9-2
Jaargang 9, nummer 2: Verlangen
- Redactioneel
- Antiek zielsverlangen - Vincent Hunink
- De geest in de lamp - Judith Soons
- Baas in eigen brein - Sanne Nauts
- Verlangen in oost en west - interview met Geshe Sonam Gyaltsen (tib. Boedh. leraar)
- Citaat van de straat
- Zondeval als springplank - Gemma Pappot
- Wandelen. Over religie en verlangen - Toine van den Hoogen
- Stoppen is geen doel op zich - interview met Yvonnen Looijschelder (preventiewerker)
- "Onderdruk het niet, laat ze los, die blinde oerdriften" - interview met Chris Buskes
- Verlangen naar geluk vormgeven betekent ook afzien -Theo Koster o.p.
- Passage - Gemma Pappot
- Stream, of consciousness - Thijs
- Tien van één met Remco Graat
Ik wou dat ik niet zo moe was. Ik wou dat ik mijn practicum af had. Ik wou dat ik geen knieblessure had. Ik wou dat ik meer aandacht voor vrienden had en zij meer aandacht voor mij. Ik wou dat ik niet hoefde te liegen tegen mensen om wie ik geef.
Mijn verlangens op een rij, van banaal tot diep. Maar is dit nou wat ik echt wil? Zou het zo veel beter zijn als dit lijstje ‘wensen’ ingewilligd werd?
Iets vergelijkbaars vraagt Judith zich af in haar stuk over ‘de geest uit de lamp’, waar ze nadenkt wat te doen als je altijd gelukkig zou zijn: “Word ik dan niet ontzettend egoïstisch en verwend?” Een angst die ik deel.
In de Stream of Conciousness stelt Thijs de meer algemene vraag: “Kennen wij onze diepste verlangens eigenlijk wel?” Ook hier weet ik geen antwoord op.
Misschien nog wel het engste van allemaal is de vraag die Sanne in haar stuk stelt: “Wil je de dingen die je wil echt zelf, of slechts omdat anderen het willen?” En ik vraag me af welke van mijn verlangens slechts manipulatie zijn.Uit deze vragen blijkt wel hoe wonderlijk weinig wij eigenlijk van verlangen begrijpen. Gelukkig hebben ook Romeinse schrijvers, Nederlandse dichters, psychische hulpverleners, Tibetaanse boeddhisten en Delftse studenten geprobeerd het mysterie rond verlangen te ontwarren en zijn hun conclusies in dit nummer te vinden.
Het zou nu mooi zijn om te zeggen dat ik uit deze teksten en mijn eigen overpeinzingen geleerd heb mijn verlangens bescheiden te houden en dat ik dan tenminste wens dat je deze Proviand met plezier zal lezen. Maar dat zou te makkelijk zijn. Net zoals ik mijn verlangens aan het begin van de tekst niet kon vertrouwen, kan ik dat met deze laatste wens ook niet. Want hoe waar die misschien ook is, heb ik dit nummer tenminste geleerd dat verlangen veel, véél meer is dan één simpele wens.
Leon Groenewegen
Door Vincent Hunink
docent Griekse en Latijnse taal en cultuur aan de RU
Verlangen is een impuls van alle tijden en alle culturen. Ook in de klassieke literatuur van de oude Grieken en Romeinen is het als motief ruim vertegenwoordigd. Personages in teksten worden veelal geleid door heftige verlangens, naar roem, naar wraak, naar liefde.
Niet zelden gebeurt dat met catastrofale afloop, zoals in de Griekse tragedie. Maar bij uitzondering kan het ook wel eens goed eindigen. Een mooi voorbeeld is te vinden in het geliefdenverhaal van Amor en Psyche, zoals dat verteld wordt door de Afrikaans-Romeinse auteur Apuleius van Madauros (ca. 125-180), in zijn roman Metamorfosen, beter bekend als De gouden ezel.
Sprookje
De roman gaat over een jongeman, Lucius van Korinthe, die een al te groot verlangen heeft naar bovenmenselijke kennis. Daardoor raakt hij in de greep van magie en verandert hij per ongeluk in een ezel. Hij behoudt zijn menselijke verstand en taalvermogen, maar kan alleen maar reageren als een ezel. In die gedaante maakt hij allerlei vreselijke avonturen mee.
Zo wordt hij mishandeld en keer op keer verkocht of gestolen. Pas aan het einde van de roman wordt zijn vurige wens om weer mens te worden vervuld, door genadig ingrijpen van de Egyptische godin Isis. Daarna wordt hij priester in haar cultus.
Het sprookje van Amor en Psyche staat als een binnenverhaal in de roman, ongeveer in het midden. De ezel is dan, samen met een meisje van adel, in de macht van een bende rovers. De oude huishoudster van die woestelingen, een ‘dronken oud wijf’ (6,25), vat medelijden op met het meisje en vertelt haar een mooi verhaal als troost.
‘Er waren eens in een stad een koning en een koningin. Zij hadden een drietal opvallend knappe dochters,’ zo begint het verhaal (4,28). Het jongste meisje, Psyche geheten, is zo uitzonderlijk mooi dat ze minnaars aantrekt van heinde en verre. Haar populariteit maakt de liefdesgodin Venus jaloers. De godin doet dan een beroep op haar zoon Cupido (‘Verlangen’), ook wel Amor genoemd. Hij moet het meisje verliefd maken op een figuur ‘van het allerlaagste allooi’. Psyche wordt intussen vanwege een orakel achtergelaten op een onherbergzame rots. Vandaar wordt zij, bang en bevend voor wat haar te wachten staat, meegevoerd door de Westenwind.
Die brengt haar naar een mysterieus, hemels paleis, waar zij door onzichtbare stemmen wordt bediend en in weelde mag baden. Al snel blijkt dat zij ’s nachts telkens wordt bezocht door een onzichtbare bruidegom, die zich met haar verenigt en kort voor de dageraad verdwijnt. Psyche wil meer van hem weten, hoezeer haar ‘echtgenoot’ haar ook bezweert niet verder te vragen. Uitdrukkelijk waarschuwt hij voor haar hebzuchtige zusters, maar zij weet toch van hem gedaan te krijgen dat zij hen mag ontmoeten. Haar kortzichtige verlangens krijgen de bovenhand.
De Westenwind brengt ook de zusters een paar maal naar het hemelse paleis, waar zij Psyche ontmoeten en bevangen worden door afgunst. Herhaaldelijk krijgt Psyche, inmiddels zwanger, waarschuwingen van haar minnaar: ze mag zich niet door die vrouwen op slechte gedachten laten brengen! Maar de boze zusters praten telkens op haar in en krijgen haar zover dat ze toch de identiteit van haar minnaar gaat onderzoeken. Op een nacht wacht ze tot hij verzadigd van het vrijen slaapt en haalt dan een olielampje erbij om zijn gezicht te zien. ‘En wat zag zij? Het allerliefste, allerzoetste dier dat er bestaat, niemand minder dan Cupido, de mooie god, die er heel mooi bijlag.’ (5,22)
Het geheim is onthuld, het verlangen letterlijk blootgelegd. Maar Psyche morst een druppel hete olie, waardoor Cupido wakker schrikt, wegvlucht en haar kwaad toespreekt. Dan volgen straffe maatregelen: de twee boze zusters komen op een vreselijke manier aan hun einde en Psyche wordt verstoten uit het paleis en moet gaan zwerven in verre landen, op zoek naar haar beminde Cupido.
Eind goed, al goed
Het sprookje krijgt dan een verrassende wending. De liefdesgod Cupido blijkt intussen zelf een hevig liefdesverlangen te voelen voor zijn Psyche, en kwijnt weg in bed. Als zijn moeder Venus van de verliefdheid hoort, ontsteekt ze in redeloze woede en besluit ze Cupido’s plannen te dwarsbomen. Ze zorgt ervoor dat Psyche een reeks onmogelijke opdrachten krijgt van collega-godinnen.
Dankzij hulpvaardige dieren en sprekende natuurelementen weet Psyche de eerste drie opdrachten te vervullen. Maar ten slotte moet zij in de onderwereld bij Proserpina ‘een beetje schoonheid halen’ waarmee Venus zich kan tooien en tevens haar zieke zoon Cupido kan genezen. Een pratende toren (!) instrueert Psyche hoe ze te werk moet gaan: ze zal een kistje van Proserpina krijgen dat ze beslist niet mag openmaken!
De geoefende lezer snapt wat er gebeuren gaat: alles lukt wonderwel en Psyche neemt het doosje mee terug naar de gewone wereld. Maar net voor ze weer boven is wordt het verlangen naar kennis haar te machtig. Ze wíl weten wat ze niet mag weten en opent het kistje... Er zit echter alleen een doodse sluimer in, waardoor ze bezwijkt. Bewusteloos en machteloos valt ze neer. Missie mislukt.
Dan komt Cupido weer op het toneel. Hij stopt de doodse sluimer terug in het doosje en voltooit de opdracht. Missie geslaagd. Cupido laat er geen gras over groeien en richt zich meteen maar tot oppergod Jupiter. Die weet hij te paaien, waarna de zaak snel beklonken is: Venus moet haar wraakacties staken en Cupido mag trouwen met zijn Psyche. Zo wordt het onstuimige verlangen waar hij model voor staat eindelijk ingebed in een vast huwelijk. Het aardse meisje wordt onsterfelijk en treedt tijdens een feestelijke bruiloft in het huwelijk met Cupido. ‘En toen de tijd rijp was kregen zij een dochtertje. Wij noemen haar Genoegen.’ (6,24)
Filosofie en godsdienst
Het fraaie sprookje van Amor en Psyche heeft lezers al vanaf de late oudheid geboeid, ja, gefascineerd. Hier lijkt veel meer aan de hand dan wat de tekst bij oppervlakkige lezing prijsgeeft. De eeuwen door is het verhaal gelezen als een filosofische tekst met een sterk symbolische lading. En inderdaad, het verhaal bevat heel wat dat zich in het licht van de Platoonse filosofie nader laat verklaren. Het kost niet veel moeite om er een soort van Platoonse allegorie in te lezen over de Ziel die hevig verlangt naar vereniging met de goddelijke Liefde, maar uit zwakheid terugvalt in het aardse en daaruit pas kan worden bevrijd door een soort goddelijke genade. Het menselijke verlangen naar het bovenmenselijke lijkt op zichzelf onmogelijk; het kan pas vervulling vinden door goddelijke hulp, door hemelse genade.
Zo’n filosofische boodschap kan ook wel gelezen worden in de rest van Apuleius’ roman. Je hoeft niet overgevoelig te zijn voor symbolen om te zien dat de naam van hoofdpersoon Lucius iets met ‘licht’ te maken heeft. Een hoofdpersoon die zoekt naar het goddelijk licht, maar voor straf een ezel wordt en jaren moet tobben en zwerven voordat de genade van een godheid zijn deel wordt? Dat lot lijkt verdacht veel op dat van Psyche. Niet voor niets geldt het binnenverhaal als een soort spiegel van het hoofdverhaal.
Maar hoe serieus dat allemaal is, blijft intussen de vraag. Apuleius-onderzoekers van de laatste jaren neigen ertoe de hele roman als één groot, relativerend spel te zien. Als een magistrale goocheltruc met filosofisch aandoende begrippen, als een daverende show met geleerdheid en taal, waarbij de schrijver uiteindelijk een lange neus trekt naar zijn lezers.
Echt of niet? Grote Woorden of juist spot daarmee? Of beide tegelijk? Zo blijft ook de moderne lezer van dit antieke sprookje verlangen naar het beslissende woord, naar waarheid en verlossing. Misschien komt er ook voor ons hulp van boven.
Verder lezen: Apuleius, De gouden ezel. Metamorfosen, vertaald en toegelicht door Vincent Hunink, (Athenaeum - Polak & Van Gennep) Amsterdam 2003
Door Judith Soons
OIO Sociale Demografie
Ik zat in de trein en ik mijmerde. Ik zou boeken vol kunnen schrijven over wat ik allemaal verlang. Kinderen zouden rond een jaar of 4 in de ‘ik wil’-fase zitten, maar daar ben ik dan nooit meer echt uitgekomen.
