naar kan streven, als de behoeften op andere niveaus voldoende zijn ingevuld. Als je jezelf ontplooit, wil je de wereld begrijpen en problemen van andere mensen oplossen, accepteer je hoe de wereld werkt, heb je een goed intern moreel systeem en een objectief bordeelkundig vermogen. Ik vraag me af waar rijkdom hebben en vergaren geplaatst zou worden in dit model.

Rijkdom vinden we waarschijnlijk niet in de eerste lagen van de piramide, aangezien die betrekking hebben op hele basale behoeften. Je moet eerst veilig zijn en eten en drinken hebben, voordat je aan andere zaken kunt gaan denken. Ook is het een grote en noodzakelijke rijkdom om van mensen te houden en mensen om je heen te hebben die van je houden. Alleen leven lijkt mij bijna net zo erg als niet leven, en dat is de wetenschap met mij eens. Zo blijkt uit onderzoek met apen, dat apen die met alleen een moeder van staal opgroeien, niet meer normaal kunnen functioneren. Ook als die moeder hen te eten en te drinken geeft. Liever kruipen de jonge aapjes weg bij een moeder van stof, waar ze weliswaar niets te eten krijgen, maar waar ze wel een stukje warmte vinden. Als ze honger hebben, zoeken ze de andere ‘moederaap’ natuurlijk wel even op.

Rijkdom is strikt genomen geen basisbehoefte. Geld heb je in bepaalde mate nodig om te overleven, maar boven die grens wordt het een luxeproduct. Je kunt je echter afvragen wanneer je genoeg van een basisbehoefte hebt om van vervulling te spreken. Immers, mensen leggen hun wensenlat steeds hoger. Zo wilde ikzelf toen ik afgestudeerd was mijn pan Aldi-macaroni wel inruilen voor verse ravioli, en mijn gammele studentenkamer voor een heus appartement.

Aangezien de meeste mensen in je omgeving ook deze verandering doormaken, en je na verloop van tijd niet meer voor vol wordt aangezien als je in je studentenkamer blijft zitten, kun je je afvragen of een appartement niet uiteindelijk een basisbehoefte wordt in plaats van een luxeproduct. Je krijgt behoefte om ruimte voor jezelf te hebben, en om langer dan drie minuten te kunnen douchen. Toch, wordt geld rijkdom zodra je de grens van het absolute bestaansminimum overschrijdt of pas als je veel meer hebt dan anderen? In dat laatste geval is er dus geen absolute standaard voor rijkdom. Bijvoorbeeld in derdewereldlanden hebben ze het idee dat iedereen in het Westen rijk is. Maar hier in het Westen zien we wel degelijk dat niet iedereen op een gespreid bedje terechtkomt. Zeker niet de mensen die vanuit die derdewereldlanden naar het Westen komen, op zoek naar die rijkdom.

Enfin, als we rijkdom beschouwen als meer geld of bezit hebben dan noodzakelijk voor overleving, zou ik het plaatsen in de laatste twee lagen van de piramide van Maslow. Er zijn dan twee causale verbanden mogelijk. Ten eerste kan geld een middel zijn om zelfwaardering te verkrijgen of om jezelf te ontplooien. Op een directe manier door bijvoorbeeld cursussen te volgen, waarin je leert om bepaalde talenten te ontwikkelen of door boeken te kopen. Op een indirecte manier kan geld de waardering van anderen en van jezelf vergroten, doordat je dingen kunt kopen waardoor je je trots voelt, zoals een groot huis of nieuwe kleren, omdat je er leuk en modieus uit wil zien. De mogelijkheid om deze aankopen te doen toont tevens aan dat je niet onderdoet voor anderen, hetgeen eveneens een positief effect heeft. Opnieuw is hierbij niet de absolute waarde van je rijkdom bepalend, maar de relatieve waarde. Met andere woorden: het gaat er niet om dat je een groot huis hebt, maar dat je een groter huis kunt kopen dan de buurman.

