9-4
Jaargang 9, nummer 4: groei
- Redactioneel
- Boompje - door Christof Abspoel
- Spelen in een gesubsidieerde speeltuin? Doe het voordat je later groot bent! door Hans van de Louw
- Op weg naar verbetering in Rwanda - door Judith Soons
- De groeiende man - door Rogier Teerenstra
- Grow up - Mario Kieft
- Groeien of groot worden? Interview met Gé Groenewegen, docent wiskunde en statistiek aan de HAN door Leon Groenewegen en Steven Teerenstra
- Op weg naar hier en nu - door Crispijn Jansen
- Citaat van de straat
- Passage
- Stream of conciousness
- 10 van 1 met Tanja van Hummel
Redactioneel - Groei
Groei is een saai thema. De onderwerpen liggen voor de hand en de meningen zijn voorspelbaar. Dit nummer is dus waardeloos, tenzij het vol staat met wat je niet verwacht.
Voor de kaft is dit in ieder geval gelukkig gelukt, want de man voorop komt in het nummer niet terug, en over lichaamslengte hebben we het nergens. Maar zoals ik stiekem wel had verwacht, is ook elk ander stuk onverwacht.
Wat dacht je van een boom die niet groeit, een student die ondanks een dijk van een CV en ervaring in alle mogelijke werkvelden niet weet hoe hij door wil groeien, of iemand die ontevreden is over de alom geprezen groei van de HAN? En bij groei denk je waarschijnlijk ook niet aan Rwanda, een fictief verhaal over een man en zijn vriendin, of de lyrics van een Engelstalig lied.
Als ik mijn redactiegenoten mag geloven, is het verbazendste echter het eindpunt van mijn eigen groei van de laatste 3 jaar. Ik ben de afgelopen jaren namelijk veel gegroeid in mijn werk als hoofdredacteur – als ik terugkijk naar mijn eerste nummer, kan ik me heerlijk schamen – maar ik heb het idee dat ik mijn top heb bereikt. En de uitspraak “je moet stoppen op je hoogtepunt” bestaat niet voor niets.
Maar als ik nog één keer mag verbazen: ik ga toch niet weg. Ik zal bij Proviand bezig blijven, maar wel van een afstandje. Het wordt tijd dat de volgende persoon hier kan groeien.
Leon Groenewegen - gegroeide student
Boompje - door Christof Abspoel
Hij volgt momenteel een studie geschiedenis aan de RU
“Ik doe het niet meer,” zeg ik. “Ik doe het niet meer, hoor je? Nooit meer.”
Mijn ouders bekijken me vanuit de hoogte. Ik krimp ineen, zo nietig als ik ben.
Papa en mama zijn zo groot.
Ik zwijg.
Mama wil dat ik haar aankijk, maar ik doe het niet.
Daar klinkt de stem van papa. Alsof de woorden als stenen naar beneden komen vallen, één voor één, dreunend op mij neer.
“Wat doe je niet meer?”
“Groeien,” zeg ik, en terwijl ik het uitspreek richt ik me een beetje op en zwaai mijn takken heen en weer.
Papa fronst. Aan dit gesprek zal hij wel rimpels overhouden, denk ik bij mijzelf, maar ik houd mijn takken stijf. Ik verzet geen wortel!
Mama zwijgt met me mee. Dat is goed.
“Groeien?” herhaalt papa. “Maar natuurlijk zul jij groeien! Zo hoog als papa, zo hoog als mama,
wie weet nog hoger. Jij zult groeien en wij zullen trots op je zijn!”
Mama zwijgt nog steeds.
“En als ik niet meer groei,” vraag ik,
”zullen jullie dan ook trots op me zijn?”
Papa geeft geen antwoord. Dat doet hij nooit. Hij vraagt alleen maar.
“Waarom zou je ermee ophouden?”
Ik weet wel waarom, maar ze zullen het toch niet begrijpen. Papa niet, mama niet, mijn ooms niet, mijn tantes niet. Niemand!
“Kom op, kleintje, geef antwoord.” bromt mijn vader.
Doe het zelf, denk ik.
“Ik wil niet meer groeien, omdat het onzin is,” probeer ik dapper. Zo voel ik me trouwens niet.
Ik tril als een rietje, maar toch zei ik het!
“Onzin?” vraagt papa.
Ik knik.
”Ja, onzin. En ik zal je vertellen waarom.”
Ik vertel het hem. Haarfijn vertel ik alles wat papa niet wil horen. Dat bomen alleen maar groeien om het licht van de anderen weg te kapen. Dat al die moeite niet nodig zou zijn als we rustig bij de grond bleven. Dat het zonlicht dan gewoon naar óns toe zou komen, zonder dat wij ons hoefden te verdringen om erheen te klimmen. Dat we dan niet jaloers hoefden te zijn. Dat we dan alleen maar hoefden te genieten, lekker samen, in de zon, lekker dicht bij de grond.
Als één boom besluit klein te blijven, en vrienden vindt, zullen de andere begrijpen dat kleine bomen ook mooie blaadjes en takken hebben... en veel meer tijd om te genieten van de zon. Misschien zullen ze dan begrijpen dat ze niet móeten groeien. Dat ze best klein mogen zijn als ze dat willen. Dat het heel fijn kan zijn om klein te zijn.
Dat vertel ik papa en nog veel meer zou ik willen zeggen, maar hij onderbreekt me:
“Als je niet verder groeit, zul je het leven verschrikkelijk vinden.
Niemand zal je zien, omdat je zo klein bent. Niemand zal van je houden, omdat ze je lui zullen vinden. En je zal geen mooie blaadjes dragen,
omdat ze verpieteren in het donker. Want hoeveel bomen er ook klein blijven, er zullen ook altijd grote bomen zijn. Dus zitten de kleintjes dan in het donker. Door jouw schuld.”
Ergens heeft papa wel een beetje gelijk, maar dat zal ik nooit toegeven.
Mama zwijgt.
Waarom zegt papa altijd wat hij vindt? En waarom mama nooit?
Misschien is klein zijn voor mij inderdaad niet leuk. Maar iemand moet de eerste zijn. Alles wat anders is, valt op. Anderen zullen mijn voorbeeld volgen...
en dan zal het fijn worden.
Papa gaat verder:
“Denk je echt dat de anderen je zullen volgen? Als ze zien dat het voor jou niet fijn is klein te zijn? En stel je voor dat geen enkele boom meer de hoogte in zou groeien! Dan zou niemand weten hoe de hemel eruit zag, of de rest van het bos. En er is zoveel moois te zien!”
Daar had ik niet aan gedacht. Ik bloos en hoop dat papa het niet ziet.
Maar ik zal niet toegeven. Niet zoals de anderen. Ik niet.
Waarom zwijgt mama toch?
“Wat vind jij ervan, mama?”
Ik kan voelen dat ze treurig is. Ik durf haar haast niet aan te kijken.
“Als jij voelt dat dat goed is, moet je dat doen,” zegt ze zachtjes, “maar luister óók goed naar je vader.”
En mama zwijgt weer. Eén van haar bladeren dwarrelt voor me langs. Het is een groene, die ze net verloren heeft.
“Mijn schuld?” wil ik vragen, maar ik durf het niet.
Ik kijk naar haar gekromde stam, verwrongen door het vele vechten,
haar vermoeide takken...
Ik wil ze strelen,
maar ik ben te klein.
Spelen in een gesubsidieerde speeltuin? Doe het voordat je later groot bent!
door Hans van de Louw
Student Rechtsgeleerdheid aan de RU
“Er kan geen twijfel over bestaan dat al onze kennis begint met ervaring. Want hoe zou het kenvermogen tot activiteit kunnen worden gewekt, als dat niet gebeurde doordat objecten onze zintuigen beroeren en zo voor een deel vanzelf voorstellingen teweeg brengen, voor een deel de werkzaamheden van ons verstand aan-zetten die voorstellingen te vergelijken, te verbinden of te scheiden, om zo het ruwe materiaal van zintuiglijke indrukken te verwerken tot de kennis van objecten die ervaring heet?" ¹
De beroemde Duitse filosoof Immanuel Kant is geboren in het Pruisische Königsberg en heeft daar zijn gehele leven doorgebracht. Hij volgde een strikt dagschema en verliet zijn woonplaats zelden. Volgens een door Heine verzonnen en mild spottend bedoeld verhaal zouden de huis-vrouwen van Königsberg hun klok gelijk zetten wanneer Kant op zijn vaste dagelijkse wande-ling (na het middageten om 15.30 uur) hen passeerde.
De tijdens de Verlichting levende filosoof had echter goed in de smiezen dat veel dingen doen, en vooral – om in zijn woorden te spreken – ‘te ervaren’, essentieel is om je als mens te ontwik-kelen. Kant mag zijn prachtige geschriften dan louter en alleen ontwikkeld hebben in zijn achtertuin, hij las bijzonder veel, was actief in meerdere academische disciplines en wellicht ook een uitzondering die de regel bevestigt. In dit artikel wil ik betogen dat studenten juist zoveel mogelijk over de schutting naar de buren moeten kruipen. Niet omdat het spreekwoordelijke gras daar groener is, maar omdat niet iedere kleur groen nu eenmaal hetzelfde is.