Ik heb honderden kleine en grote verlangens. Stel dat ik zo’n Aladdinlamp zou vinden. Ik wrijf het stof ervan af en plots verschijnt zo’n halfdoorzichtige geest met oosterse kleding aan. Hij zegt dat ik één wens mag doen. Tsjonge, wat zou ik dan wensen? Een groot huis, veel geld, reizen maken, nooit meer hoeven te werken, maar zelf kunnen kiezen? Het lijkt me allemaal heerlijk. Alleen, word ik daar gelukkig van? Geluk is toch mijn hoogste doel? Het is lang niet zeker dat veel geld of vrije tijd mij geluk zal brengen. Dat kan veel simpeler: ik wens gewoon om altijd gelukkig te zijn. Wat mijn omstandigheden dan ook zullen zijn, het geluk lacht mij toe. Met geluk bedoel ik dan dat ik altijd blij en tevreden ben. Ik zou nooit meer somber zijn, niet meer piekeren, niet meer teleurgesteld of boos zijn. Nu ben ik vaak niet gelukkig, dus als ik altijd gelukkig zou zijn, zouden al mijn problemen in een keer opgelost zijn. Ik zou minder relatieproblemen hebben, minder snel boos worden, minder perfectionistisch zijn, kunnen genieten van dingen om me heen etc. Wat een heerlijk leven zou dat zijn! Of niet?
Het klinkt paradijselijk, maar zou het niet saai worden voor mijzelf als ik altijd gelukkig zou zijn? Of zou ik dat niet merken? In ieder geval zouden de mensen om mij heen zich behoorlijk aan mij gaan ergeren, als ik altijd met een vrolijke kop rondloop. Ik zou me niet meer kunnen inleven in iemands verdriet. Ik kan wel bedenken dat iemand verdrietig is door een bepaalde situatie, maar dat is iets anders dan het echt begrijpen. Ik stel me voor dat dit voor iemand met autisme of alexithymie de dagelijkse praktijk is, maar ik zou het mezelf niet toe willen wensen.
Het is niet zo dat je per se zelf iemand verloren moet hebben, om iemand te kunnen begrijpen. Maar als je niet een beetje van het gevoel zelf voelt en dus ook voelt hoe het voor jou zou zijn en hoe jij erop reageert, dan ga je volgens mij heel rationeel reageren.
Stel, dat ik me altijd gelukkig voel, kan ik dan nog wel iemand steunen? Word ik dan niet ontzettend egoïstisch en verwend? Kan ik het nog wel begrijpen als iemand boos op mij wordt? Mensen zullen afgunstig worden, als zij niet lekker in hun vel zitten en niets mij kan deren. Alle vervelende dingen die me zouden overkomen, daar zou ik geen last van hebben. Nog geen seconde zou ik erover piekeren of verdrietig zijn.
Ik denk dat mijn vriendenkring aardig zou uitdunnen. Het wederzijds begrip zou verdwijnen. Maar zelfs als het contact met mijn vrienden zou verwateren, zou ik gelukkig blijven. Ik zou me niet eenzaam gaan voelen, want ik heb geen mensen nodig om mij heen om gelukkig te zijn. Ook dat zal voor anderen heel frustrerend zijn. Veel mensen vinden het toch fijn als ze iets kunnen betekenen voor een ander. En als die ander je dan helemaal niet nodig heeft voor zijn geluk, dan ontstaat er een ongelijkheid in de relatie. Mensen houden niet van een dergelijke ongelijkheid in geven en nemen van hulp, vriendschap, liefde. Te veel nemen (of niet terug kunnen geven) is bijna net zo erg als te veel moeten geven. In het geval dat een van de twee vrienden niets nodig heeft, en ook moeilijker kan geven, lijkt mij de ongelijkheid zo groot worden, dat het moeilijk wordt een echte vriendschap in stand te houden.
Het zou zelfs nog erger kunnen zijn: omdat ik altijd gelukkig ben, heb ik er geen last van als ik alleen kom te staan, want er is geen prikkel voor mij om te veranderen. Niet met betrekking tot sociale relaties, maar ook op andere vlakken is er geen reden om mij te ontwikkelen. Vaak is het ontevredenheid van jezelf of van anderen, die ervoor zorgt dat je een verlangen krijgt om de situatie of jezelf te veranderen. Als je merkt dat je collega meer verdient dan jij, word je ontevreden (dan wordt je geluksniveau dus minder) en zul je ernaar gaan streven of in ieder geval verlangen, dat je meer gaat verdienen. Uiteraard geldt dit alleen als je geld belangrijk vindt. Een doel, een verlangen draagt alleen bij aan je geluk, als je het zelf van belang vindt. Op zich hoeft het geen probleem te zijn als je leven zich voortzet zoals het was op het moment dat je de wens deed om gelukkig te worden. Immers, als je hoogste doel is om gelukkig te worden, en je hebt dat bereikt, dan maakt het dus niet meer uit wat er verder gebeurt.
Een ander gevolg van altijd gelukkig zijn, kan zijn dat je het zelf niet meer merkt. Mensen wennen aan prikkels. Bijvoorbeeld: als je je hand in koud water steekt, voel je dat het koud is. Maar na een poosje merk je er niets meer van en kun je ook de temperatuur niet meer bepalen. Pas als er iets verandert aan de prikkel, neem je deze weer waar. Bijvoorbeeld als er warm water bij komt in je bak met koud water. Een gevoel van geluk is ook een prikkel. Er komen stoffen vrij in je hersenen, waardoor je je gelukkig voelt. Maar na een tijdje zouden deze stoffen dan gewoon minder vrijkomen of minder effect hebben. In werkelijkheid neemt je geluksgevoel dus af als er geen nieuwe geluksprikkels zijn. In het hypothetische geval dat die geest ervoor
zorgt dat je altijd gelukkig blijft, zouden deze stoffen dus effectief moeten blijven. Dat vind ik lastig om me voor te stellen: dat je er niet aan went. Je zou het altijd gelukkig zijn niet saai gaan vinden; je zou niet gaan verlangen naar eens een keer wat minder gelukkig zijn. Immers, dan zou je geluksgevoel dalen en dat klopt niet met je wens. Hmm, als ik er zo over nadenk, lijken er toch wat nadelen te zitten aan het altijd gelukkig zijn. Misschien is het toch niet de goede wens om te doen. Af en toe wat meer tevreden zijn, dan ben ik eigenlijk al gelukkig genoeg.
Maar wie zou bepalen wanneer ik wat gelukkiger zou zijn en wanneer niet: die geest of ikzelf? Normaal is het zo dat de context (gebeurtenissen, omgeving, mensen) je stemming beïnvloedt. Daarom hebben mensen vaker dezelfde stemming. Ook andersom moet je stemming een beetje bij de context passen, anders val je sociaal gezien uit de toon. Ik zou niet met een grote glimlach op mijn gezicht bij de begrafenis van een dierbare willen staan, terwijl iedereen treurt, of mokkend op een gezellig feestje. Het moment waarop ik gelukkig ben wil ik zelf wel een beetje in de hand hebben. Als ik me zorgen maak, wil ik wat makkelijker tegen de dingen aan kunnen kijken. Als iets misgaat, wil ik niet denken dat het mijn schuld is en dat het niet goed kàn gaan. Als ik me gelukkig voel, wil ik daarvan kunnen genieten, zonder te denken dat het toch weer op een teleurstelling uitloopt. Maar als er iets vervelends gebeurt, dan wil ik ook even kunnen balen of verdrietig zijn. Dat houdt het leven mooi en echt. Als een vriendin in huilen uitbarst na een verbroken relatie, wil ik me ook realiseren hoe erg het is om iemand kwijt te raken. Zodat ik haar kan steunen en zodat ik weer mijn best doe voor mijn eigen relatie. Zo creëer ik dan mijn eigen geluk, samen met anderen. Dan heb ik die geest in die lamp dus eigenlijk maar een klein beetje nodig. Of misschien kan ik het zelf wel en heb ik die geest helemaal niet nodig... Mijn verlangen is mijn kracht.
Reacties
Leon Groenewegen reageert:
Je suggereert in deze tekst dat “altijd gelukkig zijn” zou betekenen dat je altijd even gelukkig bent, maar zo stel ik het me niet voor. Als je constant ‘ultiem geluk’ of ‘totale extase’ zou ervaren, dan zou je totaal niet meer functioneren (en waarschijnlijk vooral kwijlend in een stoel hangen), dus daar ga ik niet van uit. Als je echter ‘slechts’ tevreden bent, dan is het nog steeds mogelijk om naar die momenten van extase te streven, maar zonder je zorgen te hoeven maken over zware depressies, nervous breakdowns en midlife crises.
Dat je mensen niet zou kunnen helpen of je niet kan inbeelden hoe vervelend iets voor hen is, lijkt me ook sterk. Je hebt immers meer dan 20 jaar ervaring met allerlei soorten ongeluk als referentiekader. Bovendien hoef ik echt niet zelf depressief te zijn om echt naar mensen te luisteren, ze een goed advies te geven of ze aan het lachen te maken.
Sterker nog, juist van mensen helpen kan ik echt blij worden, dus als ik iets niet ben als ik iemand anders inspireer, dan is het wel ‘zelf net zo ongelukkig’. Was ik dat wel, dan zou ik waarschijnlijk juist zelf mee gaan zitten mokken.
Ook dat je niks meer aan anderen zou hebben als je altijd tevreden bent, geloof ik niet. Anderen kunnen je misschien niet helpen om gelukkig te worden in de directe zin, maar ze kunnen je nog steeds dingen leren, stimuleren om anderen te helpen of aan het denken zetten over interessante vragen.
Voorbeelden als lachend op een begrafenis staan of “altijd met een vrolijke kop rondlopen” zie ik ook niet als een automatisch gevolg van gelukkig zijn. Als er bijvoorbeeld een monnik op een begrafenis staat die totale innerlijke rust heeft gevonden en die vanuit die rust het overlijden kan accepteren en nog steeds de schoonheid van de wereld inziet; dan kan die monnik op zo’n begrafenis nog steeds tevreden, zelfs gelukkig zijn, zonder daar met een grijnzende kop bij te staan.
Ten slotte is normaalgesproken juist het geluk waar je voor moet werken het mooiste, en niet het oppervlakkige, niet-inhoudelijke geluk, dat jij beschrijft in jouw stuk. Als je iets moeilijks kan na een jaar hard oefenen, maakt dat het bijzonderder dan wanneer je het gewoon kan.
Om iets als een prestatie te zien, moet het voor mij ook iets zijn waar ik trots op kan zijn, iets dat echt wat betekent. Als ik bijvoorbeeld een echt goed stuk voor Proviand schrijf en vervolgens ook van anderen hoor dat zij er echt door geraakt zijn, dan heb ik dat bereikt.
Als ik daarentegen maar even een redactioneeltje neerkrabbel zonder inspiratie en vervolgens vindt iemand het geweldig, is dat leuk, maar doet het mij minder.
Tijds- en energiebesteding maakt iets natuurlijk niet automatisch waardevol, maar als ik écht heb moeten werken om iets te bereiken, en weet dat het ook echt aan mij te danken is, kan ik daar meer mee dan met een willekeurig gelukje.
Wanneer ik door een vriend op een ijsje getrakteerd word, dan vind ik dat waardevol omdat die persoon dit voor mij wil doen. Daar kan ik een stuk meer mee dan wanneer OLA gratis ijsjes uitdeelt, en ik dus ook ‘getrakteerd’ word. In het eerste geval is het in zekere zin mijn verdienste, in het tweede een willekeurig gelukje.
Vaak zit het échte geluk nou juist in de weg er naartoe, in dat harde werk. Jouw geest uit de lamp helpt je alleen aan het ‘inhoudsloze’ geluk dat nergens op gebouwd is. Maar kan dit nergens op gebaseerde, onpersoonlijke gevoel nog wel ‘geluk’ genoemd worden, zonder dat je daar je eigen persoonlijkheid mee opgeeft? Ik zou nooit gelukkig kunnen zijn met niks doen, andere mensen wegjagen door onverschilligheid en nooit iets bereiken waar ik trots op kan zijn. Als dit door een wens zou veranderen, dan zou ik mezelf niet meer zijn; dan zou het niet meer Leon zijn die gelukkig was.
Net zo goed als drugs gebruiken om in je hersenen allerlei plezierstofjes op te wekken voor mij nooit een vervanging kan zijn voor het geluk dat ik ervaar door echt iets moois te doen, is het ‘geluk’ van deze geest dat jij schetst volgens mij ook geen echt geluk, maar meer grijnzende onverschilligheid. En als dat zo is, heeft deze geest jouw wens dan wel echt vervuld?