De vraag is in hoeverre geld een noodzakelijke voorwaarde is om jezelf te ontplooien. In theorie zou je geld niet nodig moeten hebben om te kunnen geloven in jezelf, noch om waardering van anderen te krijgen. Maar in de praktijk denk ik dat je een bijzonder moeilijke startpositie hebt als je jezelf vanuit een situatie van armoede moet bewijzen. Geld houdt sterk verband met succes en daarmee met waardering van je omgeving. Misschien is dat omdat iedereen naar rijkdom streeft, waardoor het in aanmerking komt als belangrijke graadmeter van maatschappelijk succes. Toch is het vreemd dat andere zaken niet een graadmeter van even groot belang zijn, zoals hoeveel mensen je helpt, hoeveel humor je hebt, of je intelligentie.

09-piramidevanmaslow

Het omgekeerd causale verband is dat zelfwaardering en zelfontplooiing kunnen bijdragen aan het vergaren van rijkdom. Mensen die overtuigd zijn van hun eigen kunnen en die inzicht hebben in de maatschappij, hebben grote kans dat hun pogingen om geld te verdienen slagen. Dit lijkt echter in strijd te zijn met de zelfontplooiing die Maslow voorstelde. Volgens zijn model bestaat zelfontplooiing niet alleen uit het benutten van je talenten, maar ook uit het vormen van een moreel systeem. Maar geld stinkt, zegt men. Rijkdom verkrijgen wordt vaak geassocieerd met arrogantie en egoïsme; geld weggeven daarentegen met een hoge morele standaard. Toch zou rijkdom niet noodzakelijk samen hoeven te hangen met egoïsme. Juist niet, eigenlijk, want iemand die rijk is, heeft ook genoeg geld om te delen, zoals Bill Gates doet. Zo iemand heeft het geld om goed te doen. Toch blijft ergens het beeld bestaan dat je alleen rijk kunt worden, als je niet deelt met anderen, waardoor je zelf meer overhoudt. En dat strookt dan weer niet met die hoge morele standaard, waar mijns inziens een groot gevoel voor rechtvaardigheid bij hoort.

Nu lijkt het net alsof streven naar rijkdom niet samen kan gaan met een goede persoonlijke ontwikkeling. Dat zou ik echter ook niet willen beweren. Rijkdom geeft je namelijk wel de mogelijkheid om je te ontwikkelen. Je kunt verder studeren, een krantenabonnement nemen, en door verre reizen inzicht krijgen in de wereld. Belangrijker is dus welke keuzes je maakt.

Bovendien, men blijft toch in zekere mate naar rijkdom streven. Althans, dat is mijn inzicht in de wereld. En ik moet toegeven hier zelf ook aan mee te doen. Ik heb nooit veel om geld gegeven, maar toen ik merkte dat leeftijdsgenoten meer verdienden, omdat ze simpelweg een andere studie gedaan hadden, begon er toch iets te knagen... Ten eerste omdat het niet past in mijn gevoel van rechtvaardigheid, maar ook, omdat ik van mooie en goede dingen houd. En die dingen zijn vaak duur. Gelukkig verontschuldigt Maslow mij door te beweren dat je jezelf ontplooit door dit soort feiten te accepteren en daarin mee te gaan. Er zit dus niets anders op... ;-)

Tevreden zijn maakt mij rijk

27 augustus 2007 ging Ilse Meijer op bezoek bij haar oma Riek van Dommelen. Zij is 80 jaar en woont al jaren in een vrijstaand huis in Sint Hubert. Zij is moeder van 4 kinderen en oma van 15 kleinkinderen. Haar man is 15 jaar geleden overleden. Riek heeft bittere tijden gekend in de oorlog, maar ook de welvaart van dit moment. Ilse heeft met haar gesproken over rijkdom in haar leven. Wat maakt haar leven rijk en wat is hierin de afgelopen decennia veranderd?

Wat zijn voor jou bronnen van rijkdom?