Student zijn betekent in mijn ogen absoluut meer dan studeren alleen. Het studentenleven is een avontuur met een, in de meeste gevallen vastliggend, happy end: het behalen van je bul. Daartussen is echter alles mogelijk. Studenten moeten verder kijken dan de boeken. En dat niet alleen. Een bruisend studentenleven vraagt studenten die zelf initiatieven nemen, en verder kijken dan hun eigen kringetje op de faculteit. Schrijf je eigen verhaal, maar vergeet niet dat andere mensen ook hun eigen verhaal hebben. Wees creatief, kritisch, ondernemend en soms ook lichtelijk eigenzinnig.
Grote woorden, maar besef dat je studententijd de tijd is waarin je karakter het meest gevormd wordt. Dit gebeurt niet in de eerste plaats in de collegebanken, maar in het studentenleven. Op kamers gaan, nieuwe mensen ontmoeten, vrien-den maken en vooral activiteiten ontplooien in studie- en studentenverenigingen.
Studeren zou je als een goed gesubsidieerde speeltuin kunnen zien. Je bent er vrij, en mag alles uitproberen. Soms ga je kierend van plezier van de glijbaan en de andere keer val je na een overmoedige poging op het klimrek op je snuf-ferd. Een pleister voor het bloeden, en vervolgens ga je weer verder.
In je studententijd krijg je alle ruimte om zelf je eigen wereld te verkennen. Om nieuwe initiatie-ven te nemen, en ze ook daadwerkelijk aan te pakken. Zo ben ik inmiddels 4 jaar geleden be-trokken geweest bij de oprichting van de Nijmeegse debatvereniging Trivium. In mijn Tilburgse jaren had ik volop gedebatteerd en tot mijn spijt ontbrak een dergelijk podium in Nijmegen. Met enkele anderen heb ik mij vervolgens vol in dit avontuur gestort. Als kind uit een ondernemersfamilie vergeleek ik dit ‘project’ dan ook met het opzetten van mijn eigen onderneming. En dat is niet vreemd. Een beginnende vereniging vereist ook startkapitaal, vernieuwende ideeën, steun van derden, leden (klanten) en met name enthousiaste mensen.
![]() |
¹Immanuel Kant, Kritiek van de Zuivere Rede, B1,10, 1787.
Hiermee kom ik gelijk bij een belangrijk punt van actief zijn tijdens je studententijd. Het is mensenwerk, en dus ontkom je er niet aan met mensen samen te werken. Niet alleen tijdens het vakkenvullen in de plaatselijke kruideniers-winkel, maar vooral naar een gezamenlijk doel. Maar voordat dat ene doel bepaald is, ben je vaak ook al even verder. Lange discussies met verschillende studenten met verschillende achtergronden maken dit lang niet altijd even gemakkelijk, zeker in een debatclub! Moet je hier dan voor terugschrikken? Neen, natuurlijk niet!
Ook leer je door actief te zijn iets anders beter kennen: jezelf. Door verscheidene activiteiten te ondernemen doe je vele ervaringen op. Dit wordt nog intensiever wanneer je zelf iets orga-niseert. Altijd al een lezing van die professor uit Amsterdam willen horen? Je kunt naar de hoofdstad afreizen, maar je kunt hem ook naar Nijmegen halen. Bezit jij die kwaliteiten om de beste man hiertoe te bewegen? Of, wanneer hij eenmaal hier is, om de zaal goed gevuld te krijgen en er voor iedereen een topavond van te maken? Klinkt gemakkelijk, maar dat is het niet altijd.
Nog ingrijpender in je privé-leven is wanneer je voor langere tijd verantwoordelijk voor iets wordt. Het zijn van bestuur, en rekenschap heb-ben van het feit dat je verantwoordelijk bent voor je leden en de vereniging, vereist een sterk gevoel voor verantwoordelijkheid. Je bent ongetwijfeld capabel, maar ook jij maakt fouten. Ook ik heb fouten gemaakt en ben op mijn spreekwoordelijke snufferd gevallen. Dat is helemaal niet erg. Het gaat er niet om hoeveel fouten je maakt, maar hoe je daarmee omgaat. Durf kritisch te zijn op jezelf. Sta open voor andermans ideeën, en dring die van jou niet al te veel aan andere mensen op.
Niet alleen jijzelf, ook de samenleving heeft baat bij een actieve student. De universiteit heeft als taak academici op te leiden. De maatschappij heeft behoefte aan ‘academisch plus’ geschoolde mensen die het voortouw nemen. Ik doel daar-mee op studenten die meer willen ‘zien’ dan alleen hun studie en daardoor in staat zijn grotere verbanden te leggen. Studenten die regelmatig door docenten en vrienden gedwongen worden over de grenzen van hun vakgebied te kijken. Zij zijn de bruggenbouwers, maar tegelijkertijd ook de grote denkers van de toekomst. De ware academicus is een homo academicus.
Onze samenleving is naar het oordeel van vele mensen sterk individualistisch geworden. Het eenzame trainen op de fitnessband lijkt het gewonnen te hebben van de kerk, politieke partij of buurtvereniging. Deze trend tot ongeorgani-seerdheid lijkt ook op onze campus doorge-drongen. Wanneer we de verhalen moeten gelo-ven zijn steeds minder studenten actief binnen het verenigingsleven. Het wordt steeds moeilijk-er commissies en besturen gevuld te krijgen. De Economische Studievereniging ESV heeft afgelopen maand zelfs een enquête naar haar leden de deur uitgedaan met de vraag wat zij nu precies van hun vereniging verwachten. De drukte bij activiteiten bij de van oudsher flink actieve vereniging loopt terug. Studenten zijn zelfs niet meer te porren voor een avondje met een studie-gerelateerde casus en gratis etentje op kosten van een accountantskantoor.
ESV staat echter niet alleen. Is de huidige student te veel verwend? Velen wijzen met een beschuldigend vingertje naar Zoetermeer, waar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn zetel heeft. Door de invoering van de prestatiebeurs en overige bezuinigingen binnen het Hoger Onderwijs wordt de student vanzelf wel gedwongen zich louter en alleen op zijn studie te storten en binnen vier jaar af te studeren.
Ikzelf vind dit een argument van nonsens. Natuurlijk hebben studenten nu minder (financiële) ruimte dan vroeger om iets naast hun stu-die te doen, maar je kunt er ook zelf voor kiezen deze te creëren. Doordat ik een eerdere studie heb afgerond, heb ik geen recht meer op studie-financiering, OV-jaarkaart of zelfs een IB-le-ning. Een trieste constatering in een land dat met zijn kenniseconomie koketteert. Dit neemt niet weg dat je als student een eigen verantwoorde-lijkheid hebt om jezelf zo breed mogelijk te ontwikkelen tijdens je studententijd. Je hebt een goed stel hersens gekregen en je hebt een plicht naar de rest van de maatschappij om eruit te halen wat er in je zit. Naar mijn idee is actief worden in het studentenleven hiervoor onontbeerlijk. Of om met de woorden van de 15 jaar geleden in Nijmegen overleden cabaretier Wim Kan te spreken:
“De studenten zijn stil de laatste tijd. Ze zullen toch niet studeren, zeker?"
Noblesse oblige
![]() |
Op weg naar verbetering in Rwanda
door Judith Soons
OIO sociale demografie
Op een zekere avond in april stapten we op het vliegtuig naar Rwanda. In mijn tas zat een reisgids, maar ik had die nog nauwelijks ingekeken. Ik had dus geen idee in wat voor land we de komende weken zouden verblijven.
We gingen naar Rwanda om een week lang cursus inkoop te geven aan lokale overheids-werknemers. Dat directe contact met de lokale bevolking gaf mij de gelegenheid om het een en ander te weten te komen over het land. Ik was verbaasd. Rwanda is een land waarin je de groei echt om je heen ziet. Niet alleen in al het groen op de heuvels, maar zeker ook in de maatschappij. In het instituut waar we voor werkten waren de nodige laptops aanwezig en ook de beamer fungeerde prima. Er was elke dag warm water en de elektriciteit is niet één keer uitgevallen. In verschillende Europese landen heb ik wel anders meegemaakt. Veel mensen liepen rond met de nieuwste mobieltjes.
Na de genocide in 1994 is er een president aan de macht gekomen die de touwtjes behoorlijk strak in handen heeft. Dit heeft geleid tot veel verbeteringen in het land: wegen worden geasfalteerd, er komt een spoorweg, en in het hele land heb je bereik met je mobiele telefoon. Bovendien wordt er flink geïnvesteerd in de opleiding van overheidsmedewerkers en in IT, met als doel efficiënter werken en een verbeterde economische positie.