Koen Jansen reageert:
Ik ben het wel met je eens dat als je door een wens in één keer gelukkig bent, je dan niet in de maatschappij past (qua werk, vrienden, familie etc). Maar als je naar geluk streeft en daarbij geluk vindt in bijvoorbeeld de mensen om je heen en je werk, dan is het denk ik niet zo dat als jij gelukkig bent, je vrienden niks meer aan je hebben. Maar dat ultieme geluk zul je denk ik ook niet kunnen ervaren, en dat is dan maar goed ook aangezien het voor jezelf en de mensen om je heen belangrijk is om doelen te hebben.
Misschien is dat het verschil tussen satisfiers en optimizers. Ik ben meer een satisfier; ik denk dat ik gelukkig kan zijn en toch nog een lange verlanglijst over kan hebben... vanaf een bepaald tevredenheidsniveau praat ik over gelukkig zijn, maar misschien ligt dat moment bij anderen veel hoger op de ladder.
Mooi om te lezen dat jij ook praat over de verhouding geven en nemen, dat is iets waar ik zeker achter sta. Je moet kunnen geven, maar ook zeker kunnen nemen. Als je niet kunt aannemen, kan de ander niet geven en ontstaat er een scheve verhouding.
Door Sanne Nauts
student Behavioural Science aan de RU
De wafels zijn zelfgebakken, volgens het oude familierecept van mijn oma; het hele huis ruikt ernaar. Ze zijn nog warm, net als de kersen die ik erop doe. Daarbij een bolletje chocolade-ijs-puur, romig maar wel met een stevige chocoladesmaak, met stukjes koek en fudge erin. Je kent dat ijs wel: het is eigenlijk te duur, maar dat vergeet je als je de eerste hap neemt, net als al je andere zorgen trouwens. Zoveel chocolade, daar kan geen rothumeur of slecht tentamencijfer tegenop. De saus die ik erover giet bestaat uit gesmolten pure chocolade, de puurste die ik kon krijgen.
Ik weet het zeker: je verlangen naar een bak New York Super Chunk Fudge-ijs, of wat voor goed chocolade-ijs dan ook, is aardig toegenomen na het lezen van de bovenstaande regels.[1]Misschien heb je zelfs een beetje honger gekregen. Grappig toch, dat wat letters op papier je kunnen doen verlangen naar iets waar je voor je begon met lezen nog helemaal niet aan dacht. Nou is het – tenzij je aan het Sonja Bakkeren bent – natuurlijk niet zo’n probleem dat je nu zin hebt gekregen in chocolade-ijs en wafels. Maar als een wildvreemde je speekselklieren met een paar regels tekst al aan het werk kan zetten, kunnen anderen dat ook.
Net als alle mensen ben ik een beetje een schaap. Als ik een café inloop en mijn vrienden drinken bier, dan krijg ik ook zin in een lekker koud pilsje. Als ze daarentegen voor Baileys gaan, denk ik goh, daar had ik nou net zin in. Vaak heb ik het niet eens door, maar wat ik wil wordt vaak bepaald door wat anderen wel of niet willen. Nam ik op de middelbare school natuurkunde omdat ik het echt leuk vond, of omdat iedereen altijd zei dat ik zo’n talenpersoon was? Vind ik Nijmegen zo’n leuke stad omdat het zo is, of omdat iedereen het altijd zegt? Ik denk dat ik Brand lekker en Heineken vies vind, maar misschien is dat omdat iedereen met smaak dat vindt, en proef ik het verschil niet eens. Sterker nog, uit onderzoek[2] blijkt dat dit waarschijnlijk het geval is. Amerikaanse hersenonderzoekers vroegen mensen om aan te geven hoe lekker ze cola vonden, en lieten ze drinken uit een bekertje waar Coca-Cola of Pepsi op stond. Wanneer op het bekertje stond dat er Coca-Cola in zat vonden mensen de cola veel lekkerder, ook als er stiekem Pepsi in zat. Wanneer de proefpersonen een afbeelding van een Coca-Colablikje zagen, werden allerlei hersengebieden actief, waaronder het pleziergebied dat ook actief wordt als je bijvoorbeeld seks hebt. Zo’n stom logo laat je verlangen naar Coca-Cola, ook al proef je geen verschil tussen verschillende merken. Je ziet Coca-Colareclames, je drinkt het wel eens op een leuke avond met vrienden, en iedereen zegt dat Pepsi vies is. Dus verlang je naar Coca-Cola. Heel simpel.
Zo simpel dat het een beetje eng is. Want wil je de dingen die je wil echt zelf, of wil je ze omdat anderen het willen (of dat nou je vrienden zijn, je ouders of een drankenfabrikant)? Als je verlangen naar chocolade-ijs of cola zo makkelijk op te wekken is, geldt dat dan ook voor je verlangen naar je vriendje, je studiekeuze en je beslissing om in Nijmegen te gaan studeren? Ben je dan wel de baas in je eigen brein?
[1] Tenzij je een man bent, dan werkt de volgende zin waar-schijnlijk beter: je zit tussen twee mooie naakte vrouwen in een jacuzzi (mogen ook mannen zijn als je dat liever hebt). En, verlang je?
[2] McLure et al. (2004). Neural correlates of behavioral preference for culturally familiar drinks. Neuron, 44, 379-387.
Interview met Geshe Sonam Gyaltsen, Tibetaans boeddhistisch leraar
Door Wouter Grijm en Steven Teerenstra
![]() |
![]() |
Geshe Sonam Gyaltsen ging op zijn 6e jaar het klooster in en heeft zich vanaf zijn 10e jaar verdiept in de boeddhistische filosofie. Toen hij nog een klein kind was, vertelde zijn moeder al verhaaltjes met een boodschap, zoals in het boeddhisme gebruikelijk is. Beide ouders waren actieve beoefenaars van het boeddhisme. Hij behaalde de hoogste universitaire graad voor boeddhistische filosofie en is sinds 1992 vaste leraar aan het Maitreya Instituut te Emst. Het interview heeft plaatsgevonden met hulp van de vaste tolk/vertaler Hans van den Bogaert van het Instituut.
Hoe zou je ‘verlangen’ kunnen definiëren?
Verlangen is te definiëren als een mentale factor die de geest beïnvloedt. De natuur, de aard van het verlangen zelf is een mentale factor. Dit verlangen kan beide richtingen op gaan, zowel heilzaam, dus positief, als schadelijk en negatief.
Door niet de geest bewust te trainen en daarmee te beheersen, zullen mensen meestal hun verlangens volgen, waardoor er van alles kan gebeuren. Degenen die wel geleerd hebben hun geest te beheersen laten het verlangen niet op zijn beloop, maar maken een bewuste keuze in het navolgen van verlangen. Hier beheerst niet het verlangen de geest, maar is het de geest die het verlangen beheerst.
Wijsheid is hierin een andere belangrijke mentale factor. Wijsheid is nodig om te bepalen of je verlangen de moeite waard is om te volgen of dat je het beter niet had kunnen doen. Als het goed is verzamel je gedurende het leven voldoende wijsheid om de juiste beslissingen te kunnen nemen.
De factor wijsheid is een mentale factor, die we bewust proberen te ontwikkelen in het boeddhisme, omdat we die overal voor nodig hebben. Daar waar wijsheid ontbreekt worden fouten gemaakt. Daar waar we een verkeerde beoordeling maken van de situatie komen we er bedrogen uit. De wijsheid, die de verschillende dingen onderscheidt voor wat ze zijn, proberen we heel bewust tot ontwikkeling te brengen.
Is verlangen in de oosterse wereld verschillend van het verlangen in de westerse wereld?
De geest van de mensen in het Oosten en het Westen is precies identiek. De mentale factoren daarbinnen zijn ook helemaal gelijk. Door het opgroeien binnen de eigen cultuur ontstaan bepaalde gewenningen, die echter los staan van het functioneren van de geest. Verlangen en wijsheid zijn identiek. Zowel in het Oosten als in het Westen zijn er mensen die materialistisch zijn, maar er zijn ook sterk spirituele mensen. Een praktisch voorbeeld is het volgende. Een bepaalde gewenning in een cultuur is de gewenning aan het voedsel. Tijdens hun jeugd wennen de monniken aan Tibetaanse thee (boterthee, lijkt op bouillon) en als ze in Nederland komen hebben ze met de Hollandse thee en het Hollandse eten moeite. Ze verlangen naar eten zoals ze dat thuis in Tibet gewend zijn en het duurt een paar jaar om dat verlangen te laten vervagen. Maar na een paar jaar verlangen ze net zo naar Nederlands eten als ze in Tibet zijn, als andersom naar het Tibetaanse eten als ze in Nederland zijn.
Ze drinken daar geen koffie, maar door gewenning kunnen ze naar koffie gaan verlangen. Verlangen als mentale factor is dus precies hetzelfde. Het is ook niet erg om aan verlangen toe te geven, zolang het maar niet schaadt.
Kan verlangen naar positieve gebeurtenissen ook goede dingen voortbrengen?
Gehechtheid wordt als een negatieve emotie gezien, als een verstorende emotie, omdat het uiteindelijk pijn zal veroorzaken. Als we iets positiefs verlangen is dat gunstig; we noemen het dan aspiratie. Van aspiratie wordt in het boeddhisme voortdurend gebruik gemaakt, omdat we aspireren onze geest te ontwikkelen, om altruïsme te ontwikkelen, enzovoort. Het is een heilzaam soort verlangen omdat het goed is voor jezelf en goed is voor anderen.
Heeft verlangen verschillende functies?
Verlangen geeft meestal aanzet tot een bepaalde actie. In de westerse wereld komt vaak het materialistische verlangen eerst en dan pas het verlangen naar geestelijke rijkdom. We leven hier in een consumptiemaatschappij. In Tibet is dat juist andersom.
Tussen Oost en West is er geen wezenlijk verschil in geest, eerder een verschil in belangstelling. In het boeddhisme is veel belangstelling voor geestelijke ontwikkeling en spirituele zaken. Dat wordt grondig gestudeerd en bestudeerd. Er zijn lama’s en leraren die zich in de leer verdiepen en die praktische adviezen geven aan de bevolking, het publiek, de mensen. De Boeddhistische leer is heel diep geworteld in de Tibetaanse cultuur. Cultuur en de leer (dharma) zijn daar bijna onafscheidelijk van elkaar. Dus spirituele rijkdom en spirituele wijsheden zijn als het ware in de bevolking ingebed, waardoor de mensen het zelf niet eens meer zo bewust in de gaten hebben. Zo zijn er in de cultuur bepaalde normen en waarden waar Tibetanen blij van worden (zoals het creëren van goed karma - red.), ondanks de soms erbarmelijke omstandigheden waarin ze leven, zeker ten opzichte van onze westerse welvaart.
Hier in het Westen is het precies andersom. In het Westen zijn we vooral op de buitenwereld gericht, wat heel veel rijkdom heeft voortgebracht. Op zich is dat natuurlijk fantastisch, maar het maakt je niet per definitie gelukkig. Rijkdom is mooi als je er mee weet om te gaan en het op een juiste manier weet te gebruiken, anders is het alleen maar uiterlijk vertoon. Mensen uit Tibet die hier in het Westen komen zien mensen die alles hebben, zeker in verhouding tot wat daar gewoon is wat bezittingen betreft, en die desondanks zeer ongelukkig kijken. Het verschil komt dus niet doordat de geest verschillend is of doordat verlangen anders functioneert, maar omdat de cultuur anders is ontstaan.
Ik noem als voorbeeld een moeder met twee kinderen. Als de moeder tijdens de opvoeding aan het ene kind veel adviezen geeft (zoals rekening houden met anderen, geweldloos gedrag, vredelievendheid) en aan het andere kind niet, dan staat gegarandeerd het ene kind blijer in wereld dan het andere kind. De geest is echter hetzelfde. Een andere opvoeding geeft een andere gewenning en daarmee een ander gedrag.
Voor het studeren aan de universiteit zou je eenzelfde parallel kunnen trekken. Studie is wetenschap. Er zijn leraren en professoren die kennis overdragen en wetenschappelijk onderzoek doen. Naast kennisoverdracht kan de professor echter ook extra adviezen geven om ervoor te waken dat kennis op een positieve manier wordt gebruikt. Kennis over atomen kun je positief aanwenden, maar kun je ook aanwenden voor het maken van een kernbom. Kennisoverdracht zelf is neutraal, maar de omlijsting van de boodschap en het gebruik van kennis kan bepalend zijn voor de uitwerking van die kennis.