Gezondheid, fris en fleurig door het leven gaan. Als je een handicap hebt, vooral als je jong bent, dan kun je niet fris door het leven gaan. Je kunt dan niet met anderen op en af. Als je gezond bent, dan ben je onwetend rijk. Als er iets aan je gezondheid mankeert, merk je eigenlijk pas dat je gezondheid als bron van rijkdom kunt noemen.

Veel kopen, zoals sieraden en kleding, daar geef ik niet veel om. Als ik kan kopen wat ik nodig heb, en dat is niet zo veel, dan ben ik rijk genoeg. Met de mode meedoen is voor mij geen rijkdom. Als ik eenieder iets kan geven, ben ik tevreden en rijk. Sommige mensen hebben nooit genoeg en blijven nieuwe dingen kopen. In mijn ogen ben je dan arm. Iemand die nooit tevreden is, zal nooit rijkdom kennen. De behoefte om telkens meer te willen maakt je arm. Meer geld hebben betekent voor mij dus niet rijker zijn. Je kunt dan nog vaker op vakantie. Maar dat noem ik geen rijkdom.

Ook op mezelf zijn in mijn eigen huis, geeft mij een gevoel van rijkdom. Ook heeft rijkdom voor mij te maken met gevoel. Vroeger voelde ik me arm als ik hondjes moest verdrinken.

Ook mijn kinderen en kleinkinderen zijn rijkdom voor mij. Vrede in mijn familie is tevens erg belangrijk. Ik zou het heel erg vinden als mijn familie niet meer binnen kwam lopen. Ruzie hebben met een van hen zou me arm maken. Ook een goed contact hebben met de buren vind ik rijkdom. Beter een goede buur dan een verre vriend. Een keer naar yoga, een keer naar het koor. Ik praat met alleman. Ik lach en babbel met een ander en dan heb ik plezier; dan ben ik gelukkig. Maar ook als ik daarna lekker thuis kom.

Verder maakt het geloof in God me rijk. Als ik het moeilijk heb, steek ik een kaarsje aan en bid tot God. Ik ben maar alleen en anders heb ik nergens houvast aan. Ik vind houvast in het bidden tot God. Dat is voor mij ook rijkdom. Als ik nog 10 jaar mag leven zoals het nu is, dan ben ik rijk. Ik ben tevreden met wat ik heb.

Wat is er de afgelopen jaren veranderd in de rijkdom?

Wij moesten vroeger een varken slachten en waren een week bezig om daar eten van te bereiden. Tegenwoordig ga je naar de winkel om alles te kopen. Melk koop je in de winkel; wij konden dat niet vroeger. Dat is rijkdom van nu ten opzichte van vroeger. Evenals luxe apparatuur. Wij moesten vroeger fietsen. Nu is er de auto. Dat is de rijkdom die Nederland nu kent die wij vroeger niet hadden. Wij moesten altijd hard werken voor een beetje. We hadden amper iets om kleding te kopen. In dat opzicht is de rijkdom toegenomen. Maar je moet er gezond en tevreden mee zijn, anders ben je niet rijk in mijn ogen.

Is jouw rijkdom de afgelopen jaren toegenomen of niet?

Ik ben niet rijker geworden. Ik heb inderdaad meer luxe artikelen; alles is te koop. Maar ik was vroeger toen ik jong was veel gezonder dan nu. Ik vond mezelf toen rijker. Ik kon beter horen, had geen last van mijn knieën. Nu kan ik inderdaad meer kopen, maar ik heb niet veel nodig. Ik hoef niets te hebben als ik jarig ben. Mijn tweedehandse fiets hoeft geen nieuwe te worden. Nu ik onlangs toch een sta-op-stoel heb gekregen, voel ik me echt niet rijker. Op mijn oude bank met mijn voeten op tafel was voor mij ook goed geweest. Ik voel mezelf rijk als ik niet te veel werk en drukte met van alles heb. Wat ik heb, daar ben ik tevreden mee. Ik heb eten en drinken genoeg. Ik heb schoenen genoeg. Ze zijn misschien ouderwets, maar dat ben ik ook. Dat past bij me.

Zijn we rijkdom verloren (verarmd) in onze samenleving, zoals rust, familie, samenzijn?