In toespraken wordt vaak gerefereerd aan de genocide. Net als na de Holocaust in Europa wil men deze gruwelijkheden nooit meer meemaken en zoekt men naar een manier om een stabiele en gelijkwaardige samenleving te krijgen. Dit is geen gemakkelijke taak, want de ideologie van rassenscheiding, die de oorzaak vormde van de genocide, blijft hardnekkig aanwezig. Boven-dien zijn de wonden nog heel vers. Het lijkt mij heel zwaar om te moeten samenwerken met mensen wier familie jouw familie of vrienden heeft verminkt, verkracht, of vermoord. De overheid hamert echter op gelijke behandeling van iedereen. Een grappig voorbeeldje vond ik dat iedereen, rijk en arm, verplicht is de laatste zaterdag van de maand de straat te vegen en andere gemeenschapstaken te vervullen. De rijken mogen zelfs niemand inhuren om het voor hen te doen.
Dit gelijkheidsideaal wordt echter niet altijd in praktijk gebracht. Zo is er een sterke hiërarchi-sche scheiding in organisaties, waarbij mensen op de betere posities meer privileges hebben dan de mensen die bijvoorbeeld het schoonmaakwerk doen of secretariële werkzaamheden. Bij een personeelsfeest waren deze laatsten bijvoorbeeld niet uitgenodigd. Een ander voorbeeld is dat de premier in zijn jaarlijkse toespraak ieder-een aanmaande om vooral hard te werken, zodat ze het niveau van de westerse landen konden bereiken. Velen zullen die aansporing echter niet nodig gehad hebben: veel mensen hebben al twee banen. Niet omdat ze dat willen, maar omdat ze dat nodig hebben om rond te kunnen komen.
Dit voorbeeld van lange werkdagen toont aan dat, ofschoon er dus veel vooruitgang is in dit kleine land, zeker niet iedereen hiervan voordeel merkt in zijn dagelijkse leven. Mensen zonder baan worden bijvoorbeeld uit de hoofdstad gejaagd om te zorgen dat die niet overvol wordt. Ze krijgen weliswaar een klein huisje op het platteland ervoor terug, maar dit is natuurlijk geen vrijheid. Ook wat betreft opleiding en gezondheidszorg valt er nog een hoop te verbe-teren. De privé-scholen schijnen van redelijke kwaliteit te zijn, maar die zijn te duur voor de armen. Arme kinderen moeten naar de veel slechtere overheidsscholen. Op die manier blijf je natuurlijk onderscheid tussen mensen en sociale klassen in stand houden. Ook de gezondheidszorg moet nog sterk verbeteren. In theorie is het goed geregeld: iedereen die werkt is ver-zekerd, waarbij de overheid de helft van de pre-mie betaalt. Mensen zonder baan hebben recht op minimale zorg, betaald vanuit een solidari-teitspot. Maar de gemiddelde levensverwachting ligt op ongeveer 50 jaar¹. In westerse landen ligt die rond de 80 jaar. De lage levensverwachting is een duidelijke aanwijzing dat veel kinderen jong sterven en dat er veel schort aan de medi-sche hulp. Ook de economie moet groeien. Die is nu vooral gericht op de lokale markt en bestaat voor 90% uit landbouw.[1]
Behalve koffie en thee zijn er nauwelijks exportproducten. De importproducten, zoals jam en macaroni, zijn dan ook onbetaalbaar voor de meerderheid van de samenleving.
Als je door het land rijdt, zie je veel armoede: bedelaars, kapotte aarden huisjes langs de kant van de weg, wassen in een vieze sloot etc. Regelmatig zagen we bordjes langs de kant staan van hulpverleningsorganisaties die hebben helpen bouwen. Er is één verharde weg naar andere grote plaatsen in het land. Deze weg is redelijk nieuw en goed, maar de andere wegen zijn onverhard en stoffig. Daarnaast liggen echter de groene heuvels te glanzen in de zon. Net als deze wegen door het land zijn er op de weg naar groei al flinke stappen gezet, maar er zijn nog de nodige stappen te zetten om de levensstandaard van de mensen in dit land van de duizend heuvels te verbeteren.
![]() |
Klavertje
Hier
in mijn kamer
op mijn vensterbank
een potje klavertjes
met vier blaadjes
licht gemanipuleerd
maar hé!
hier wordt geluk gekweekt!
Dat is niet niets,
je eigen geluk
zo in je eigen vensterbank.
Met teveel water gaan ze dood
en met te weinig
blijven ze niet leven.
Gek hè?
als ik weg ben
groeien ze als kool.
Dan kom ik terug,
ben gul met water en…
ze storten in.
Ach, zet die klavers alsjeblieft
weer ergens weg in wilde velden
om eerlijk te worden
gevonden door een gelukkige.
Christof Abspoel
De groeiende man
door Rogier Teerenstra
Student religiewetenschappen
De man staat op van tafel en kijkt haar aan, streelt zachtjes haar haar – ze heeft het taart-lepeltje nog half in haar mond – en keert haar dan de rug toe. Hij loopt weg. Dat is het einde.
En het begin? Ach, het begin. Is dat begin zo belangrijk dan? Hij weet nu toch hoe het eindigt? Het eindigt in eenzaamheid. Het eindigt met een man die door de menigte loopt, de tranen opge-droogd en verkruimeld onder zijn oogleden. Het eindigt met een afscheid dat geen afscheid is, een afscheid dat enkel een simpel opstaan behelst en dan een gaan.
Er is niet meer dan dat.
En wat laat je achter?
Liefde? Tederheid? Pijn? Ruzie? Hartstocht?
Wat laat je achter?
Jezelf, misschien, voor een deel.
Maar wie was je? En wie ben je nu?
De man loopt verder. Hij herinnert zich haar gezicht, haar stem, haar zwarte, krullende haar. Een stortvloed aan beelden vloeit in elkaar over. Elke aanraking, elk gebaar, elke stemnuance. Hij herinnert zich hoe ze hem omarmde en hem koesterde, hoe hij zich kon samenvouwen tot een foetus in haar schoot, veilig, geborgen. Hij herinnert zich de lach in haar ogen, de zachtheid van haar lichaam en hij weet: alles is vervormd. Zijn herinneringen zijn overbelichte momentopnamen, met een fluwelen doek opgepoetst in de tijd tot al het vuil is weggeveegd. Herinneringen zijn vervormde wensbeelden, uitgeknipte gaten in een schilderij dat hij zelf heeft vormgegeven tot iets wat nooit werkelijk is geweest.
Maar wat is werkelijk? Elke vervorming is uiteindelijk onderdeel van het beeld hoe jij zag dat jullie waren. Dus wie was jij in dat plaatje? En wie ben je nu? Tot wat ben je geworden? Wat is gebleven en wat is gegaan? Wie ben je als je je eigen huid zou afpellen en zou kijken voorbij de herinneringen? Wat houd je dan over?
De man heeft het warm, de zon schijnt, een koele lentebries begroet hem en strijkt door zijn haren. Hij doet zijn zware winterjas uit en loopt naar beneden, de stad uit. Hij wil haar vergeten, maar kan het niet.
Wie ben je nu?
Ben je een lafaard, dat je wegloopt van het verdriet, omdat je haar niet op langer op handen kan dragen? Ben je laf omdat je ervoor kiest jezelf weg te rukken van wat het meeste pijn doet?
Schiet je tekort als je zegt: “Ik ben niet wie jij dacht dat ik was”? Maar wie ben je dan?
Ben je een droom? Ben je wat je verloren bent? Ben je onschuldig, of draag je juist schuld? Ben je de waarheid, of draag je juist leugens?
Welk verhaal vertel je jezelf?
De man staat aan het water en kijkt naar de scheepslichtjes in de verte. Het is nacht nu. Zes uur geleden liet hij haar zitten, daar aan dat ta-feltje, de twee schoteltjes staan daar misschien nog, met op ieder schoteltje een taartje – de zijne onaangeraakt, de hare beroerd door kleine muizenhapjes.
Zes uur geleden zei ze tegen hem: “Ik heb een ander. Ik houd niet meer van je.”
Ze zei tegen hem: “Ik kan het niet meer. Ik kan niet meer met je leven. Je hebt gelogen toen je zei dat het voor eeuwig zou zijn. Ík heb gelogen toen ik zei: ‘Ik kan je vergeven dat je me pijn hebt gedaan.’ ”
Ze zei: “Wij zijn voorbij.”
Je hebt het antwoord niet.
Je zwijgt, zoals je altijd gezwegen hebt. Er is geen verhaal te vertellen. Wie je bent is geen verhaal. Je verhaal is een reden. Maar jij bent geen reden.
Jij bent een daad.
De man springt in het water. Hij raakt in een oogwenk doorweekt, de kou doordringt hem tot op het bot, hij voelt zich moe worden, de kou trekt hem naar beneden.