De klemtoon ligt hierbij op wijsheid, omdat die voor alles bepalend is. Ieder mens maakt een interne afweging van doelstellingen, van belangen en van heilzaam versus schadelijk. Zo kan het zijn dat je een verlangen hebt, dat resulteert in bepaalde activiteiten waar je op dat moment nog niet van weet of die op een positieve manier zullen uitwerken of niet. Maar op een gegeven moment wordt dat wel duidelijk en wanneer de resultaten zichtbaar worden kan alsnog, ook al is het achteraf, worden beoordeeld of het volgen van dat verlangen een verstandige keuze is geweest. De mentale factor wijsheid is hier dus doorslaggevend.
Een handeling wars van wijsheid is het om bijvoorbeeld een hond die bijna sterft van de honger te voeden door een ander dier te doden. Volgens het boeddhisme is het beter om een manier te zoeken om de hond in leven te houden zonder daarvoor andere dieren te doden. Op wereldniveau gaat het welzijn van de één vaak ten koste van het welzijn van de ander. Vanuit het boeddhisme is dat (juist) een teken van gebrek aan wijsheid.
Vervult het boeddhisme hier in Emst of elders in de wereld een bepaalde rol?
Met Oosterse wijsheid zouden veel problemen en fouten kunnen worden voorkomen of opgeheven. Veel schadelijke dingen kunnen worden gestopt vanuit het inzicht dat het boeddhisme presenteert. Een van de belangrijkste inzichten is dat alle voelende wezens belangrijk zijn. Er is een diep respect voor al het leven en dat bepaalt voor een groot deel de omgang met de natuur. Geweldloosheid staat hoog in het vaandel en het boeddhisme is buitengewoon tolerant. Ik denk dat er een verbetering van de kwaliteit van het leven van mensen plaatsvindt als je dat in de praktijk gaat beleven, met respect voor anderen. Door verbetering van de kwaliteit van het leven worden mensen gelukkiger, positiever. Ze zullen met meer tevredenheid en voldoening in het leven staan.
Ik ben hiervan diep overtuigd en deze overtuiging is gebaseerd op het feit dat alle mensen hetzelfde zijn. Iedereen wil gelukkig zijn en in dat verlangen naar gelukkig zijn is iedereen identiek. Dus als ik ontdek dat bepaalde dingen uit het boeddhisme mij gelukkiger maken, geldt dat in principe voor alle mensen. Ik ben heel blij om hier te mogen zijn. Hier zijn geen grote problemen, alles is goed geregeld. Er is geen overheersing door een ander land en de problemen zijn nihil in verhouding tot de problemen in Tibet.
Is het verkeerd om te verlangen naar een gelukkiger leven?
Het is absoluut niet verkeerd om te verlangen naar een gelukkiger leven. Maar het is wel belangrijk te weten dat het boeddhisme uitgaat van de principes van oorzaak en gevolg. Je wordt niet gelukkig door schadelijke dingen te doen, bijvoorbeeld door het doden van dieren. Zolang je anderen schaadt zul je nooit echt gelukkig worden, hoezeer je er ook naar verlangt. Maar als je anderen niet schaadt is streven naar geluk een zeer positief verlangen. Het is dus noodzaak om inzicht te verwerven in oorzaak en gevolg om echt gelukkig te kunnen worden! Westerse mensen verlangen vaak onmiddellijk resultaat, maar het boeddhisme kijkt heel ver vooruit; vandaar het idee dat vele levens nodig zijn om geluk volledig te realiseren.
Heb je nog een boodschap voor studenten?
Ik wil ze het advies geven om de kennis die wordt verkregen goed gemotiveerd te gebruiken en in te zetten. Geef dus een mooie motivatie aan de studie, zodat een positieve bijdrage aan de levenskwaliteit en het wereldgeluk wordt gegeven anders dan alleen maar geld verdienen of een bepaalde club promoten. Ik zie het ook als een verantwoordelijkheid van studenten om Nederland te behouden in de huidige fantastische staat. Zo kunnen alle mensen zich hier in alle vrijheid ontplooien en zo een heilzame bijdrage leveren aan de mensheid. Op deze manier kan iedere student in het verlangen naar een betere wereld zijn eigen wijsheid ten goede inzetten.
Dat mensen aardig tegen elkaar zijn; verlangen naar liefde, aanraken; mensen met wie ik ben geen pijn doen.
Student Geschiedenis, 25 jaar
Begeerte naar een bepaald doel... een weg die je aflegt; verlangen is het eindpunt.
Student Engels, 22 jaar
Begeerte naar een bepaald doel... een weg die je aflegt; verlangen is het eindpunt.
Student Engels, 22 jaar
Verlangen is het diepste wat je in je hebt maar wat nog niet werkelijkheid is geworden.
Student Ontwikkelingsstudies, 22 jaar
Verlangen om jezelf te zijn; het is een paradox dat je moet groeien om jezelf te zijn en jezelf te leren kennen.
Student Managementwetenschappen, 22 jaar
Verlangen is niet voor de bangen, want verlangen is riskant
Student Geschiedenis, 18 jaar
Liefde is het eerste wat bij me opkomt, iets ver weg dichterbij halen.
Student Psychologie, 24 jaar
Voor het eerst in 7 jaar citaten verzamelen, waren deze keer een aantal studenten te gegeneerd om antwoord te geven.... Wat zouden zij gedacht hebben?
De citaten van de straat werden opgetekend door Theo Koster
Door Gemma Pappot
voormalig docente Franse taal & letterkunde
Op de achterflap van het boekje De dynamica van begeerte staat een foto van een nog jonge, kale man, zo te zien in gesprek, die met zijn linkerhand zijn schouder aanraakt terwijl een roodcyperse kat langs zijn blauwe overhemd omlaag springt. De staart van de kat, zijn springroer, strekt zich uit tot aan de schouder, maar de foto laat van de kat alleen het lijf zien, niet de kop. Verschil moet er zijn.
De tekst op achterflap luidt:
Begeerte is een scheppende en vernietigende kracht, een bron van lijden en genot, en strekt zich uit over alle terreinen van het menselijk handelen. In de klassieke religies wordt begeerte onderdrukt, in de kunst en literatuur wordt zij aangewakkerd. Tussen deze polen ligt het onderzoeksgebied van Tommy Wieringa, die in het voorjaar van 2007 gastschrijver was aan de Technische Universiteit Delft. In zijn openingscolleges, masterclasses en de afsluitende Vermeerlezing bracht hij begeerte en voortplanting in de natuur in verband met de grote rol van pornografie in de moderne wereld.
Ik zou niet op het idee zijn gekomen om hier over Tommy Wieringa’s boekje te schrijven, als ik hem niet onlangs in een interview had gehoord op zaterdagmorgen, in de Tros Nieuwsshow op Radio 1. Ik kende van hem alleeneen kleine bundel met vijf sprankelende, aparte verhalen:De familie onderweg. Nu hoorde ik zijn stem. Het was een rustige, prettige stem en het interview ging over zijn project aan de TU en De dynamica van begeerte, dat behalve zijn teksten ook zes foto’s bevat van door studenten gemaakte objecten of installaties rond hetzelfde thema. Als je begeerte als een soort overtreffende trap van het thema Verlangen ziet,is hetwellicht interessant, zo dacht ik, om te lezen wat Wieringa erover schrijft. Om me vervolgens af te vragen: verhouden ze zich wel zo tot elkaar, als stellende en overtreffende trap? Of is er sprake van twee min of meer gescheiden domeinen? Of is begeerte de fysieke voorwaarde voor het ontdekken van die andere waarde: het verlangen?
De inhoud van De dynamica van begeerte (de lichte grootspraak van de titel voor een boekje van 80 bladzijden is vast Delfts en de auteur vermoedelijk niet aan te rekenen) is rijker dan de geciteerde achterflaptekst doet vermoeden. Dat heeft te maken met de kwaliteit van de schrijver, met zijn aangename bondigheid, zijn intelligentie en het ontbreken van ijdelheid in de persoonlijke passages. In het korte fragment Vooraf, waarmee het boekje opent, rijst voor de lezer in enkele treffende zinnen een beeld op van begeerte, autobiografisch, verschoven naar de derde persoon.
De gedachten die u hier vindt, werden geformuleerd door een man van middelbare leeftijd, die eens een jongen was bij wie de grote begeertes van het leven lang in slaap bleven, terwijl ze bij leeftijdgenoten al in volle bloei waren.
Hij ontdekte een fractie van de verschrikkelijke kracht van begeerte toen hij op een dag een volwassen vrouw zag vanuit een speelkamer van een vriendje, hoe ze uit de douchecabine stapte, een lang been op de rand van het bad zette en het been langzaam, langzaam begon af te drogen. Er was geen glas tussen haar en de jongen, geen textiel of waterdamp, ze werden door niets gescheiden dan de lucht tussen hen in.
Hij verliet de speelkamer om er niet meer terug te komen.
De begeertes die volgden, namen de vorm aan van romantische liefdesgeschiedenissen.
Hij zwoer trouw aan die geschiedenissen – als enige.
Hij bewees ze de hoogste eer door er gedichten en romans over te schrijven, maar stuurde ze naar verlaten adressen.
Het duurde lang eer hij begreep dat geen verstandige vrouw zo hoog wil worden opgetild dat ze zich ernstig zal bezeren bij de val.
Wie Joe Speedboot gelezen heeft herkent de stijl. En ook deze vlucht voor de heftigheid, de onbeheersbaarheid van dit onbekende: begeerte.
De hoofdpersoon van Joe Speedboot, Frans, bijgenaamd “de Arm” is een bewonderaar van een zenmeester. In een stukje getiteld De Zen beschrijft Wieringa, hoe hij samen met 12 studenten van de TU gaat ‘zwijgen in Drenthe’. En dat doet hij in stijl.
Ons leven speelt zich nu af tussen een aantal geluidsbakens – bellen, kleppers, gongs. […] Onze cultuur is structuur – de woorden van de roshi. Dit heeft het klooster gemeen met de psychiatrische inrichting. De mens is een patiënt, hij moet geholpen worden.
Inhet langere hoofdstuk Wat wij willen, zwaait zijn zoeklicht als een lichtbundel vanuit een vuurtoren rond over onze cultuur, in de diepte en aan de oppervlakte. Naast wat hij de ‘wat cerebrale’ geestelijke superioriteit van Gautama Boeddha noemt, zet hij de levensgeschiedenis van Augustinus, die in zijn Confessiones op meer persoonlijke wijze verslag deed van hoe hij het vuur van de begeertes bedwong. Boeddhisme en christendom stemmen overeen in hun streven de begeertes te beheersen (het “temmen van het testosteron”, om met de Amerikaanse ‘hoogtepsycholoog’ Ken Wilber te spreken), of zelfs geheel te doven, willens en wetens en niet goeddeels onbewust te blussen... bijvoorbeeld in ‘bierketen’. Verdwenen is de nog paradijselijk getinte schaamte van Adam en Eva; de hedendaagse mens zwalkt opzichtig van bevrediging naar de volgende begeerte, met het sprekende voorbeeld van de voor velen ‘grootste Nederlander aller tijden’...
‘Rood stoplicht? Stond er niet voor hem. Geen alcohol achter het stuur? Honderd kilometer per uur rijden? Gold niet voor hem. Hij maakte zijn eigen regels. Hij stond boven de wet.’ Zo werd Pim Fortuyn, vijf jaar na zijn gewelddadige dood, in een interview gekarakteriseerd door zijn voormalige minnaar. Fortuyn, de schitterendste narcist van allemaal, die de narcistische energie in Nederland wist te bundelen tot een brede volksbeweging.
Het laatste hoofdstukje, met de ironische titel De geschoren aap, bevat o.a. een literair verslag van een bezoek aan een lak-, leer- en fetisjfeest, toepasselijk Wasteland geheten. Hier wijkt de tekst gelukkig af van wat de flaptekst over literatuur beweerde: net zo min als in de boeken van Michel Houellebecq of in het boeddhisme en het christendom, wordt hier onze begeerte aangewakkerd. Zij wordt beschreven, waargenomen, ja bijna gescalpeerd. De aap geschoren.
Er bestaat ontegenzeggelijk een kloof tussen verlangen en begeerte: tussen wat Descartes benoemde als de tweedeling tussen de mens-machine (het eigentijdse beeld van de Cyborg) en de ziel. Deze veelgesmade cartesiaanse tweedeling verwijst ook naar de aloude veronderstelde tegenstelling tussen eros en agape. Het hart heeft verlangens, maar als we het hebben over ‘wat je hartje begeert’, roepen we een tweesprong op. Het fysieke orgaan, dat ons bloed sneller of trager voortstuwt (actief of passief), is tegelijk de drager van het symbool van ons aller verlangen naar een leven in liefde. Als je bij een tweesprong in de weg komt, neem die dan, is een door dezelfde Ken Wilber geciteerde verspreking van de yogi Berra. Door Wilber wordt zo’n tweesprong geduid als een mogelijkheid tot groei. Dan, bij toenemend inzicht, kan begeerte van overtreffende trap (met gevaar voor de val in de leegte) worden tot springplank naar... verlangen. Dynamica, dus.