Vanwege sociale verarming gaan mensen tegenwoordig sneller uit elkaar. Vroeger mocht je niet uit elkaar. Waarom scheiden mensen? Ze zijn niet tevreden met elkaar. Als je altijd ruzie hebt, kun je beter scheiden. Ruzie is voor mij een bron van armoede. Maar de vraag is of beiden er rijker van worden. Degene die wilde scheiden voelt zich misschien wat rijker, maar degene die achterblijft niet.

Ook de keuze voor wel of geen kinderen is anders dan vroeger. Mensen nemen nu soms geen kinderen om vaker op vakantie te kunnen. Als eenieder maar tevreden is met de keuze die hij/zij maakt, dan zal deze persoon in mijn ogen rijk zijn.

De drukte die vele mensen hebben is naar mijn mening een bron van armoede. "Ik heb geen tijd", is een veel voorkomende uitspraak. Op tijd werken en op tijd rust nemen is belangrijk in het ervaren van rijkdom.

Hoe kijk je aan tegen de verschillen tussen de ontwikkelingslanden en de westerse samenleving?

In ontwikkelingslanden weten ze soms niet beter. Ze zijn daar misschien rijker omdat ze niet beter weten en tevreden zijn met wat ze hebben. Als je steeds meer wilt, dan ben je niet rijk.

Hier in onze samenleving wordt ook veel weggegooid. Ik vind dat geen teken van overvloed, maar juist van armoede. We zijn er niet meer tevreden mee en gooien van alles weg. Dit gaat steeds verder. Een bankstel moet om de drie jaar vervangen worden in sommige gezinnen. In mijn ogen kan dat best langer meegaan. Het hangt er natuurlijk van af hoe tevreden je er nog mee bent. Ik ga geen eten kopen om daar vervolgens weer een hoop van weg te gooien. Ik kook zelf mijn eten en eet alles tot de laatste aardappel op.

Vind je dat rijkdom iets te maken heeft met de status die iemand heeft?

Als iemand een beroep uit wil oefenen en hij wil dat heel graag en het lukt niet, dan moet hij dat accepteren. Accepteert hij het, dan kan hij zich alsnog heel rijk voelen. Wij moesten vroeger accepteren dat we moesten gaan werken.

Degene die nu bij mij poetst tel ik net zo rijk als mijn eigen kinderen. Zij doet alles voor me. Een dokter is net zo goed een mens als een poetsvrouw. Ik tel mijn huisarts net zo rijk als ieder ander. Iedereen oefent zijn beroep uit, maar iedereen is gewoon een mens. Mijn tuinman is naar mijn mening evengoed een rijk persoon. Hij oefent ook gewoon zijn beroep uit. Rijkdom heeft dus niet te maken met wat voor beroep je doet, maar of je er tevreden mee bent en kunt accepteren dat je misschien eigenlijk liever wat anders had willen doen.

Passage

De dichtende mens is geestelijk op zoek naar het ideaal dat weerstand biedt aan een exact-materialistische analyse. - Oljas Souleimenov

HET LAATSTE WOORD VAN DE BARD SMET

( XIXe EEUW)

Smet had de mooie jonge bruid van de bard Azerbaï ontvoerd.

Er wordt gezegd dat ze al minnaars waren. Ze werden achterhaald. Azerbaï

moest over hun lot beslissen.

Smet, gerold in een lasso, werd voor de deur van de yourte gesmeten. Hij krabbelde met moeite overeind. Grijnzend haalde Alibek op twee plaatsen zijn dolk door de lasso die in ringen op de grond viel. Smet wierp er een blik op en duwde hem met zijn voet opzij.

Bij de yourte briesten de paarden, nat van het zweet, en zochten restjes gras.

Smet wreef over zijn verdoofde armen en keek naar de zwarte rechthoek van de deur. En zachtjes zong hij zijn laatste woorden:

“…Dat ik mijn spiegelbeeld gezien heb in een meer

beijzeld door koude wind

daar heb ik geen spijt van.