Hij ziet haar daar nog zitten, het taartlepeltje nog half in haar mond, haar ogen die hem volgen terwijl hij opstaat, haar gezicht half naar hem opgericht.
“Ik wil dat je weet,” had ze gezegd, “dat ik ooit echt van je hield. Maar je hebt me gekwetst.” Hij ademde scherp in, ze stak haar hand op – een niet te stoppen woordenvloed mocht niet worden onderbroken.
“Je hebt me gekwetst door te zijn wie je bent. Daar kan je niets aan doen, maar jij en ik, wij zijn niet meer dezelfde. Als we al ooit waren wie we dachten te zijn, dan zijn we dat nu niet meer. We zijn veranderd. We zijn nu anders.”
Ze keek hem aan en keek toen naar beneden, naar haar taartje. Peuterde wat met haar vorkje. Met haar lange nagels pelde ze de versuikerde mandarijn los en sabbelde er op.
De man keek haar aan en dacht: “Je bent mooi. Ik wil je aanraken. Je was van mij. Ik ben je verloren. Ik ben. Verloren. Zeg het niet. Alsjeblieft, zeg het niet.”
Ze zei: “Ik wil dat je me loslaat. Ik wil dat je verder gaat met je leven. Met leven. Ik wil dat je ademt en dat je ouder wordt. Ik wil dat je groeit. Je bent dat kind niet meer dat in de kast opgeslo-ten zat, je wordt niet meer van de trap afgegooid, je bent niet meer op de vlucht. Je staat nu op eigen benen. Je leeft. Leef dan. Laat me met rust. Laat ons met rust. Ik heb een ander. Ga leven. Vind jezelf. Groei, maar kom niet meer terug. Hoor je me? Kom niet meer terug.”
Groei? Groeien, wat is dat?
Is dat moeilijk?
De man zwemt door het ijskoude water dat hem als een donkere deken omvat. Hij is moe, zijn armen voelen zwaar, zijn benen als lood. Hij zakt naar beneden, gaat kopje onder en hij beseft: “Ik zweef. Ik kan nu kiezen, ik kan voor altijd zweven en dit zijn – dit niets – of…”
Maar hij weet niet wat er na ‘of…’ komt. Er hoort iets te komen, maar er is niets. De vraag: “Wat wil ik worden?” heeft geen antwoord meer. De droom is lek geprikt, het antwoord heeft misschien nooit bestaan. Hij weet niet wat hij nu moet doen.
Als er na ‘of…’ niets meer komt, wat blijft er dan over?
De man zinkt en staart naar boven, naar de waterige vlekken licht boven hem. “Sterren,” denkt hij, “dat zijn sterren.”
De lucht borrelt uit zijn longen. “Leven,” denkt hij, “dat is leven.”
Hij denkt: “Als groeien nu eens niet met ‘groot worden’ samenhangt? Als groeien nu eens komt van ‘groenen’, van ‘groen worden’, wat betekent dat dan?”
“Als alles groen wordt, dan is het lente,” denkt de man. “Maar dan betekent groeien in eerste instantie niet alléén expansie, niet enkel ‘groot worden’. Dan is groeien meer dan dat, dan is groeien niet alléén ‘grenzen verleggen’. Het is ‘tot bloei komen’. Maar bloeien stopt ooit. Dat is de cirkel van leven. Bloeien stopt. Groeien heeft een grens.”
De man raakt de bodem en gaat daar liggen. Hij vouwt zijn doorweekte jas op tot een kussen in de modder en legt zijn hoofd neer. Hij sluit zijn ogen en ademt water.
“Wat is groeien? Is groeien grenzen verleggen en blijven verleggen? Maar dan faal ik voortdu-rend. Dan wil ik niet groeien, want ik kan mijn grenzen niet meer verleggen. Dit is mijn grens. Ik hou op. Ik ben eindig. Er is een einde. Alsjeblieft, laat er een einde zijn.”
“Ik wil groeien, maar niet op die manier. Ik wil zijn wie ik bén, niet wie ik kan worden. Wat heb ik aan ‘wie ik kan worden’? Ik wil zijn wie ik bén. Ik wil de grens van worden kennen. Ik wil zijn.”
De man opent zijn ogen. Er is water en er zijn vissen en er is geen lucht meer, maar hij opent zijn ogen en hij staat op, reikt met zijn armen omhoog, vouwt zijn handen ineen tot een speerpunt en zet zich af van de modderige grond. Hij stijgt op in een wolk van zand, stijgt op tot hij door de waterspiegel breekt en als een naar adem happende watervogel reikt hij naar de sterren die hij nooit zal kunnen bereiken en daalt dan neer, slaat terug op het wateroppervlak.
“Dit ben ik,” denkt de man. “Dit ben ik, reikend naar de sterren die ik nooit zal kunnen bereiken. Dat is voldoende.”
Is dit het antwoord?
Als elk begrip wordt gedefinieerd door een maximaal zowel als door een minimaal bereik, dan is groeien het verkennen tussen die twee grenzen in. Het is het ervaren wat je kunt én wat je niet kunt, tezamen. Groei heeft een einde. Groeien is leren daar vrede mee te vinden. Groeien is niet een worden, het is een zijn – het is de stilstand vinden in de voortgang, de niet-veranderende kern vinden in jouw reeks van veranderingen. Het is het midden vinden tussen je maximum en je minimum en daar tot rust komen.
Groei is de droom dat je bent wie je bent en dat je kunt lachen omdat je dát bent en niet meer, maar zeker ook niet minder. Het is jezelf kunnen omarmen omdat je weet dat jij dat bent, daar, in dat zand, kuchend, water uitspugend, huilend misschien, omdat je alles verloren hebt, en moe, zo moe, omdat je dacht dat je niet verder kon, maar toch nog net iets verder ging.
Groei is jezelf kunnen troosten, wetend dat je inderdaad niet verder kon, maar dat je het overleefd hebt en dat dit is wat jij bent. Hoe ver je ook kwam, het was het verste dat jij ooit kon komen. Groeien betekent dat je weet dat dát voldoende is, dat jij voldoende bent en dat de droom op zich voldoende is.
Groeien is vrede vinden.
De man bereikt de overkant en strompelt het strand op. Hij valt neer op het rulle zand en zakt ineen.
De man zal slapen. Hij zal dromen. Hij zal opstaan. En in zijn herinneringen zal ze daar altijd blijven, zittend aan dat tafeltje, met het taartle-peltje nog half in haar mond. Maar dat is slechts een reden, een vervormde vormgeving van wat ooit was. Verstild zal ze daar voor altijd blijven zitten in zijn hoofd, terwijl ze daarbuiten verder leeft, verder gaat, hem los laat. Dat is zijn reden. En zijn daad?
Ook hij laat los, ooit. Dat is zijn daad. Dat is het einde.
En het begin? Ach, het begin.
Hij groeit.
Grow up
Mario Kieft
Why don’t you dare living your life
But at the same time staying alive
It is always them who are to blame
After 50 years it’s still the same
You say I love, but love ain’t just a word
Buyin’ me presents, but what is that worth?
Love is an action, showing you care
Being responsible, just being there
Grow up
Grow up
Give what it takes
Take, Take what we give
Now live, life to the max
Just dare to live right now
Just dare to live right now
Everything wrong, of course you got ill
Husband unfaithful, you got the bill
No friends left, no family stayed
No matter how fiercely you cursed and prayed
Do not love what you can’t save
Do not desire what you can’t get
Just earn respect by accepting yourself
And stop being a victim helpless and sad
Grow up
Grow up
Give what it takes
Take, Take what we give
Now live, life to the max
Just dare to live right now
Just dare to live right now
![]() |
Groeien of groot worden?
Interview met Gé Groenewegen, docent wiskunde en statistiek aan de HAN
door Leon Groenewegen en Steven Teerenstra
Na een wiskundestudie en -promotie aan de KUN, werkte Gé Groenewegen 4 jaar in het middelbaar onderwijs. Met de geboorte van zijn eerste zoon in 1986 schakelde hij over naar een halve baan op de HEAO (tegenwoordig de HAN). Hij is daar nu 22 jaar werkzaam als docent wiskunde en statistiek.
22 jaar hetzelfde werk, leer je dan nog wel bij?
Het is zeker niet 22 jaar hetzelfde werk. Wiskunde en statistiek zijn heel breed en omdat ik steeds nieuwe vakken geef en bestaande vakken elke paar jaar door onderwijsvernieuwingen afgeschaft of omgebouwd worden, blijft dit interessant. Ook krijg ik steeds nieuwe vragen en kansen. Toen ik op de HEAO begon zeiden ze bijvoorbeeld: “Jij kan wel SPSS geven”, terwijl ik daar nog nooit iets mee gedaan had! Maar dat bleek ik inderdaad te kunnen.