Gemma Pappot
De dynamica van begeerte, Tommy Wieringa. De Bezige Bij 2007 (€9,90), met een nawoord van prof. dr. ir. Jacob Fokkema, Rector Magnificus TU Delft
Wandelen. Over religie en verlangen
Door Toine van den Hoogen
Hoogleraar fundamentele theologie en hoogleraar economie en religie
Ik ben lid van een wandelclub, dé wandelclub van de universiteit, een aardig gezelschap van collega’s uit allerlei faculteiten die elke twee weken op zaterdag bij toerbeurt vanuit het huis van degene die dan onze gastheer is een wandeling ondernemen. Het is een aardig gezelschap, temeer omdat we na afloop altijd eindigen in een café, om daar een biertje te drinken voordat ieder weer zijns weegs gaat. Het is ook een aardig gezelschap omdat we allemaal van de Nijmeegse universiteit zijn, maar in de wandelclub nooit belangen hoeven te verdedigen. Waar vind je dat nog? Ik zou er nog een hele tijd over kunnen vertellen, over de gewoonten, de plaatsen waar we wandelen, een paar keer per jaar een diner houden enzovoort. Wandelen.
Een van de aardigste trekjes van deze wandelclub is dat ieder wél wordt verwacht maar dat je niet elke twee weken móet komen. Een telefoontje om af te zeggen hoort tot de goede gewoonten, maar bijna alle redenen voor afwezigheid worden geaccepteerd. Je bent lid voor het leven, maar dat is ongeveer de enige reden die nooit als verontschuldiging wordt aangevoerd, alsof het toch niet uit zou maken.
Natuurlijk ga ook ik niet elke keer wandelen. Soms heb ik goede redenen, soms heb ik er eigenlijk gewoon geen zin in (dát is overigens een reden die je niet geacht wordt te melden!). Zoals de andere collega’s, ben ik er ooit voor uitgenodigd en wilde ik graag lid worden. Zoals andere collega’s wil ik ook niet altijd op onze bijeenkomsten komen. Ben ik dan niet graag lid? Jawel, ik ben heel graag lid, ik voel me er thuis, ik voel me verbonden met de anderen en mag hen allemaal, de een meer dan de ander. De wandelclub is een concreet voorbeeld van mijn verlangen om op de universiteit collega’s te hebben, te kennen. Wil ik altijd gaan wandelen. Nee, dat is niet het geval. Maar ik zou de wandelclub niet willen missen. Iets wat je wilt staat concreet vóór je, als een ‘zaak’ (dat kan een ding zijn, een eigenschap, een persoon, een groep enzovoort) waarvan je erop gericht bent om deze te realiseren. Iets wat je verlangt, is een ‘zaak’ waarin je participeert, waarin je deelt omdat deze ‘zaak’ je iets geeft dat je waardevol acht en van belang.
Ik kom nu maar direct tot de kern van de kwestie. Hoe zit het dan met de verhouding tussen religie en verlangen? Vaak zien wij religie als een realiteit die iets vraagt van onze wil. Vaak zien we religie als een realiteit die vereist dat we er iets voor over hebben (b.v. celibaat, vasten, leefvormen). We vatten deze zaken op als een kwestie van de ‘wil’. ‘Normaal’ zou je zoiets niet willen, maar vanwege de religie gaan we dit toch maar realiseren. Eigenlijk zijn deze voorbeelden dan geen voorbeelden van religieus leven. Want naar mijn overtuiging heeft een religieuze levenswijze als zodanig niets van doen met mijn wil, maar alles van doen met mijn verlangen, mijn verlangen om deel te nemen aan ‘een zaak’ die mij iets geeft wat ik waardevol acht. Je bent niet celibatair, je vast niet, je bidt niet, omdat je daarmee iets anders, daarbuiten of daarvan onderscheiden, wilt bereiken. Wanneer je celibatair leeft, of bidt of vast, deel je in een realiteit die zin aan je leven geeft, belooft,daartoe verlokt. Religie is geen aangelegenheid van ‘willen’, ‘moeten’ of ‘verplicht zijn’, maar van ‘geven’, ‘beloven’ en ‘verlokt worden’. Religie is een aangelegenheid van het verlangen.
In 1977 verscheen in Parijs het boek van de Franse dominicaan en theoloog Jacques Pohier Quand je dis Dieu (Paris: Ed. Seuil). Pohier (1926-2007) begint het voorwoord van zijn boek met de woorden Pour la première fois de ma vie, j’écris pour mon plaisir (Voor de eerste keer in mijn leven, schrijf ik voor m’n plezier).
![]() |
Ik zal het nooit vergeten. In de jaren daarvoor was ik vaak te gast geweest bij de dominicanen in Parijs, werkend aan mijn dissertatie over de theologie van M.-D. Chenu (1895-1990), ook een dominicaan, en toen heb ik Pohier persoonlijk leren kennen. Meer een meneer dan een pater (zoals Chenu). Een meneer met een innemende charme, dun, keurig geknipt grijs haar en, hoewel op en top een Franse meneer, met een touch of British flavour. Deze meneer, die toen zijn sporen in de theologie reeds lang had verdiend op het (destijds) zeer intrigerende en vernieuwende grensvlak van theologie en psychologie, begint zijn boek over ‘God’ door terug te keren naar zijn verlangen. Hij begint als theoloog na te denken over theologie vanuit peilingen naar zijn gevoel, naar de richtingen waarin zijn emoties en verlangens hem voeren wanneer hij het woord ‘God’ uitspreekt.
Schrijven voor je plezier. Schrijven over de richting van je verlangen wanneer je het woordje ‘God’ in de mond neemt. Dát is wat theologen moeten doen. En het boek van Pohier maakte me duidelijk dat dit geen ‘heilig moeten’ hoeft te zijn.
Pohier gaf aan zijn boek als motto de woorden mee van een grote theoloog uit de orde van de domicanen, de Duitse mysticus meester Eckhart (ca.1260-1328): “God wordt God wanneer de schepselen ‘God’ zeggen.” Theologie is schrijven (en spreken) voor je plezier om God God te laten worden. Gewoon, voor je plezier.
Pohier was een te serieus theoloog en psycho-analyticus om te pleiten voor individualisme. ‘Gewoon, voor je plezier’ betekent ook bij Pohier – die overigens stormen van kritiek uit kerkelijke hoek en een kerkelijk Berufsverbot over zich heen kreeg – geen individualistisch of hedonistisch genot. Zijn pleidooi is veeleer een pleidooi om de wortels van de theologie te zoeken in het menselijk verlangen. Ons verlangen is een menselijke aangelegenheid die ons ‘ik’ niet isoleert, noch in onze cultuur noch in onszelf. Het verlangen spreekt met vele stemmen en werkt met vele beelden die in hoge mate ook sociaal en cultureel bepaald zijn. Deze stemmen en beelden kunnen ons verleiden om te investeren in hetgeen slechts een verlengstuk is van ons ‘ik’, individueel of collectief. Ze kunnen ons verleiden, zo schrijft een andere collega van Pohier, de Franse theoloog Christian Duquoc, om te investeren in ‘idolen’, beelden die vrijheid beloven maar niet schenken. Maar ze kunnen ons ook verleiden om te investeren in ‘iconen’, beelden die ons openen en wakker houden voor ‘het andere van onszelf’, voor hetgeen ons ‘ik’ geschonken krijgt als een realiteit van het Andere dat ons – individueel of collectief – blijkt te dragen en te verbinden met anderen. Gewoon voor je plezier theologie doen schenkt daarom genot maar ook een kritische geest van waakzaamheid. Want niet alleen de samenleving maar ook de religie is vol van idolen die ons een almachtige positie beloven.
In mijn ‘Franse’ tijd heb ik geleerd dat het niet wenselijk is om als theoloog over God (sur Dieu) te spreken. Deze taal suggereert dat je het onderwerp van gesprek en denken kunt bemeesteren als een buiten mij voorhanden object. Theologen dienen zich steeds bewust te zijn van de verleiding van deze idolatrie. Beter is het om de woorden ‘omtrent God’ (‘de Dieu’) te gebruiken, of – zoals de Franse filosoof Jean-Luc Marion doet – het woord God steeds tussen aanhalingstekens te plaatsen (‘God’), in een bewustzijn dat in de grote joodse, christelijke en islamitische tradities over de naam of namen van ‘God’ altijd heeft bestaan. Het is het bewustzijn dat je in de theologie nadenkt, denkend de beweging van het Andere naar mij / naar ons toe tracht te vatten. Het plezier om ‘God God te laten worden’ (Eckhart) is de passie om deze beweging van het Andere naar mij / naar ons toe te laten incarneren in taal, dus in een spreken dat de stilte doorbreekt. Ze doet dat in de hoop dat de iconen hun humaniserende kracht zullen laten bemerken, door mij te bewegen tot kritiek op de idolen.
Toen ik in Parijs met Chenu veel sprak over zijn theologie, nam hij me vaak mee naar de tuin van het klooster, een modern gebouw, maar het staat op de plek waar in de 13e eeuw al een groep dominicanen in Parijs woonde! In die tuin stond een bordje dat erop wees waar de begrenzing tussen klooster en buitenwereld liep (de clausura). Oude kerkelijke rechtsregels schreven dat bordje voor. Onder de wandeling haalde Chenu dat bordje altijd uit de grond en droeg het mee. Terug naar binnen zette hij het bordje netjes op zijn plaats terug. Zo leerde ik wat je religieus verlangen doet, namelijk altijd de grenzen verleggen, vrij en toch zonder een ‘heilig moeten’. Ik zit nog elke zondag in de studentenkerk, lees de bijbel, ga voor en zing met dit beeld voor ogen.
Interview met Yvonne Looijschelder, als senior preventiewerker werkzaam bij de afdeling Preventie & Monitoring van Iriszorg
Door Wouter Grijm en Steven Teerenstra
Wat is het verschil tussen verslaving en verlangen?
Bij verslaving speelt zowel lichamelijke alsgeestelijke afhankelijkheid een rol. Die geestelijke afhankelijkheid uit zich als een voortdurend verlangen, maar eigenlijk creëren lichaam en geest samen verlangen.
Neem alcohol bijvoorbeeld: als je gewoon bent om 10 pilsjes per dag te drinken en je neemt er op een keer maar één, dan reageert het lichaam alsof er nog 9 komen en ‘dus’ verlangt je lichaam naar meer alcohol. Dat komt omdat het dopaminesysteem in je hersenen zich aanpast aan de gebruikelijke hoeveelheid alcohol die je drinkt. Drink je minder dan gewoonlijk, dan zoekt dit systeem naar extra aanvoer van de neurotransmitter. Dit veroorzaakt de onrust, afhankelijkheid en het verlangen. In vaktermen heet dit verlangen ‘zucht’.
Dus gewoontepatronen spelen een sterke rol bij verslaving?
Zeker, zelfs gokverslaving heeft een lichamelijke component. Als je gewend bent in een bepaalde gokhal te spelen en je dan (om een andere reden) daar in de buurt komt, krijg je al een farmacologische reactie. Het lichaam stelt zich al in op de spanning die met gokken gepaard gaat.
Een ander voorbeeld: alcoholverslaafden in een verslavingskliniek maken eerst een detox periode door (lichamelijke ontwenning). Dit reduceert het verlangen naar alcohol.
Als ze, na opname, in hun thuissituatie terugkeren, waar ze gewend waren hun fles vanuit hun luie stoel te pakken, komt dat verlangen naar alcohol weer terug zogauw ze in die stoel zitten.
Hoe ontwikkel je een verslaving?
Er zijn verschillende fases te onderscheiden. Ten eerste de kennismakingsfase: vroeger kregen kinderen alleen een glaasje bij bijzondere gelegenheden zoals Nieuwjaar, maar nu zijn er veel meer drinkmomenten voor kinderen, hetgeen de vatbaarheid voor alcoholverslaving verhoogt.