Dat ik nooit werk heb afgeslagen

en dikwijls hongerig ging slapen

daar heb ik geen spijt van.

Dat ik met een goed mens mijn volle beker heb gedeeld

en vaker nog met een die niet deugde

daar heb ik geen spijt van.

Dat ik mij ’s morgens met roet heb gewassen

en ’s avonds met sneeuw

daar heb ik geen spijt van.

Dat geen zachtaardige vrouw voor mijn reizen

de boter karnde

daar heb ik geen spijt van.

Dat mijn droom van een lief niet uit is gekomen

in de lange nachten

daar heb ik geen spijt van.

Dat ik geen zoon op mijn knieën heb doen springen

hem niet met de palm van mijn hand heb gestreeld

ik heb er geen spijt van.

Ze zeggen dat geluk voorbijsnelt als een hert

dat de snelste vos het niet inhaalt

daar heb ik geen spijt van.

Bij iedere rots loerde de dood op mij

met zijn kromme dolk

en ik heb er geen spijt van.

Er is maar één ding waar ik spijt van zal hebben

dat is om te gaan zoals de zachte wind die langs de gezichten strijkt

dat is om nooit meer ziek te kunnen zijn

en dat de angst zich niet meer zal herhalen.

Er is maar één ding waar ik spijt van zal hebben

wanneer ik zal gaan liggen in het gras voor mijn laatste slaap,

dat is dat ik niet gedood zal zijn door de hand van een struikrover

maar door de dolk van de dichter Azerbaï.

Er is maar een ding waar ik spijt van zal hebben

als ik in smarten zal inslapen voor mijn laatste slaap

dat is dat ik nooit een mens heb gekend die mij dierbaarder was

dan de vrouw

van de dichter Azerbaï.”

Hij zong in één enkele ademtocht, als vanzelf en zonder haast. Zijn schouders en zijn hoofd waren nog goed zichtbaar tegen de donker wordende hemel.

Overdag was hij niet knap, hij moest het hebben van zijn stem. En ik herinner mij dat wij hem bij al onze ontmoetingen wel zagen, maar nooit hadden gehoord. Plotseling werd het gordijn opzij geschoven, en daar stond Azerbaï, gedrongen en grijs.

Alibek! riep hij zijn zoon.

Ik ben hier, vader.

Geef twee paarden, laat ze gaan.

Vader!...

Laat ze in vrede gaan.

Achter de rug van Azerbaï om gleed Baian naar voren, haar gezicht bedekkend met een sjaal. Smet nam de leidsels van zijn vos, hielp Baian erop. Hij greep het paard van Alibek over, sprong erop en terwijl hij het met zijn hielen aanzette verdwenen ze in de zwarte steppe.

Vader!

Op zijn hurken huilde Alibek van woede.

Luister, mijn zoon. En jullie ook, luister. De man Smet heeft mijn eer aangetast. Maar Smet de dichter zal mijn roem voortzetten. Vrouwen heb ik genoeg, maar het volk heeft maar één Smet. Is het vlees gaar?

Het is gaar, ata! riep met klinkende stem een jonge vrouw in een witte jaoulyk.

Laat dan wie honger heeft maar binnen komen.

En fier en rechtop verdween de grijsaard in zijn yourte…

Oljas Souleimenov

Een hachelijke onderneming is het, om een in het Russisch geschreven gedicht uit de Franse vertaling naar het Nederlands te vertalen. Er moet wel veel verloren gaan aan ritme en klank, aan rijm en assonanties. Als spannend verhaal blijft dit gedicht echter overeind, zelfs na zo’n dubbele vertaalslag. De klaagzang van Smet geeft reliëf aan de dramatische ommekeer. Hij lijkt ten dode opgeschreven en prijst dan de ontberingen van het eenzame steppe- en dichtersleven die hij niet betreurt, maar buigt voor het lot. En dat redt hem.