En als je eenmaal de naam hebt daar goed in te zijn, dan komen mensen naar je toe. Zo zag een van de ontwikkelaars van masteropleidingen aan de HAN mij toevallig in de gang en zei: “Hé Gé, wij zoeken nog iemand die verstand heeft van SPSS, wil jij dat niet doen?” Ik zei: “Ja, dat klinkt wel interessant, waarom niet.” En huppetee, dan zit je in dat circuit.
Ook zijn de lesmogelijkheden voortdurend veranderd, bijvoorbeeld door ICT. Tien jaar gele-den kon je een videokar reserveren en dan kwam de conciërge alles binnenrijden. Je moest de band testen en goed zetten en dan kon je een paar minuten film laten zien.
Nu doe je een memory stick in de computer die standaard aanwezig is in elk leslokaal, twee keer klikken en er verschijnt een statisticus die met prachtige software laat zien wat statistiek ons vertelt over ontwikkeling van de derde wereld. Dan zijn de studenten verkocht!
Is die constante ontwikkeling belangrijk ?
Ja, het moet wel veranderen en ontwikkelen, maar dat gebeurt automatisch. Studenten zijn ondernemend en komen altijd weer met initiatieven en projecten. Zo is er nu een project voor een bedrijf dat gereedschappen voor mortuaria regelt, zoals snijtafels en scalpels. De studenten kijken of dat in Duitsland ook rendabel kan. Daar denk je niet aan bij wiskundeonderwijs, maar zo zijn er iedere keer weer nieuwe dingen die je bijleert.
Ik heb niet als expliciet doel om steeds iets nieuws te gaan doen, maar er dienen zich allerlei dingen aan en daar kies je voor, ook buiten de opleiding. Zo heb ik bijvoorbeeld geholpen met het opzetten van de kinderkerk. En net zo ben ik begonnen met schilderen toen mijn vrouw een schildercursus volgde en ik een keer meedeed.
Als je gewoon je leven leidt, goed oplet en open staat, dan is er heel veel mogelijk. Daarvoor hoef je niet door Patagonië te reizen of een expeditie naar de Mont Blanc te maken. De wereld is zo interessant, je komt altijd wel wat tegen.
Heb je er nooit over gedacht iets anders te gaan doen?
Toen de HEAO ging groeien en fuseren tot de HAN heb ik wel eens gedacht aan een andere baan, maar ik heb dat nooit echt doorgezet. Ik wilde sowieso niet het onderwijs uit, dat vond ik veel te leuk. Hoewel ik niet actief op zoek ben sta ik er wel voor open als zich iets interessants voordoet. Ik zit zeker niet tot mijn pensioen vastgebakken aan de HAN.
![]() |
Waarom leidde de groei van de HAN je ertoe om over een andere baan te denken?
De groei op de HAN is volstrekt doorgeslagen. Het barst aan alle kanten uit zijn voegen, maar er wordt geroepen: “Dat managen we wel, we moeten groeien, dat willen we.” Met als gevolg dat bijvoorbeeld de gebouwen te klein zijn en we elders ruimtes huren, zodat mensen elkaar nóg minder zien. Er zijn mensen die ’s ochtends in Arnhem moeten lesgeven en 45 minuten later in Nijmegen; zij vertrekken tien minuten te vroeg uit de les, maar missen dan regelmatig hun volgende uur omdat ze in de file staan...
Er zijn ook zo veel docenten dat je het niet meer bij kan houden. Zo hebben we een paar keer per jaar een heidedag om bij elkaar te gaan zitten en te praten over het onderwijs. Daar kom ik elk jaar collega’s tegen die ik letterlijk nog nooit eerder gezien heb. Sommigen zie ik daarna nog wel eens door het gebouw schieten, anderen zie ik pas bij de volgende heidedag weer.
Studenten van de HAN weten en kunnen ook echt minder dan 22 jaar geleden, zelfs minder dan 5 jaar geleden. Niet alleen is de voorkennis veel minder, maar je hebt ook steeds minder tijd om ze les te geven. Want als je met evaluatie-bijeenkomsten bezig bent, met reflectieverslagen en ‘leren leren’, ja, dan leer je niks. Zo is een wiskundemodule geschrapt om ruimte te maken voor die andere vakken. Daardoor kunnen veel studenten nu niet eens meer met procenten rekenen.
Niet dat reflectie en begeleiding slecht is, maar het idee dat het een soort heilige graal is die alles op kan lossen is onzin. Er is een groep studenten die er duidelijk baat bij heeft, er is ook een groep studenten die het worst zal wezen. En er zijn studenten die zeggen: “Mijn opa was accountant, mijn vader was accountant, ik wil accountant worden! Zit nou niet zo te zeuren. Ik word accountant, punt.” En sommige studie-begeleiders zeggen dan: “Nee nee, jij moet twee A4-tjes volschrijven met reflectie.”
Daarbij ben je als docent ook absurd veel tijd bezig als er rapporten en verslagen binnenkomen. Zo had een collega van mij letterlijk één meter rapporten die hij in een week door moest nemen. Dan kan ik me voorstellen dat je denkt: “Toe maar, ik ga het wat simpeler doen.” Collega’s zijn de interesse in hun vak niet kwijt, maar worden door de organisatie gedwongen uit zelfbehoud slechter werk te leveren of andere dingen te gaan doen.
Hoe zou dit opgelost kunnen worden?
Elke econoom op de HAN kan je vertellen dat een beetje groei dingen soepeler kan laten lopen, maar dat het fout gaat als je te hard doorgroeit. In het bedrijfsleven zie je ook dat de grote multinationals zelfstandige business units gebruiken en afdelingen afstoten om niet te groot te worden. Waarschijnlijk zal de HAN met een paar jaar vertraging ook die trend weer klakkeloos overnemen. Dat hoop ik nog mee te maken voor mijn pensioen. Weer een kleiner overzichtelijk geheel met een beperkt aantal mensen en met ICT en conciërges die gewoon bij dat clubje horen en de docenten kennen. Zorgen dat de menselijke maat weer terugkomt in het verhaal.
Maar het ‘probleem’ is dat er dan heel veel middenmanagement uit moet. Weer voor de klas, of op zoek naar een andere baan, en dat willen ze natuurlijk niet. Als je eenmaal zo'n grote bureaucratische organisatie hebt, dan komt daar alleen maar meer bureaucratie van.
Zou je zelf het management in willen om dit aan te pakken?
Nee, absoluut niet, daar ben ik echt geen type voor. Manager is een heel ander vak. Er zijn een aantal dingen die ik geweldig vind en die gewel-dig blijven en daar houd ik me bij. Er komen elk jaar weer nieuwe enthousiaste studenten van over de hele wereld. Ze zijn leergierig, willen van alles, bedenken van alles en daar kun je rechtstreeks mee aan de slag. Dat wil ik blijven doen.
Op weg naar hier en nu
Door Crispijn Jansen
student natuurkunde aan de RU
Een van mijn favoriete muzikanten is de Amerikaanse singer-songwriter John Mayer. In zijn nummer “Stop this train” bezingt hij de tragedie van het ouder worden. Zo zingt hij: “(I’m) So scared of getting older, I'm only good at being young”. Een angst om te verliezen wat er nu is en een angst die ik herken.
Zonder veel moeite is dit gevoel van angst om te draaien in een verlangen naar ouder worden. Als kind is ouder worden tof, want dan word je volwassen en dan mag je laat opblijven of zelfs auto gaan rijden. Dan komt de tijd dat je gaat studeren. Er wordt vaak gezegd dat dit een tijd is om zuinig op te zijn, want als student heb je zoveel kansen en zoveel vrijheid. Ook wordt tegenwoordig steeds vaker gezegd dat het belang-rijk is na te denken over waar je mee bezig bent en wat je wil bereiken. Het maakt niet uit welke reden je hebt om iets te doen, áls je maar een reden hebt. Dan heb je een drive om ergens ook echt werk van te maken en dan kun je, bijvoorbeeld tijdens een sollicitatie, verantwoorden waarom je iets doet of gedaan hebt.
Die tijd van kiezen is voor studenten denk ik erg moeilijk. Niet alleen omdat er veel mogelijk-heden zijn, maar ook omdat je visie op de we-reld tijdens het studeren sterk verandert. Een aantal verrassende situaties en gevoelens die zijn ontstaan tijdens mijn studie zullen voorts de revue passeren.