Als tweede komt de experimenteerfase, typisch voor de middelbare schoolleeftijd, waarin je uitprobeert wat je lekker vindt. Daarna volgt de sociale fase, waarin je bijvoorbeeld alcohol gebruikt als sociaal smeermiddel. Kenmerkend voor de sociale fase is dat je zelf de controle over je alcoholgebruik houdt: als je voor een verjaardagsfeestje met jezelf afspreekt dat je niet meer dan 3 glazen zult nemen, dan word je niet de volgende dag laveloos wakker. In de fase daarop, de problematische fase, begint het (voortdurend) verlangen: je denkt dat je niet meer goed kunt functioneren zonder alcohol. Vaak heeft het dan een functie als ‘probleemoplosser’: zo is bekend dat mannen vaak gaan drinken na een echtscheiding. In de fase van problematisch gebruik zie je alcoholgerelateerde problemen ontstaan. Bij studenten zie je bijvoorbeeld dat de studieresultaten minder worden of dat vrienden de persoon aanspreken op het alcoholgebruik. Verslaving is de laatste fase. Er is dan sprake van lichamelijke en geestelijke afhankelijkheid.
Er bestaat overigens een norm voor verantwoord gebruik. Deze is voor vrouwen maximaal 14 glazen per week en 2 dagen in de week geen alcohol. Voor mannen is dit maximaal 21 glazen en ook twee alcoholvrije dagen per week.
Weet je ook iets over verslaving bij studenten?
Eenzaamheid en depressieve gevoelens komen onder studenten regelmatig voor en zijn een risicofactor voor alcoholverslaving. Sowieso wordt er in de studietijd meer gedronken: vergelijkbaar met mensen op vakantie. Studenten drinken veel per keer en ze hebben ook veel momenten dat ze alcohol drinken. Het risico van veel en vaak drinken is dat je hersenen gewend raken aan dit drinkpatroon en de kans op probleemgebruik groter wordt.
Opvallend is dat in tentamenperiodes minder gedronken wordt en men elkaar er dan ook op aanspreekt. Verder worden er ongetwijfeld ook pepmiddelen gebruikt om geconcentreerd en energiek te kunnen studeren.
Hoe wordt verslaving behandeld?
Onze kijk op verslaving is veranderd. Vroeger was het een kwestie van wilskracht om erbovenop te komen, nu zien we het als een chronisch ziektebeeld. Verslaving heeft een plaats gekregen in de DSM IV (classificatiehandboek van geestelijke stoornissen). We kijken nu meer naar de persoon achter de verslaafde: hoe zit die in elkaar? Stoppen is in eerste instantie geen doel op zich bij de behandeling: het gaat erom dat de cliënt eerst zelf de motivatie ontwikkelt om te stoppen.
Hoe krijg je een cliënt dan zover dat hij/zij gemotiveerd is te stoppen?
Het is de kunst van de hulpverlener om aan te sluiten bij het niveau van motivatie van de cliënt op dat moment. Met empathische gesprekvoering probeert de hulpverlener beweging te krijgen in deze motivatie. Hij houdt de cliënt een spiegel voor zonder te oordelen of te moraliseren. Deze empathische en respectvolle bejegening van de cliënt is belangrijk. Door het zichtbaar maken van de voor- en nadelen van het drankgebruik komt er beweging in de vaste denkpatronen van de cliënt.
Meestal ziet de cliënt alleen de voordelen van zijn gebruik, terwijl de omgeving vooral de nadelen signaleert. Wanneer de cliënt zich bewust wordt van zijn probleem en er een motivatie tot verandering ontstaat, stimuleert de hulpverlener de cliënt om zelf tot verandering te besluiten. Daarna wordt er gewerkt aan het volhouden van dit besluit. De cliënt gaat bijvoorbeeld op zoek naar de moeilijke momenten waarop het verlangen naar alcohol erg groot is en zoekt samen met de hulpverlener naar manieren om niet aan dit verlangen toe te geven. Soms valt een cliënt in het oude gebruik terug. Zo’n periode van terugval wordt niet gezien als een teken van zwakte, maar als een hulpmiddel om de moeilijke momenten te analyseren en te gebruiken als leermoment voor de toekomst.
Tussendoor
Niet hier, niet ik, niet deze plek,
niet verder programmeren,
geen last van arm, geen zere nek,
en klaar met afstuderen.
Geen leeg wit scherm, maar rood geel blad,
geen Matlab en geen Word meer,
ik ben die hele scriptie zat,
maar morgen zit ik hier weer.
Ik voel me blij als ik lucht zie,
van wind kan ik genieten,
kon ik die hele rotstudie,
maar control-alt-deleten.
M.
“Onderdruk het niet, laat ze los, die blinde oerdriften”
Interview met Chris Buskes
Door Wouter Grijm en Steven Teerenstra
Filosoof Chris Buskes schreef Evolutionair denken, de invloed van Darwin op ons wereldbeeld en won daarmee de Socrates wisselbeker voor het meest prikkelende Nederlandstalige filosofieboek van het jaar.
Filosofie betekent letterlijk: houden van (= philo-) wijsheid (= sophia). Betekent dit dat verlangen een rol speelt in de filosofie?
Plato zei: “Alle filosofie begint met verwondering”, dus niet zozeer verlangen maar verwondering. Maar die verwondering mondt op haar beurt wel uit in een verlangen naar meer weten: “Hoe zit het in elkaar? Hoe is het allemaal ontstaan?”
Hebben mensen verlangen nodig om verder te komen?
Ik denk dat het niet zozeer verlangen is dat menselijke vooruitgang bespoedigt, als wel nieuwsgierigheid. Je hebt ontdekt hoe iets in elkaar zit en dan wil je weer verder... steeds de grens verleggen, de horizon steeds verder terugduwen. Een ingebakken nieuwsgierigheid naar hoe de wereld in elkaar steekt en daar steeds dieper in proberen te graven. Dat is een typisch menselijke eigenschap.
En onderscheidt die nieuwsgierigheid ons van dieren?
Nou kijk, dat is geen fundamentele kloof. In een darwinistisch perspectief bestaat er geen fundamenteel verschil tussen mens en dier, want de evolutie kenmerkt zich door vloeiende overgangsvormen, graduele verschillen. Dus de mens is misschien een nieuwsgierige primaat bij uitstek, maar we hebben neven in het dierenrijk die ook nieuwsgierig zijn. Apen zijn bijvoorbeeld nieuwsgierig, ze onderzoeken alles en willen weten hoe iets in elkaar steekt, net als wij. Ze hebben alleen een kleiner brein.
Speelt verlangen een rol bij de evolutie van de mens?
Verlangen als het hunkeren naar iets wat ontbreekt, bestaat misschien in verschillende gradaties. Er is een breed spectrum met aan het ene uiterste de blinde drift, de libido, waar je je vaak niet eens van bewust bent. Dat vind je bij alle dieren, zelfs bij een kakkerlak of een platworm. Aan de andere kant van het spectrum heb je de bewuste wens, die je graag vervuld zou willen zien: dat is een heel hoog ontwikkelde vorm van verlangen. Evolutie kan niet zonder die blinde drift die we gemeen hebben met dieren, anders zou er ook geen voortplanting zijn, maar of die heel persoonlijke, bewuste wens ook iets met evolutie te maken heeft, is lastig te zeggen.
In hoeverre is vooruitgang een drijvende kracht in de ontwikkeling van een mens? Geeft verlangen dynamiek?
In je vraag wordt verlangen als iets positiefs voorgesteld. Dat doet me denken aan de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer die meende dat alles door een blinde drift wordt geregeerd. Hij heeft een metafysica van de wil ontworpen: de diepste grond van de werkelijkheid is een blinde oerwil waar alles uit voortkomt.
Behalve iets positiefs, iets scheppends, heeft dat – zeker bij Schopenhauer – echter ook iets tragisch, want alles schreeuwt: “Ik wil, ik wil, ik wil!”, maar het meeste van wat er allemaal wil, wordt in de knop gebroken. Het feit dat er een wil bestaat, en begeerte en verlangen, brengt ook met zich mee dat veel verlangens niet vervuld kunnen worden. Duitsers hebben daar mooie woorden voor. Denk aan Sehnsucht, de onbereikbare eeuwige geliefde, en Weltschmerz.
Schopenhauer gaat dan nog een stap verder. Omdat verlangen vaak zo schrijnend is en niet kan worden ingelost, omdat die wil immers steeds meer verlangen en begeerte en driften oproept, kunnen we maar beter proberen om die verlangens in te tomen, te doven. Dan vallen Sehnsucht en Weltschmerz weg en krijg je eindelijk rust. Ascese is het doel.
Maar het is de vraag of dat kan. Als je kijkt naar het brede spectrum van de blinde drift enerzijds tot de bewuste, persoonlijke verlangens en wensen anderzijds, dan kun je die bewuste verlangens wel enigszins uitschakelen, maar de dierlijke, instinctieve driften en verlangens niet. Die zitten bij ons ingebakken. Zelfs als je ze zou kunnen uitschakelen, gaat dat ten koste van je geestelijke gezondheid, zo heeft Freud ons geleerd. Want als je die diepe driften onderdrukt, krijg je psychische kwalen zoals een depressie of een neurose. Dat moet je dus vooral niet doen, meent Freud. Onderdruk het niet, laat ze los, die blinde oerdriften. De vraag is dus niet of je verlangens kunt uitschakelen, maar of het verstandig is.
Kun je dan fysieke verlangens wel onderdrukken, zoals bijvoorbeeld in een celibatair leven?
Voor een deel kun je ze misschien onderdrukken, maar met die blinde wil, die drift, die instinctieve verlangens is dat een stuk moeilijker, lijkt mij. Ik denk dat een bewuste keuze voor een celibatair leven wel mogelijk is, maar of het verstandig is, laat ik in het midden. Freud zou het afraden. Ik kan me voorstellen dat een priester, een boeddhistische monnik of een katholieke non ’s nachts van erotische scènes kan dromen – ik druk me even voorzichtig uit – of dat een priester een natte droom krijgt. Zoiets kun je niet uitschakelen, denk ik.
En je ziet het ook: het ontspoort regelmatig. Al die schandalen in met name de Rooms-katholieke kerk in Europa en Noord-Amerika, waar priesters zich vergrijpen aan kinderen. Ik weet niet of dat met het celibaat te maken heeft en of er een causaal verband is, dat je iets constant moet onderdrukken en dat het dan op een gegeven moment explodeert, maar het verband is voorstelbaar. Seksualiteit is zo’n elementaire biologische eigenschap, dat het de vraag is of het verstandig is om het geheel uit je leven te bannen. Maar het is niet onmogelijk. Zeker niet.
Verlangen naar geluk vormgeven betekent ook afzien
Door Theo Koster o.p.
![]() |
In 1994 lag ik langdurig in het ziekenhuis. Mijn kamer deelde ik met een man, opgenomen vanwege een hersentumor. Ik zag dagelijks de intimiteit en geborgenheid die hij deelde met zijn vrouw en twee kinderen. Toen voelde ik, en dat deed pijn, de consequentie van mijn levenskeuze. Zo’n lijfelijk ervaren vertrouwd zijn met en geborgen zijn bij elkaar miste ik. Dit kunnen mijn medebroeders mij en ik hun niet geven.
Bewust heb ik destijds, ik was toen 25 jaar, gekozen dominicaan te worden en te leven in broederschap, dat wil zeggen: met mensen die ik niet zelf heb uitgezocht maar met wie ik een ideaal deel: de verkondiging van het goede nieuws, dat het rijk van God is aangebroken. Ik had ervaren, dat ik temidden van dominicanen echt uit de verf kwam. Mij was duidelijk dat het leven als dominicaan mijn weg was naar een gelukkig leven. Ik had enkele goede vrienden, maar een vriendschap in de zin van een relatie met perspectief op een leven lang was mij onbekend. In het groepsleven kon ik mijn talenten ontplooien. Terwijl ik nu terugkijk concludeer ik, dat een relatie voor mij te benauwend zou zijn geweest.
Wat een geluk dat het kloosterleven als een mogelijk levensperspectief op mijn weg kwam en ik de kans kreeg een tijdje mee te leven, zelf het leven in een broederschap te ervaren. Was ik anders ooit gelukkig geworden? Ik denk het niet. Ik heb verlangd en uitgezien naar het moment waarop ik gekleed werd in het dominicaanse habijt en door elke broeder persoonlijk in hun kring werd opgenomen. Het was voor mij geen uitdrukking van een Godsverlangen. God verbindt zich mijns inziens niet aan een specifieke vorm van leven. Ieder mens is Haar lief. Het kloosterleven was mijn manier om deze liefde te beantwoorden.