Oljas Souleimenov (* 1936 Alma-Ata) is van beroep geoloog, en afkomstig uit de republiek Kazakstan: een land vijf keer zo groot als Frankrijk met 17 miljoen inwoners. Het kwam deel uit te maken van de Sovjetunie, met dramatische gevolgen voor de bevolkingssamenstelling; van de 5 miljoen oorspronkelijke – nomadische – bewoners kwam meer dan 1 miljoen om bij de onder Stalin in deelrepublieken gebruikelijke zuiveringen en volksverhuizingen.

De afgelopen jaren raakte ik geboeid door het oeuvre van de Russische schrijver Konstantin Paustovskij (1892-1968). Een van zijn boeken is samengesteld uit poëtische en gedetailleerde verhalen van zijn reizen rondom de Zwarte zee en de baai van Kara-Bogaz, op de zuidwestelijke grens van Kazakstan, een gebied rijk aan olie en gas en glauberzout. Paustovsky reisde er rond in de dertiger jaren, temidden van nomaden, en nog net voordat de sovjetingenieurs Staatsprojecten gingen uitvoeren in deze bijna verlaten en barre streken. De installaties in en rond de baai van Kara-Bogaz zijn nu in een oogwenk op Google Maps te zien. Het BNP van Kazakstan is dank zij de olie- en gaswinning hoog en in stijgende lijn…

Maar er zijn vele soorten delfstoffen. De geoloog Souleimenov brengt in dit gedicht een legendarische figuur van zijn land tot leven.

Het verhaal, over de roof van een vrouw, in een context van oude steppevolkeren, en een dichter die zichzelf en haar 'vrij' zingt, lijkt een exotisch sprookje, schijnbaar van een andere tijd. Een tijd waarin vrouwen werden ‘geroofd’ vanwege de liefde, en niet vanwege geld, prostitutie, eerwraak… Vanaf de tweede versregel Er wordt gezegd dat ze al minnaars waren wordt al duidelijk dat achter het verhaal van de roof een ander verhaal schuilgaat.De vrouwheeft zelf gekozen en dat blijkt ook als ze, op het einde van het gedicht, snel achter de rug van haar bezitter om naar buiten glipt, de nacht in, terug naar Smet. Respect voor de vrije liefde is niet de voornaamste reden dat de oude man haar laat gaan. Vrouwen heb ik genoeg, zegt hij, maar het volk heeft maar één Smet. Doet de zucht naar roem hem afzien van wraak? Of de erkenning van een hogere macht dan die welke volkeren beheerst en tot oorlog drijft? Hij buigt voor een dichter en voor de keuze van Smet en de vrouw. Over de tranen van woede die de zoon Alibek huilt mogen we fantaseren… wat wordt hem allemaal ontnomen? De betrouwbaarheid van de wet die eerwraak niet alleen toestaat, maar zelfs verplicht doet zijn? Of de nabijheid van een mooie jonge vrouw, waar zijn vader niet naar taalt?■

Oljas Souleimenov Transformation du feu Gallimard 1981 - Verwante lectuur: Paustovskij, Konstantin. De baai van Kara-Bogaz (Verhalen) ISBN: 90 295 3504 0 Uitgeverij: De Arbeiderspers

Gemma Pappot

Citaat van de straat

Rijkdom alleen maakt niet gelukkig

Student bedrijfscommunicatie, 22 jaar

Mensen die eerlijk zijn en streven naar de waarheid vind ik rijke mensen

Student kunstmatige intelligentie, 23 jaar

Rijkdom hoeft niet materialistisch verstaan te worden, maar kan ook rijkdom van kennis zijn of geluk

Student HAN, 23 jaar

Dat je gelukkig bent en dan moet denken aan familie, vrienden....

Student biomedische wetenschappen, 22 jaar

Bij rijkdom denk ik aan liefde, geluk, maar ook aan het materiële

Student psychologie, 23 jaar

Bij rijkdom denk ik gelijk aan decadentie, iets oppervlakkigs

Student algemene cultuurwetenschappen, 23 jaar

Zelfs als je ernstig ziek bent...met warme mensen om je heen kun je dan toch rijk zijn

Student geneeskunde, 21 jaar

10 van 1 met Boi Huisman

13-boikl

Boi Huisman (27) studeerde Engels en Ontwikkelingsstudies aan de RU en verbleef in 2003 een half jaar in Ghana. Hij voltooide de HBO-opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de HAN en studeert nu Religie en Levensbeschouwing (specialisatie Communicatie & Media) aan de VU in Amsterdam.