Kiezen met een blinddoek om
Zojuist las ik in de Metro dat de schoolexamens weer zijn begonnen. Voor mij is het ondertussen alweer vijf jaar geleden dat ik die gekke weken van lange examens doormaakte. Bijna vijf jaar geleden begon ik mijn studie natuurkunde en ik had geen idee waar ik aan begon. Ondanks bezoeken aan meerdere open dagen en het volgen van een meeloopdag in Delft en Nijmegen bleek ik geen idee te hebben wat me te wachten stond. Dat hoeft helemaal niet erg te zijn, maar terugkijkend vind ik het wel een eng idee dat ik ‘toevallig’ de juiste studie heb gekozen. En niet alleen de juiste studie, maar ook een stad waar ik me thuis voel en een universiteit die de juiste sfeer uitademt. Al met al ben ik niet dankzij voorlichtingsdagen goed terechtgekomen, maar ondanks die georganiseerde dagdelen. Het gevoel bekruipt me dan dat vergelijkbare keuzes op een later moment in mijn leven dezelfde status zullen hebben. Immers, inschatten of een baan en een bedrijf bij je passen lijkt me weinig minder moeilijk dan het kiezen van een studie en universiteit.
Meer van de wereld zien maakt het naar mijn ervaring ook niet makkelijk om keuzes te maken met betrekking tot je studie en je carrière. Hoewel ik begon als fulltime student ben ik al snel parttime bestuurder geworden bij mijn stu-dievereniging Marie Curie. Niet veel later was ik fulltime voorzitter van de studentenraad en nog een jaar later werkte ik de helft van de week in Utrecht. Begrijp me niet verkeerd, ik heb veel geleerd en erg genoten van al die bijzondere ac-tiviteiten. Toch brengen ze mij weinig dichter bij mijn doel. Of misschien brengen ze me wél dichter bij mijn doel, maar weet ik nog niet wat dit doel is. Voor mij staat het hele scala aan carrièreopties nog open: promoveren, politiek, be-drijfsleven, onderwijs. Ook na vijf jaar extra ervaring voel ik me nog blind in het land van de grote keuzen.
Wat is leuk?
Een aardige manier om meer te weten te komen over leuke banen is in contact komen met men-sen die leuke banen hebben. Dat contact heb ik regelmatig kunnen leggen en het brengt mij tot de volgende overwegingen.
Aanvankelijk maakte de onderwijs- en onder-zoekssfeer van een universitaire organisatie veel indruk op mij. Wetenschap heeft iets magisch. De zoektocht naar nieuwe kennis. Die kennis vervolgens overbrengen op studenten is nobel en dankbaar werk, althans zolang de studenten gemotiveerd in de zaal zitten. Maar hoe meer ik van de universiteit zie, hoe minder ik dat posi-tieve beeld vertrouw. Binnen de universiteit en academische wereld heerst een concurrentie-strijd om geld en middelen, want zonder grote budgetten is er vaak niet veel mogelijk. Onderzoek doen is tegenwoordig nog maar zelden echt magisch, meestal is het hard werken voor weinig resultaat. De ene hoogleraar geeft briljant onderwijs, maar komt daardoor amper toe aan het doen van onderzoek. De hoogleraar die briljant onderzoek doet staat vaak het minst voor de klas en dat is zonde. Al met al heb ik twee wen-sen voor de academische wereld. Eerst zou ik wensen dat de meester-gezel verhouding in haar charmantste vorm terug zou keren in onderwijs en onderzoek. Vervolgens zou ik wensen dat onderzoek weer net zo magisch wordt als het vroe-ger was, toen het voldoende was om je gezond verstand te gebruiken om baanbrekende ontdekkingen te doen. Helaas denk ik niet dat die wens in vervulling zal gaan.
Misschien moet ik dan die onderzoekswereld laten voor wat zij is. Met de ervaring die ik tij-dens mijn bestuurswerk op heb gedaan en de algemene analytische vaardigheden die ik mees-ter zou moeten zijn als bètastudent, kan ik vast een baan vinden buiten de universiteit. Bijvoorbeeld in de politiek. Beleidsdiscussies vind ik leuk om te voeren en ik ben niet schuw voor het spreken voor een gevulde zaal of een camera. Maar moet ik me dan bij een politieke partij aansluiten? En zo ja, bij welke? Word ik een hypegevoelige stroman, zoals veel politici lijken te zijn? Misschien is deze vraag onterecht, maar hoe belangrijk is het werk van een politicus nu werkelijk voor de maatschappij? Burgemeester De Graaf en minister Plasterk zijn denk ik relatief integere en krachtige bestuurders en ze hebben behoorlijk wat indruk op me gemaakt toen ik ze tegen mocht komen. Toch weet ik niet of ik hun baan zou willen hebben. Je leest het al: enige scepsis bekruipt me wanneer ik serieus nadenk over een carrière in de politiek.
Wat blijft er dan nog over? Werken als beleidsmedewerker van de universiteit heb ik voor mijn gevoel al een beetje gedaan tijdens mijn werk voor de studentenraad. Goed geld verdienen bij een consultancybureau lijkt me uitdagend werk, maar hoeveel tijd houd je dan voor jezelf over en is het ook echt leuk werk? Wat is leuk werk en hoeveel werk per week is leuk? Een prima baan vinden gaat me zeker lukken, maar een ambitieuze carrière nastreven valt vooralsnog niet mee.
Wat is nuttig?
Wat ik ook ga doen, ik hecht veel belang aan het verrichten van nuttig werk. Ik wil iets doen voor
de wereld om me heen en dat geldt denk ik voor veel studenten. Maatschappelijke betrokkenheid
is iets dat past bij academici, hoewel er ook al-tijd studenten zijn die daar weinig of geen affi-niteit mee hebben. Natuurlijk verschilt het sterk tussen studenten welke aspecten van de maat-schappij zij zich het meest aantrekken. Vrede, gezondheid en het milieu zijn denk ik de drie aspecten die mij het meest aanspreken. Rechtvaardigheid vind ik wel belangrijk, maar ik zie me-zelf niet snel in de juridische wereld werken.
Er zijn een aantal niveaus van waaruit je kunt werken aan vrede, gezondheid en het milieu. Het ogenschijnlijk omvangrijkste niveau is wereldpolitiek. Kofi Annan is het summum van een vredesstichter en zijn ex-collega, de directeur-generaal van de WHO, draagt ongetwijfeld bij aan een gezondere wereld. Aan de andere kant vraagt iemand als milieugoeroe Al Gore zich vast af of hij überhaupt iets bereikt heeft met al zijn inzet en investeringen in een beter milieu. En ook Annan moet moedeloos worden wanneer er ergens ter wereld een nieuw conflict opkomt, net nadat hij een gespannen situatie tot rust heeft weten te brengen.
Dat wat blijft staan
De roman van Juliet Marillier (Daughter of the forest) die ik onlangs las, inspireerde een grote liefde voor de natuur in me, net zoals de Indianenverhalen die ik graag lees altijd doen. Het enthousiasme waarmee mijn zus voor haar ratjes zorgt en datzelfde enthousiasme dat mijn vriendin voor dieren voelt, dát raakt mij echt. Boeken lezen op een fijne plek, bijvoorbeeld voor een knapperend haardvuur of in een heftig stralende zon, daar kan ik werkelijk van genieten. Poolen met mijn studievrienden en van tevoren samen lekker koken en een potje bier drinken. Zwoegen op de tennisbaan en uitgeput eindigen op een terras met een glas Lipton ice-tea (andere merken vind ik aanzienlijk minder lekker)! Slapen in de armen van mijn lieve meid. Er is heel wat waar ik tot in de puntjes van kan genieten! Vaak neem ik daar nu de tijd niet voor. Studie, medezeggenschap en werk gaan voor, want er moet hard aan de toekomst gewerkt worden.
Mijn oma's hebben wel de tijd om te doen wat zij willen, maar de ene lieve vrouw heeft een begin gemaakt aan die ongenadige en eindeloze weg van dementie en de ander is heel oud aan het worden. Dat is niet iets om op te wachten. Mijn gevoel zegt me dat er dan twee opties overblijven. Als het lukt die schitterende en heerlijk leuke carrière te vinden dan moet het mogelijk zijn je geluk binnen je werk te vinden. Het alternatief is een simpele baan met veel vrije tijd aannemen, zodat er naast het werk veel tijd is voor andere leuke dingen. Of is het mogelijk een heel toffe baan te vinden die toch maar parttime is?
Dit is denk ik niet de keuze die veel studenten bewust aan het maken zijn tussen hun 20e en 25e levensjaar. Het is moeilijk in het hier en nu te blijven, te genieten van alle mogelijkheden die je hebt, terwijl je ook op zoek bent naar je toekomst. Dan voelt het leven als concessies doen en het ene leuke ding verkiezen boven het andere. Ik vraag me in ieder geval af of we beter worden in het maken van deze keuzes. Groei je als mens in je leven en vind je je pad, of is het roeien met de riemen die je hebt?
Zou het dan niet fijn zijn als de tijd even stil blijft staan? Tijd om jong te blijven en alles te doen wat je wilt doen. Jong blijven, net zoals John Mayer zegt te willen. Maar in hetzelfde nummer vraagt hij zich af: “Can't someone stop this train?” en hij gaat naar zijn vader toe:
Had a talk with my old man
Said “help me understand”
He said “turn sixty-eight
You renegotiate”
“Don't stop this train
Don't for a minute change the place you're in
And don't think I couldn't ever understand
I tried my hand
John, honestly we'll never stop this train”
Citaat van de straat
Groeien is allereerst geestelijk groeien, wat je hier op de universiteit doet. Geestelijk groeiend wordt je je meer bewust van jezelf en je omgeving.