Het is moeilijk je leven te delen met mensen die anders zijn dan jij, die je niet zelf hebt uitgezocht, die net als jij uniek zijn en zich waarmaken, die voor elkaar opkomen, ongeacht of je dit verdient, elkaar durven corrigeren en nooit laten vallen. Hoe moeilijk dit is, laat onze samenleving zien, waar ‘anders’ al snel gek is en leidt tot vele vormen van geweld. Toch is Gods rijk geen utopie. In het leven temidden van mijn broeders ervaar ik en drukken wij uit in het klein, wat op wereldschaal mogelijk is: dat er voor elke mens plaats is onder de zon, dat samenleven van mensen die onderling erg verschillen mogelijk is zonder tot geweld te vervallen.
Tot het priesterschap ben ik jaren later geroepen. In concrete mensen deed de kerk een beroep op mij me te laten wijden. Ik heb het moeilijk gehad met dit beroep. Niet met het beroep zelf, maar omdat op mij wel dit beroep werd gedaan, en deze vraag niet werd gesteld aan collega’s die hetzelfde werk deden, die de capaciteiten hiervoor hadden, maar vrouw waren of gehuwd. Omdat ik ruim de tijd had genomen dit beroep op mij te laten inwerken en ik moest concluderen dat van een roeping sprake was, kon ik niet weigeren.
Roeping tot het priesterschap wordt door sommigen ervaren als een roeping door God. Ik ervaar dit anders. Het is de kerk die mij tot het priesterschap riep. Vanuit haar verleden kan ik begrijpen dat de kerk eraan vasthoudt om haar priesters te kiezen uit mannen die gekozen hebben celibatair te leven, maar ik stel vragen bij de noodzaak hiervan. Ik zie uit en beijver me, dat de kerk haar motieven heroverweegt en zonodig tot een verbreding besluit, want dat ik man ben is een Godsgeschenk, en dat zijn vrouwen ook, en zoals ik in mijn seksuele verlangens de zuiverheid nastreef, doen, naar ik hoop, gehuwden dat ook.
Een priester wordt geacht celibatair te leven, dat wil zeggen af te zien van seksualiteit. Kun je dat? Mijns inziens kan een mens dit niet, want een mens is nu eenmaal een seksueel wezen, en dat kun je niet afleggen. De vraag waar het dan om gaat is hoe je met jouw seksualiteit omgaat.
Dat mensen elkaar seksueel prikkelen ontdekte ik in mijn puberteit, maar ik durfde hieraan pas toe te geven in mijn studententijd. Ik had mijn eerste avontuurtjes, ontdekte dat seksualiteit niet alleen een sterke drift is in mij, maar ook de uitdrukking is van een intens verlangen naar en beleven van geborgenheid en intimiteit tussen twee mensen, een uitdrukking en beleving van liefde. De sterkte van de drift neemt af bij het ouder worden; het verlangen blijft. Als kloosterling ben ik gelukkig geen man van ijzer geworden, maar een mens gebleven met gevoelens en verlangens.
Een mens is te waardevol om zich uit te leveren aan zijn driften, maar hoe ga je als kloosterling met je seksuele verlangens om? Ik zie ervan af deze te uiten of op verlangens van anderen naar mij toe in te gaan. Ik doe dit vanwege de broederschap. Ik merk dat in onze samenleving de beleving van seksualiteit als uiting van diepe genegenheid sterk verbonden is aan de exclusieve tweerelatie. Ik zou mezelf als kloosterling verloochenen door deze beleving op te zoeken. Door in te gaan op seksuele verlangens van anderen naar mij toe zou ik bij een ander de indruk kunnen wekken, dat een exclusieve relatie met mij tot de mogelijkheden behoort. Ik zou in dat geval niet zuiver handelen, want ik ben in hart en nieren kloosterling.
Terug naar het ziekenhuis. De gezondheid van de man met de hersentumor ging achteruit. Hij belandde in een rolstoel en moest uiteindelijk het bed houden. Mijn dominicaans kruisje intrigeerde hem en hij vroeg of ik ook voor hem zo’n kruisje had. Dat had ik niet, maar ik zei dat hij wel een tijdje, totdat hij gestorven was, mijn kruisje mocht lenen. Hij ging op het aanbod in en droeg het kruisje of het hing aan de muur, tegenover zijn bed. Twee dagen later vertelde hij mij dat dit kruisje hem kracht gaf. In vervolg op mijn vraag wat hij hiermee bedoelde kwamen we tot een persoonlijk en intiem gesprek, zoals hij dat met zijn vrouw en kinderen op dit gebied niet kon voeren. Ik ervoer toen de achterkant van het gemis, waarmee ik dit artikel begon: de wijze waarop ik met mensen en mensen met mij intiem zijn. De band die ik met mijn medebroeders heb kent ook deze vorm van intimiteit, van elkaar in alle kwetsbaarheid zeer nabij zijn. Ik merk dat ik intimiteit niet kan missen, dat ik hierin als mens blijf groeien, het mijn leven verrijkt, mij helpt om in de lijn van mijn levenskeuze om te gaan met mijn seksuele verlangens.
Tot slot: naast mijn medebroeders is ook het contact met mijn vrienden, vriendinnen en familie van groot belang voor mijn geestelijk en lichamelijk welzijn. Ik ben een mens van vlees en bloed die het nodig heeft zijn affectie ook lichamelijk te uiten. Ik merk dat me dit gemakkelijker afgaat temidden van vrienden en familie dan temidden van mijn medebroeders. Een goed onderhouden van de band met mijn medebroeders en met mijn vrienden, vriendinnen, familie helpt me in intieme contacten, vriendschappelijk of pastoraal, zuiver te blijven omgaan met mijn seksuele verlangens.
Op een donderdag in augustus werd mij gevraagd: “Wat is jouw diepste verlangen?”
Ik kwam niet ver met die vraag, want hoe diep is diep? Maar dit is wat ik een paar dagen later wenste, toen ik niet kon slapen en om halféén ’s nachts buiten stond en naar de hemel keek:
Vallende ster
Tweeling ziel die mij begrijpt
me aanvoelt zonder woorden
die door de dikke schil heenkijkt
verhalen aan wil horen.
Tegenspreekt als hij iets vindt
mij wil leren luist’ren
ik mee kan schreeuwen als een kind
maar ook samen mee fluist’ren.
Of het nu goed gaat of echt niet
in zon en regen lopen
wanneer je hem een tijd niet ziet
blijven de lijnen open.
Ik voel me koud, en zo alleen
ik krijg het maar niet warm
verlang naar vrienden om me heen
en af en toe een arm.
M.
Overwegingen bij een gedicht
IN NEDERLAND
In Nederland wil ik niet leven.
Men moet er steeds zijn lusten reven
Ter wille van de goede buren
Die gretig door elk gaatje gluren.
‘k Ga liever leven in de steppen
Waar men geen last heeft van zijn naasten:
Om ’t krijsen van mijn lust zal zich geen reiger reppen,
Geen vos zijn tred verhaasten.
In Nederland wil ik niet sterven
En in de natte grond bederven
Waarop men nimmer heeft geleefd.
Dan blijf ik liever hunkrend zwerven
En kom terecht bij de nomaden.
Mijn landgenoten smaden mij: “Hij is mislukt.”
Ja, dat ik hen niet meer kon schaden
Heeft mij in vrijheid nog te vaak bedrukt.
In Nederland wil ik niet leven,
Men moet er altijd naar iets streven,
Om ’t welzijn van zijn medemensen denken.
In ’t geniep slechts mag men krenken,
Maar niet een facie ranslen dat het knalt,
Alleen omdat die trek mij niet bevalt.
Iemand mishandlen zonder reden
Getuigt van tuchteloze zeden.
Ik wil niet in die smalle huizen wonen,
Die Lelijkheid in steden en in dorpen
Bij duizendtallen heeft geworpen…
Daar lopen allen met een stijve boord
- Uit stijlgevoel niet, om te tonen
Dat men wel weet hoe het behoort –
Des zondags om elkaar te groeten
De straten door in zwarte stoeten.
In Nederland wil ik niet blijven,
Ik zou dichtgroeien en verstijven.
Het gaat mij daar te kalm, te deftig,
Men spreekt er langzaam, wordt nooit heftig,
En danst nooit op het slappe koord.
Wel worden weerlozen gekweld,
Nooit wordt zo’n plompe boerenkop gesneld
En nooit, nee nooit gebeurt een mooie passiemoord.
J.Slauerhoff 1898 - 1936
![]() |
Herkent U het land, waarin deze dichter niet wilde leven? Waaruit hij wilde vertrekken, en waaruit hij ook telkens – eenmaal scheepsarts geworden – weer wegtrok, uit heimwee naar het onbereikbare? De dichter Slauerhoff is binnen de Nederlandse literatuur de vertolker bij uitstek geworden van een gevoel dat in de Portugese taal en cultuur Saudade heet, en dat bezongen wordt in fado’s waarin veelvuldig de diepe keelklanken van de tweeklank [ao] weerklinkt, bijna als een pijnkreet. Het is daarom niet zo vreemd dat zijn gedichten in deze muzikale taal verklankt werden door de fadozangeres Cristina Branco, wat een prachtige cd opleverde. De cd-hoes bevat ook een boekje waarin de eigenlijk voor de hand liggende samenkomst van deze Nederlandse dichter met Portugal wordt belicht, en waarin de keuze van de vertolkte gedichten en hun vertalingen is opgenomen.
Het woord ‘fado’ komt van ‘fatum’: lot, noodlot. In bovenstaand gedicht lijkt het besef en de aanvaarding van dat lot te ontbreken; de dichter is wrang en bitter, en maakt van zijn land van herkomst zo’n karikatuur dat terugkeer niet meer mogelijk is. Het is als het doorsnijden van een navelstreng met een moederland dat voorgoed als bloedeloos en onbevredigend wordt ervaren. In een enkel vers wordt zelfs het vrij strak aangehouden metrum daarvoor doorsneden (Om ’t krijsen van mijn lust zal zich geen reiger reppen). Zo schetst hij van zichzelf een heftig en wreed beeld: tuchteloze zeden, woede, hartstocht grenzend aan moordlust lijkt hem te bezielen; niet een nog begrijpelijk verlangen, hoe heftig ook, naar vreemde horizonnen dat terugkeer niet uitsluit...
Het land van gepersonifieerde bekrompenheid en Lelijkheid dat Slauerhoff hierboven beschrijft bestaat al lang niet meer. Althans niet in de uniforme mate waarin hij het schetst, en dan blijft nog de vraag of wat hij ervoer niet vooral getint was door zijn innerlijke gesteldheid... Het land dat nu Nederland heet is, objectief beschouwd, zo sterk veranderd dat musea tentoonstellingen organiseren over de drempeljaren – of liever gezegd, decennia – waarin het de ‘moderniteit’ binnendreef. De zestiger, de zeventiger jaren... de tentoonstellingen over deze roerige perioden worden druk bezocht, nu vanuit een weemoedig terugblikken op wat ervaren werd als een bevrijding van binnenuit. De spruitjeslucht bestaat nog en ook de Biblebelt en de EO, maar we zijn grote drugsproducenten geworden en het format voor de Gouden Kooi is hier ontworpen. Nu kunnen we weer terugverlangen naar het Nederland dat Slauerhoff ontvluchtte.
Een andere dichter, in hetzelfde jaar geboren en net als Slauerhoff huisarts geworden, bleef. En schreef, schreef hier in Nederland zijn Nederlandse oeuvre en zijn gedichten en werd hier oud genoeg om neergang te ervaren en niet alleen de opwinding van uitreikend verlangen...
Ik trof dit gedicht van hem aan in het gratis OV-dagblad De Pers en vond het mooi. De vele enjambementen (vers 1 naar 2 naar 3; strofe 1 naar 2; vers 7 naar 8) vragen erom om dit gedicht hardop te lezen. Dan zingt het bijna.
Zelfkant
Ik hou het meest van de halfland’lijkheid
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol wasgoed spelen, van fabrieksterreinen
Waar tussen arm’lijk gras de lorrie rijdt,
Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen.
Want ‘kweet, er is waar men het leven slijt
En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid
Te vinden dan in bergen of ravijnen.
De walm van stoomtram of van blekerij
Of van de ovens waar men schelpen brandt
Is meer dan thijmgeur aanstichter van dromen,
En ’t zwarte kalf in ’t weitje aan de rand
Wordt door een onverhoopt gedicht bevrijd
En in één beeld met sintels opgenomen.
Simon Vestdijk 1898 -1971
Binnen de strakke vorm van het sonnet gebleven reikt Vestdijk ons hier een remedie aan.