1 Kun je een film, boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?

Crash (2004) vond ik een heel goede film, omdat die recht doet aan het leven. We geloven graag dat het leven zwart-wit is, maar deze film laat zien hoe moeilijk het is om te spreken van goed en slecht, hoe gemakkelijk we langs elkaar heen leven en hoe lastig het is om helder met elkaar te communiceren.

2 In welk vakgebied zou je je nog verder willen verdiepen?

Levensbeschouwing. Voor mij is dat breder dan religie: humanisme en atheïsme zijn ook geloofssystemen met een min of meer samenhangend mens- en wereldbeeld. Ik heb er altijd van gehouden om vragen te stellen, ook naar wat verscholen gaat onder ons vanzelfsprekende doen en laten. Een belangrijke aanleiding voor mijn huidige studiekeuze was mijn zusje: zij koos duidelijk voor een religieuze weg, ondanks onze humanistische opvoeding.

3 In welke omgeving kom je het best tot je recht?

In de geborgenheid van een paar vrienden, liefst met een Belgisch biertje erbij. Bij voorkeur met mensen die wat van elkaar verschillen. Vroeger schrok ik van mensen die uitgesproken zijn (ik ben zelf meer introvert). Nu vind ik het juist leuk wanneer anderen een eigen visie hebben en zich durven laten zien en horen.

4 Kun je de volgende zin afmaken: mijn leven heeft een wending genomen toen …

...ik in Ghana kwam: dat was een enorme confrontatie met een maatschappelijke werkelijkheid die zó anders was dan wat ik gewend was. In Ghana gelooft iedereen, terwijl hier quasi-wetenschappelijk wordt gedaan alsof geloof iets is wat we na de Verlichting achter ons hebben gelaten. Sindsdien ben ik geloof meer gaan zien als iets intrinsiek menselijks.

5 Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt?

Mijn moeder zei vroeger, als ik naar een vriendje of vriendinnetje ging: “Doe maar alsof je goed bent opgevoed.” Dat vind ik een mooie ironische boodschap. Het impliceert dat ik niet goed opgevoed zou zijn, terwijl ze juist een beroep deed op mijn geweten en erop vertrouwde dat ik me zou gedragen.

6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?

Zowel persoonlijke als wetenschappelijke verdieping aanbieden. Zodat je je bewust wordt van je manier van kijken, beleven en geloven door in gesprek te gaan; niet bang zijn dat zoiets wetenschappelijke vorming in de weg staat.

7 Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft?

Minder versnippering. Aan de VU is het universiteitsleven meer rond één gebouw geconcentreerd en is er één faculteitsoverstijgend programma (VU Podium) waarin samenleving en wetenschap elkaar ontmoeten.

8 Gelovig, atheïst of iets anders?

Voor mij is de vraag niet of, maar wat je gelooft: een atheïst die zegt dat ze niet in God gelooft, doet duidelijk een geloofsuitspraak. Ik zou mezelf ‘religieus humanist’ kunnen noemen: iemand voor wie de mens centraal staat, maar met aandacht voor dingen die het menselijke verstand te buiten gaan of waarin het transcendente doorschemert (wat dat ook mag zijn).

9 Zou je de volgende zin willen afmaken: de kerk...

...is de ruimte waarin mensen nader tot de ander en zichzelf kunnen komen. ‘Kerk’ heeft voor mij met gemeenschap te maken: de mensen die op je pad komen, waarin ontmoeting plaatsvindt, wat vaak ook een ontmoeting met jezelf betekent.

10 Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema “Rijkdom”?

Geestelijke rijkdom. Die zit in levenservaringen: niet bang zijn om dingen te ervaren en het leven te nemen zoals het komt.