Student natuurkunde, 20 jaar
Bij groeien denk ik aan mezelf, dat je zelf gaat groeien, jezelf ontwikkelen, steeds meer jezelf worden.
Student psychologie
Groeien is een collectieve psychose waarin wij geloven.
Student lerarenopleiding geschiedenis HAN
Ik ben moslim en bid vijf keren per dag. Ik verwacht daarin te groeien, er meer kennis door te krijgen
Student rechten
Bij groeien moet je niet denken aan groter worden, maar ontdekken hoe groot je bent.
Student culturele antropologie
Je moet altijd blijven groeien; het maakt niet uit hoe oud je bent.
Student algemene cultuurwetenschappen, 21 jaar
Spirituele ontwikkeling is het eerste en enige waaraan ik denk bij groeien.
Student politicologie, 19 jaar
Passage
Telefunken
Na jaren zwoegen werd ik kleurenblind,
sloeg vonken uit, kreeg klappen, gaf de geest.
Nu sta ik vaal en uitgeput op straat
en moet steeds denken aan dat lege masker
dat mij zo schaamteloos heeft aangestaard.
Nagepraat. Aanbeden. Stukgemaakt.
De zak. Dat hij niet zag hoe levensecht
ik de tijd uit zijn ogen at. De zak.
Ik gaf hem Hitchcock, borsten, rampen, sikhs.
Ik gaf hem ogen. Oorlog, Noorderlicht
Maar ik kon gaan. En hij kijkt weer tv.
Straks word ik opgehaald en sterven kilo’s
dode uren op de stortplaats met mij mee.
Menno Wigman
In bovenstaand gedicht van Menno Wigman, uit een bundel gepubliceerd in 2004, wordt met een sarcastische ondertoon het thema aangesneden van twijfelachtige identiteit, gekoppeld aan de eigentijdse bekommering om de consumptiemaatschappij. De mens wordt hier van zijn privileges, focus en woord, beroofd: een schampere televisie krijgt een stem en het oordeel is hard. Het uitgezakt voor de tv hangen – de ‘couch potato’ waar sommige reclames weer handig gebruik van maken – wordt in het vierde distichon vertaald in een beeld dat doet huiveren. De machine als rancuneuze veelvraat.
Wigman heeft een beroemde Franse voorganger, Francis Ponge (1899 -1988), als het gaat om een dergelijke objectverschuiving. Ponge wordt wel de dichter van de dingen genoemd. Zijn in 1942 verschenen bundel Le parti-pris des choses belicht de meest verschillende, alledaagse verschijnselen en dingen, beluistert intens regenwater, doet ons in woorden de knopen op de steel van een anjer voelen, kruipt als een mier over een brood dat rijst en gebakken wordt en verplaatst voortdurend de focus van de mens naar het ding of de zaak. Ik heb me afgevraagd of het moment waarop deze bundel verscheen, tijdens de tweede Wereldoorlog, niet mede reden gaf om als het ware onder te duiken: Ponge was uit het bezette Parijs gevlucht naar Saint-Etienne, in het door het collaborerende Vichy-regime bestuurde deel van Frankrijk en nam ook deel aan het Verzet. Dat in sommige van deze “objectieve gedichten” toch veel van de mens doorklinkt, mag uit het volgende gedicht blijken.
Vanaf het abrupte begin wordt de lezer gedwongen door het vergrootglas van de dichter mee te kijken in een minuscule wereld. Woorden die normaal gesproken tot het menselijke arsenaal behoren, roepen een wereld op waar we meestal niet bij stilstaan, tenzij met een floraboekje in de hand. Het zachte dat wij met mos associëren, wordt hier overschreven: stoottroepen, lictoren, verkramping… Het minuscule en tere heeft zich met schijnbaar grote kracht en agressie van groei aan zoiets hards als rotsen kunnen hechten, rotsen waaraan de menselijke reactie van verbijstering wordt toegeschreven. Toch is dat niet vreemd: wij zeggen ook ‘versteend zijn van schrik’… Plotseling wordt de verrekijker in de laatste twee strofen omgedraaid. De mens komt – zij het vaag, onpersoonlijk – terug in beeld, gaat wellicht zitten, verplettert, en kan, als hij wil, stukken van het mostapijt afrukken. Maar ondanks woorden als ‘verstikken’, ‘verdrinken’, ‘scalperen’, blijft er over het geheel een zachte ironie heersen. Wij kunnen onze blik aanpassen, spelen met focus, veraf en dichtbij. Dat is ons menselijk privilege; daarin spelen wij het spel met de kunstenaar mee. Gezien de datum van verschijnen en het succes van de bundel destijds, vermoed ik dat zijn gedichten mede gelezen werden als verzetspoëzie van een heel apart genre…
Het Mos
De stoottroepen van de vegetatie hielden ooit halt op de verbijstering van de rotsen. Duizend staafjes van zijdefluweel zegen neer in kleermakerszit.
Vanaf dat moment, sinds de schijnbare verkramping op de kale rots van het mos met zijn lictoren, raakt heel een wereld daarbeneden verstrikt in een onontwarbare kluwen, trappelt en snakt naar adem.
Sterker nog, de haren zijn gegroeid; naarmate de tijd verstreek is alles nog donkerder geworden.
O obsessie van de steeds langer wordende haren! De diepe tapijten, in gebed als iemand erop gaat zitten, veren vandaag weer op met vage verlangens. Zo zijn er die verstikt worden, maar ook die verdrinken.
Doch simpelweg deze terreinen van badstof, deze natte deurmatten van de oude en sterke, strenge rots scalperen, wordt ten volle mogelijk.
Naast de eerdergenoemde 'couch potatoes', is het massale ge- en verbruik van mobieltjes een van de grootste en meest gehekelde uitingen van onze massaconsumptie. Op de terugvlucht uit China, waar ik werd verrijkt met een schoondochter, trof me een artikel uit The Herald Tribune over het bedrijf Eco System in Honjo, Japan, waar edele metalen worden teruggewonnen uit tonnen mobieltjes. De omlooptijd van mobiele telefoons is ongeveer 32 maanden. Veel mobieltjes blijven hangen bij hun eigenaars vanwege de erin opgeslagen persoonlijke data, maar de mobieltjes die in de recycling terechtkomen leveren naast koper, zilver en iridium veel goud op. Een ton mobieltjes levert ongeveer 30 keer meer op dan een ton mijnerts, en vooral goud is van grote waarde, omdat het beter geleidt dan andere meta-len. Dat ontmantelen gebeurt met de hand. Urban miners worden ze genoemd, de mensen die dit doen. Op de een of andere manier vind ik dat poëtisch; uit de donkere diepte der mijnen gedolven, en een tweede maal herwonnen, door geduldige handen.
Als troost voor de schampere Telefunken tot slot een citaat van de onvolprezen Russische dichter Joseph Brodsky:
…
Dingen zijn kwetsbaar. Zelfs gedachten aan dingen
zijn gauw vergeten. Dingen zijn eigenlijk de knecht
van gedachten. Vandaar hun vorm, die wij verzinnen,
vandaar dat ze, als Penelope, aan hun plek zijn gehecht
uit een behoefte aan toekomst. (…)
Gemma Pappot
Menno Wigman, Dit is mijn weg, Prometheus Amsterdam 2004.
Francis Ponge, Le parti-pris des choses, Gallimard 1942.
Joseph Brodsky, “Het nieuwe Leven”, uit: Triton,vert. Peter Zeeman, De Bezige Bij 1996.
Stream of conciousness
Dit artikel is letterlijk gegroeid! Gegroeid met vallen en opstaan, het gaat niet vanzelf om een artikel te schrijven merk ik. Want wat is groei? Om te groeien kun je je laten inspireren, dus ben ik eerst maar eens teruggedoken in het archief van Proviand. Daar heb ik een aantal artikelen van de rubriek van ‘stream of consciousness’ gelezen. Ook kwam ik er een oud artikel van mijzelf tegen. Een artikel dat ik vier jaar geleden geschreven heb voor Proviand. Het artikel gaat over thuiskomen en is geschreven in een periode dat ik met veel levensvragen zat die me veel onrust bezorgden. Het is erg leuk om je artikel terug te lezen en te genieten van je eigen schrijfstijl.
Maar ben ik nu na die vier jaar gegroeid???
Ik zit nog steeds met vragen. Eigenlijk nog met dezelfde vragen. Alleen merk ik wel dat ik er kalmer in sta. Niet de antwoorden geven me rust, maar het er niet mee bezig zijn. In die zin ben ik gegroeid. Maar om nou te zeggen dat ik gegroeid ben net zoals mijn nagels groeien? Trouwens, als mijn nagels te lang worden knip ik ze af.