Ons soms peilloos verlangen om ‘te vertrekken’ kan gestild worden in werkelijke aandacht voor wat er om ons heen is en door daar op enigerlei wijze vorm aan te geven. In dit gedicht wordt de menselijke conditie niet ontvlucht, maar opgenomen in heel eenvoudige beelden: wasgoed aan een lijn, een lorrie op een fabrieksterrein, die doen beseffen dat het middelpunt van de cirkel van ons bestaan overal ligt, maar voor alles, in onszelf. Het zwart in dit gedicht is heel concreet: niet de, innerlijke, verste duisternis van Slauerhoff, maar een kalfje, weerloos dier, ergens gezien tussen sintels, resten van gedoofd vuur; en in de compassie van het gedicht bevrijd. En in een gratis dagblad opgenomen...
Gemma Pappot
Cd: Cristina Branco canta Slauerhoff; een project van de culturele vereniging Nederland-Portugal.
De gedichten komen uit de tweedelige verzamelbundel van Gerrit Komrij: 1998 - In Liefde Bloeyende. De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in honderd en enige gedichten, poëzie en commentaren.
Kind of Blue van Miles Davis opgezet. Welke muziek past er beter bij het improviseren van de ‘Stream of Consciousness’-sectie van de Proviand? Lekker associëren, kijken waar je op uitkomt. Het thema van deze editie is ‘verlangen’. Een breed begrip, zo concludeerden we bij de brainstorm die het volgende onderwerp op moest leveren. Maar ja, als dat niet het geval was geweest, dan hadden we het natuurlijk ook nooit als onderwerp gekozen.
Waar denk je aan bij deze term? Ik durf te wedden dat een aanzienlijk deel van – in elk geval de Nederlandse – bevolking als eerst een seksuele associatie heeft. Zegt dat veel over ons? (Ik moet namelijk bekennen dat ik bij dat aanzienlijke deel hoor.) Pas als je er langer over na gaat denken, dan komen andere aspecten van het begrip naar voren. Zoals het verlangen ergens bij te horen, het verlangen naar het verleden, verlangen naar een persoon (in de niet-seksuele zin) of simpelweg (het platte) verlangen naar geld en roem. De online versie van de Dikke Van Dale helpt je hierin overigens niet veel verder. ‘Verlangen’ intypen geeft je een link naar ‘begeerte’, een even zo ondoorzichtig begrip. ‘Begeerte’ dan maar invullen? Dat vertelt je dan weer dat dit gelieerd is aan ‘verlangen’. Ik verlang op dit moment hevig naar een online woordenboek dat me niet van het kastje naar de muur stuurt. Over plat verlangen gesproken.
Dan zullen we het toch echt in ons eentje moeten doen, beste lezer. Waar denken we aan bij de term verlangen? Een wens naar iets, naar iets dat op dit moment natuurlijk nog niet is. Of zouden we ook kunnen verlangen naar een wereld zoals die nu is? Afgezien van het feit dat het me een beetje een saai verlangen zou lijken – zie je de blikken al voor je, wanneer je vertelt dat je fantaseert over een wereld die er uitziet zoals deze? – zou het een betrekkelijk statische wereld opleveren: niemand voelt meer de aandrang zich in te zetten of iets te bereiken, for better or for worse. Daarmee is verlangen – samen met nieuwsgierigheid – één van de drijvende krachten achter de wereld. Hoewel, toegegeven, die tweede ons misschien wel meer opgeleverd heeft dan de eerste: zoveel hebzucht en jaloezie, je vraagt je wel eens af waarom de wereld er niet totaal onder bezweken is.
Nu maak ik me wel weer schuldig aan een andere oppervlakkige interpretatie van het begrip ‘verlangen’. Er moet toch meer zijn dan dat? Wel, natuurlijk is dat het geval; alle groten (en de veel en veel meer minder bekenden, maar daarom niet minder beminden) op deze aarde die zich in hebben gezet voor ‘de goede zaak’ deden dat uit een verlangen de wereld te verbeteren. Een rechtvaardigere wereld, een wereld waarin iedereen gelijkwaardig is, of eentje waarin kennis, macht en welvaart eerlijker verdeeld zijn, bijvoorbeeld. Waarom komen dat soort mensen, de ruggengraat van de samenleving, niet als eerste bij me op wanneer het over ‘verlangen’ gaat? Who knows.
Verlang jij, lezer, eigenlijk wel eens naar dingen waarvoor jij je schaamt? Die Mercedes die langs komt gieren, die aantrekkelijke collega, het gazon van de buren? Ja hè. Ik wist het wel. Ik ook. Nou ja, niet naar een Mercedes (dat zijn lelijke auto’s!), maar je kunt soms de gedachte niet onderdrukken dat je het verlangen dat je op dat moment hebt, beter om kunt buigen naar iets constructievers (wat dat ook moge zijn). Maar misschien zouden we ons eigenlijk niet moeten schamen voor dergelijke verlangens. Misschien moeten we blij zijn dat we zo’n pure sensatie als verlangen überhaupt kunnen ervaren. Want wat zou een leven waarin je niet meer uitziet naar iets toch verschrikkelijk saai zijn. (Ik realiseer me dat je het hier hartgrondig met me oneens kunt zijn.) Toegegeven, als we dan toch verlangens hebben, laten het dan verlangens zijn waarmee niet alleen wijzelf iets opschieten.
Op dit punt ontkom ik er niet aan willekeurig te gaan denken aan wat op dit moment mijn diepste verlangens zijn (of juist wat de verlangens zijn die op dit moment het meest aan de oppervlakte liggen). En gek genoeg kan ik die nu niet één, twee, drie onder woorden brengen. Dat is misschien omdat ik zo slecht typ, dat ik al mijn concentratie daarbij moet houden. Maar misschien zijn de meeste van onze verlangens ook wel geen expliciete verlangens, maar meer onderhuids borrelende verlangens die je handelen en denken bepalen, zonder ooit in een bepaalde vorm tot uiting te komen. Kennen we deze verlangens dan wel? Gaan we genoeg op zoek naar wat ze zijn? Als je over een flinke portie zelfkennis wilt beschikken, dan is weet hebben van dergelijke onbewuste processen geen overbodige luxe, dunkt me.
Een ander uiterste zijn natuurlijk zij die zo branden van verlangen, dat er geen houden meer aan is, dat ze gevaarlijk worden voor zichzelf of hun omgeving. Begeerte die zo alomtegenwoordig is, zo vaak de kop opsteekt dat het hun hele handelen bepaalt, dat ze welhaast een slaaf zijn van hun eigen verlangens. Stalkers zijn dan de eersten die in me op komen, maar er zijn nog veel andere voorbeelden te noemen.
Ik weet niet met welke categorie mensen je het meest medelijden moet hebben; zij die ogenschijnlijk zonder interne prikkels niet verder komen dan het traject bank-koelkast of zij die door hun eigen driften geleid worden zonder dat zij er vat op lijken te hebben.
That brings me to another question: is verlangen het omgekeerde van de ratio? Het stereotiepe beeld van de gevoelloze, welhaast autistische wetenschapper – sorry, ik word er als natuurkundestudent soms nu eenmaal mee geconfronteerd – versus de tbs’er die zijn driften juist niet kan bedwingen? Ik moet ineens aan het boek ‘Elementaire deeltjes’ van de Fransman Michel Houellebecq denken, waar de twee hoofdpersonen (halfbroers nota bene) ongeveer eenzelfde soort tegenpolen zijn. De één is een introverte, van elke lust gespeende wetenschapper, die onderzoek doet naar het uiteindelijke verdwijnen van geslachtsgemeenschap om onszelf voort te planten. De ander is een seksverslaafde gefrustreerde man die zijn hele leven op zoek is naar bevrediging. Degenen die het boek gelezen hebben, zullen het waarschijnlijk met mij eens zijn dat het beide even meelijwekkende figuren zijn. Hoe dan ook lijkt Houellebecq de vraag die ik aan het begin van deze paragraaf stelde impliciet te onderschrijven.
Dat is bij elkaar een aardig aantal vragen dat ik mijzelf heb gesteld in het voorgaande. Ik neem aan dat ik je niet zal teleurstellen als ik niet verder inga op het beantwoorden ervan. Dat doe ik ten eerste niet omdat – mocht het stuk vragen bij je hebben opgeworpen – het veel leuker is om er zelf over na te denken, ten tweede omdat ik bang ben geen bevredigende antwoorden te kunnen geven op die vragen. Wat ikzelf bij het schrijven in elk geval heb kunnen concluderen, is dat ‘verlangen’ in veel gevallen – althans bij mijzelf – een schimmig iets is, dat zich slechts impliciet manifesteert in ons handelen en wanneer je die verlangens niet kent, je eigenlijk ook een deel van jezelf niet kent. Dat is iets waar ik nog maar eens flink over na moet denken: rationeel over verlangen.
Thijs
![]() |
Remco Graat (30) studeerde journalistiek in Tilburg. Na werk bij dagblad de Limburger en een wereldreis van een jaar, bracht zijn fascinatie voor religie hem ertoe om religiewetenschappen te gaan studeren in Nijmegen. Hij volgt nu de master geestelijke verzorging en loopt stage bij het VieCuri ziekenhuis in Venlo.
1 Kun je een film, boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?
De scène waar Jezus tot God smeekt “Vader, laat deze beker aan mij voorbijgaan” in de film Jesus Christ Superstar heeft mij diep geraakt. Jezus laat de twijfel en de frustratie zien die hem menselijk maakt, maar kiest uiteindelijk toch voor de kruisdood.
2 In welk vakgebied zou je je nog verder willen verdiepen?
De geestelijke verzorging. Je behandelt geen gebrek, maar ziet een mens als geheel. Je gaat met iemand op weg en hoopt een gids te zijn, zodat hij zijn levenspad weer kan vinden. Ik vind het mooi dat je mensen niet vertelt hoe het moet, maar ze helpt hun eigen waarheid en innerlijke vrede te vinden.
Ook secularisatie en de manier waarop mensen zonder instituut kerk bezig blijven met levensvragen en rituelen boeit me enorm.
3 In welke omgeving kom je het best tot je recht?
Niet waar, maar met wie. Met een kleine groep vrienden, in een goede discussie of een gezellig onzingesprek, voel ik me op mijn gemak.
4 Mijn leven heeft een wending genomen toen...
...ik naar Taizé ging. Het heeft mij laten voelen dat het christendom mij nog steeds persoonlijk raakt en heeft voor mij de weg geopend om weer persoonlijk betrokken te zijn bij het christendom. Ik realiseerde me hier dat ik, ondanks allerlei misstanden en verstarring binnen de kerk, er toch enorm veel moois uit kan halen.
5 Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt?
Laat niet te makkelijk over je heen lopen. Geef je grenzen aan en stel eisen, dan voelen andere mensen zich ook serieus genomen.
6 Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?
Kritisch zijn naar de katholieke kerk, maar tegelijk loyaal en verbonden blijven aan die kerk. Daar heb je overigens geen katholieke rector magnificus voor nodig.
7 Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft?
Meer nadruk op zingeving zoals die in de Studentenkerk te vinden is. Veel studenten hebben niets meer met de katholieke kerk, maar algemeen je leven zin- en vormgeven blijft belangrijk.
8 Gelovig, atheïst of iets anders?
Katholiek. Eerst wilde ik niet christelijk worden tot ik er rationeel van overtuigd zou zijn, maar uiteindelijk besloot ik er juist in te duiken, om te zien of die overtuiging me tegemoet zou komen.
9 De kerk...
...als instituut biedt houvast en is een goed middel tot religieuze verdieping, een beginpunt van waaruit je jouw eigen geloof vorm kan geven. Maar als het een doel an sich wordt, dan wordt het een hindernis. De kerk moet flexibel blijven.
10 Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema ‘Verlangen’?
Verlangen kan heel mooi zijn als het je motiveert, maar je kan jezelf er makkelijk in verliezen, waarbij het omslaat in een destructieve obsessie.
![]() |
Maak het volgende rijtje af:
twijfel, intolerantie, stilte, reizen, tijd, relaties, identiteit, de dood, vrijheid, naastenliefde, de mens, vergeving, chaos, normen, eerlijkheid, toekomst, spiritualiteit, angst, thuiskomst, prestatiedruk, terugblik, onaangepastheid, eenzaamheid, klaagcultuur, vertrouwen, loslaten, zingeving, obsessies, de massa, ratio, liegen, rijkdom, verlangen,...
…en doe een voorstel voor een volgend thema van Proviand. Stuur je idee naarProviand@gmail.com en misschien wordt jouw voorstel de inspiratie voor ons nieuwe nummer!