Het lijkt wel een wet van Meden en Perzen ‘dat na groei krimp volgt’. Dus dat de dollar valt is bijvoorbeeld ook vanuit die wet te verwachten. Hij heeft gepiekt en nu valt hij in elkaar – so be it! Of een ander voorbeeld dat de wet ondersteunt: als we niet oppassen gaan we met de Aarde naar Het Chaospunt, volgens Ervin Laszlo in zijn gelijknamige boek. Vind je dat nou oké of niet oké?
Op kleinere schaal zie je dat bloemen na gebloeid te hebben gaan verwelken of afsterven. Bij het verschijnen van dit blad staat waarschijnlijk alles nog in bloei – jij misschien ook? – maar over een paar maanden verwelken en krimpen de bloemen in de natuur. Hetzelfde zie je bij een hond: hij is eerst heel energiek in de weer en wordt daarna de rust zelf. Bij een kind in de baarmoeder zie je dat het bestaat uit bijna 100% water, een jaar na de geboorte uit 70% en als de mens oud is bestaat het lichaam voor 50% uit water. Dus ook jij, de mens, groeit en krimpt. Best wel fascine-rend en spannend om dat te ervaren.
Alleen wie laat ons groeien?
Raar voorbeeld, maar neem eilanden. Om de zoveel tijd ‘groeien’ er nieuwe eilanden in de oceaan. Gewoon plof en ineens zijn ze er de volgende morgen. Komen ze er nou zomaar of worden ze door iemand geduwd? En wij mensen – groeien wij of worden wij geduwd? Je kunt zeggen: die eilanden groeien door aardkorstverschuivingen en wij mensen groeien o.a. door voedsel. Maar wie laat dat groeien? Alsof er niet genoeg vragen zijn, en er zijn ook altijd weer uitzonderingen, lijkt het. In India leven soefi’s zonder voedsel, en toch groeien ze, levend op daglicht. NASA onderzoekt ze om te kijken hoe dat nou kan.
Wikipedia zegt over groei: “De uitbarstingen van de productie van het groeihormoon vinden plaats bij lichaamsbeweging en stress en ongeveer twee uur na het inslapen.” Dus het klopt als ze zeggen dat je langer wordt als je slaapt. Echter, de definitie vind ik erg op de mens gericht. Ook in de economie zie je groei. In mijn studie Bedrijfskunde kreeg ik eindeloos veel van die grafieken te zien.
Nog een citaat: “Alles wat je aandacht geeft groeit”
Uit het raam kijkend vraag ik me af of die boom daar in de tuin, waar mijn aandacht op gericht is, ooit krimpt. Hij groeit, kent een slaap, om het jaar erop weer te groeien. Een boom kan zo wel honderden jaren oud zijn. Zou het geheim zitten in de wortels? Een boom blijft in principe op dezelfde plek en wortelt daar diep. Hij aardt letterlijk diep. Groeien is en blijft een fascine-rend begrip. Groei beperkt zich niet alleen tot het dagelijkse leven, maar vind je ook terug in sprookjes. Dit artikel wil ik dan ook eindigen met mijn samenvatting van het begin van een sprookje. (Het lijkt wel of mijn artikel weer een groei doormaakt).
“Alice zat met haar zus in de tuin; ze was een beetje slaperig. Opeens zag ze een konijn voorbij rennen dat plotseling begon te praten. Alice rende achter het ko-nijn aan, dat inmiddels een groot hol binnen was gerend. Alice kroop het achter-na. Maar ze dacht er niet aan hoe ze terug moest en gleed een gat in. Na een flin-ke val landde Alice op iets zachts. Ze kwam in een kamer waar een grote tafel stond met een sleutel erop. Eromheen in de kamer waren allemaal deuren. Ze probeerde de deuren te openen met de sleutel, maar dat lukte niet. Toen probeerde ze een heel klein deurtje. De sleutel paste. Achter de deur was een mooie tuin, maar Alice was te groot voor de deur. Op de tafel achter haar stond nu op-eens een flesje waarop stond: “Drink mij”. Alice dronk uit het flesje en opeens kromp ze. Nu paste ze door de deur, alleen was ze de sleutel vergeten toen ze hem op de tafel had gelegd. Alice begon te huilen, tot haar oog viel op een pak-ketje onder de tafel, met “Eet mij” erop en daarin een koekje. Toen Alice het koekje opat groeide ze weer en kwam met haar hoofd tegen het dak, waardoor ze weer huilde. Ze had inmiddels een grote plas water gemaakt met haar tranen. Alice pakte de sleutel, en dronk toen weer uit een flesje waardoor ze kromp. Maar toen zat ze vast in een zee van haar eigen tranen.”
Arno
10 van 1 met Tanja van Hummel
![]() |
Tanja van Hummel (21) studeert Filosofie aan de RU en is actief binnen de studentenkerk.
1. Kun je een film, boek of muziekstuk noemen waarvan je zou willen dat iedereen het zou zien, lezen of horen?
Lees Sjakie en de chocoladefabriek en geniet van de speelsheid van de geest van Roald Dahl. Op een regenachtige chagrijnige dag stel ik me dan bijvoorbeeld voor dat een van zijn cacaobouters – net uit het zicht – een reusachtig zuurtje aan het uithollen is en daar word ik vrolijk van.
2. Waarin zou je je nog verder willen verdie-pen?
Mijn klarinet. Hoe langer je speelt, hoe meer gevoel je in de muziek kunt leggen. Niet alleen ja-renlange oefening is nodig: je moet ook een persoonlijke ontwikkeling doormaken zodat je weet hebt van gevoelens en hoe die uit te drukken
3. In welke omgeving kom je het best tot je recht?
In een gemeenschap. Je hoeft dan niet zozeer vrienden van elkaar te zijn, maar je moet elkaar wel open tegemoet kunnen treden, vragen kun-nen stellen en kritisch durven zijn.
4. Mijn leven heeft een wending genomen toen…
…ik in Taizé was. Daar ontdekte ik wat geloven kan zijn en wat dat inhoudt. En ik nam de boodschap mee: “Neem je verantwoordelijkheid voor deze wereld en je eigen leven”. Als student ben je toch aan het zoeken wat je kan en wil: maak van die studententijd gebruik om dingen uit te proberen en te kijken wat je bevalt en wat juist niet.
In Taizé heb ik ook een veel bredere kijk gekregen op de wereld, omdat je daar in contact treedt met allerlei mensen vanuit de hele wereld. Ik heb daar diepgaande gesprekken gehad over wat je idealen zijn, waar je naartoe wilt en hoe de samenleving het beste vormgegeven kan wor-den.
5. Wat is de beste raad die je ooit gekregen hebt?
Mijn pa zei altijd bij het avondeten: “Lust-ik-niet ligt op het kerkhof en kan-ik-niet ligt er naast”. Tegenwoordig lust ik bijna alles en “kan
ik niet” vormt voor mij een aansporing om te proberen dingen waarvan ik denk dat ik ze niet kan, toch tot een goed einde te brengen. Wordt het niets, dan heb ik het in ieder geval geprobeerd.
6. Wat doen we met de katholieke identiteit van de RU?
Voor mij is het katholieke aspect van de universiteit dat we allemaal, van alle gezindten en achtergronden, hier onze plek kunnen vinden en welkom zijn. Dus katholiek opgevat in de zin van ‘algemeen’.
7. Wat heeft de ideale universiteit dat de RU niet heeft?
Studenten die vanzelfsprekend verder kijken dan de studentenwereld en zich inzetten voor de maatschappij. Dit kan door bijvoorbeeld bloeddonor te worden; dat betekent voor jou maar een uurtje in de drie maanden, voor een ander een mensenleven. Of door vrijwilligerswerk te doen bij een organisatie zoals Jeugdland – waar ik zelf gewerkt heb – die kinderen een supergave vakantieweek bezorgt.
8. Gelovig, atheïst of iets anders?
Rooms-katholiek, maar met het ideaal van de Dominicanen: kijk altijd kritisch naar het geloof en de samenleving.
9. De kerk…
…is een plek waar een gemeenschap samenkomt: “Waar drie mensen samenkomen, is Jezus in hun midden.” De mensen zijn veel belangrijker dan de kerkelijke hiërarchie. Ik denk dat het veel belangrijker is dat de gemeenschap zelf een voorganger voortbrengt die als een herder voor de gemeenschap is. Dat hoeft geen priester te zijn, maar wel iemand die aanvoelt wat mensen nodig hebben.
10. Wat is het eerste dat bij je opkomt bij het thema groei?
Dat geestelijke groei zeer belangrijk is. Hierdoor kun je wer-kelijk mens worden:
je ontwikkelen tot een sociaal persoon, weten waar je voor staat en je idealen nastreven.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
[1] Zie: CIA-The World Factbook-Rwanda: https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/geos/rw.html
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
![]() |